gepubliceerd op 26 maart 2021
Decreet betreffende audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten
MINISTERIE VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP
4 FEBRUARI 2021. - Decreet betreffende audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: BOEK I. - INLEIDENDE BEPALINGEN TITEL I. - Toepassingsgebied Artikel 1.1-1. - Onverminderd de bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de RTBF, is dit decreet van toepassing op elke activiteit met betrekking tot zowel lineaire als niet-lineaire televisiediensten, auditieve diensten en audiovisuele mediadiensten, evenals videoplatformdiensten.
Art. 1.1-2. - Onverminderd de bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de externe uitgevers van televisiediensten, is elke dienstenuitgever, elke aanbieder van videoplatformdiensten, elke dienstenverdeler, elke netwerkexploitant, elke aanbieder van elektronischecommunicatiediensten die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteert, onderworpen aan dit decreet.
Art. 1.1-3. - § 1. Ressorteert onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap, elke dienstenuitgever: 1° die gevestigd is in het Franse taalgebied;2° die gevestigd is in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die omwille van zijn activiteit als uitgever van een audiovisuele mediadienst beschouwd wordt als uitsluitend tot de Franse Gemeenschap behorend voor de uitgave van die dienst in het bijzonder. § 2. Wordt beschouwd als gevestigd in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, de dienstenuitgever: 1° die zijn maatschappelijke zetel heeft in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad waar de redactionele beslissingen met betrekking tot zijn audiovisuele mediadienst worden genomen;2° van wie een aanzienlijk deel van het personeel dat tewerkgesteld is in programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadienst, werkzaam is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad: a) wanneer zijn maatschappelijke zetel gevestigd is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en de plaats waar de redactionele beslissingen met betrekking tot zijn audiovisuele mediadienst worden genomen, gelegen is in een lidstaat van de Europese Unie of staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;b) of wanneer de plaats waar de redactionele beslissingen met betrekking tot zijn audiovisuele mediadienst worden genomen, gelegen is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en zijn maatschappelijke zetel gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;3° die zijn maatschappelijke zetel heeft in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, wanneer de plaats waar de redactionele beslissingen met betrekking tot zijn audiovisuele mediadienst worden genomen, gelegen is in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en indien een aanzienlijk deel van het personeel dat tewerkgesteld is in programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadienst, werkzaam is in enerzijds het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en anderzijds in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;4° die wettelijk begon uit te zenden in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wanneer 2° niet van toepassing is, zodra een aanzienlijk deel van zijn personeel dat werkzaam is in programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadienst niet werkzaam is in het Franse taalgebied, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad of in een staat zoals bedoeld in 2° en op voorwaarde dat hij een stabiele en reële economische band met de Franse Gemeenschap onderhoudt;5° van wie een aanzienlijk deel van zijn personeel dat werkzaam is in de activiteiten van de audiovisuele mediadienst werkzaam is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad: a) wanneer zijn maatschappelijke zetel gevestigd is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en de plaats waar de redactionele beslissingen met betrekking tot zijn audiovisuele mediadienst worden genomen, gelegen is in een staat die geen lid is van de Europese Unie of die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;b) of wanneer de plaats waar de redactionele beslissingen betreffende zijn audiovisuele mediadienst worden genomen, gelegen is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en zijn maatschappelijke zetel gevestigd is in een staat die geen lid is van de Europese Unie of geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. § 3. Onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteert de dienstenuitgever die niet gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die een of meer van zijn audiovisuele mediadiensten verdeelt of laat verdelen: 1° door gebruik te maken van een uplinksatellietverbinding die zich in het Franstalige gebied bevindt, of die zich in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevindt in het geval van een dienstenuitgever die, wegens zijn activiteiten, beschouwd moet worden als uitsluitend onder de Franse Gemeenschap ressorterend;2° door, bij ontstentenis van een uplink zoals bedoeld in 1°, gebruik te maken van een satellietcapaciteit die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteert. § 4. Ressorteert onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap, de niet in de paragrafen 2 en 3 bedoelde dienstenuitgever die beschouwd wordt als gevestigd in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad in de zin van de artikelen 49 tot en met 55 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Art. 1.1-4. - § 1. Ressorteert onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap, elke aanbieder van videoplatformdiensten: 1° die gevestigd is in het Franse taalgebied;2° die gevestigd is in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens zijn activiteit als aanbieder van een videoplatformdienst, beschouwd wordt als uitsluitend tot de Franse Gemeenschap behorend voor de levering van die dienst in het bijzonder. § 2. Wordt beschouwd als gevestigd in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, de aanbieder van videoplatformdiensten die daar is gevestigd in de zin van artikel 3, paragraaf 1, van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt. § 3. Wanneer de aanbieder van videoplatformdiensten niet overeenkomstig paragraaf 1 is gevestigd en in geen enkele andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, wordt hij beschouwd als gevestigd in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad indien hij een moederonderneming of een dochteronderneming heeft of deel uitmaakt van een groep met een andere onderneming die in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is gevestigd. § 4. Wanneer de moederonderneming, de dochterondernemingen of de andere ondernemingen van de groep van de aanbieder van videoplatformdiensten in verschillende lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatformdiensten beschouwd als gevestigd in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad indien: 1° de moederonderneming van de aanbieder van videoplatformdiensten in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is gevestigd;2° de dochteronderneming van de aanbieder van videoplatformdiensten in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is gevestigd en indien de moederonderneming en andere dochterondernemingen niet in een lidstaat van de Europese Unie zijn gevestigd;3° de moederonderneming niet in een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd en indien van de dochterondernemingen van de aanbieder van videoplatformdiensten die in verschillende lidstaten van de Europese Unie gevestigd zijn, de eerste dochteronderneming die haar activiteiten heeft aangevat, gevestigd is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, op voorwaarde dat ze een stabiele en reële economische band met de Franse Gemeenschap onderhoudt;4° de moederonderneming en dochterondernemingen niet in een lidstaat van de Europese Unie zijn gevestigd en indien van de andere ondernemingen van de groep van de aanbieder van videoplatformdiensten die in meerdere lidstaten van de Europese Unie gevestigd zijn, de eerste onderneming van de groep die haar activiteiten heeft aangevat, gevestigd is in het Franstalige gebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, op voorwaarde dat ze een stabiele en reële economische band met de Franse Gemeenschap onderhoudt. § 5. Voor de toepassing van de paragrafen 3 en 4 wordt verstaan onder: 1° moederonderneming: een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen;2° dochteronderneming: een onderneming waarover een moederonderneming zeggenschap heeft, met inbegrip van elke dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van de groep staat;3° groep: een moederonderneming, al haar dochterondernemingen en alle andere ondernemingen die er op organisatorisch gebied economische en juridische banden mee hebben. Art. 1.1-5. - Is onderworpen aan de bepalingen van dit decreet, elke dienstenverdeler die een of meer audiovisuele mediadiensten ter beschikking stelt van het publiek door een beroep te doen op: 1° ofwel een terrestrisch elektronisch hertzgolvencommunicatienetwerk dat een of meer radiofrequenties van de Franse Gemeenschap gebruikt;2° ofwel een kabeldistributienetwerk gelegen in het Franse taalgebied;3° ofwel een kabeldistributienetwerk gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en waarvan de activiteit uitsluitend aan de Franse Gemeenschap is verbonden;4° ofwel een of meer downlinksatellietradiofrequenties van de Franse Gemeenschap;5° ofwel een of meer downlinksatellietradiofrequenties om deze dienst(en) aan het publiek in het Franse taalgebied te kunnen aanbieden en die bovendien een exploitatiezetel in België heeft;6° ofwel een of meer downlinksatellietradiofrequenties om deze dienst(en) aan het publiek in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad te kunnen aanbieden en die bovendien een exploitatiezetel in België heeft en van wie de activiteit uitsluitend aan de Franse Gemeenschap is gekoppeld;7° ofwel elk ander transmissiesysteem om deze dienst(en) aan het publiek in het Franse taalgebied te kunnen aanbieden en die bovendien een exploitatiezetel in België heeft;8° ofwel elk ander transmissiesysteem om deze dienst(en) aan het publiek in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad te kunnen aanbieden en die bovendien een exploitatiezetel in België heeft en van wie de activiteit uitsluitend aan de Franse Gemeenschap is gekoppeld. Art. 1.1-6. - De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op elke netwerkexploitant met een exploitatiezetel in België die: 1° een elektronischecommunicatienetwerk levert dat het Franse taalgebied dekt;2° een elektronischecommunicatienetwerk levert dat het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad dekt en van wie de activiteit uitsluitend aan de Franse Gemeenschap is gekoppeld. Art. 1.1-7. - Is onderworpen aan de bepalingen van dit decreet, elke aanbieder van elektronischecommunicatiediensten die instaat voor de transmissie van signalen via het elektronischecommunicatienetwerk van een netwerkexploitant die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteert.
TITEL II. - Omzetting van europese wetgeving Art. 1.2-1. - Dit decreet strekt tot de gedeeltelijke omzetting van de volgende richtlijnen: 1° Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten en Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten;2° Richtlijn 95/47/EG inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen;3° Richtlijn 98/84/EG betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang;4° Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie;5° Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten. TITEL III. - Definities Art. 1.3-1. - In dit decreet moet worden verstaan onder: 1° Toegang: het beschikbaar stellen van faciliteiten of diensten door een netwerkexploitant aan een derde, onder welbepaalde voorwaarden, op al dan niet exclusieve wijze, met het oog op het aanbieden van elektronischecommunicatiediensten, voor zover die elektronischecommunicatiediensten dienen voor het aanbieden van audiovisuele mediadiensten.Die beschikbaarstelling omvat onder meer: toegang tot netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten en eventueel tot de verbinding met uitrustingen via al dan niet vaste middelen, met inbegrip van de toegang tot het aansluitnetwerk en tot faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om diensten te kunnen aanbieden via het aansluitnetwerk; toegang tot de materiële infrastructuur met inbegrip van gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot relevante programmatuursystemen met inbegrip van operationele ondersteuningssystemen; toegang tot informatiesystemen of databases voor de voorbereiding van bestellingen, bevoorrading, bestelling, onderhouds- en herstelverzoeken en facturering; toegang tot vaste en mobiele netwerken; toegang tot voorwaardelijke toegangssystemen; toegang tot virtuele netwerkdiensten; 2° Aankoop van een programma: elke verwerving, door of voor rekening van een dienstenuitgever, van een uitzendrecht op een programma dat geproduceerd wordt door ten minste één onafhankelijke producent van de Franse Gemeenschap die er de gedelegeerde productie van heeft verzekerd, met uitzondering van commerciële communicatie;3° Zelfpromotie: elke boodschap die wordt verspreid op initiatief van een dienstenuitgever of aanbieder van videoplatformdiensten en bedoeld is voor de promotie van zijn eigen diensten, programma's of verwante producten die rechtstreeks van zijn eigen programma's zijn afgeleid;4° Centrum voor de film en de audiovisuele sector ('Centre du cinéma et de l'audiovisuel'): het Centrum voor de film en de audiovisuele sector bedoeld in artikel 5 van het decreet van 10 november 2011 betreffende de ondersteuning van de filmsector en de audiovisuele creatie;5° College voor vergunning en controle ('Collège d'autorisation et de contrôle'): het College voor vergunning en controle van de Hoge Raad voor de audiovisuele sector ('Conseil supérieur de l'audiovisuel');6° Bestelling van een programma: de bestelling door een dienstenuitgever van een programma, met uitzondering van commerciële communicatie, dat geproduceerd of gecoproduceerd wordt door ten minste één onafhankelijke producent van de Franse Gemeenschap die er de gedelegeerde productie van verzekert;7° Hoge raad voor opvoeding tot de media ('Conseil supérieur de l'Education aux Médias'): de Hoge raad voor opvoeding tot de media ingesteld door het decreet van 5 juni 2008 houdende oprichting van de Hoge raad voor opvoeding tot de media die de ontwikkeling van initiatieven en bijzondere middelen op dit gebied in de Franse Gemeenschap verzekert;8° Coproductie van een audiovisueel werk: de productie van een audiovisueel werk door een dienstenuitgever of dienstenverdeler en ten minste één onafhankelijke producent van de Franse Gemeenschap die er de gedelegeerde productie van verzekert;9° RJD ('CDJ'): de Raad voor journalistieke deontologie ('Conseil de déontologie journalistique'), opgericht binnen de IZJD ('IADJ'), een instantie die erkend is bij het decreet van 30 april 2009 tot regeling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van een instantie voor de zelfregulering van journalistieke deontologie;10° Hoge Raad ('CSA'): de Hoge Raad voor de Audiovisuele sector ('Conseil supérieur de l'audiovisuel'), zoals georganiseerd door Boek IX, Titel 1;11° Redactionele beslissing: de regelmatig genomen beslissing met het oog op de uitoefening van de redactionele verantwoordelijkheid en die aan de werking van een dagelijkse audiovisuele mediadienst is gekoppeld;12° Dienstenverdeler: elke rechtspersoon die op ongeacht welke wijze, inzonderheid door middel van terrestrische hertzgolven, per satelliet of door middel van een kabeldistributienetwerk, een of meer audiovisuele mediadiensten ter beschikking van het publiek stelt.Het dienstenaanbod kan diensten omvatten die door de rechtspersoon zelf worden uitgegeven, evenals diensten uitgegeven door derden met wie de rechtspersoon contractuele betrekkingen aanknoopt. Als dienstenverdeler wordt eveneens beschouwd, iedere rechtspersoon die een dienstenaanbod levert door contractuele betrekkingen met andere verdelers aan te knopen; 13° Dienstenuitgever: de natuurlijke of rechtspersoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de inhoud van de audiovisuele mediadienst en die bepaalt op welke wijze deze wordt georganiseerd;14° Externe uitgever van televisiediensten: de uitgever van lineaire of niet-lineaire televisiediensten die onder de bevoegdheid ressorteert van een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat die partij is bij de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie en die zich richt tot het publiek van het Franse taalgebied of het Franstalige publiek van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad om commerciëlecommunicatie-inkomsten of inkomsten afkomstig van gebruikers uit deze markt te verwerven.Een dergelijke uitgever is met name onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 6.1.1-1, 9.2.3-2 en 9.2.3-3; 15° Aanbieder van elektronischecommunicatiediensten: elke rechtspersoon die een elektronischecommunicatiedienst aanbiedt;16° Aanbieder van videoplatformdiensten: de natuurlijke of rechtspersoon die een videoplatformdienst aanbiedt;17° IZJD ('IADJ'): de instantie voor de zelfregulering van journalistieke deontologie in de Franse Gemeenschap die erkend is bij het decreet van 30 april 2009 tot regeling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van een instantie voor de zelfregulering van journalistieke deontologie;18° Interconnectie: de fysieke en logische verbinding van elektronischecommunicatienetwerken die door dezelfde of een andere netwerkexploitant worden gebruikt, om hetzelfde dienstenaanbod te kunnen aanbieden aan gebruikers die op verschillende netwerken zijn aangesloten.Interconnectie is een bijzonder type van toegang die tussen netwerkexploitanten tot stand wordt gebracht; 19° Applicatieprogramma-interface: software-interface tussen toepassingen, die worden geleverd door dienstenuitgevers of -verdelers, en de faciliteiten van digitale televisieapparatuur; 20° Nabijheidsmedium: uitgever van audiovisuele nabijheidsmediadiensten, erkend door de Regering overeenkomstig de artikelen 3.2.1-1 en volgende; 21° Minister: de minister die bevoegd is voor de audiovisuele sector;22° Audiovisueel werk: elk programma dat cumulatief voldoet aan de volgende criteria: a) het programma voldoet aan de definitie van cinematografisch of televisiefictiewerk in de zin van 25° of van documentair werk in de zin van 27° ;b) het programma is niet een van de volgende programma's: - een studiotelevisieprogramma, met inbegrip van het programma waarin documentaire- of fictiefragmenten worden getoond; - een televisieamusementsprogramma, met inbegrip van het programma dat scenario-, regie- of montage-elementen bevat of dat een bepaalde vorm van realiteit toont; - een televisieprogramma dat tot doel heeft studioprogramma's fictief na te spelen; - een actualiteitenreportage; - een informatiemagazine; - een loutere opname, zonder wijziging van de scenografie en zonder montage, van een live opvoering, voor zover deze opvoering 'onafhankelijk van het televisieprogramma' bestaat; 23° Audiovisueel werk van Belgisch Franstalig initiatief: een audiovisueel werk dat cumulatief beantwoordt aan: a) de voorwaarden van artikel 9 van het decreet van 10 november 2011 betreffende de ondersteuning van de filmsector en de audiovisuele creatie, b) de culturele criteria die worden toegepast overeenkomstig het door de Regering opgestelde schema van culturele criteria;24° Werk voor creatie op radio: elk programma dat tegelijk aan de volgende criteria voldoet: a) het programma is ofwel een fictiewerk op radio in de zin van 26°, ofwel een documentair werk op radio in de zin van 28°, ofwel een muziekwerk op radio in de zin van 30°, ofwel een radiowerk voor permanente opleiding in de zin van 31° ;b) het programma is niet een van de volgende programma's: - een actualiteitenreportage; - een loutere opname van een live opvoering; 25° Cinematografisch of televisiefictiewerk: elk programma dat tegelijk aan de volgende criteria voldoet: a) een creatie van de verbeelding zijn, ook al is ze bedoeld om een realiteit weer te geven;b) een geënsceneerd werk zijn, waarvan de productie gebaseerd is op een scenario, met inbegrip van opnames die ruimte laten voor improvisatie, en waarvan de productie, met uitzondering van animatiewerken, voor het belangrijkste deel van de tijd op de prestaties van vertolkers steunt;26° Fictiewerk op radio: elk programma dat tegelijk aan de volgende criteria voldoet: a) een creatie van de verbeelding zijn, ook al is ze bedoeld om een realiteit weer te geven;b) een origineel werk zijn of een bewerking van een bestaand werk, waarvan de productie op een scenario gebaseerd is en waarvan de realisatie voor het belangrijkste deel van de tijd op de prestaties van vertolkers steunt;27° Documentair werk: elk programma dat tegelijk aan de volgende criteria voldoet: a) een element uit de realiteit voorstellen;b) een standpunt van de auteur weergeven, gekenmerkt door diepgaande beschouwing, uitdieping van het behandelde onderwerp, onderzoek en schrijfwerk;c) de verwerving van kennis mogelijk maken;d) de behandeling van het onderwerp moet duidelijk onderscheiden zijn van een strikt informatief programma;e) van blijvend belang kunnen zijn, anders dan als archief;28° Documentair werk op radio: elk programma dat tegelijk aan de volgende criteria voldoet: a) een element uit de realiteit voorstellen;b) een standpunt van de auteur weergeven, gekenmerkt door diepgaande beschouwing, uitdieping van het behandelde onderwerp, onderzoek en schrijfwerk;c) de verwerving van kennis mogelijk maken;d) de behandeling van het onderwerp moet duidelijk onderscheiden zijn van een strikt informatief programma; e) van blijvend belang kunnen zijn, anders dan als archief;29° Europees werk: a) een werk dat afkomstig is uit lidstaten van de Europese Unie en dat voornamelijk gerealiseerd wordt met de medewerking van auteurs en werknemers die in een of meer van deze staten verblijf houden en dat aan een van de volgende drie voorwaarden voldoet: - het wordt gerealiseerd door een of meer producenten gevestigd in een of meer van deze staten, - de productie van dat werk staat onder het toezicht en de daadwerkelijke controle van een of meer producenten gevestigd in een of meer van deze staten, - de bijdrage van de coproducenten uit deze staten vormt een meerderheidsaandeel in de totale kostprijs van de coproductie, en de coproductie wordt niet gecontroleerd door een of meer buiten die staten gevestigde producenten;b) een werk dat afkomstig is uit Europese derde landen die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa en dat voornamelijk gerealiseerd wordt met de medewerking van auteurs en werknemers die in een of meer van deze staten verblijf houden, en dat aan een van de volgende drie voorwaarden voldoet: - het wordt gerealiseerd door een of meer producenten gevestigd in een of meer van deze staten; - de productie van dat werk staat onder het toezicht en de daadwerkelijke controle van een of meer producenten gevestigd in een of meer van deze staten; - de bijdrage van de coproducenten uit deze staten vormt een meerderheidsaandeel in de totale kostprijs van de coproductie, en de coproductie wordt niet gecontroleerd door een of meer buiten die staten gevestigde producenten;
Een werk dat afkomstig is uit Europese derde landen die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa, is echter alleen een Europees werk op voorwaarde dat de werken afkomstig uit lidstaten van de Unie niet aan discriminerende maatregelen zijn onderworpen in de Europese derde landen; c) een werk dat gecoproduceerd wordt in het kader van tussen de Europese Unie en derde landen gesloten overeenkomsten betreffende de audiovisuele sector en dat voldoet aan de voorwaarden van elk van deze overeenkomsten, op voorwaarde dat de werken afkomstig uit lidstaten van de Unie niet aan discriminerende maatregelen zijn onderworpen in de Europese derde landen;d) een werk dat geproduceerd wordt in het kader van tussen lidstaten en derde landen gesloten bilaterale coproductieovereenkomsten, op voorwaarde dat de coproducenten uit de Gemeenschap een meerderheidsaandeel bijdragen in de totale productiekosten en dat de productie niet wordt gecontroleerd door een of meer buiten het grondgebied van de lidstaten gevestigde producenten;30° Muziekwerk op radio: elk programma waarin een origineel muziekwerk wordt voorgesteld dat in hoofdzaak voor radio-uitzending is bestemd;31° Radiowerk voor permanente opleiding: elk radioprogramma dat zich richt op de kritische analyse van de maatschappij, de stimulering van democratische en collectieve initiatieven, de ontwikkeling van actief burgerschap en de uitoefening van burgerlijke, politieke, economische, sociale, culturele en milieurechten met het oog op de individuele en collectieve emancipatie van het publiek, waarbij voorrang wordt gegeven aan de actieve participatie van het doelpubliek en aan culturele expressie;32° Basisaanbod: de audiovisuele mediadiensten die in blokvorm aan de gebruiker worden aangeboden tegen één abonnementstarief;33° Netwerkexploitant: elke onderneming die een elektronischcommunicatienetwerk of bijbehorende faciliteiten aanbiedt die nodig zijn voor de transmissie aan het publiek van audiovisuele mediadiensten;34° Vooraankoop van een audiovisueel werk: elke verwerving, door een dienstenuitgever of een dienstenverdeler, van een uitzendrecht voor een audiovisueel werk dat moet worden gerealiseerd en gecoproduceerd door ten minste één onafhankelijke producent van de Franse Gemeenschap die instaat voor de gedelegeerde productie ervan;35° Externe prestatie: elke prestatie die, op verzoek van een dienstenuitgever, bij de realisatie van een programma van deze uitgever of van een deel ervan, wordt uitgevoerd door een natuurlijke of rechtspersoon gevestigd in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, met uitzondering van commerciële communicatieboodschappen;36° Onafhankelijke producent: de producent: a) die een rechtspersoonlijkheid heeft die verschilt van die van een dienstenuitgever, b) die direct noch indirect niet meer dan 15% bezit in het kapitaal van een dienstenuitgever, c) die gedurende een periode van drie jaar niet meer dan 90% van zijn omzet haalt uit de verkoop van producties aan eenzelfde dienstenuitgever, d) van wie het kapitaal noch direct noch indirect voor meer dan 15% in het bezit is van een dienstenuitgever, e) van wie het kapitaal noch direct noch indirect voor meer dan 15% in het bezit is van een vennootschap die noch direct noch indirect meer dan 15% in het kapitaal van een dienstenuitgever bezit; De onafhankelijke producent van de Franse Gemeenschap is de producent die gevestigd is in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die voldoet aan de criteria vermeld in het voorgaande lid; 37° Muziekproducent: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de opname van een muziekwerk financieel produceert en, in voorkomend geval, de artiest begeleidt in de ontwikkeling van zijn carrière, en wier activiteiten net als die van de moedervennootschap, het filiaal of het permanente agentschap volledig gewijd zijn aan een of meer muziekactiviteiten zoals productie, opname, verdeling, promotie, fonografische of muzikale editie;38° Eigen productie: het programma dat door het personeel van een dienstenuitgever werd ontworpen, samengesteld en gerealiseerd onder zijn controle;39° Programma: een geheel van bewegende beelden, al dan niet gecombineerd met klank, in het geval van een televisieprogramma, of een geheel van klanken in het geval van een auditief programma, dat één enkel element vormt, ongeacht de duur ervan, in het kader van een schema, dat betrekking heeft op een lineair programma, of van een catalogus, die betrekking heeft op een programma op aanvraag, zoals bepaald door een dienstenuitgever;40° Actualiteitenprogramma: programma bedoeld om informatie te verstrekken over economische, politieke, sociale, culturele of sportactualiteiten.Journaals (op televisie of gesproken) zijn een vorm van actualiteitenprogramma. Programma's die bijvoorbeeld uitsluitend aan de culturele of sportactualiteit zijn gewijd, vormen geen actualiteitenprogramma; 41° Radiofrequentie: de frequentie van het radiohertzsignaal met al zijn technische kenmerken, waaronder meer bepaald de geografische coördinaten van de antennesite met zijn breedte- en lengtegraad, de hoogte van de antenne boven de grond, de maximumwaarde van het effectief uitgestraalde vermogen en de opgelegde dempingen;42° Heruitzendingsradiofrequentie: de radiofrequentie die zich binnen het verzorgingsgebied van een zender bevindt en die bestemd is om het verzorgingsgebied van die zender te verbeteren; 43° Netwerk met zeer hoge capaciteit: hetzij een elektronischecommunicatienetwerk dat volledig uit optischevezelelementen bestaat, ten minste tot aan het distributiepunt op de bedieningsplaats, hetzij een elektronischecommunicatienetwerk dat in gebruikelijke piekomstandigheden in staat is om soortgelijke netwerkprestaties te bieden wat betreft downlink- en uplinkbandbreedte, veerkrachtigheid van het netwerk, parameters m.b.t. fouten, latentietijden en de veranderingen daarin; de prestaties van het netwerk kunnen ook als vergelijkbaar worden beschouwd zelfs als de eindgebruiker een andere gebruikservaring heeft vanwege de inherent verschillende kenmerken van het medium dat op het eindpunt van het netwerk wordt aangesloten. Onder "eindpunt van het netwerk" wordt verstaan: het fysieke punt waarop een eindgebruiker toegang krijgt tot een elektronischecommunicatienetwerk en dat, in het geval van netwerken die gebruikmaken van schakeling en routering, wordt geïdentificeerd door een specifiek netwerkadres dat aan het nummer of de naam van een eindgebruiker gekoppeld kan zijn; 44° Radiofrequentienetwerk: alle radiofrequenties die wereldwijd aan een netwerk zijn toegewezen;45° Elektronischecommunicatienetwerk: de transmissiesystemen, al dan niet gebaseerd op een permanente infrastructuur of gecentraliseerde beheerscapaciteit en, in voorkomend geval, schakel- of routeringsapparatuur en andere faciliteiten, inclusief netwerkelementen die niet actief zijn, die de toevoer van signalen mogelijk maken via de kabel, hertzgolven, langs optische weg of andere elektromagnetische middelen, met inbegrip van satellietnetwerken, vaste (met circuit- en pakketschakeling, met inbegrip van internet) en mobiele netwerken, systemen die gebruikmaken van het elektriciteitsnet, voor zover ze worden gebruikt voor de transmissie van signalen waarmee audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten worden aangeboden;46° Kabeldistributienetwerk: elektronischecommunicatienetwerk dat door één enkele netwerkexploitant wordt georganiseerd om signalen van audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten per kabel naar het publiek door te sturen.47° Redactionele verantwoordelijkheid: de uitoefening van een effectieve controle op zowel de selectie van programma's als op de organisatie ervan in hetzij een chronologisch schema, in geval van lineaire diensten, hetzij een catalogus, in geval van niet-lineaire diensten;48° Bijbehorende faciliteiten: de diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die horen bij een elektronischecommunicatienetwerk of een elektronischecommunicatiedienst, die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of die het potentieel hiertoe bezitten, en die gebouwen of toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kokers, buizen, masten, mangaten en straatkasten omvatten;49° RTBF: de Belgische Radio-Televisie van de Franse Gemeenschap ('Radio-Télévision belge de la Communauté française') opgericht bij het decreet van 14 juli 1997 houdende het statuut van de "Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF)";50° Bijbehorende dienst: een bij een elektronischecommunicatienetwerk of een elektronischecommunicatiedienst behorende dienst die het aanbieden, het zelf verstrekken of het geautomatiseerd aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maakt of ondersteunt of het potentieel hiertoe bezit en voorwaardelijke toegangssystemen en elektronische programmagidsen (EPG's) omvat;51° Elektronischecommunicatiedienst: de dienst die gewoonlijk tegen vergoeding via elektronischecommunicatienetwerken wordt geleverd en die geheel of hoofdzakelijk bestaat in de transmissie van de nodige signalen om audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten bij het publiek te verdelen;52° Audiovisuele mediadienst: een dienst die onder de redactionele verantwoordelijkheid van een dienstenuitgever valt en waarvan het hoofddoel of een scheidbaar deel daarvan bestaat in de verzending van al dan niet lineaire televisieprogramma's of auditieve programma's naar het publiek via elektronischecommunicatienetwerken, met het oog op informatie, vermaak, educatie of commerciële communicatie.Naast de diensten die aan deze definitie voldoen, wordt ook teletekst beschouwd als een audiovisuele mediadienst, waarop alleen de Titels 3, 4 en 5 van Boek II, evenals de artikelen 5.2-1 tot en met 5.2-5, 5.7-1, 5.7-2 en 6.1.1-1 van toepassing zijn; 53° Audiovisuele nabijheidsmediadiensten: diensten uitgegeven door nabijheidsmedia;54° Videoplatformdienst: een dienst waarvan het hoofddoel of een scheidbaar deel of essentiële functie daarvan bestaat in de verzending aan het publiek, via elektronischecommunicatienetwerken, van televisieprogramma's of auditieve programma's, van door de gebruiker gemaakte video's, of van beide, die niet onder de redactionele verantwoordelijkheid van de aanbieder van videoplatformdiensten vallen, met het oog op informatie, vermaak of educatie, en waarvan de organisatie, met inbegrip van automatische middelen of algoritmen, in het bijzonder door middel van weergave, markering en rangschikking, door de aanbieder van het platform wordt bepaald;55° Lineaire dienst: een audiovisuele mediadienst waarvan de programma's bestemd zijn om gelijktijdig door het hele publiek of een deel ervan te worden ontvangen op een tijdstip dat door de uitgever van audiovisuele mediadiensten wordt bepaald aan de hand van een door hem opgesteld programmaschema;56° Niet-lineaire dienst: een audiovisuele mediadienst waarvan de programma's bestemd zijn om ontvangen te worden op aanvraag en op het ogenblik dat door de gebruiker gekozen wordt, op basis van een programmacatalogus opgesteld door een uitgever van audiovisuele mediadiensten;57° Televisiedienst: een audiovisuele mediadienst waarvan de programma's televisieprogramma's zijn;58° Auditieve dienst: een audiovisuele mediadienst waarvan de programma's auditieve programma's zijn;59° Systeem voor voorwaardelijke toegang: elke technische maatregel, elk authenticatiesysteem en/of elke regeling waarbij de toegang tot een beschermde audiovisuele mediadienst of videoplatformdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;60° Telewinkelen: rechtstreekse aanbiedingen aan het publiek, in de vorm van programma's, spots of door de gebruiker gemaakte video's, die worden uitgezonden met het oog op de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;61° Gebruiker: elke natuurlijke of rechtspersoon die eenmalig of herhaaldelijk gebruikmaakt van of verzoekt om een of meer audiovisuele mediadiensten van een dienstenverdeler of een of meer videoplatformdiensten, in het bijzonder door het uploaden van door hem of een ander gemaakte video's;62° Eindgebruiker: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die geen netwerkexploitant of aanbieder van een elektronischecommunicatiedienst is en die gebruikmaakt van of verzoekt om een elektronischecommunicatiedienst;63° Door de gebruiker gemaakte video: een reeks bewegende beelden, al dan niet gecombineerd met geluid, die één enkel element vormen ongeacht de lengte ervan, gemaakt door een gebruiker en die door diezelfde of een andere gebruiker naar een videplatformdienst werd geüpload;64° Verzorgingsgebied: het geografische gebied waarbinnen de nuttige veldsterkte van het zendtoestel of van de groep monofrequentie-zendtoestellen gelijk is aan of hoger is dan de bruikbare veldsterkte, bepaald voor nauwkeurige ontvangvoorwaarden en voor een vastgesteld percentage gedekte ontvangplaatsen.Het betreft dus het geografische gebied dat werkelijk wordt gedekt door een zendtoestel of een groep zendtoestellen; 65° Theoretisch verzorgingsgebied: het geografische gebied dat door de Regering wordt bepaald als dekkingsdoelstelling van een audiovisuele mediadienst die via terrestrische hertzgolven wordt uitgezonden. Met het oog op de leesbaarheid van de tekst is het gebruik van mannelijke benamingen voor titels en functies tweeslachtig, in afwijking van de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.
BOEK II. - ALGEMENE PRINCIPES TITEL I. - Recht op informatie HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Art. 2.1.1-1. - Het is de taak van de uitgevers van audiovisuele mediadiensten om - op een manier die verenigbaar is met de bepalingen van dit decreet - informatie en denkbeelden te verspreiden over alle aangelegenheden van openbaar belang, in overeenstemming met de vrijheid van meningsuiting en van informatie gewaarborgd door de Grondwet, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
HOOFDSTUK II. - Recht op informatie over openbare evenementen Art. 2.1.2-1. - § 1. Om tegemoet te komen aan het recht van het publiek op informatie over openbare evenementen, heeft elke dienstenuitgever recht op vrije toegang tot openbare evenementen voor zover ze plaatsvinden in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Onder "openbaar evenement" wordt verstaan: elke gebeurtenis, al dan niet georganiseerd, die geen vertrouwelijk karakter heeft en waarvoor er geen bezwaar tegen bestaat dat ze openbaar wordt gemaakt.
Wanneer een in het eerste lid bedoeld openbaar evenement het voorwerp uitmaakt van de uitoefening van een exclusief uitzendrecht door een andere dienstenuitgever die onder het toepassingsgebied van dit decreet valt, mogen ze het openbaar evenement vastleggen met als uitsluitend doel korte fragmenten ervan in te lassen in een nieuwsjournaal of een ander regelmatig geprogrammeerd actualiteitenprogramma. In dat geval gebeurt de vastlegging met inachtneming van de materiële voorrang die de dienstenuitgever met het exclusieve uitzendrecht geniet.
In het geval van de in het eerste lid bedoelde openbare sportevenementen die het voorwerp uitmaken van de uitoefening van een exclusief uitzendrecht, mogen ze alleen beelden of geluiden opnemen in de marge van deze evenementen. § 2. Om het recht van het publiek op informatie over openbare evenementen te waarborgen, indien geen toegang tot het in paragraaf 1 bedoelde openbare evenement werd verkregen uitsluitend om veiligheidsredenen en om belemmeringen tijdens het verloop ervan te voorkomen of in het geval van in paragraaf 1 bedoelde openbare sportevenementen of van elk ander openbaar evenement dat niet bedoeld is in paragraaf 1, heeft elke uitgever van lineaire diensten ressorterend onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap het recht om opnames te maken, mits een billijke, redelijke en niet-discriminerende vergoeding die niet hoger kan zijn dan de rechtstreeks door de opnames veroorzaakte kosten, van beelden en/of klanken van openbare evenementen die in het bezit zijn van dienstenuitgevers die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteren met als uitsluitend doel korte fragmenten ervan in een nieuwsjournaal of in elk ander regelmatig geprogrammeerd actualiteitenprogramma in te lassen. Dit recht kan worden uitgebreid naar dienstenuitgevers die onder de bevoegdheid van de andere Gemeenschappen en de andere lidstaten van de Europese Unie ressorteren, mits de betrokken dienstenuitgever niet de mogelijkheid heeft om de uitzending van het openbare evenement te laten opnemen bij een dienstenuitgever die onder de bevoegdheid ressorteert van de Gemeenschap of de lidstaat van de Europese Unie waar hij is gevestigd.
In afwijking van het eerste lid, wanneer de organisator van een openbaar sportevenement als bedoeld in paragraaf 1 geen exclusief uitzendrecht aan een dienstenuitgever heeft overgedragen of wanneer een dienstenuitgever die over een dergelijk recht beschikt, dat evenement niet heeft opgenomen of laten opnemen, heeft elke dienstenuitgever die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteert, het recht om het evenement zelf op te nemen, met als uitsluitend doel om korte fragmenten ervan in een regelmatig geprogrammeerd actualiteitenprogramma in te lassen.
De dienstenuitgever die een opname maakt in toepassing van het eerste lid, mag de beelden en klanken van die fragmenten vrij kiezen. Elk fragment moet een vermelding bevatten waarin aangegeven wordt van welke bron de beelden en/of klanken afkomstig zijn.
De fragmenten mogen in totaal niet langer duren dan 90 seconden per openbaar evenement in een televisiedienst en 30 seconden in een auditieve dienst. In het geval van een openbaar evenement dat zelf uit meerdere openbare evenementen bestaat, geldt de limiet van 90 seconden of 30 seconden echter voor elk van die evenementen.
Een fragment mag pas 20 minuten na het einde van het openbare evenement of van het evenement dat deel uitmaakt van dat openbare evenement ingevoegd worden in een nieuwsjournaal of een ander regelmatig geprogrammeerd actualiteitenprogramma.
Een fragment mag slechts ingevoegd worden in een programma aangeboden in een niet-lineaire dienst van een dienstenuitgever als dat programma eerder al werd uitgezonden in het kader van een lineaire dienst van diezelfde dienstenuitgever in overeenstemming met het vorige lid. § 3. Niemand kan zich beroepen op het in paragraaf 2 bedoelde opname- en gebruiksrecht van fragmenten indien hij toegang had tot de openbare evenementen en die evenementen bijgevolg kon opnemen of laten opnemen. § 4. Onverminderd de tussen de dienstenuitgevers gesloten overeenkomsten worden de voor de uitvoering van paragraaf 2 noodzakelijke nadere bepalingen vastgelegd in een reglement van het College voor advies van de Hoge Raad bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 2° dat werd goedgekeurd door de Regering. In dat reglement wordt meer bepaald het volgende vastgelegd: 1° de voorwaarden voor het eventuele hergebruik van de fragmenten;2° de wijze waarop de primaire uitgever de secundaire uitgever in kennis stelt van de voorwaarden en kosten voor het gebruik van de fragmenten;3° de informatie die moet worden uitgewisseld tussen primaire en secundaire uitgevers;4° de aard en de duur van de vermelding van de bron;5° de precisering van de toegestane duur en tijdslimieten voor uitzendingen;6° de nadere bepalingen voor een eventuele bescherming van exclusieve uitzendrechten voor regelmatig uitgezonden actualiteitenprogramma's;7° preciseringen betreffende de vaststelling van de billijke tegenprestatie. HOOFDSTUK III. - Toegang van het publiek tot evenementen van het hoogste belang in lineaire televisiediensten Art. 2.1.3-1. - § 1. Na het advies van de Hoge Raad te hebben ingewonnen, kan de Regering de lijst vaststellen van de evenementen die ze van het hoogste belang acht voor het publiek van de Franse Gemeenschap. Een uitgever van lineaire televisiediensten mag geen exclusieve uitzendrechten op dergelijke evenementen uitoefenen waardoor een aanzienlijk deel van het publiek in deze Gemeenschap geen toegang heeft tot dergelijke evenementen via een vrij toegankelijke lineaire televisiedienst. § 2. Een evenement wordt beschouwd als van het hoogste belang voor het publiek van de Franse Gemeenschap wanneer het beantwoordt aan ten minste twee van de hierna opgesomde criteria: 1° het evenement wekt een grote belangstelling bij het publiek van de Franse Gemeenschap in het algemeen en niet alleen bij het publiek dat een dergelijk evenement gewoonlijk volgt;2° het evenement is van cultureel belang, zoals dit globaal wordt erkend door het publiek van de Franse Gemeenschap, en werkt als een katalysator van zijn culturele identiteit;3° een belangrijke persoon of een nationale ploeg neemt deel aan het betrokken evenement in het kader van een zeer belangrijke internationale wedstrijd of manifestatie;4° het evenement wordt traditioneel uitgezonden in een programma van een vrij toegankelijke lineaire televisiedienst in de Franse Gemeenschap en wekt de belangstelling van een breed publiek. § 3. Een lineaire televisiedienst wordt als vrij toegankelijk beschouwd wanneer hij in de Franse taal wordt uitgezonden en kan worden ontvangen door 90% van de huishoudens die over een ontvangstinstallatie voor lineaire televisiediensten beschikken en die zich in het Franse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevinden. Naast de technische kosten, kan de ontvangst van deze dienst niet afhankelijk worden gemaakt van een andere betaling dan de eventuele abonnementsprijs voor het basisaanbod van een kabeldistributiedienst. § 4. De dienstenuitgevers mogen geen exclusieve uitzendrechten, die ze na 30 juli 1997 zouden hebben verworven, uitoefenen, waardoor een aanzienlijk deel van een lidstaat van de Europese Unie geen toegang, via een vrij toegankelijke lineaire televisiedienst, meer heeft tot evenementen van het hoogste belang, waarvan de lijst werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Ze schikken zich naar de bijzondere voorwaarden die werden vastgesteld naar aanleiding van de bekendmaking van de voormelde lijsten en die betrekking hebben op de rechtstreekse of uitgestelde, volledige of gedeeltelijke toegang. § 5. Na het advies van de Hoge Raad te hebben ingewonnen, legt de Regering de toepassingsbepalingen van dit artikel vast en bepaalt hiertoe: 1° of de toegang van het publiek rechtstreeks, uitgesteld, volledig of gedeeltelijk moet worden gewaarborgd voor elk opgesomd evenement;2° de voorwaarden waaronder een uitgever van vrij toegankelijke lineaire televisiediensten de uitzending van een evenement waarvoor hij een recht op rechtstreekse en integrale uitzending heeft verworven, kan uitstellen;3° de voorwaarden waaronder een uitgever van een niet vrij toegankelijke lineaire televisiedienst die een exclusief uitzendrecht op een evenement heeft, moet aanbieden om dit recht over te dragen aan een uitgever van een vrij toegankelijke lineaire televisiedienst;4° de voorwaarden waaronder een uitgever van een niet vrij toegankelijke lineaire televisiedienst die een exclusief uitzendrecht op een evenement heeft, dat evenement mag uitzenden. HOOFDSTUK IV. - Toegang van het publiek tot boodschappen van algemeen nut Afdeling I. - Toegang van het publiek tot dringende overheidsmededelingen Art. 2.1.4-1. - Op verzoek van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Regering van het Waalse Gewest, de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, het Verenigde College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Federale Regering, moeten dienstenuitgevers gratis en gedurende maximaal 3 uur per maand en per dienst, elke dringende boodschap van algemeen nut uitzenden in geval van een vliegramp, nucleair risico, aardbeving, ernstige verontreiniging, ernstige gezondheidscrisis of een vergelijkbare gebeurtenis.
Bij de uitzending van deze boodschappen moeten de dienstenuitgevers ervoor zorgen dat ze ook toegankelijk zijn voor personen met een zintuiglijke handicap. De in het eerste lid bedoelde instanties die een dringende boodschap van algemeen nut willen verspreiden, moeten ervoor zorgen dat die boodschap ook toegankelijk is voor personen met een zintuiglijke handicap wanneer ze de boodschap realiseren of laten realiseren.
De in dit artikel bedoelde boodschappen zijn geen mededelingen in de zin van het decreet van 20 juni 2002 betreffende het toezicht op de mededelingen van de Regeringsleden.
Afdeling II. - Toegang van het publiek tot gezondheidsvoorlichtingscampagnes Art. 2.1.4-2. - Dienstenuitgevers die reclame maken voor geneesmiddelen en medische behandelingen of voor alcoholische dranken, moeten, onder de nadere bepalingen die na overleg met de betrokken dienstenuitgevers worden overeengekomen, gratis advertentieruimte aan de Regering, aan het Waalse Gewest en aan de Commissie van de Franse Gemeenschap ter beschikking stellen voor de verspreiding van door de bevoegde instanties goedgekeurde gezondheidsvoorlichtingscampagnes die gelijk is aan de advertentieruimte voor de betrokken producten of diensten.
TITEL II. - Transparantie en instandhouding van het pluralisme Art. 2.2-1. - De vrijheid en het pluralisme van de uitgevers van audiovisuele mediadiensten worden gewaarborgd.
De uitgevers van audiovisuele mediadiensten stellen het publiek op gemakkelijk toegankelijke, begrijpelijke en transparante wijze informatie ter beschikking betreffende de eigendom, organisatie en financiering van hun diensten, overeenkomstig artikel 2.2-2.
Art. 2.2-2. - § 1. De dienstenuitgevers maken de hen betreffende basisgegevens openbaar, zodat het publiek zich een mening kan vormen over de waarde die moet worden gehecht aan de informatie en de opinies die worden verspreid in de programma's van de in dit decreet bedoelde audiovisuele mediadiensten. De Regering legt de lijst van basisgegevens vast, evenals de verspreidingswijzen om een gemakkelijke, directe en permanente toegang tot deze gegevens te waarborgen. Deze lijst bevat ten minste de naam, het adres van de maatschappelijke zetel, de telefonische contactgegevens, het e-mailadres en het internetadres, het btw-nummer en de lijst van aandeelhouders of leden van de dienstenuitgever, evenals de contactgegevens van de Hoge Raad als toezichthoudende instantie van de dienstenuitgever. § 2. Om de transparantie van hun eigendoms- en controlestructuren, evenals hun graad van onafhankelijkheid te waarborgen, moeten dienstenuitgevers, dienstenverdelers en netwerkexploitanten de volgende gegevens aan het College voor vergunning en controle meedelen wanneer ze een vergunning of vergelijkbare akte aanvragen: 1° de identiteit van de natuurlijke personen of rechtspersonen die in het kapitaal van de vennootschap deelnemen, evenals het bedrag van hun respectieve deelnemingen, of de ledenlijst voor rechtspersonen die zijn opgericht in de vorm van een vzw;2° de aard en het bedrag van de belangen die de voornoemde personen bezitten in andere vennootschappen in de audiovisuele mediasector of andere mediasectoren;3° de identificatie van de natuurlijke of rechtspersonen actief in de levering van faciliteiten die een significante rol spelen in de uitvoering van programma's van audiovisuele mediadiensten, evenals de aard en het bedrag van hun deelneming;4° met inachtneming van het zakengeheim, controleovereenkomsten die de vennootschap met een of meer aandeelhouders heeft gesloten, aandeelhoudersovereenkomsten, notulen van de algemene vergaderingen of elk ander document dat het College voor vergunning en controle relevant acht. § 3. Elke wijziging van de in paragraaf 2 bedoelde gegevens gedurende de looptijd van de vergunning of vergelijkbare akte moet binnen een maand ter kennis worden gebracht van het College voor vergunning en controle. § 4. Het College voor vergunning en controle houdt alle in de paragrafen 2 en 3 bedoelde gegevens bij en gaat na of de in paragraaf 1 bedoelde gegevens daadwerkelijk beschikbaar gesteld werden.
Art. 2.2-3. - § 1. De uitoefening van een belangrijke positie door een dienstenuitgever of een dienstenverdeler, met uitsluiting van de RTBF of de nabijheidsmedia, of door dienstenuitgevers of -verdelers die in handen zijn van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon, mag geen afbreuk doen aan de vrijheid van het publiek om toegang te krijgen tot een pluralistisch aanbod van audiovisuele mediadiensten.
Onder "pluralistisch aanbod" wordt verstaan: een media-aanbod via een pluraliteit van onafhankelijke en autonome media en diensten die de grootst mogelijke diversiteit van sociaal-culturele strekkingen, opinies en denkbeelden weerspiegelen. § 2. Indien het College voor vergunning en controle vaststelt dat een belangrijke positie wordt ingenomen, start het een procedure om het pluralisme te beoordelen van het aanbod in de audiovisuele mediadiensten die door de in paragraaf 1 bedoelde rechtspersonen worden uitgegeven of verdeeld.
Het College voor vergunning en controle stelt meer bepaald de uitoefening van een belangrijke positie vast wanneer: 1° een natuurlijke of rechtspersoon die meer dan 24% van het kapitaal van een uitgever van televisiediensten bezit, direct of indirect meer dan 24% van het kapitaal van een andere uitgever van televisiediensten bezit;2° een natuurlijke of rechtspersoon die meer dan 24% van het kapitaal van een uitgever van auditieve diensten bezit, direct of indirect meer dan 24% van het kapitaal van een andere uitgever van auditieve diensten bezit;3° de gecumuleerde kijkdichtheid van verschillende uitgevers van televisiediensten die in het bezit zijn van één natuurlijke of rechtspersoon 20% bereikt van de totale kijkdichtheid van de uitgevers van televisiediensten; Onder "gecumuleerde kijkdichtheid" wordt verstaan: het aantal verschillende kijkers in de doelgroep 4 jaar en ouder berekend over een bepaalde tijdsperiode of een bepaald tijdvak; 4° de gecumuleerde potentiële luisterdichtheid van verschillende uitgevers van auditieve diensten via analoge hertzgolven die in het bezit zijn van één natuurlijke of rechtspersoon 20% bereikt van de totale gecumuleerde potentiële luisterdichtheid van de uitgevers van auditieve diensten via analoge hertzgolven. Onder "gecumuleerde potentiële luisterdichtheid" wordt verstaan: de som van de bevolkingen geteld op het grondgebied van de Franse Gemeenschap, zijnde het grondgebied van het Franse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, met dien verstande dat die bevolkingen bediend worden door een of meer radiofrequenties, al dan niet in netwerken samengebracht, die het referentieplan voor de radiofrequenties van de Franse Gemeenschap vormen; 5° de gecumuleerde potentiële luisterdichtheid van verschillende uitgevers van auditieve diensten via digitale hertzgolven die in het bezit zijn van één natuurlijke of rechtspersoon 20% bereikt van de totale gecumuleerde potentiële luisterdichtheid van de uitgevers van auditieve diensten via digitale hertzgolven. De gecumuleerde potentiële luisterdichtheid bedoeld in 4° en 5° wordt berekend op basis van de volgende technische parameters:
Minimale ontvangstdrempel (dBuV/m op 10 m/grond)
60
Voortplantingsmodel
ITU-R P 1546
Definitie van het dekkingsgebied
Gedekt indien: ontvangen veldsterkte > ontvangstdrempel
Scramblers
Geen
Demografische gegevens
Recentste publicatie van de bevolking per statistische sector (Statbel)
§ 5. Indien het College voor vergunning en controle na een evaluatie op tegenspraak vaststelt dat een inbreuk werd gepleegd op de vrijheid van het publiek om toegang te krijgen tot een pluralistisch aanbod, brengt het zijn grieven ter kennis van de betrokken rechtsperso(o)n(en) en pleegt overleg met die perso(o)n(en) om maatregelen overeen te komen om het pluralisme van het aanbod te eerbiedigen. § 6. Indien het overleg niet resulteert in het sluiten van een overeenkomstprotocol binnen een termijn van zes maanden of indien dat protocol niet wordt nageleefd, kan het College voor vergunning en controle de in artikel 9.2.2-1 bedoelde sancties treffen. § 7. In het kader van de in dit artikel bedoelde procedure ziet het College voor vergunning en controle erop toe de Belgische Mededingingsautoriteit of haar diensten te raadplegen. § 8. Het College voor vergunning en controle evalueert het pluralisme regelmatig, en ten minste om de twee jaar.
TITEL III. - Wettelijkheid van de inhoud Art. 2.3-1. - De dienstenuitgevers mogen geen programma's uitgeven of commerciële communicatie uitzenden die: 1° in strijd zijn met wetten, decreten, regelgevingsteksten of het algemeen belang;2° de menselijke waardigheid schenden;3° een openbare uitlokking bevatten tot het plegen van een terroristisch misdrijf zoals bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek;4° een gedachtegoed, geloofsovertuiging of opinie bevorderen die een bedreiging vormt voor de democratie en de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd door de Grondwet of het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, of erop gericht zijn misbruik te maken van de goedgelovigheid van het publiek;5° neigen tot het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd;6° strafbare feiten ressorterend onder racisme en vreemdelingenhaat vormen zoals bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en vreemdelingenhaat ingegeven daden;7° strafbare feiten in verband met kinderpornografie vormen, in de zin van artikel 383bis van het Strafwetboek. Art. 2.3-2. - § 1. Elke aanbieder van videoplatformdiensten moet passende maatregelen nemen om de gebruiker te beschermen tegen programma's en door de gebruiker gemaakte video's ressorterend onder de gevallen bedoeld in artikel 2.3-1. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen bestaan erin: 1° de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen op te nemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst; 2° een systeem ter beschikking van de gebruiker te stellen waarmee hij, volgens een eenvoudige classificatie, de in artikel 2.3-1 bedoelde inhoud aan de aanbieder van de videoplatformdienst kan rapporteren, en geïnformeerd wordt over de gevolgen die de aanbieder aan deze rapportage zal verbinden; 3° een procedure ter beschikking van de gebruiker te stellen voor de behandeling en oplossing van de klachten betreffende de toepassing van de in 2° bedoelde maatregel;4° maatregelen te nemen inzake mediageletterdheid door de gebruiker daarvoor te sensibiliseren. De aanbieder van videoplatformdiensten ziet erop toe dat deze maatregelen transparant, gebruiksvriendelijk, eenvoudig te gebruiken en doeltreffend zijn. § 3. Elke aanbieder van videoplatformdiensten moet een intern mechanisme voor geschillenbeslechting met zijn gebruikers instellen.
Dit mechanisme moet een onpartijdige beslechting van geschillen mogelijk maken en mag de gebruiker de gewone rechtsmiddelen niet ontnemen. § 4. Nadere bepalingen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld in het kader van een gedragscode of een reglement van het College voor advies van de Hoge Raad zoals bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 1° en 2°. § 5. Het College voor vergunning en controle beoordeelt de gepastheid van de in dit artikel bedoelde maatregelen die door de aanbieders van videoplatformdiensten worden genomen.
Bij het nemen van passende maatregelen moet rekening worden gehouden met de aard van de betrokken inhoud, de schade die deze kan veroorzaken, de kenmerken van de te beschermen categorie personen en de rechten en legitieme belangen die op het spel staan, inclusief die van de aanbieders van videoplatformdiensten en van de gebruikers die de inhoud hebben gecreëerd of online hebben gezet, evenals met het algemeen belang.
De meest schadelijke inhoud wordt onderworpen aan de strengste toegangscontrolemaatregelen.
Ze moeten evenredig zijn, rekening houdend met de grootte van de videoplatformdienst en de aard van de geleverde dienst, en mogen geen voorafgaande controlemaatregelen of het filteren van inhoud op het tijdstip van uploaden inhouden die niet in overeenstemming zijn met artikel 15 van Richtlijn 2000/31/EG. Indien het College voor vergunning en controle na deze evaluatie besluit dat de maatregelen ongepast zijn, verzoekt het de aanbieder van de videoplatformdienst om binnen een door het College te bepalen termijn passende corrigerende maatregelen te nemen. Bij niet-uitvoering van de beslissing van het College voor vergunning en controle kan het College een van de in artikel 9.2.2-1 genoemde sancties opleggen.
TITEL IV. - Rechten van de vrouw, gelijkheid en non-discriminatie Art. 2.4-1. - De dienstenuitgevers mogen geen programma's uitgeven of commerciële communicatie uitzenden die: 1° de eerbiediging van de gelijkheid van vrouwen en mannen ondermijnt of die discriminatie of aansporing tot discriminatie, haat of geweld op grond van geslacht of gelijkgestelde criteria zoals zwangerschap, moederschap, geslachtsverandering, genderexpressie, genderidentiteit bevat of bevordert of die aansporingen tot geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld bevat;2° discriminatie inhoudt of bevordert of die aanzet tot discriminatie, haat of geweld, in het bijzonder op grond van nationaliteit, vermeend ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming, leeftijd, seksuele geaardheid, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, handicap, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, politieke overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een lichamelijke of genetische eigenschap, sociale afkomst of syndicale overtuiging. Art. 2.4-2. - § 1. Elke aanbieder van videoplatformdiensten moet passende maatregelen nemen om de gebruiker te beschermen tegen programma's en door de gebruiker gemaakte video's ressorterend onder de gevallen bedoeld in artikel 2.4-1. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen bestaan erin: 1° de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen op te nemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst; 2° de gebruiker een systeem ter beschikking te stellen waarmee hij de in artikel 2.4-1 bedoelde inhoud volgens een eenvoudige classificatie aan de aanbieder van videoplatformdiensten kan rapporteren en geïnformeerd wordt over de gevolgen die de aanbieder aan deze rapportage zal verbinden; 3° een procedure ter beschikking van de gebruiker te stellen voor de behandeling en oplossing van de klachten betreffende de toepassing van de in 2° bedoelde maatregel;4° maatregelen te nemen inzake mediageletterdheid door de gebruiker daarvoor te sensibiliseren. De aanbieder van videoplatformdiensten ziet erop toe dat deze maatregelen transparant, gebruiksvriendelijk, eenvoudig te gebruiken en doeltreffend zijn. § 3. Elke aanbieder van videoplatformdiensten moet een intern mechanisme voor geschillenbeslechting met zijn gebruikers instellen.
Dit mechanisme moet een onpartijdige beslechting van geschillen mogelijk maken en mag de gebruiker de gewone rechtsmiddelen niet ontnemen. § 4. Nadere bepalingen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld in het kader van een gedragscode of een reglement van het College voor advies van de Hoge Raad zoals bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 1° en 2°. § 5. Het College voor vergunning en controle beoordeelt de gepastheid van de in dit artikel bedoelde maatregelen die door de aanbieders van videoplatformdiensten worden genomen.
Bij het nemen van passende maatregelen moet rekening worden gehouden met de aard van de betrokken inhoud, de schade die deze kan veroorzaken, de kenmerken van de te beschermen categorie personen en de rechten en legitieme belangen die op het spel staan, inclusief die van de aanbieders van videoplatformdiensten en van de gebruikers die de inhoud hebben gecreëerd of online hebben gezet, evenals met het algemeen belang.
De meest schadelijke inhoud wordt onderworpen aan de strengste toegangscontrolemaatregelen.
Ze moeten evenredig zijn, rekening houdend met de grootte van de videoplatformdienst en de aard van de geleverde dienst, en mogen geen voorafgaande controlemaatregelen of het filteren van inhoud op het tijdstip van uploaden inhouden die niet in overeenstemming zijn met artikel 15 van Richtlijn 2000/31/EG. Indien het College voor vergunning en controle na deze evaluatie besluit dat de maatregelen ongepast zijn, verzoekt het de aanbieder van de videoplatformdienst om binnen een door het College te bepalen termijn passende corrigerende maatregelen te nemen. Bij niet-uitvoering van de beslissing van het College voor vergunning en controle kan het College een van de in artikel 9.2.2-1 genoemde sancties opleggen.
TITEL V. - Bescherming van minderjarigen Art. 2.5-1. - § 1. De dienstenuitgevers mogen geen programma's uitgeven die de lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling van minderjarigen kunnen schaden, behalve: 1° voor lineaire diensten, indien, met name door de keuze van het tijdstip van uitzending van het programma of door middel van een toegangscode, gewaarborgd wordt dat minderjarigen in het zendgebied de uitzendingen normaliter niet kunnen bekijken of beluisteren of voor zover dat programma voorafgegaan wordt door de aanwezigheid van een visueel symbool in de elektronische programmagids, wanneer een dergelijke gids bestaat, en dat, wanneer er geen toegangscode is, het voorafgegaan wordt door een auditieve waarschuwing of het gedurende de gehele uitzending herkenbaar is aan een visueel symbool;2° voor niet-lineaire diensten, indien, met name door middel van een toegangscode, gewaarborgd wordt dat minderjarigen in het zendgebied het programma normaliter niet kunnen bekijken of beluisteren of voor zover dat programma voorafgegaan wordt door de aanwezigheid van een visueel symbool in de elektronische programmagids. Het visuele symbool en de auditieve waarschuwing bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, moeten informatie geven over de mogelijk schadelijke aard van de inhoud van het programma.
De Regering bepaalt de toepassingsbepalingen van het eerste lid, 1° en 2°. Ze is bovendien bevoegd om de netwerkexploitanten die bijbehorende faciliteiten leveren verplichtingen op te leggen die, wanneer gebruikgemaakt wordt van een systeem met toegangscode, noodzakelijk zijn om de werkelijke toepassing van de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde bepalingen te waarborgen. De meest schadelijke inhoud, zoals pornografie en nodeloos geweld, wordt onderworpen aan de strengste toegangscontrolemaatregelen. § 2. De verwerking van persoonsgegevens van minderjarigen die door de dienstenuitgevers of dienstenverdelers in het kader van de toepassing van de in het eerste lid, 1° en 2° bedoelde maatregelen zijn verzameld of gegenereerd, moet voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen opgelegd in het recht van de Europese Unie en de ter zake geldende Belgische wetgeving en mag niet worden gebruikt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame.
Art. 2.5-2. - § 1. Elke aanbieder van videoplatformdiensten moet passende maatregelen nemen om minderjarigen te beschermen tegen programma's en door de gebruiker gemaakte video's die schadelijk kunnen zijn voor hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling, door ervoor te zorgen dat dergelijke inhoud alleen aan de gebruiker ter beschikking wordt gesteld in omstandigheden waarin minderjarigen deze normaliter niet kunnen bekijken of beluisteren. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen bestaan erin: 1° de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen op te nemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst;2° de gebruiker die de in paragraaf 1 bedoelde inhoud uploadt naar de videoplatformdienst een systeem ter beschikking te stellen om deze inhoud volgens een eenvoudige classificatie te kunnen rapporteren;3° de gebruiker een systeem ter beschikking te stellen waarmee hij de in paragraaf 1 bedoelde inhoud volgens een eenvoudige classificatie aan de aanbieder van videoplatformdiensten kan rapporteren en geïnformeerd wordt over de gevolgen die de aanbieder aan deze rapportage zal verbinden;4° een systeem op te zetten waarmee de leeftijd van de gebruiker kan worden geverifieerd en ouderlijk toezicht kan worden ingesteld waarover de gebruiker controle heeft;5° de gebruiker een procedure ter beschikking te stellen voor de behandeling en de oplossing van klachten in verband met de uitvoering van de in 2° tot en met 4° bedoelde maatregelen;6° maatregelen te nemen inzake mediageletterdheid door de gebruiker daarvoor te sensibiliseren. De aanbieder van videoplatformdiensten ziet erop toe dat deze maatregelen transparant, gebruiksvriendelijk, eenvoudig te gebruiken en doeltreffend zijn. § 3. De verwerking van persoonsgegevens van minderjarigen die door de aanbieders van videoplatformdiensten in het kader van de toepassing van de in paragraaf 2 bedoelde maatregelen zijn verzameld of gegenereerd, moet voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen van het recht van de Europese Unie en de ter zake geldende Belgische wetgeving en mag niet worden gebruikt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame. § 4. Nadere bepalingen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld in het kader van een gedragscode of een reglement van het College voor advies van de Hoge Raad zoals bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 1° en 2°. § 5. Het College voor vergunning en controle beoordeelt de gepastheid van de in dit artikel bedoelde maatregelen die door de aanbieders van videoplatformdiensten worden genomen.
Bij het nemen van passende maatregelen moet rekening worden gehouden met de aard van de betrokken inhoud, de schade die deze kan veroorzaken, de kenmerken van de te beschermen categorie personen en de rechten en legitieme belangen die op het spel staan, inclusief die van de aanbieders van videoplatformdiensten en van de gebruikers die de inhoud hebben gecreëerd of online hebben gezet, evenals met het algemeen belang.
De meest schadelijke inhoud, zoals pornografie en nodeloos geweld, wordt onderworpen aan de strengste toegangscontrolemaatregelen.
Ze moeten evenredig zijn, rekening houdend met de grootte van de videoplatformdienst en de aard van de geleverde dienst, en mogen geen voorafgaande controlemaatregelen of het filteren van inhoud op het tijdstip van uploaden inhouden die niet in overeenstemming zijn met artikel 15 van Richtlijn 2000/31/EG. Indien het College voor vergunning en controle na deze evaluatie besluit dat de maatregelen ongepast zijn, verzoekt het de aanbieder van de videoplatformdienst om binnen een door het College te bepalen termijn passende corrigerende maatregelen te nemen. Bij niet-uitvoering van de beslissing van het College voor vergunning en controle kan het College een van de in artikel 9.2.2-1 genoemde sancties opleggen.
Art. 2.5-3. - § 1. In zijn communicatie over zijn televisiedienstenaanbod of programma's die dat aanbod uitmaken, moet elke dienstenverdeler de volgende boodschap aan zijn abonnees meedelen in de door hem gebruikte communicatiedragers: "Let op: televisie kijken kan de ontwikkeling van kinderen jonger dan 3 jaar belemmeren, zelfs als de programma's specifiek op hen gericht zijn. Diverse ontwikkelingsstoornissen werden wetenschappelijk vastgesteld, zoals passiviteit, taalachterstand, onrust, slaapstoornissen, concentratieproblemen en beeldschermafhankelijkheid. ". In het geval van audiovisuele communicatie kan de volgende boodschap gebruikt worden: "Let op: televisie kijken kan de ontwikkeling van kinderen jonger dan 3 jaar belemmeren. ".
Het College voor advies van de Hoge Raad legt de toepassingsbepalingen van het eerste lid vast in een reglement zoals bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 2°. § 2. Elke dienstenverdeler die een televisiedienst aanbiedt die wordt voorgesteld als specifiek bestemd voor kinderen jonger dan drie jaar, dient op het moment dat de dienst door de gebruiker wordt geselecteerd en voordat toegang tot de dienst wordt verkregen, de volgende waarschuwing leesbaar op het scherm weer te geven: "Let op: televisie kijken kan de ontwikkeling van kinderen jonger dan 3 jaar belemmeren, zelfs als de programma's specifiek op hen gericht zijn. ".
Art. 2.5-4. - Overeenkomstig de nadere bepalingen voorzien in artikel 5.2-3 mag commerciële communicatie niet schadelijk zijn voor de lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling van minderjarigen.
BOEK III. - AUDIOVISUEEL LANDSCHAP TITEL I. - Uitgevers van audiovisuele mediadiensten gemeenschappelijke bepalingen Art. 3.1.1-1. - De dienstenuitgevers moeten op elk moment kunnen aantonen dat ze de nodige overeenkomsten hebben gesloten met de betrokken auteurs en andere rechthebbenden, of met hun maatschappijen voor collectief auteursrechtenbeheer, zodat ze de wetgeving inzake auteursrecht en naburige rechten in hun activiteiten kunnen naleven.
Op eenvoudig verzoek kan het College voor vergunning en controle een volledig afschrift krijgen van de lopende overeenkomsten wanneer deze betrekking hebben op belangrijke repertoires van werken en prestaties.
In geval van een onderbreking van meer dan zes maanden van deze overeenkomsten, een conflict of de blijvende onmogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, is de dienstenuitgever net als de dienstenverdeler verplicht om de Minister en de Hoge Raad hiervan in kennis te stellen en aan te geven welke maatregelen zijn genomen om in voorkomend geval, rekening houdend met de bekende risico's, de betwiste bedragen te voorzien.
Indien de bescherming van de rechten van de begunstigden duidelijk in het gedrang dreigt te komen, kan het College voor vergunning en controle bovendien een borgstelling voor de betwiste bedragen eisen, volgens de nadere bepalingen die het College zal vastleggen.
Art. 3.1.1-2.
Met uitzondering van de RTBF en de nabijheidsmedia, moet een dienstenuitgever wier audiovisuele mediadienst via een gesloten distributieplatform wordt verspreid: 1° een handelsvennootschap zijn;2° indien hij informatie uitzendt, per dienst, de actualiteitenprogramma's laten verzorgen door beroepsjournalisten die zijn aangeworven op basis van arbeidsovereenkomsten en erkend overeenkomstig de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist, of die voldoen aan de toegangsvoorwaarden daartoe, in voldoende aantallen in verhouding tot de uitgegeven dienst;3° indien hij informatie uitzendt, een huishoudelijk reglement opstellen met betrekking tot de objectiviteit bij de verwerking van informatie en zich ertoe verbinden dit reglement na te leven;4° indien hij informatie uitzendt, een interne journalistenmaatschappij erkennen als referentiepersoon en deze raadplegen over vraagstukken die de redactionele lijn grondig kunnen wijzigen, over de organisatie van de redacties betreffende de actualiteitenprogramma's en over de aanstelling van de hoofdredacteur. Die interne maatschappij is samengesteld uit journalisten die de redactie(s) van de dienstenuitgever vertegenwoordigen; 5° indien hij informatie brengt, aangesloten zijn bij de Instantie voor de zelfregulering van journalistieke deontologie;6° onafhankelijk zijn van enige regering, politieke partij of werkgevers- of werknemersorganisatie. Onafhankelijke radiozenders vallen niet onder lid 1, 1°, 2° en 4°.
De uitgevers van auditieve diensten op gesloten distributieplatformen zoals bedoeld in artikel 3.1.3-8 vallen niet onder paragraaf 1, 1°.
Onafhankelijke radiostations en uitgevers van auditieve diensten op gesloten distributieplatformen zoals bedoeld in artikel 3.1.3-8 moeten echter als rechtspersoon opgericht zijn.
Onder "gesloten distributieplatform" wordt verstaan: elk platform voor de verdeling van audiovisuele mediadiensten waartoe een dienstenuitgever slechts toegang heeft na voorafgaande toestemming van de voor dat platform verantwoordelijke dienstenverdeler. Indien de dienstenuitgever zijn eigen verdeler is, worden de door hem uitgegeven en verdeelde audiovisuele mediadiensten geacht via een gesloten distributieplatform te worden aangeboden indien voor de toegang tot het elektronischecommunicatienetwerk de voorafgaande toestemming van de netwerkexploitant of het verkrijgen van capaciteit op hertzgolfnetwerken vereist is.
Art. 3.1.1-3. - De dienstenuitgevers moeten gedurende drie maanden na de datum van invoeging in de audiovisuele mediadienst een volledige kopie van hun programma's bewaren en deze kopie ter beschikking stellen van alle instanties die hierom verzoeken op grond van een wettelijke of reglementaire bepaling. In het geval van lineaire diensten bewaren ze gedurende dezelfde termijn het dagelijkse verloop van elke uitgegeven audiovisuele mediadienst, met inbegrip van alle programma's, de programmafragmenten en het precieze tijdstip waarop ze zijn ingevoegd.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de termijn voor het bewaren van programma's twee maanden voor onafhankelijke radiostations en voor de in artikel 3.1.3-8 bedoelde uitgevers van auditieve diensten, indien ze de rechtsvorm van een vereniging zonder winstoogmerk hebben of natuurlijke personen zijn. Voor uitgevers van televisiediensten die natuurlijke personen zijn, bedraagt die termijn eveneens twee maanden.
HOOFDSTUK II. - Uitgave van televisiediensten Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen voor lineaire en niet-lineaire televisiediensten Onderafdeling I. - Procedure voor de aangifte van uitgevers van televisiediensten Art. 3.1.2-1. - § 1. Met uitzondering van de RTBF en de nabijheidsmedia moet de dienstenuitgever een voorafgaande aangifte met een ter post aangetekend schrijven bij het College voor vergunning en controle indienen voor elke televisiedienst die hij wil uitgeven.
In afwijking van het eerste lid moet de dienstenuitgever die radiofrequenties wenst te gebruiken voor de uitzending van zijn digitale of analoge televisiedienst(en) via terrestrische hertzgolven, voor dat gebruik vergund worden overeenkomstig de procedure van de artikelen 8.2.1-14 tot en met 8.2.1-22. § 2. De aangifte bevat de volgende gegevens: 1° de benaming van de dienstenuitgever en van de televisiedienst;2° het adres van de maatschappelijke zetel van de dienstenuitgever en, in voorkomend geval, het adres waar de redactionele beslissingen met betrekking tot de televisiedienst worden genomen indien ze niet op de maatschappelijke zetel worden genomen;3° de statuten van de dienstenuitgever, indien deze een rechtspersoon is;4° de gegevens betreffende de aandeelhoudersstructuur van de dienstenuitgever, indien deze als handelsvennootschap is opgericht;5° een financieel plan opgesteld over een periode van 3 jaar, dit financieel plan moet een rubriek bevatten met betrekking tot de aan de auteurs en andere rechthebbenden te betalen vergoedingen in uitvoering van de gesloten overeenkomsten.In geval van conflicten of blijvende onmogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, zullen de geplande voorzieningen, rekening houdend met de bekende risico's, daarin vermeld worden; 6° de aard en de beschrijving van de televisiedienst, met inbegrip van het aantal personen dat met programmagerelateerde activiteiten is belast en een beschrijving van het eventueel geplande informatiesysteem en, in voorkomend geval, een bewijs van tewerkstelling van journalisten;7° de periode waarbinnen de televisiedienst zal worden uitgezonden;8° de contactgegevens van de dienstenverdelers aan wie de dienstenuitgever zijn televisiedienst ter beschikking wil stellen;9° indien de dienstenuitgever zelf de verdeler van de televisiedienst is, de nadere bepalingen voor de commercialisering van deze dienst; 10° in voorkomend geval, de informatie met betrekking tot het gebruik van een uplink- of satellietcapaciteit bedoeld in artikel 1.1-3, § 2.
Elke wijziging van deze elementen moet vooraf bij een ter post aangetekend schrijven aan het College voor vergunning en controle worden medegedeeld.
Het College voor vergunning en controle stelt het aangiftemodel op. § 3. In afwijking van paragraaf 2 kunnen de administratieve aangifteformaliteiten worden versoepeld voor uitgevers van audiovisuele mediadiensten die op open platforms worden verdeeld, met name in het kader van videoplatformdiensten.
Daartoe worden door het College voor vergunning en controle vereenvoudigde aangiftemodellen opgesteld.
Art. 3.1.2-2. - Binnen een maand na ontvangst van de aangifte bevestigt het College voor vergunning en controle de ontvangst van de aangifte.
Binnen acht werkdagen na de ontvangstbevestiging zendt het College voor vergunning en controle een afschrift van de aangifte en de ontvangstbevestiging naar de Minister en de Regeringsdiensten. Van elke wijziging van de elementen van de aangifte die het College voor vergunning en controle in toepassing van het derde lid van paragraaf 2 van artikel 3.1.2-1 ontvangt, wordt binnen dezelfde termijn eveneens een afschrift naar de Minister en de Regeringsdiensten gestuurd.
Onderafdeling II. - Jaarverslag Art. 3.1.2-3. - De uitgevers van televisiediensten moeten jaarlijks een verslag indienen bij het College voor vergunning en controle dat met name informatie bevat over de naleving, elk wat hen betreft, van de verplichtingen opgelegd in de artikelen 4.1-1, 3.1.1-1, 3.1.1-2, 6.1.1-1, 4.2.1-1 en 4.2.2-1. Voor de in de artikelen 4.2.1-1 en 4.2.2-1 bedoelde verplichtingen zal het jaarverslag ook de informatie per dienst bevatten.
Onderafdeling III. - Naleving van de chronologie van de media Art. 3.1.2-4. - De uitgevers van televisiediensten mogen een cinematografisch werk niet uitzenden buiten de periodes overeengekomen met de rechthebbenden.
Afdeling II. - Specifieke bepalingen voor lineaire televisiediensten Art. 3.1.2-5. - Gecodeerde lineaire televisiediensten die tegen een welbepaalde vergoeding worden verspreid, mogen vrij te ontvangen programma's bevatten.
Tenzij het om zelfpromotie gaat, mogen deze programma's niet langer duren dan drie uur per dag.
Afdeling II. - Specifieke bepalingen voor lineaire en niet-lineaire telewinkeldiensten Art. 3.1.2-6. - § 1. Elke telewinkeldienst moet als zodanig herkenbaar zijn. § 2. Telewinkeldiensten mogen geen reclame bevatten, tenzij het College voor vergunning en controle daarvoor toestemming heeft verleend. § 3. De telewinkeldienst moet voldoen aan de bepalingen betreffende telewinkelen zoals bedoeld in artikel 5.7-2. § 4. Naast de informatie van het in artikel 3.1.2-3 bedoelde jaarverslag bevat dat verslag ook informatie over de omzet, het type van aangeboden producten en diensten, eventuele klachten die zijn ontvangen en de wijze waarop daarop is gereageerd. § 5. Onder "telewinkeldienst" wordt verstaan: een televisiedienst die uitsluitend bestaat uit telewinkelprogramma's.
HOOFDSTUK III. - Uitgave van private auditieve diensten Afdeling I. - Aanvraag en vergunningsprocedure voor uitgevers van auditieve diensten via terrestrische hertzgolven algemene principes Art. 3.1.3-1. - § 1. De auditieve diensten via terrestrische hertzgolven zijn: 1° netwerkradio's;2° onafhankelijke radio's, waaronder de associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding. Onder "netwerkradio" wordt verstaan: een private auditieve dienst die over een radiofrequentienetwerk voor analoge uitzendingen beschikt of over een gebruiksrecht op een radiofrequentienetwerk met een theoretisch communautair, multiprovinciaal of provinciaal verzorgingsgebied voor digitale uitzendingen.
Onder "onafhankelijke radio" wordt verstaan: een private auditieve dienst die in zijn oorspronkelijke vergunning beschikt over één radiofrequentie voor analoge uitzendingen of over een recht om een radiofrequentie of een radiofrequentienetwerk met een lokaal verzorgingsgebied te gebruiken voor digitale uitzendingen.
Onder "associatieve en expressieradio met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding" wordt verstaan: de onafhankelijke radio die: a) een minimumaantal uren aan actualiteitenprogramma's, permanente opvoeding, culturele ontwikkeling en burgerparticipatie uitzendt, waarvan een deel in eigen productie en werken voor creatie op radio. Dat aantal uren wordt door de Regering bepaald; b) hoofdzakelijk een beroep doet op vrijwilligerswerk;c) vrijwilligers laat deelnemen aan zijn beheersorganen;d) geen beroep doet op reclame of over beperkte reclame-inkomsten beschikt waarvan het maximumbedrag door de Regering wordt bepaald. Onder "schoolradio" wordt verstaan: de radio met één frequentie die wordt uitgegeven door een basisschool, een middelbare school of een hogeschool met een afdeling gericht op communicatie of onderwijsopleiding, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, en die door de Regering werd vergund, overeenkomstig artikel 3.1.3-12. § 2. Elke dienstenuitgever mag geen auditieve diensten uitzenden op een of meer andere radiofrequenties dan die welke hem door het College voor vergunning en controle zijn toegewezen of waarvoor hij een gebruiksrecht heeft gekregen. § 3. Radiofrequenties worden toegewezen en gebruiksrechten worden verleend volgens de procedures bedoeld in de artikelen 8.2.1-5 tot en met 8.2.1-12.
Onderafdeling II. - Offerteaanvraag en minimuminhoud van het bestek Art. 3.1.3-2. - § 1. De dienstenuitgevers worden voor elke auditieve dienst vergund door het College voor vergunning en controle na een offerteaanvraag zoals bedoeld in artikel 8.2.1-7 voor analoge modus en in artikel 8.2.1-11 voor digitale modus. § 2. Onverminderd de bepalingen opgesomd in de artikelen 8.2.1-7 en 8.2.1-11 moet het bestek van de uitgevers van auditieve diensten naast de verplichtingen bedoeld in artikel 3.1.1-2 ook voorzien in de verplichtingen bedoeld in artikel 4.2.3-1. § 3. Het bestek preciseert de verplichtingen, met name deze bedoeld in paragraaf 2, waarvoor een verbintenis van de aanvrager vereist is.
Onderafdeling III. - Antwoord op de offerteaanvraag Art. 3.1.3-3. - § 1. In antwoord op de in de artikelen 8.2.1-7 of 8.2.1-11 bedoelde openbare offerteaanvraag en binnen de in deze oproep opgelegde termijnen wordt de vergunningsaanvraag bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging ingediend bij de voorzitter van de Hoge Raad.
De aanvrager specificeert de radiocategorie waarvoor hij een vergunning aanvraagt, evenals de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk waarvoor hij een toewijzing in analoge modus of gebruik in digitale modus aanvraagt. De aanvrager kan zich kandidaat stellen voor meerdere radiofrequenties of radiofrequentienetwerken. In voorkomend geval moet hij zijn voorkeuren opsommen en motiveren.
Wanneer de offerteaanvraag meerdere radiofrequentienetwerken met hetzelfde theoretische verzorgingsgebied omvat, moet de aanvrager die zich kandidaat stelt voor een dergelijk netwerk, in afwijking op het tweede lid, bij voorkeur minstens twee van die netwerken in volgorde van voorkeur rangschikken in zijn aanvraag. Hij moet die rangschikking motiveren. § 2. Voor netwerkradio's moet de aanvraag vergezeld zijn van: 1° de benaming van de dienstenuitgever en van de auditieve dienst;2° het adres van de maatschappelijke zetel en exploitatiezetel van de dienstenuitgever;3° de statuten van de dienstenuitgever;4° de gegevens met betrekking tot de aandeelhoudersstructuur van de dienstenuitgever;5° de beschrijving van de auditieve dienst, met inbegrip van een beschrijving van het eventueel geplande informatiesysteem en, in voorkomend geval, een bewijs van tewerkstelling van journalisten of van de verbintenis om deze tewerkstelling uit te voeren zodra de vergunning is verleend;6° een financieel plan opgesteld over een periode van drie jaar, dit financieel plan moet een rubriek bevatten met betrekking tot de aan de auteurs en andere rechthebbenden te betalen vergoedingen in uitvoering van de gesloten overeenkomsten.In geval van conflicten of blijvende onmogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, zullen de geplande voorzieningen, rekening houdend met de bekende risico's, daarin vermeld worden; 7° in voorkomend geval, de lijst van exploitanten of kandidaat-exploitanten waarbij de essentiële voorwaarden van de met hen gesloten of te sluiten exploitatiecontracten zijn gevoegd;8° in voorkomend geval, voor de digitale modus, de nadere bepalingen voor de commercialisering van de auditieve dienst, evenals elke overeenkomst die is gesloten of wordt overwogen met een exploitant van een systeem voor voorwaardelijke toegang. § 3. Voor onafhankelijke radiostations moet de aanvraag vergezeld zijn van: 1° de benaming van de dienstenuitgever en van de auditieve dienst;2° het adres van de maatschappelijke zetel en exploitatiezetel van de dienstenuitgever;3° de statuten van de dienstenuitgever;4° de gegevens betreffende de aandeelhoudersstructuur van de dienstenuitgever, indien deze als handelsvennootschap is opgericht;5° de beschrijving van de auditieve dienst, met inbegrip van een beschrijving van het eventueel geplande informatiesysteem;6° een financieel plan opgesteld over een periode van drie jaar, dit financieel plan moet een rubriek bevatten met betrekking tot de aan de auteurs en andere rechthebbenden te betalen vergoedingen in uitvoering van de gesloten overeenkomsten.In geval van conflicten of blijvende onmogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, zullen de geplande voorzieningen, rekening houdend met de bekende risico's, daarin vermeld worden; 7° in voorkomend geval, de aanvraag om het statuut van associatieve en expressieradio met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding te verkrijgen, waarbij duidelijk wordt uiteengezet hoe de programmering en organisatie aan de criteria van artikel 3.1.3-1, § 1, vierde lid beantwoorden; 8° in voorkomend geval, voor de digitale modus, de nadere bepalingen voor de commercialisering van de auditieve dienst, evenals elke overeenkomst die is gesloten of wordt overwogen met een exploitant van een systeem voor voorwaardelijke toegang;9° in voorkomend geval, het gezamenlijke verzoek om de eigen productie te bundelen en programma's uit te wisselen tussen verschillende onafhankelijke radio's, waarbij duidelijk wordt uitgelegd waarom het relevant is samenwerkingsverbanden tussen die radio's te ontwikkelen. § 4. Bovendien legt de aanvrager nauwkeurig uit op welke manier hij zich verbindt tot de naleving van de verplichtingen opgenomen in het bestek van de offerteaanvraag in toepassing van artikel 3.1.3-2, § 3. § 5. Een maand na de datum waarop de offerteaanvraag werd afgesloten, deelt de voorzitter van de Hoge raad de aanvrager mee dat zijn aanvraag in aanmerking werd genomen en deelt dat ook mee aan de Minister evenals aan de Secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
Onderafdeling IV. - Verlening van de vergunning Art. 3.1.3-4. - § 1. Het College voor vergunning en controle spreekt zich uit over de aanvragen en kent de vergunningen toe, door, voor de analoge modus, de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk toe te wijzen, en door, voor de digitale modus, het gebruiksrecht van de radiofrequentie of van het radiofrequentienetwerk te verlenen binnen vier maanden na de datum waarop de offerteaanvraag wordt afgesloten.
Het College zorgt er daartoe voor de diversiteit van het radiolandschap en een evenwicht tussen de verschillende radioformaten te waarborgen, via het muzikale, culturele en informatieaanbod.
Het beoordeelt de aanvragen op grond van de volgende gegevens: 1° de wijze waarop de aanvragers zich ertoe verbinden te voldoen aan de in artikel 3.1.3-2, § 2 bedoelde verplichtingen; 2° de relevantie van de in artikel 3.1.3-3, § 2, 6° en § 3, 6° bedoelde financieringsplannen; 3° de originaliteit en de eigenheid van elke aanvraag;4° het belang van de gedecentraliseerde productie in de Franse Gemeenschap;5° de ervaring die de aanvragers hebben opgedaan op het gebied van radio-omroep;6° de eventuele nadere bepalingen voor de commercialisering van de auditieve dienst. § 2. In het kader van een algemene offerteaanvraag kan het College voor vergunning en controle een onafhankelijke radio erkennen die werd vergund als associatieve en expressieradio met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding die voldoet aan de in artikel 3.1.3-1, § 1, vierde lid bepaalde criteria.
Deze erkenning wordt aan de onafhankelijke radio verleend voor de hele duur van zijn vergunning. Jaarlijks evalueert het College voor vergunning en controle de naleving van de in artikel 3.1.3-1, § 1, vierde lid vastgestelde criteria. Het kan de erkenning intrekken indien de onafhankelijke radio daar niet langer aan voldoet.
Het aantal onafhankelijke radiostations dat kan worden erkend als associatieve en expressieradio met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding is beperkt gelet op de capaciteit van het in artikel 6.2.2-4, vierde lid bedoelde budget om de toekenning van subsidies aan erkende radiostations te waarborgen. De referentiebegroting die wordt gebruikt om dat aantal te bepalen, is de begroting van het jaar waarin de algemene offerteaanvraag wordt uitgeschreven, zo nodig aangepast aan het gemiddelde van de drie voorgaande jaren om eventuele uitzonderingsgevallen te effenen.
Wanneer het College voor vergunning en controle meer erkenningsaanvragen ontvangt dan het aantal beschikbare plaatsen vastgesteld overeenkomstig het derde lid, erkent het de onafhankelijke radiostations met de belangrijkste verbintenissen in aantal uren besteed aan actualiteitenprogramma's, permanente vorming, culturele ontwikkeling, burgerparticipatie en uitzending van werken voor creatie op radio; het aantal uren in eigen productie in eerste uitzending vormt daarbij een pluspunt. Het College kan ook het evenwicht in de geografische spreiding van erkende onafhankelijke radio's als doelstelling in aanmerking nemen. Indien dit mechanisme voor de selectie van de te erkennen radio's wordt toegepast, zal de in het tweede lid bedoelde jaarlijkse evaluatie gebeuren in het licht van de verbintenissen die de onafhankelijke radio is aangegaan op het ogenblik van zijn erkenning.
Indien er nog plaatsen beschikbaar zijn of wanneer een plaats opnieuw beschikbaar wordt na de intrekking of verdwijning van de erkenning, kan elke vergunde onafhankelijke radio tijdens de vergunningsprocedure een aanvraag tot erkenning indienen bij het College voor vergunning en controle door de in artikel 3.1.3-3, § 3, 7° bedoelde gegevens te verstrekken. Uit deze radio's kiest het College voor vergunning en controle de radio of radio's die overeenkomstig het vierde lid worden erkend. Wanneer het College voor vergunning en controle vaststelt dat de te erkennen radio al aan de erkenningscriteria voldeed in het voorgaande boekjaar toen de plaats beschikbaar gesteld werd, kan het die erkenning vanaf het voorgaande boekjaar toekennen. § 3. De vergunningen zijn niet overdraagbaar. De geldigheidsduur van een vergunning bedraagt 9 jaar en kan worden verlengd volgens de in deze afdeling bedoelde vergunningsprocedure.
In afwijking van het eerste lid, wanneer een vergunning wordt toegekend ingevolge een niet-algemene offerteaanvraag, verstrijkt die vergunning van rechtswege op de dag voorafgaand aan de dag waarop de vergunningen worden toegekend in het kader van een nieuwe algemene offerteaanvraag. Een offerteaanvraag wordt als algemeen beschouwd als ze minstens 75% van de reeds toegekende radiofrequenties in de betrokken modus bevat.
In afwijking van het eerste lid, wanneer geen nieuwe vergunning werd uitgereikt krachtens een algemene offerteaanvraag na afloop van 9 vergunningsjaren, wordt de toegekende vergunning verlengd tot vóór de dag waarop nieuwe vergunningen worden toegekend in het kader van een algemene offerteaanvraag. De verlenging van de vergunningen kan niet meer bedragen dan drie jaar te rekenen vanaf de datum van het verstrijken ervan.
Art. 3.1.3-5. - Het College voor vergunning en controle kan toestemming geven voor de fusie van: 1° ofwel associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding;2° ofwel associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding en onafhankelijke radio's;3° ofwel onafhankelijke radio's;4° ofwel onafhankelijke radio's en netwerkradio's;5° ofwel netwerkradio's. De fusie kan alleen worden toegestaan indien de betrokken radio's beschikken over een gebruiksrecht voor radiofrequenties of voor radiofrequenties bestemd om verschillende verzorgingsgebieden te dekken.
Elke fusie waarbij een associatieve en expressieradio met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding betrokken is, kan niet resulteren in het verlies van die hoedanigheid voor de uit de fusie ontstane radio.
De vergunning wordt uitsluitend verleend om redenen van levensvatbaarheid van het project en op voorwaarde dat er een nabijheidsrelatie behouden blijft met de publieksgroepen bedoeld in de oorspronkelijke vergunningen. De vergunning wordt verleend op gemeenschappelijke aanvraag van de betrokken radio's.
Het College voor vergunning en controle staat elke fusie van radio's toe waarbij het erop toeziet de diversiteit van het radiolandschap en een evenwicht tussen de verschillende radioformaten te bewaren via het muzikale, culturele en informatieaanbod.
Wanneer het College voor vergunning en controle een aanvraag tot fusie van radio's ontvangt, organiseert het binnen een maand een openbare raadpleging over de fusieaanvraag. Elke vergunde onafhankelijke radio of netwerkradio, evenals elke persoon die een belang om tussen te komen rechtvaardigt, mag het College voor vergunning en controle binnen een maand in kennis stellen van elke reden die de weigering van de fusie kan rechtvaardigen.
De fusievergunning wordt verleend in naleving van artikel 2.2-2.
Een nieuw vergunningsbewijs wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.3-7.
De looptijd van de nieuwe vergunning mag de looptijd van de oudste vergunning onder de gefusioneerde radio's niet overschrijden.
Art. 3.1.3-6. - In afwijking van artikel 4.2.3-1, 2°, kan het College voor vergunning en controle, erop toeziend dat de diversiteit van het radiolandschap wordt gewaarborgd, de onafhankelijke radio's toestaan de eigen productie te bundelen en hun zelfgeproduceerde programma's uit te wisselen, waarbij deze op gelijkwaardige wijze door elke radio kunnen worden meegeteld.
Onderafdeling V. - Inhoud van de vergunning Art. 3.1.3-7. - § 1. Het vergunningsbewijs vermeldt: 1° de naam van de radio;2° de identiteit van de houder;3° het adres van de maatschappelijke zetel van de houder;4° de toegewezen radiofrequentie(s) of waarvoor een gebruiksrecht is verleend met, in voorkomend geval, de capaciteit ervan in kbps;5° in voorkomend geval, de lijst van radiofrequenties die in het kader van een exploitatie-overeenkomst of een gelijkaardige overeenkomst ter beschikking worden gesteld en de identiteit van de derde exploitant(en);6° in voorkomend geval, het adres van de maatschappelijke zetel van de exploitanten;7° in voorkomend geval, de hoedanigheid als associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding;8° de datum van inwerkingtreding van de vergunning. § 2. Een beschrijvende fiche van de auditieve dienst wordt bij het vergunningsbewijs gevoegd. Op basis van het aanvraagdossier vermeldt die fiche: 1° de manier waarop de uitgever wil voldoen aan zijn verplichting tot bevordering van de culturele promotie overeenkomstig artikel 4.2.3-1, 1°, waarbij de betrokken programmatypes worden geïdentificeerd, met de vermelding van hun duur en uitzendfrequentie; 2° de percentageverbintenissen aangegaan overeenkomstig het artikel 4.2.3-1, 2° tot en met 4° ; 3° in voorkomend geval, een of meer andere verbintenissen of specifieke kenmerken van de dienst die in het aanvraagdossier voorkomen en die door het College voor vergunning en controle positief werden beoordeeld en beschouwd als een voordeel tegenover de andere kandidaten op het ogenblik van de evaluatie van zijn aanvraag en zijn selectie. Wanneer de vergunninghouder een of meer elementen van die fiche wenst te wijzigen, dient hij daartoe een verzoek in bij het College voor vergunning en controle. Het College voor vergunning en controle kan wijzigingen toestaan op voorwaarde dat de herziening van de verbintenissen de oorspronkelijke gronden voor het verlenen van de vergunning niet fundamenteel aantast en niet a posteriori leidt tot een inbreuk op de gelijke behandeling van de kandidaten die ten tijde van de vergunningsprocedure met elkaar in concurrentie zijn getreden.
Voor elke aanvraag onderzoekt het College voor vergunning en controle de aanvraag en spreekt zich daarover uit op basis van de volgende cumulatieve criteria: 1° de eerbiediging van de oorspronkelijke identiteit van de auditieve dienst van de aanvrager;2° de gevolgen van de wijzigingen op de gegevens die door het College werden beoordeeld op het ogenblik van de toekenning van de vergunning;3° de gevolgen op het evenwicht van het radiolandschap dat moet worden behouden;4° de interne context bij de dienstenuitgever die de herziening van de verbintenissen positief moet verantwoorden die niet louter een achteruitgang mag veroorzaken;5° indien de aanvraag om wijziging tot doel heeft de in 2° bedoelde verbintenissen te wijzigen, de intensiteit van de bijdrage van de auditieve dienst tot de culturele en taaldiversiteit die moet worden behouden. § 3. De Hoge Raad stuurt een afschrift van het vergunningsbewijs en van de beschrijvende fiche naar de Minister, evenals naar het Secretariaat-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap en naar het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie. § 4. De vergunninghouder moet het College voor vergunning en controle vooraf bij een ter post aangetekend schrijven in kennis stellen van elke wijziging in de in artikel 3.1.3-3, paragraaf 2 tot en met 4 bedoelde elementen van de vergunningsaanvraag, anders dan die welke in de beschrijvende fiche zijn vermeld. § 5. Uiterlijk op 30 juni van elk jaar stuurt de vergunninghouder het College voor vergunning en controle: 1° een activiteitenverslag van het afgelopen jaar.Dat verslag omvat inzonderheid de elementen, waaronder de uitzendlijsten van muziekwerken, aan de hand waarvan de naleving van de decreetverplichtingen en van het bestek van de offerteaanvraag geverifieerd kan worden, evenals van de verbintenissen die in de beschrijvende fiche van de auditieve dienst opgenomen zijn. In afwijking daarvan moeten de onafhankelijke radio's het activiteitenverslag van het afgelopen jaar gedurende de eerste drie jaar en vervolgens om de twee jaar voorleggen. Het College voor vergunning en controle kan steekproefcontroles uitvoeren voor de periodes waarvoor geen verslag wordt uitgebracht; 2° de balansen en de jaarrekeningen van de vennootschap afgesloten per 31 december van elk jaar of de jaarrekeningen van de vereniging zonder winstoogmerk;3° de lijst van exploitanten, in voorkomend geval, net als hun balans en resultatenrekening;4° in voorkomend geval, een verslag waaruit blijkt hoe de vergunninghouder het behoud van zijn hoedanigheid als associatieve en expressieradio met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding heeft kunnen verantwoorden. § 6. Bij de Hoge Raad wordt een register van vergunningen bijgehouden.
Dat register is openbaar.
Afdeling II. - Aangifteprocedure voor uitgevers van auditieve diensten die gebruikmaken van andere uitzendmethoden dan terrestrische hertzgolven Art. 3.1.3-8. - § 1. De dienstenuitgever moet vooraf bij een ter post aangetekend schrijven een aangifte indienen bij het College voor vergunning en controle voor elk van de auditieve diensten die hij wil uitgeven. § 2. De aangifte bevat de volgende gegevens: 1° de benaming van de dienstenuitgever en van de auditieve dienst;2° het adres van de maatschappelijke zetel en de exploitatiezetel van de dienstenuitgever;3° de statuten van de dienstenuitgever, indien deze een rechtspersoon is;4° de gegevens betreffende de aandeelhoudersstructuur van de dienstenuitgever, indien deze als handelsvennootschap is opgericht;5° een financieel plan opgesteld over een periode van 3 jaar, dit financieel plan moet een rubriek bevatten met betrekking tot de aan de auteurs en andere rechthebbenden te betalen vergoedingen in uitvoering van de gesloten overeenkomsten.In geval van conflicten of blijvende onmogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, zullen de geplande voorzieningen, rekening houdend met de bekende risico's, daarin vermeld worden; 6° een beschrijving van de auditieve dienst, met inbegrip van een beschrijving van het eventueel geplande informatiesysteem en, in voorkomend geval, een bewijs van tewerkstelling van journalisten;7° het elektronischecommunicatienetwerk via hetwelk hij zijn verdeling plant, en, in voorkomend geval, de contactgegevens van de dienstenverdeler(s). Elke wijziging van deze elementen moet vooraf bij een ter post aangetekend schrijven aan het College voor vergunning en controle worden meegedeeld.
Het College voor vergunning en controle stelt het aangiftemodel op. § 3. In afwijking van paragraaf 2 kunnen de administratieve aangifteformaliteiten worden versoepeld voor uitgevers van auditieve diensten die op open platforms worden verdeeld, in het bijzonder in videoplatformdiensten.
Vereenvoudigde aangiftemodellen worden opgesteld door het College voor vergunning en controle.
Art. 3.1.3-9. - Binnen een maand na ontvangst van de aangifte bevestigt het College voor vergunning en controle de ontvangst van de aangifte.
Binnen acht werkdagen na de ontvangstbevestiging stuurt het College voor vergunning en controle een afschrift van de aangifte en de ontvangstbevestiging naar de Minister en naar het Secretariaat-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
Van elke wijziging van de elementen van de aangifte die het College voor vergunning en controle in toepassing van artikel 3.1.3-8, paragraaf 2, tweede lid ontvangt, wordt binnen dezelfde termijn eveneens een afschrift naar de Minister en het Secretariaat-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap gestuurd.
Art. 3.1.3-10. - De dienstenuitgever wier auditieve dienst via een gesloten distributieplatform wordt verspreid, moet aan de bepalingen van artikel 4.2.3-1 voldoen.
Art. 3.1.3-11. - Uiterlijk op 30 juni van elk jaar stuurt de dienstenuitgever het College voor vergunning en controle: 1° een activiteitenverslag van het afgelopen jaar, met inbegrip van het programmaschema of de programmacatalogus, een nota over het programmeringsbeleid en, in voorkomend geval, een verslag over de naleving van de in artikel 3.1.3-10 bedoelde verplichtingen; 2° de balansen en de jaarrekeningen van de vennootschap of de jaarrekening van de vereniging zonder winstoogmerk of van de natuurlijke persoon, afgesloten per 31 december van elk jaar. Afdeling III. - Schoolradio's Art. 3.1.3-12. - § 1. In afwijking van de artikelen 3.1.1-1 tot en met 3.1.1-3 en 3.1.3-1 tot en met 3.1.3-5 en na advies van de Hoge Raad voor Opvoeding tot de Media, kunnen basisscholen, middelbare scholen en hogescholen met een afdeling communicatie of onderwijsopleiding, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de toelating van de Regering krijgen om een schoolradio te organiseren die via terrestrische hertzgolven uitzendt.
Bij een ter post aangetekend schrijven dient de instelling een aanvraag, met inbegrip van een beschrijving van het educatieve project en de gewenste uitzendplaats, in bij de Regeringsdiensten.
De vergunning wordt verleend voor een periode van maximaal vier schooljaren.
De vergunning kan worden verlengd ten gunste van dezelfde houder. De verlengingsaanvraag moet ten minste 6 maanden vóór het verstrijken van de vergunning worden ingediend.
In afwijking van de artikelen 8.2.1-5 tot en met 8.2.1-8 en 8.2.1-11 wijst de Regering een radiofrequentie toe aan de inrichting die de vergunning heeft gekregen om een schoolradio te organiseren. De toewijzing van de radiofrequentie aan een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde hogeschool wordt afhankelijk gemaakt van het gedeelde gebruik ervan samen met minstens één basisschool of middelbare school.
De toegekende radiofrequentie heeft de volgende kenmerken: 1° het effectief uitgestraalde vermogen bedraagt maximaal 30 watt;2° de antenne mag niet hoger zijn dan 15 meter, behoudens afwijking toegestaan door de Regering, en voor zover het effectief uitgestraalde vermogen zodanig wordt verminderd dat een gelijkaardig verzorgingsgebied wordt gewaarborgd;3° de duur van de uitzendingen mag niet meer dan 8 uur per dag bedragen. Onder "effectief uitgestraald vermogen" wordt verstaan: het product van de vermenigvuldiging van het aan het uiteinde van de antenne geleverde vermogen met de winst van de antenne ten opzichte van een halvegolfdipool in een gegeven richting.
Een inrichting kan alleen vergund worden om een schoolradio te organiseren als de uitzending de andere auditieve diensten niet verstoort.
In afwijking van artikel 8.2.1-9 kan de Regering ook een gebruiksrecht verlenen voor een radiofrequentie of radiofrequentienetwerk bestemd voor onafhankelijke radio's.
De in deze paragraaf bedoelde schoolradio's zijn vrijgesteld van de betaling van de jaarlijkse bijdrage bedoeld in artikel 8.2.1-2, § 2. § 2. In afwijking van de artikelen 3.1.1-1 tot en met 3.1.1-3 en 3.1.3-2 tot en met 3.1.3-4 moeten basisscholen, middelbare scholen en hogescholen die beschikken over een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde afdeling die gericht is op communicatie of onderwijsopleiding, vooraf bij de Regering aangifte doen van hun voornemen om een schoolradio uit te geven die wordt uitgezonden via andere middelen dan een in § 1 bedoelde radiofrequentie.
De aangifte bevat de contactgegevens van de instelling en een beschrijving van het educatieve project. § 3. Schoolradio's mogen geen beroep doen op commerciële communicatie, met uitzondering van zelfpromotie. § 4. De Regering stelt de Hoge Raad in kennis van elke vergunning of aangifte voor een schoolradio en, in voorkomend geval, van de radiofrequentie die eraan is toegewezen.
TITEL II. - Uitgevers van audiovisuele nabijheidsmediadiensten HOOFDSTUK I. - Opdracht en vergunning Art. 3.2.1-1. - De Regering kan een vergunning verlenen aan uitgevers van audiovisuele nabijheidsmediadiensten, hierna "nabijheidsmedia" genoemd.
De vergunning van de Regering wordt verleend voor een periode van negen jaar. Ze kan verlengd worden.
Art. 3.2.1-2. - In het hen betreffende dekkingsgebied hebben nabijheidsmedia de openbare opdracht om programma's rond actualiteit, vermaak, culturele ontwikkeling en permanente vorming te produceren en te realiseren.
Ze verbinden zich ertoe om, per dienst, de actieve participatie van de bevolking in het hen betreffende dekkingsgebied aan te moedigen.
De Regering sluit een overeenkomst met elk nabijheidsmedium waarin bepaald wordt welke audiovisuele mediadiensten het mag uitgeven en waarin de bijzondere uitvoeringsbepalingen van de openbare opdracht, afgestemd op de bijzonderheden van elk nabijheidsmedium, beschreven worden.
Alle nabijheidsmedia moeten hun televisiediensten ter beschikking stellen van dienstenverdelers die aan de verplichte distributie van die diensten gebonden zijn.
Art. 3.2.1-3. - In de zin van dit artikel wordt onder "dekkingsgebied" verstaan: de geografische ruimte waarin het nabijheidsmedium zijn opdracht vervult.
Op advies van het College voor vergunning en controle legt de Regering het dekkingsgebied van elk nabijheidsmedium vast en bepaalt daartoe welke gemeenten er deel van uitmaken. Dat gebied wordt met name bepaald op grond van de sociaal-culturele kenmerken die bepaalde gemeentelijke entiteiten gemeen hebben en de technische beperkingen verbonden aan de organisatie van kabeltelevisienetten.
Een gemeente kan slechts deel uitmaken van één dekkingsgebied.
Het ontvangstgebied van een nabijheidsmedium is niet beperkt tot zijn dekkingsgebied.
De uitbreiding van dit ontvangstgebied tot buiten het dekkingsgebied kan slechts tot stand komen na onderlinge overeenstemming tussen het nabijheidsmedium dat zijn ontvangstgebied tot buiten zijn dekkingsgebied uitbreidt en het nabijheidsmedium waarvan het dekkingsgebied geheel of gedeeltelijk bij deze uitbreiding van het ontvangstgebied is betrokken. De tussen de betrokken nabijheidsmedia gesloten overeenkomst bepaalt voor welke duur die overeenkomst wordt gesloten, die niet langer mag zijn dan de duur van de vergunningen van de nabijheidsmedia, en volgens welke nadere bepalingen de overeenkomst vervroegd beëindigd kan worden. De overeenkomst wordt ter kennis gebracht van de Minister en de Hoge Raad.
De bij de uitbreiding van een ontvangstgebied betrokken nabijheidsmedia bepalen onderling de voorwaarden voor deze uitbreiding, om te voorkomen dat de ontwikkeling van een van deze nabijheidsmedia wordt belemmerd.
In afwijking van het vijfde en zesde lid is het in het geval van de verdeling van een of meer nabijheidsmediadiensten op een of meer elektronischecommunicatienetwerken via hertzgolven of op het internet toegestaan om het ontvangstgebied uit te breiden tot buiten het dekkingsgebied, zonder dat daarvoor een overeenkomst tussen de betrokken nabijheidsmedia vereist is.
Art. 3.2.1-4. - § 1. Om te worden vergund en zijn vergunning te behouden, moet elk nabijheidsmedium aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° opgericht zijn als vereniging zonder winstoogmerk of sociale onderneming;2° bij de vergunningsaanvraag een financieel plan indienen waaruit blijkt dat het over de effectieve capaciteit beschikt om zijn economische levensvatbaarheid gedurende een periode van 3 jaar te garanderen.Dit financieel plan is niet vereist wanneer een verlenging van een vergunning wordt aangevraagd; 3° noch direct noch indirect via een andere dienstenuitgever, onder het zeggenschap staan van een reclameregie, een holding of een dienstenverdeler;4° zijn maatschappelijke en exploitatiezetel binnen het dekkingsgebied hebben;5° onder zijn personeelsleden een of meer beroepsjournalisten hebben of een of meer personen die onder voorwaarden werken om dat te kunnen worden conform de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist; 6° in zijn programmering een minimumaantal uren eigen productie verzekeren, volgens een wekelijks gemiddelde, berekend per kalenderjaar en zonder heruitzendingen, zoals vastgesteld in de in punt 3.2.1-2 bedoelde overeenkomst; 7° een interne journalistenmaatschappij als referentiepersoon erkennen en die raadplegen over de vraagstukken die de redactionele lijn grondig kunnen wijzigen, over de organisatie van de redacties betreffende de actualiteitenprogramma's en over de aanstelling van de hoofdredacteur, en een huishoudelijk reglement opstellen betreffende de objectiviteit bij de behandeling van de informatie.Die interne maatschappij is samengesteld uit journalisten die de redactie van het nabijheidsmedium vertegenwoordigen; 8° verantwoordelijk zijn voor zijn programmering en de editoriale lijn van de informatie leiden in een geest van objectiviteit, zonder voorafgaande censuur of enige inmenging van een publieke of private instantie;9° bij de verwerking van de informatie een evenwicht bewaren tussen de verschillende in het dekkingsgebied voorkomende ideologische tendensen in naleving van de democratische beginselen;10° aangesloten zijn bij de Instantie voor de zelfregulering van journalistieke deontologie;11° in zijn programmering, per dienst, zijn onafhankelijkheid verzekeren ten aanzien van de regeringen, de gemeentelijke en provinciale overheden, de publieke en intercommunale instellingen, de dienstenverdelers, de politieke partijen, de werkgevers- of werknemersorganisaties en de filosofische of godsdienstige bewegingen;12° luisteren naar het publiek en gevolg geven aan hun klachten;13° de procedures toegepast hebben die bedoeld zijn om te voldoen aan de wetgeving inzake het auteursrecht en de naburige rechten; 14° zich ertoe verbinden de in artikel 9.1.2-1, § 1, 2° bedoelde en door de Regering goedgekeurde reglementen van het College voor advies van de Hoge Raad na te leven; 15° een jaarverslag aan de Minister en aan het College voor vergunning en controle voorleggen dat met name betrekking heeft op de punten 5°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°. Voor de toepassing van het eerste lid, 6°, wordt een coproductie door een nabijheidsmedium, met uitzondering van gefilmde radioprogramma's, gelijkgesteld met een eigen productie in verhouding tot het werkelijk door dit medium uitgetrokken budget. § 2. Een vereniging zonder winstoogmerk of een sociale onderneming kan slechts vergund worden om één nabijheidsmedium te exploiteren. § 3. De Regering legt de bepalingen vast voor het verlenen van vergunningen aan nabijheidsmedia.
HOOFDSTUK II. - Bijzondere regels Art. 3.2.2-1. - § 1. Wanneer het zijn programma-aanbod vastlegt, zorgt het nabijheidsmedium ervoor dat de kwaliteit en de diversiteit van de aangeboden programma's een zo breed mogelijk publiek kunnen bereiken, een factor van sociale cohesie kunnen zijn die beantwoordt aan de verwachtingen van de sociaal-culturele minderheden, en de verschillende stromingen van de samenleving weerspiegelen, met uitsluiting van ondemocratische stromingen, zonder discriminatie, met name van culturele, etnische, seksuele, ideologische of religieuze aard, en zonder sociale segregatie.
Deze programma's hebben tot doel het debat op gang te trekken en de democratische uitdagingen van de samenleving te duiden, bij te dragen tot de versterking van de sociale waarden, met name via een ethiek die gebaseerd is op respect voor de mens en de burger, en de integratie en de opvang te bevorderen van buitenlandse bevolkingsgroepen of bevolkingsgroepen van vreemde origine die in het Franse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wonen. § 2. Het nabijheidsmedium ziet erop toe dat het culturele erfgoed van de Franse Gemeenschap en de lokale eigenheden worden opgewaardeerd.
Art. 3.2.2-2. - § 1. Op voorwaarde dat ze de ontvangst van hun programma's beperken tot het Belgische grondgebied, mogen nabijheidsmedia, in een lineaire dienst, een videotekstprogramma uitzenden waarvan de zendtijd wordt uitgesloten van de berekening van de zendtijd gewijd aan reclame en telewinkelspots, zoals bedoeld in artikel 5.2-9.
Uitsluitend met het oog op de toepassing van dit artikel wordt een videotekstprogramma gedefinieerd als een programma met stilstaande beelden dat wordt ingevoegd in de dienst(en) van een nabijheidsmedium.
Videotekst verschilt van teletekst in die zin dat ze zonder tussenkomst van het publiek onmiddellijk toegankelijk is voor het publiek en een integrerend deel uitmaakt van de lineaire dienst. § 2. De Regering bepaalt de dagelijkse zendtijd die wordt besteed aan reclame in elk videotekstprogramma dat door een nabijheidsmedium wordt uitgezonden.
Art. 3.2.2-3. - § 1. De nabijheidsmedia zorgen ervoor dat samenwerkingsverbanden worden ontwikkeld tussen hen onderling en met de RTBF. De samenwerkingsverbanden met de RTBF worden vastgelegd in een overeenkomst gesloten tussen alle nabijheidsmedia, de RTBF en de Regering of tussen een of meer nabijheidsmedia en de RTBF. In hun jaarverslag maken de nabijheidsmedia, voor wat hen betreft, de balans op van de toepassing van alle in het tweede lid bedoelde overeenkomsten. § 2. Om een representatieopdracht, de strategische opvolging, coördinatie, bundeling en onderlinge ondersteuning van de nabijheidsmedia uit te voeren en de in paragraaf 1 bedoelde samenwerkingsverbanden te bevorderen, kan de Regering een vereniging erkennen, op voorwaarde dat ze: 1° opgericht is als een vereniging zonder winstoogmerk;2° ten minste twee derde van de door de Franse Gemeenschap vergunde nabijheidsmedia verenigt;3° haar maatschappelijke zetel heeft op het grondgebied van het Franse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. De erkenningsaanvraag wordt aan de Regering gericht en bevat de hoofdlijnen van de door de vereniging beoogde samenwerkingsstrategie.
De aanvraag moet vergezeld gaan van de volgende documenten, bijgewerkt op de dag van indiening: 1° de statuten van de vereniging;2° de lijst van de leden van de vereniging;3° de lijst van de leden van de bestuursorganen. De erkenning geldt voor een periode van vijf jaar. De vereniging kan de verlenging daarvan aanvragen bij een ter post aangetekend schrijven gericht aan de Regering. De verlengingsaanvraag moet ten vroegste zes maanden en ten laatste drie maanden vóór het verstrijken van de bovengenoemde periode worden ingediend. 2. Voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde opdracht kent de Regering aan de vereniging, binnen de grenzen van de beschikbare kredieten, een jaarlijkse werkingssubsidie toe, waarvan het bedrag op naam in de begroting van de Franse Gemeenschap wordt ingeschreven. Deze subsidie is bedoeld om een deel van de uitgaven voor de basiswerking en de bezoldiging van het personeel te dekken. Om die subsidie te rechtvaardigen, bezorgt de vereniging elk jaar vóór 1 juni het volgende aan de Regering: 1° een verslag van de activiteiten van het voorgaande jaar;2° het activiteitenprogramma van het lopende jaar, waarin met name de activiteiten worden toegelicht die in het kader van de in paragraaf 1 bedoelde samenwerkingsverbanden werden ontwikkeld;3° de boekhoudkundige balans van het voorgaande jaar;4° de begroting voor het lopende jaar. De Regering kan bijzondere overeenkomsten met de vereniging sluiten, met name om bij te dragen in de opleiding van het personeel, de digitalisering en bewaring van de archieven, de analyse van vraagstukken in verband met de technologische uitrusting, of om logistieke steun te verlenen met het oog op de vereenvoudiging van de administratieve procedures die de nabijheidsmedia moeten uitvoeren.
HOOFDSTUK III. - Organisatie Art. 3.2.3-1. - § 1. Ten minste de helft van de raad van bestuur van het nabijheidsmedium moet bestaan uit vertegenwoordigers van de verenigingssector en culturele sector die geen openbare mandataris of vertegenwoordiger van een overheidsinstantie of -dienst zijn.
De raad kan niet samengesteld zijn uit leden van het Europees Parlement, van de Senaat, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van het Parlement van het Waalse Gewest, van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, van het Parlement van de Franse Gemeenschap, van de Europese Commissie, van de federale Regering, van een gewest- of gemeenschapsregering, van een provincie- en gemeentecollege, wat de gemeenten van het Franse taalgebied betreft, of van een college van burgemeester en schepenen en van een voorzitter van het OCMW, wat de gemeenten van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad betreft.
De raad mag voor niet meer dan de helft samengesteld zijn uit leden van een provincieraad, een gemeenteraad, een raad voor maatschappelijk welzijn, net als van een kabinet van een lid van de federale Regering, een gewest- of gemeenschapsregering, een provincie- en gemeentecollege, wat de gemeenten in het Franse taalgebied betreft, of van het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van het OCMW, wat de gemeenten in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad betreft. § 2. De verkiezing van de bestuurders van een nabijheidsmedium gevestigd in het Franse taalgebied vindt plaats binnen 8 maanden na de installatie van de laatste gemeenteraad in zijn dekkingsgebied na gemeenteraadsverkiezingen. § 3. De verkiezing van de bestuurders van een nabijheidsmedium gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad vindt plaats binnen de 8 maanden na de installatie van de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie na regionale verkiezingen. § 4. Het mandaat van de bestuurders vervalt op de dag van de installatie van hun opvolgers. Het mandaat kan verlengd worden.
Het mandaat van de voorzitter van de raad van bestuur kan één keer verlengd worden. § 5. De in paragraaf 1, derde lid bedoelde openbare bestuurders van een nabijheidsmedium dat in het Franse taalgebied is gevestigd, worden benoemd naar evenredigheid van de samenstelling van alle gemeenteraden in het dekkingsgebied van het betrokken nabijheidsmedium.
Voor de berekening van de evenredige vertegenwoordiging wordt, voor de lijsten die zich niet voorstellen onder de benaming van een politieke fractie die in het Parlement van de Franse Gemeenschap erkend is, rekening gehouden met de individuele verklaringen van apparentering of hergroepering met een andere democratische lijst, voor zover deze aan het betrokken nabijheidsmedium worden overgezonden vóór 1 maart van het jaar volgend op het jaar van de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen.
Verkozenen die nalaten de in het tweede lid bedoelde verklaring af te leggen, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de evenredige vertegenwoordiging. § 6. De in paragraaf 1, derde lid bedoelde openbare bestuurders van een nabijheidsmedium dat in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is gevestigd, worden benoemd naar evenredigheid van de samenstelling van de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie. § 7. Elke wijziging in de samenstelling van de raad van bestuur moet ter kennis worden gebracht van de Regering en de Hoge Raad. § 8. De directeur van het nabijheidsmedium zetelt in de raad van bestuur met raadgevende stem. § 9. De vertegenwoordigers van de dienstenverdeler(s) die de dienst(en) van een nabijheidsmedium in zijn dekkingsgebied beschikbaar stelt (stellen) en de gemeenten die in het dekkingsgebied zijn gelegen, kunnen met raadgevende stem zitting nemen in de algemene vergadering van dit nabijheidsmedium. § 10. Niemand kan het mandaat van bestuurder uitoefenen als hij werd veroordeeld of als hij lid is van een instelling of een vereniging die werd veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing wegens niet-naleving van de democratische beginselen zoals vermeld in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of elke andere vorm van genocide.
Dat verbod eindigt tien jaar na de voormelde rechterlijke beslissing, als kan worden vastgesteld dat de persoon of de vereniging openlijk afstand heeft gedaan van zijn/haar vijandigheid tegenover de democratische beginselen zoals vermeld in de bepalingen bedoeld in het eerste lid. Het verbod eindigt één jaar na de voormelde rechterlijke beslissing, indien de persoon ontslag heeft genomen bij de vereniging wegens en onmiddellijk na de veroordeling van deze laatste voor de niet-naleving van de democratische beginselen. § 11. De uitoefening van het mandaat van voorzitter en, in voorkomend geval, van ondervoorzitter is onverenigbaar met een mandaat van provincieraadslid, van adviseur van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of gemeenteraadslid.
Art. 3.2.3-2. - De Regering kan een waarnemer aanstellen die haar in elk nabijheidsmedium vertegenwoordigt. Die aanstelling vindt plaats bij elke vernieuwing van het Parlement van de Franse Gemeenschap. Zijn mandaat is verlengbaar en kosteloos.
De waarnemer woont met raadgevende stem de vergaderingen van de raad van bestuur bij. Hij brengt ten minste eenmaal per jaar verslag uit aan de Minister. Hij is gebonden aan geheimhouding.
Art. 3.2.3-3. - Niemand kan als bestuurder of waarnemer van de Regering worden aangesteld, indien hij een mandaat of een ambt uitoefent in de beheers- of toezichtorganen van een dienstenuitgever, een dienstenverdeler, een netwerkexploitant, een orgaan van de geschreven pers of van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke vennootschap die een gelijkaardige activiteit als doel heeft, of indien hij een betrekking of een leidend ambt uitoefent in diezelfde maatschappijen en instellingen, voor zover die betrekking of dat ambt een belangenconflict kan veroorzaken met het betrokken nabijheidsmedium.
Art. 3.2.3-4. - De uitoefening van de functie van hoofdredacteur binnen een nabijheidsmedium is onverenigbaar met de uitoefening van een andere leidinggevende functie binnen hetzelfde medium.
Art. 3.2.3-5. - Elk nabijheidsmedium kan een programmeringscomité oprichten dat verantwoordelijk is voor het opstellen van programmavoorstellen voor zijn beheersorgaan.
HOOFDSTUK IV. - Financiële bepalingen Art. 3.2.4-1. - § 1. Binnen de grenzen van de in de begroting van de Franse Gemeenschap ingeschreven kredieten en met het oog op de uitvoering van hun in artikel 3.2.1-2 bedoelde openbare opdracht, ontvangen de vergunde nabijheidsmedia een jaarlijkse werkingssubsidie.
Ze kunnen bovendien een investeringssubsidie ontvangen. § 2. De Regering bepaalt de criteria en de bepalingen voor de toekenning van de subsidies, waarbij ze inzonderheid de toekenning voorziet van een gelijk basisforfait voor elk nabijheidsmedium, rekening houdend met het aantal betrekkingen en het volume eigen productie in overeenstemming met zijn in artikel 3.2.1-2 bedoelde openbare opdracht. § 3. De toekenning van subsidies is ondergeschikt aan de voorlegging aan de Regering, uiterlijk op 30 april, van het jaarverslag bedoeld in artikel 3.2.1-4, § 1, 15°, van de balans en de exploitatierekening van het afgelopen boekjaar en van een ontwerp van begroting voor het volgende boekjaar. De Regering bepaalt de wijze van voorstelling van die documenten. Ten hoogste 85% van de subsidies kan evenwel voorlopig worden toegekend vóór de in deze paragraaf bedoelde documenten zijn ingediend. § 4. De totaliteit van de werkingssubsidies van de nabijheidsmedia wordt jaarlijks aangepast aan het gewone indexcijfer van de consumptieprijzen, zoals gedefinieerd in de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
TITEL III. - Aanbieders van videoplatformdiensten Art. 3.3-1.- § 1. De aanbieder van videoplatformdiensten moet vooraf bij een ter post aangetekend schrijven aangifte doen bij het College voor vergunning en controle voor elk van de diensten die hij wil aanbieden. § 2. De aangifte bevat de volgende gegevens: 1° de benaming van de aanbieder en van de videoplatformdienst; 2° het adres van de maatschappelijke zetel van de aanbieder van videoplatformdiensten, en indien hij niet in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is, het adres van de moederonderneming, de dochteronderneming of een onderneming van dezelfde groep in de zin van artikel 1.1-4, § 5; 3° de organisatie van de groep die de in 2° bedoelde ondernemingen omvat;4° de statuten van de aanbieder van videoplatformdiensten, indien hij een rechtspersoon is;5° de beschrijving van de videoplatformdienst; 6° een beschrijving van de in de artikelen 2.3-2, 2.4-2, 2.5-2 en 5.5-1 bedoelde passende maatregelen die door de aanbieder van videoplatformdiensten worden genomen; 7° de datum waarop de videoplatformdienst toegankelijk is;8° de nadere bepalingen voor de commercialisering van deze dienst. Elke wijziging van deze elementen moet vooraf worden gemeld aan het College voor vergunning en controle. § 3. Het College voor vergunning en controle stelt het aangiftemodel op overeenkomstig paragraaf 2.
Art. 3.3-2. - Binnen een maand na ontvangst van de aangifte bevestigt het College voor vergunning en controle de ontvangst van de aangifte.
Binnen acht werkdagen na de ontvangstbevestiging zendt het College voor vergunning en controle een afschrift van de aangifte en de ontvangstbevestiging naar de Minister en de Regeringsdiensten. Van elke wijziging van de elementen van de aangifte die het College voor vergunning en controle in toepassing van het laatste lid van paragraaf 2 van artikel 3.3-1 ontvangt, wordt binnen dezelfde termijn eveneens een afschrift naar de Minister en de Regeringsdiensten gestuurd.
TITEL IV. - Dienstenverdelers Art. 3.4-1. - § 1. Elke dienstenverdeler moet vooraf een aangifte bij een ter post aangetekend schrijven naar het College voor vergunning en controle sturen. § 2. De aangifte bevat de volgende elementen: 1° de identificatiegegevens van de rechtspersoon;2° de samenstelling van het aanbod van audiovisuele mediadiensten en de nadere bepalingen voor de commercialisering ervan. Elke wijziging van deze elementen moet vooraf bij een ter post aangetekend schrijven aan het College voor vergunning en controle worden meegedeeld. § 3. Het College voor vergunning en controle stelt het aangiftemodel op. § 4. Binnen een maand na ontvangst van de aangifte bevestigt het College voor vergunning en controle de ontvangst van de aangifte.
Binnen acht werkdagen na de ontvangstbevestiging zendt het College voor vergunning en controle een afschrift van de aangifte en de ontvangstbevestiging naar de Minister en de Regeringsdiensten. Van elke wijziging van de elementen van de aangifte die het College voor vergunning en controle in toepassing van het tweede lid van paragraaf 2 ontvangt, wordt binnen dezelfde termijn eveneens een kopie naar de Minister en de Regeringsdiensten gestuurd. § 5. Elke dienstenuitgever moet op elk moment kunnen aantonen dat hij de nodige overeenkomsten heeft gesloten met de betrokken auteurs en andere rechthebbenden, of met zijn maatschappijen voor collectief auteursrechtenbeheer, zodat hij de wetgeving inzake auteursrecht en naburige rechten in zijn activiteiten kan naleven.
Op eenvoudig verzoek kan het College voor vergunning en controle een volledig afschrift krijgen van de lopende overeenkomsten wanneer deze betrekking hebben op belangrijke repertoires van werken en prestaties.
In geval van een onderbreking van meer dan 6 maanden van deze overeenkomsten, een conflict of de blijvende onmogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, is de dienstenuitgever net als de dienstenverdeler verplicht om de Minister en de Hoge Raad hiervan in kennis te stellen en aan te geven welke maatregelen zijn genomen om in voorkomend geval, rekening houdend met de bekende risico's, de betwiste bedragen te voorzien.
Indien de bescherming van de rechten van de begunstigden duidelijk in het gedrang dreigt te komen, kan het College voor vergunning en controle bovendien een borgstelling voor de betwiste bedragen eisen, volgens de nadere bepalingen die het College zal vastleggen.
TITEL V. - Exploitanten van elektronischecommunicatienetwerken en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten HOOFDSTUK I. - Exploitanten van kabeldistributienetwerken Art. 3.5.1-1. - § 1. Elke rechtspersoon die de activiteit van exploitant van een kabeldistributienetwerk wenst uit te oefenen, moet daarvan aangifte doen bij een ter post aangetekend schrijven aan het College voor vergunning en controle, binnen een maand na de start van zijn activiteit. § 2. De aangifte bevat de volgende elementen: 1° de identificatiegegevens van de rechtspersoon en zijn adres;2° een korte beschrijving van het kabeltelevisienet of de kabeltelevisienetten;3° een raming van de startdatum van de activiteit. Elke wijziging van deze elementen moet ter kennis gebracht worden van het College voor vergunning en controle. § 3. Het College voor vergunning en controle stelt het aangiftemodel op overeenkomstig paragraaf 2. § 4. Binnen een maand na ontvangst van de aangifte bevestigt het College voor vergunning en controle de ontvangst van de aangifte. Op uitdrukkelijk verzoek van de netwerkexploitant kan de ontvangstbevestiging, in afwijking hiervan, binnen een week verstrekt worden.
In de ontvangstbevestiging worden met name de voorwaarden vermeld waaronder de netwerkexploitant het recht heeft de beschikbaarstelling van middelen te vragen, over een interconnectie te onderhandelen en een toegang of interconnectie te verkrijgen.
Binnen acht werkdagen na de ontvangstbevestiging zendt het College voor vergunning en controle een afschrift van de aangifte en de ontvangstbevestiging naar de Minister en de Regeringsdiensten. Van elke wijziging van de elementen van de aangifte die het College voor vergunning en controle in toepassing van het tweede lid van paragraaf 2 ontvangt, wordt binnen dezelfde termijn eveneens een kopie naar de Minister en de Regeringsdiensten gestuurd.
Art. 3.5.1-2. - § 1. De netwerkexploitanten hebben het recht om, op hun kosten, op of onder de pleinen, wegen, straten, paden, waterlopen en kanalen die deel uitmaken van het openbare domein, werken te laten uitvoeren voor de installatie en het onderhoud van de kabels en bijbehorende uitrustingen van hun kabeldistributienetwerken, op voorwaarde dat de wetten en besluiten betreffende het gebruik van het openbare domein nageleefd worden en dat het gebruik waarvoor het bestemd is, in acht wordt genomen.
Alvorens hij van dat recht gebruik kan maken, moet de betrokken operator het tracé en de installatie van de geleiders ter goedkeuring voorleggen aan de instantie die voor het openbare domein bevoegd is.
Deze instantie moet zich binnen drie maanden na de datum van verzending van het tracé uitspreken en de betrokken exploitant van haar beslissing in kennis stellen. Na deze periode staat het stilzwijgen van de instantie gelijk met een goedkeuring.
In geval van aanhoudend geschil wordt de zaak bij regeringsbesluit beslecht.
De openbare instanties hebben in ieder geval het recht om op hun respectieve grondgebied de voorzieningen of het tracé van een installatie en de daarmee verband houdende werken later te doen wijzigen. Indien de wijzigingen worden opgelegd hetzij om redenen van openbare veiligheid, hetzij om een site te beschermen, hetzij in het belang van de openbare wegen, waterlopen, kanalen of een openbare dienst, hetzij als gevolg van een door de omwonenden aangebrachte wijziging in de toegangen tot de eigendommen die grenzen aan de gebruikte wegen, vallen de kosten van de werken ten laste van de exploitant; in de andere gevallen vallen ze ten laste van de instantie die de wijzigingen oplegt. Deze laatste kan een voorafgaand bestek eisen en, in geval van onenigheid, zelf de werken laten uitvoeren. § 2. De exploitanten hebben ook het recht om permanente steunen en verankeringen voor de kabels en de bijbehorende uitrustingen van hun kabeldistributienetwerken aan te brengen op muren en gevels die op de openbare weg uitgeven en om hun kabels in open, onbebouwd terrein te leggen of ze zonder bevestigingen of contact boven private eigendommen te laten lopen.
De werken kunnen pas beginnen na een naar behoren opgestelde schriftelijke kennisgeving aan de eigenaars volgens de gegevens van het kadaster, aan de huurders en bewoners. De uitvoering van deze werken brengt geen onteigening met zich mee.
De bevestiging van steunen en verankeringen op muren of gevels mag geen belemmering vormen voor het recht van de eigenaar om zijn eigendom te slopen of te herstellen.
Ondergrondse kabels en steunen die zijn aangelegd in een open en onbebouwd terrein moeten op verzoek van de eigenaar worden verwijderd, indien hij gebruikmaakt van zijn recht om te bouwen of te omheinen; de kosten van de verwijdering zijn ten laste van de exploitant.
De eigenaar stelt de exploitant evenwel ten minste drie maanden vóór de aanvang van de in het derde en vierde lid bedoelde werkzaamheden daarvan in kennis bij een ter post aangetekend schrijven. § 3. De vergoeding van de schade die voortvloeit uit de aanleg of de exploitatie van een kabeldistributienetwerk valt volledig ten laste van de exploitant die aansprakelijk blijft voor alle schadelijke gevolgen tegenover derden. § 4. De netwerkexploitant is verplicht onmiddellijk gevolg te geven aan elke vordering van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie of elke dienst of onderneming die elektrische energie verdeelt, teneinde elke nadelige storing of invloed op de werking van de telefoon-, telegraafinstallaties of installaties voor de verdeling van elektrische energie onmiddellijk te beëindigen. Indien niet aan deze vordering wordt voldaan, zullen de noodzakelijk geachte maatregelen, met inbegrip van het verplaatsen van kabels en bijbehorende uitrustingen, bevolen worden door de betrokken diensten of ondernemingen, op kosten en op risico van de exploitant.
HOOFDSTUK II. - Exploitanten van satellietnetwerken Art. 3.5.2-1. - Het gebruik van downlinkradiofrequenties voor het uitzenden van audiovisuele mediadiensten per satelliet wordt door het College voor vergunning en controle vergund onder de in dit hoofdstuk opgelegde voorwaarden.
Art. 3.5.2-2. - Elke rechtspersoon die de activiteit van satellietnetwerkexploitant wenst uit te oefenen en daarvoor een of meer downlinkradiofrequenties wil gebruiken, moet daartoe een aanvraag indienen bij de voorzitter van de Hoge Raad bij een ter post aangetekend schrijven.
De aanvraag bevat de volgende elementen: 1° de identificatiegegevens van de rechtspersoon en zijn adres;2° een financieel plan opgesteld over 3 jaar;3° de plaats van de uplink en de naam van de exploitant die deze verbinding verzekert;4° de gewenste radiofrequentie of -frequenties. Art. 3.5.2-3. - § 1. Binnen een maand na ontvangst van de aanvraag deelt de voorzitter van de Hoge Raad de aanvrager mee dat zijn aanvraag in aanmerking werd genomen en zendt hij die door naar de Regering.
Binnen een maand na de datum waarop de lijst werd vastgelegd door de Regering, kent het College voor vergunning en controle de radiofrequentie(s) toe aan de aanvrager.
Het College voor vergunning en controle mag geen andere radiofrequenties toewijzen dan die welke door de Regering zijn voorgesteld. § 2. De Hoge Raad zendt een afschrift van het bewijs dat het gebruik van een of meer radiofrequenties door de netwerkexploitant toestaat naar de Minister, evenals naar de Regeringsdiensten en het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
HOOFDSTUK III. - Exploitanten van andere elektronischecommunicatienetwerken dan kabeldistributienetwerken en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten Art. 3.5.3-1. - § 1. Elke rechtspersoon die de activiteit van exploitant van een ander elektronischcommunicatienetwerk dan bedoeld in de artikelen 3.5.1-1 en 3.5.2-1, evenals de Hoofdstukken 1 en 2 van Titel 2 van Boek VIII, of van aanbieder van elektronischecommunicatiediensten wenst uit te oefenen, moet daarvan aangifte doen bij een ter post aangetekend schrijven aan het College voor vergunning en controle, binnen een maand na de start van zijn activiteit. § 2. De aangifte bevat de volgende elementen: 1° de identificatiegegevens van de rechtspersoon en zijn adres;2° een korte beschrijving van het/de elektronischecommunicatienetwerk(en) of -dienst(en);3° een raming van de startdatum van de activiteit. Elke wijziging van deze elementen moet ter kennis gebracht worden van het College voor vergunning en controle. § 3. Het College voor vergunning en controle stelt het aangiftemodel op overeenkomstig paragraaf 2. § 4. Binnen een maand na ontvangst van de aangifte bevestigt het College voor vergunning en controle de ontvangst van de aangifte. Op uitdrukkelijk verzoek van de netwerkexploitant of de aanbieder van de elektronischecommunicatiedienst kan de ontvangstbevestiging, in afwijking hiervan, binnen een week verstrekt worden.
In de ontvangstbevestiging worden met name de voorwaarden vermeld waaronder de netwerkexploitant of aanbieder van elektronischecommunicatiediensten het recht heeft de beschikbaarstelling van middelen te vragen, over een interconnectie te onderhandelen en een toegang of interconnectie te verkrijgen.
Binnen acht werkdagen na de ontvangstbevestiging zendt het College voor vergunning en controle een afschrift van de aangifte en de ontvangstbevestiging naar de Minister en de Regeringsdiensten. Van elke wijziging van de elementen van de aangifte die het College voor vergunning en controle in toepassing van het tweede lid van paragraaf 2 ontvangt, wordt binnen dezelfde termijn eveneens een afschrift naar de Minister en de Regeringsdiensten gestuurd.
BOEK IV. - PROGRAMMA'S TITEL I. - Toegankelijkheid Art. 4.1-1. - De dienstenuitgevers passen de in artikel 9.1.2-1, § 1, 2° bedoelde en door de Regering goedgekeurde reglementen van het College voor advies van de Hoge Raad toe, die de toegankelijkheid van programma's voor personen met een zintuiglijke handicap regelen.Deze reglementen zijn onder meer bedoeld om programma's voortdurend en geleidelijk toegankelijker te maken voor mensen met een zintuiglijke handicap.
TITEL II. - Culturele verscheidenheid door de uitzending en opwaardering van europese werken en werken van de franse gemeenschap HOOFDSTUK I. - Specifieke bepalingen voor lineaire televisiediensten Afdeling I. - Uitzending van Europese werken en werken van de Franse Gemeenschap Art. 4.2.1-1. - § 1. De dienstenuitgevers moeten in hun lineaire televisiediensten: 1° onverminderd de bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de RTBF, in voorkomend geval, een deel dat niet lager dan 4,5% van de muziekprogrammering mag zijn, bestemmen voor werken van componisten, vertolkers of producenten van de Franse Gemeenschap wier woonplaats, verblijfplaats, maatschappelijke zetel of exploitatiezetel gevestigd is of was in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad of in het Franse taalgebied;2° een deel van 20% van hun zendtijd, met uitzondering van de zendtijd bestemd voor nieuws, sport, spel, reclame, zelfpromotie of telewinkelen, bestemmen voor programma's waarvan de originele versie in het Frans is uitgevoerd;3° behalve voor wat betreft muziekprogramma's, het grootste deel van de programma's in het Frans aanbieden;4° het grootste deel van hun zendtijd, met uitzondering van de zendtijd bestemd voor nieuws, sport, spel, reclame, zelfpromotie of telewinkelen, bestemmen voor Europese werken, met inbegrip van audiovisuele werken van Belgisch Franstalig initiatief;5° een deel van 10% van hun zendtijd, met uitzondering van de zendtijd bestemd voor nieuws, sport, spel, reclame, zelfpromotie of telewinkelen, bestemmen voor Europese werken afkomstig van onafhankelijke producenten, met inbegrip van de onafhankelijke producenten van de Franse Gemeenschap. Deze werken mogen niet langer dan vijf jaar vóór de uitzending ervan geproduceerd zijn. § 2. Paragraaf 1, 4° en 5°, is niet van toepassing op lineaire televisiediensten die voor een lokaal publiek zijn bestemd en geen deel uitmaken van een nationaal net, noch op lineaire televisiediensten die gezien hun aard uitsluitend of hoofdzakelijk niet-Europese werken aanbieden. Onder "hoofdzakelijk" moet worden verstaan: ten minste 80% van de in het eerste lid bedoelde zendtijd.
Dit is evenmin van toepassing op lineaire televisiediensten die uitsluitend gebruikmaken van een andere taal dan de officiële talen of de door de lidstaten van de Europese Unie erkende talen en waarvan de programma's uitsluitend voor ontvangst buiten de Europese Unie bestemd zijn en die niet direct of indirect door het publiek in een of meer lidstaten worden ontvangen.
Paragraaf 1, 4°, is niet van toepassing op lineaire televisiediensten waarvan de in het eerste lid bedoelde zendtijd voor ten minste 80% uit eigen productie bestaat.
Afdeling II. - Recht op verplichte distributie Art. 4.2.1-2. - De Regering kan een recht op verplichte distributie verbinden aan een of meer specifieke lineaire televisiediensten van een dienstenuitgever. De toekenning van dit recht is ondergeschikt aan de sluiting van een overeenkomst tussen de dienstenuitgever en de Regering.
Dit recht wordt uitgeoefend ten aanzien van de dienstenverdelers overeenkomstig artikel 7.2-2, § 2.
Art. 4.2.1-3. - § 1. Voor de toekenning van het recht op verplichte distributie is een voorafgaande aanvraag nodig, die bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging wordt ingediend bij de Minister en bij de Regeringsdiensten. § 2. Binnen een maand na ontvangst van de aanvraag delen de Regeringsdiensten de aanvrager mee dat zijn aanvraag in aanmerking is genomen. § 3. De Regering zendt de aanvraag en het daarop betrekking hebbende ontwerp van overeenkomst naar het College voor vergunning en controle, dat advies uitbrengt overeenkomstig de in artikel 9.1.2-3, § 4 voorziene bepalingen.
Art. 4.2.1-4. - § 1. Een recht op verplichte distributie kan alleen aan een lineaire televisiedienst worden verbonden indien deze aan de volgende, minimale verplichtingen voldoet: 1° het erfgoed en in het bijzonder het culturele erfgoed van de Franse Gemeenschap en in zijn verschillende gewestelijke aspecten bevorderen;2° een dagelijks minimumaantal programma-uren aanbieden, waarvan een deel als eerste uitzending moet worden gekenmerkt;3° dagelijks minstens één algemeen nieuwsjournaal aanbieden;4° aan de audiovisuele productie van de Franse Gemeenschap bijdragen. Daartoe besteedt hij, naast het in artikel 6.1.1-1, § 3 bedoelde aandeel, ten minste 24% van zijn omzet, zoals bedoeld in artikel 6.1.1-1, § 4, aan eigen productie, gedeeltelijke of volledige bestelling, aankoop van programma's, externe prestaties, vooraankoop en coproductie. De omzet is de omzet die wordt gegenereerd door de diensten die een recht op verplichte distributie genieten.
Bij de berekening van de minimumverhouding van 24% bedoeld in het eerste lid van 4° stemt het percentage van de omzet bestemd voor coproductie of vooraankoop overeen met 8 keer zijn nominale waarde; 5° een minimumaantal van 60 voltijds equivalente banen met een arbeidsovereenkomst creëren in de Franse Gemeenschap, ongeacht het aantal uitgegeven diensten. § 2. De in artikel 4.2.1-2 bedoelde overeenkomst regelt de uitvoeringsbepalingen van de in paragraaf 1 genoemde verplichtingen. § 3. De overeenkomst kan bijkomende verplichtingen opleggen naast deze bedoeld in paragraaf 1 naargelang van het formaat en de aard van de lineaire televisiedienst waarvoor de uitgever een recht op verplichte distributie aanvraagt. § 4. De dienstenuitgever die over een recht op verplichte distributie beschikt, vermeldt in het in artikel 3.1.2-3 bedoelde jaarverslag de gegevens betreffende de naleving van de verplichtingen vastgelegd in de in artikel 4.2.1-2 bedoelde overeenkomst.
Art. 4.2.1-5. - De dienstenuitgevers zijn verplicht om de lineaire televisiedienst met een recht op verplichte distributie binnen 6 maanden na de toekenning van dat recht te laten verdelen.
HOOFDSTUK II. - Bevordering van Europese werken en van werken van de Franse Gemeenschap in niet-lineaire televisiediensten Art. 4.2.2-1. - § 1. De dienstenuitgevers moeten in hun niet-lineaire televisiediensten een minimumaandeel van 30% Europese werken aanbieden, waaronder een derde audiovisuele werken van Belgisch Franstalig initiatief.
Het in het eerste lid bedoelde minimumaandeel Europese werken wordt vanaf de inwerkingtreding van dit decreet elk jaar geleidelijk verhoogd tot 40% na afloop van een overgangsperiode van 5 jaar.
Na afloop van de in paragraaf 1, tweede lid bedoelde overgangsperiode kan de Regering, op basis van een voorafgaande evaluatie door het College voor vergunning en controle, hogere verhoudingen vastleggen dan deze bedoeld in de onderhavige bepaling. § 2. De uitgevers van audiovisuele mediadiensten geven deze werken een opvallende plaats in hun catalogi om ze specifiek te bevorderen. § 3. De nalevings- en controlebepalingen van de in paragraaf 1 en 2 bedoelde verplichtingen worden vastgelegd in een reglement van het College voor advies bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 2°, en goedgekeurd door de Regering. § 4. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op een dienstenuitgever met een omzet in de zin van artikel 6.1.1-1, § 4, van minder dan 300.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast op basis van het indexcijfer 01.01.2004 = 100 volgens de evolutie van het gewone indexcijfer van de consumptieprijzen zoals vastgesteld bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op een dienstenuitgever wier niet-lineaire televisiedienst per definitie tot doel heeft om uitsluitend of hoofdzakelijk niet-Europese werken aan te bieden. Onder "hoofdzakelijk" moet worden verstaan: ten minste 80% van de catalogus.
HOOFDSTUK III. - Bepalingen van toepassing op private auditieve diensten Art. 4.2.3-1. - De uitgevers van auditieve diensten moeten voor elke auditieve dienst die ze uitgeven, de volgende verplichtingen naleven: 1° toezien op de culturele promotie, meer bepaald door de voornaamste culturele en sociaal-culturele activiteiten in het verzorgingsgebied van de radio kosteloos voor te stellen; 2° ten minste 70% eigen productie verzekeren, behoudens een met redenen omklede afwijking verleend door het College voor vergunning en controle, om de verscheidenheid van de diensten te bevorderen of in toepassing van artikel 3.1.3-6; 3° uitzenden in het Frans, met uitzondering van de uitzending van vooraf opgenomen muziek, behoudens een met redenen omklede afwijking verleend door het College voor vergunning en controle om de culturele en linguïstische verscheidenheid van de diensten te bevorderen;4° jaarlijks minstens 30% Franstalige muziekwerken uitzenden en minstens 6% muziekwerken van auteurs, componisten, vertolkers of muziekproducenten wiens domicilie, maatschappelijke of exploitatiezetel in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is, behoudens een met redenen omklede afwijking verleend door het College voor vergunning en controle om de culturele en linguïstische verscheidenheid te waarborgen.Van deze 6% moet ten minste ~ van de werken tussen 6.00 en 22.00 uur worden uitgezonden.
Het percentage van 6% in het vorige lid wordt vanaf de inwerkingtreding van dit decreet jaarlijks geleidelijk verhoogd tot 10% voor netwerkradio's en 8% voor onafhankelijke radio's na afloop van een overgangsperiode van 5 jaar.
BOEK V. - COMMERCIELE COMMUNICATIE TITEL I. - Algemene bepalingen Art. 5.1-1. - Voor de toepassing van dit Boek gelden de volgende definities: 1° "Commerciële communicatie": elke vorm van boodschap die, direct of indirect, tot doel heeft waren, diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit uitoefent te promoten of te verkopen.Deze boodschappen worden tegen betaling of een andere tegenprestatie, of voor zelfpromotiedoeleinden, ingevoegd in een audiovisuele mediadienst of videoplatformdienst. Commerciële communicatie omvat onder meer interactieve commerciële communicatie, commerciële communicatie door middel van een splitscreen, gerichte reclame, virtuele reclame, sponsoring, telewinkelen, zelfpromotie en productplaatsing; 2° "Interactieve commerciële communicatie": elke commerciële communicatie die wordt ingevoegd in een audiovisuele mediadienst of videoplatformdienst en waarmee de gebruikers - die daartoe een individueel verzoek indienen door invoeging van een elektronisch toegangsmiddel in de dienst - via een retourkanaal worden doorgestuurd naar een nieuwe reclame-, promotie- of commerciële omgeving;3° "Commerciële communicatie via splitscreen": elke commerciële communicatie die gelijktijdig met de uitzending van een televisieprogramma of door de gebruiker gemaakte video wordt uitgezonden door de ruimtelijke opsplitsing van het scherm;4° "Commerciële sluikreclame": de verbale of visuele presentatie van de waren, de diensten, de naam, het merk of de activiteiten van een producent van waren of een aanbieder van diensten in programma's of door de gebruiker gemaakte video's, wanneer deze presentatie opzettelijk door de dienstenuitgever of de aanbieder van videoplatformdiensten wordt gemaakt voor reclame- of verkoopdoeleinden en wanneer het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze presentatie.Een presentatie wordt met name geacht opzettelijk te zijn, wanneer ze gebeurt tegen betaling of een andere tegenprestatie; 5° "Sponsoring": elke bijdrage in de vorm van betaling of een andere tegenprestatie van een publieke of private instelling of onderneming, of van een natuurlijke persoon die geen activiteit uitoefent als dienstenuitgever, aanbieder van videoplatformdiensten of programmaproductie, in de financiering van audiovisuele mediadiensten, videoplatformdiensten, door gebruikers gemaakte video's of programma's met het oog op de promotie van zijn naam, merk, imago, activiteiten, realisaties of producten;6° "Productplaatsing": de invoeging van een product, dienst of het merk daarvan, of verwijzing naar dit product, deze dienst of het merk daarvan, in een programma of door de gebruiker gemaakte video, tegen betaling of een andere tegenprestatie;7° "Reclame": elke vorm van tegen betaling of een andere tegenprestatie in een audiovisuele mediadienst of videoplatformdienst ingevoegde boodschap van een publieke of private instelling, onderneming of natuurlijke persoon in het kader van een commerciële, industriële, ambachtelijke activiteit of vrij beroep met het oog op de promotie van de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;8° "Gerichte reclame": reclame die op basis van de verwerking van persoonsgegevens wordt voorgesteld aan een specifieke ontvanger of groep van ontvangers;9° "Virtuele reclame": reclame die is ingebed in het beeld of een op de plaats van een evenement aanwezige reclame vervangt, door middel van een elektronisch beeldvormingssysteem dat het uitzendsignaal wijzigt. Art. 5.1-2. - Uitgevers van audiovisuele mediadiensten en aanbieders van videoplatformdiensten mogen in geen enkele van hun diensten commerciële communicatie uitzenden voor: 1° alcoholhoudende dranken, met uitzondering van commerciële communicatie die aan de volgende voorwaarden voldoet: - ze mag niet op minderjarigen zijn gericht door zich specifiek tot hen te richten of door minderjarigen te tonen die dergelijke dranken nuttigen; - ze mag de consumptie van alcoholische dranken niet voorstellen als een symbool van volwassenheid; - ze mag geen personen weergeven die onder invloed van alcohol rijden; - ze legt geen verband tussen alcoholgebruik en betere fysieke prestaties of een beter rijgedrag; - ze wekt niet de indruk dat alcoholgebruik bijdraagt tot sociale of seksuele successen; - er wordt niet in gesuggereerd dat alcoholhoudende dranken therapeutische kwaliteiten bezitten of een stimulerend, kalmerend of spanningsreducerend effect hebben; - ze mag niet aanzetten tot overmatig, roekeloos of illegaal gebruik; 2° wapens;3° sigaretten en andere tabaksproducten, met inbegrip van elektronische sigaretten en navullingen daarvan;4° producten die glyfosaat bevatten. TITEL II. - Commerciële communicatie in lineaire en niet-lineaire diensten Art. 5.2-1. - Commerciële communicatie mag niet in strijd zijn met de wetten, decreten, regelgevingsteksten en Europese richtlijnen, noch met de in artikel 9.1.2-1, § 1, 2° bedoelde en door de Regering goedgekeurde reglementen van het College voor advies van de Hoge Raad die reclame in het algemeen of reclame voor bepaalde producten of diensten reglementeren.
Art. 5.2-2. - Commerciële communicatie moet voldoen aan de bepalingen van Boek II, Titels 3 en 4, en daarenboven mag ze niet: 1° aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid of de veiligheid, met name door gewelddadig gedrag te bevorderen;2° aansporen tot gedrag dat nadelig is voor het milieu;3° in strijd zijn met de regels betreffende de literaire, artistieke en industriële eigendom en het recht op afbeelding;4° verwijzingen bevatten naar een bepaalde persoon of instelling, of naar van hen afkomstige verklaringen of beweringen, zonder hun toestemming of die van hun rechthebbenden;5° betrekking hebben op het aanhangen van enige godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. Art. 5.2-3. - Commerciële communicatie mag minderjarigen geen fysieke, mentale of morele schade toebrengen en moet in dit verband met name voldoen aan de volgende criteria voor hun bescherming: 1° ze mag geen overmatig gebruik aanmoedigen van voedingsmiddelen en dranken die transvetzuren, zout, natrium of suikers bevatten waarvan de regelmatige consumptie om gezondheidsredenen wordt afgeraden;het College voor advies van de Hoge Raad stelt een of meer gedragscodes op aan de hand waarvan richtsnoeren kunnen worden opgesteld op basis van beste praktijken om de naleving van dit punt te waarborgen, en werkt deze codes bij; 2° ze mag minderjarigen er niet rechtstreeks toe aanzetten een product of dienst te kopen of te huren door misbruik te maken van hun onervarenheid of goedgelovigheid;3° ze mag minderjarigen niet rechtstreeks aanmoedigen hun ouders of derden te overreden de betrokken producten of diensten aan te kopen;4° ze mag geen misbruik maken van het bijzondere vertrouwen dat minderjarigen stellen in hun ouders, leerkrachten of andere personen;5° ze mag niet ongegrond minderjarigen in gevaarlijke situaties tonen. Art. 5.2-4. - § 1. Commerciële communicatie moet gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn. Ze moet duidelijk van de programma's of programmafragmenten gescheiden zijn door duidelijk herkenbare optische of auditieve middelen. § 2. Elke directe of indirecte verwijzing in commerciële communicatie naar een programma of een programmafragment die verwarring kan doen ontstaan over de commerciële aard van de communicatie, is verboden. § 3. In commerciële communicatie mogen geen subliminale technieken worden gebruikt. § 4. Het geluidsvolume van commerciële communicatiespots en van de schermen die eraan voorafgaan of erop volgen, mag op geen enkele wijze opzettelijk worden gewijzigd ten opzichte van de rest van de programma's. § 5. Commerciële sluikcommunicatie is verboden. § 6. De tweede zin van paragraaf 1 is niet van toepassing op sponsoring, virtuele reclame en productplaatsing. Paragraaf 2 is niet van toepassing op sponsoring en zelfpromotie.
Art. 5.2-5. Met uitzondering van sponsoring, productplaatsing en zelfpromotie mogen dienstenuitgevers de commerciële communicatie niet beperken tot goederen of diensten van één enkele commerciële of financiële groep, noch exclusiviteit verlenen voor reclame voor een bepaald product of een bepaalde dienst.
Art. 5.2-6.
In het geval van spel- en wedstrijdprogramma's, of fragmenten daarvan, met de uitreiking van prijzen in de vorm van producten of diensten aan de deelnemers of kijkers, mogen dergelijke producten of diensten op het scherm verschijnen of vermeld worden tijdens het betrokken programma, op voorwaarde dat de presentatie ervan niet vergezeld gaat van argumenten of aandacht die bedoeld zijn om de consumptie of directe aankoop van dergelijke producten of diensten aan te moedigen.
TITEL III. - Specifieke regels voor lineaire en niet-lineaire televisiediensten Art. 5.3-1. - § 1. Onverminderd de in paragrafen 2 en 3 vastgestelde voorwaarden kunnen reclame, telewinkelen en zelfpromotie ingevoegd worden in programma's, op voorwaarde dat de integriteit en de waarde van deze programma's niet worden geschaad, rekening houdend met de natuurlijke onderbrekingen, de duur en de aard ervan, en op zodanige wijze dat de rechten van rechthebbenden niet worden geschonden. § 2. De uitzending van cinematografische fictie, televisiefictie, met uitzondering van series en feuilletons, actualiteitenprogramma's, documentaires, religieuze en niet-confessionele levensbeschouwelijke programma's mag ten minste één keer per half uur worden onderbroken voor reclame, telewinkelen en zelfpromotie.
In de door de RTBF en de nabijheidsmedia uitgegeven diensten mogen reclame en zelfpromotie een werk waarvan de auteur de integriteit wil beschermen of een programmafragment echter niet onderbreken. § 3. Reclame, telewinkelen en zelfpromotie mogen niet worden ingevoegd in televisiejournaals, kinderprogramma's of uitzendingen van religieuze en niet-confessionele levensbeschouwelijke plechtigheden.
Art. 5.3-2. - Afzonderlijke reclame- en zelfpromotiespots moeten uitzonderlijk zijn, behalve bij de uitzending van sportevenementen.
Afzonderlijke telewinkelspots zijn verboden. 6. Onder "afzonderlijke spot" wordt verstaan: een reclame- of telewinkelspot die niet wordt voorafgegaan of gevolgd door een andere reclame- of telewinkelspot. Art. 5.3-3 - § 1. Voor lineaire televisiediensten wordt de maximumtijd voor reclame- en telewinkelspots binnen een gegeven periode van een klokuur vastgesteld op 20% van die periode.
De Regering kan een lager percentage vaststellen. § 2. Voor niet-lineaire televisiediensten bedraagt de maximumduur van in een programma ingevoegde reclame- en telewinkelspots 20% van de duur van dat programma.
Het College voor advies van de Hoge Raad stelt een gedragscode op waarin de nadere bepalingen voor het invoegen en de duur van reclamespots in de niet-lineaire omgeving worden vastgelegd, evenals de mogelijkheden voor de gebruiker om reclameboodschappen te vermijden of de duur ervan te verkorten, en werkt deze gedragscode bij.
De Regering kan een lager percentage vaststellen. § 3. Virtuele reclame en productplaatsing vallen niet onder dit artikel.
Art. 5.3-4. - § 1. Productplaatsing is verboden in actualiteitenprogramma's, consumentenvoorlichtingsprogramma's, religieuze en niet-confessionele levensbeschouwelijke programma's en kinderprogramma's. § 2. Programma's met productplaatsing voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° De inhoud en de organisatie ervan binnen een schema, in het geval van lineaire diensten, of binnen een catalogus, in het geval van niet-lineaire diensten, mogen nooit dusdanig worden beïnvloed dat de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van mediadiensten worden aangetast;2° Ze sporen niet rechtstreeks aan tot de aankoop of huur van goederen of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzing van die producten of diensten;3° Het betrokken product krijgt geen overmatige aandacht;4° Aan het begin en het einde van de uitzending, evenals na een reclame-onderbreking, wordt duidelijk met optische middelen aangegeven dat de programma's productplaatsing bevatten, om verwarring bij de kijker te voorkomen.Deze laatste voorwaarde geldt alleen voor programma's die zijn geproduceerd of besteld door de dienstenuitgever of door een vennootschap die direct of indirect zijn aandeelhouder is of waarvan hij direct of indirect aandeelhouder is. § 3. Dit artikel is van toepassing op programma's die na 19 december 2009 worden geproduceerd.
TITEL IV. - Specifieke regels voor lineaire en niet-lineaire auditieve diensten Art. 5.4-1. - § 1. Voor lineaire auditieve diensten wordt de maximumtijd voor reclame- en telewinkelspots binnen een gegeven periode van een klokuur vastgesteld op 20% van die periode.
De Regering kan een lager percentage vaststellen. § 2. Voor niet-lineaire auditieve diensten bedraagt de maximumduur van in een programma ingevoegde reclame- en telewinkelspots 20% van de duur van dat programma.
De Regering kan een lager percentage vaststellen.
Art. 5.4-2. - Reclame, telewinkelen en zelfpromotie mogen geen uitzendingen voor toneelkunst of lyrische kunst onderbreken, behalve tijdens de natuurlijke onderbrekingen.
Reclame, telewinkelen en zelfpromotie mogen niet worden ingevoegd in radiojournaals, kinderprogramma's en uitzendingen van religieuze en niet-confessionele levensbeschouwelijke plechtigheden.
TITEL V. - Specifieke regels voor videoplatformdiensten Art. 5.5-1. - § 1. Commerciële communicatie die wordt georganiseerd door de aanbieder van videoplatformdiensten moet gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn.
Commerciële communicatie moet voldoen aan de bepalingen van Titels 3 en 4 van Boek II. Daarenboven mag ze niet: 1° aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid of de veiligheid, met name door gewelddadig gedrag te bevorderen;2° aansporen tot gedrag dat nadelig is voor het milieu;3° gebruikmaken van subliminale technieken;4° clandestien zijn; 5° fysieke, mentale of morele schade toebrengen aan minderjarigen en moet in dit verband met name voldoen aan de criteria van artikel 5.2-3. § 2. Wanneer de commerciële communicatie niet door de aanbieder van videoplatformdiensten wordt georganiseerd, moet hij passende maatregelen nemen om aan de in paragraaf 1 bedoelde voorschriften te voldoen.
Deze maatregelen bestaan erin: 1° de overeenkomstig paragraaf 1 gedefinieerde maatregelen op te nemen in de algemene gebruiksvoorwaarden voor de videoplatformdienst;2° aan de gebruiker die een door hem gemaakte video uploadt naar de videoplatformdienst, een systeem ter beschikking te stellen waarmee de gebruiker kan aangeven of deze inhoud, voor zover hij weet of redelijkerwijs geacht kan worden te weten, commerciële communicatie bevat;3° de gebruiker op duidelijke wijze te informeren over de programma's en door hem gemaakte video's die commerciële communicatie bevatten en die aangegeven werden in toepassing van de maatregel sub 2° of waarvan hij kennis heeft;4° maatregelen te nemen inzake mediageletterdheid door de gebruiker daarvoor te sensibiliseren. De aanbieder van videoplatformdiensten ziet erop toe dat deze maatregelen transparant, gebruiksvriendelijk, eenvoudig te gebruiken en doeltreffend zijn. § 3. Nadere bepalingen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld in het kader van een gedragscode of een reglement van het College voor advies van de Hoge Raad zoals bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 1° en 2°. § 4. Het College voor vergunning en controle beoordeelt de gepastheid van de in dit artikel bedoelde maatregelen die door de aanbieders van videoplatformdiensten worden genomen.
Bij het nemen van passende maatregelen moet rekening worden gehouden met de aard van de betrokken inhoud, de schade die deze kan veroorzaken, de kenmerken van de te beschermen categorie personen en de rechten en legitieme belangen die op het spel staan, inclusief die van de aanbieders van videoplatformdiensten en van de gebruikers die de inhoud hebben gecreëerd of online hebben gezet, evenals met het algemeen belang.
De meest schadelijke inhoud wordt onderworpen aan de strengste toegangscontrolemaatregelen.
Ze moeten evenredig zijn, rekening houdend met de grootte van de videoplatformdienst en de aard van de geleverde dienst, en mogen geen voorafgaande controlemaatregelen of het filteren van inhoud op het tijdstip van uploaden inhouden die niet in overeenstemming zijn met artikel 15 van Richtlijn 2000/31/EG. Indien het College voor vergunning en controle na deze evaluatie besluit dat de maatregelen ongepast zijn, verzoekt het de aanbieder van de videoplatformdienst om binnen een door het College te bepalen termijn passende corrigerende maatregelen te nemen. Bij niet-uitvoering van de beslissing van het College voor vergunning en controle kan het College een van de in artikel 9.2.2-1 genoemde sancties opleggen.
TITEL VI. - Specifieke regels voor sponsoring in lineaire en niet-lineaire diensten Art. 5.6-1. - De sponsoring van audiovisuele mediadiensten, programma's en duidelijk herkenbare programmafragmenten is toegestaan onder de volgende voorwaarden: 1° de inhoud ervan en, in het geval van een lineaire dienst, de programmering ervan mogen nooit dusdanig door de sponsor worden beïnvloed dat de redactionele verantwoordelijkheid en de onafhankelijkheid van de dienstenuitgever worden aangetast;2° de sponsoring moet duidelijk herkenbaar zijn.Deze identificatie gebeurt door middel van een sponsorboodschap waarin duidelijk wordt aangegeven dat de dienst, het programma of het fragment wordt gesponsord. Deze boodschap bevat de naam, het logo, het merk of een ander symbool van de sponsor en wordt alleen ingevoegd: - wat de dienst betreft: vóór de begingeneriek of na de eindgeneriek van een of meer programma's of aan het begin of het einde van een of meer duidelijk herkenbare fragmenten van een of meer programma's, inclusief bij de reclameonderbreking van een cinematografisch of televisiefictiewerk; - wat het programma en het fragment betreft: vóór de begingeneriek of na de eindgeneriek van het programma, of aan het begin of het einde van een duidelijk herkenbaar fragment van het programma, inclusief bij de reclameonderbreking van een cinematografisch of televisiefictiewerk, evenals in trailers waarin het programma wordt gepromoot; 3° de gesponsorde diensten, programma's en fragmenten mogen niet aanzetten tot de aankoop of huur van producten of diensten van de sponsor of van een derde, in het bijzonder door specifieke promotionele verwijzingen naar deze producten of diensten;4° de duur van de vermelding van de sponsorboodschappen mag niet meer dan tien seconden bedragen met een maximum van zes boodschappen per programma-uur; 5° sponsoring door natuurlijke personen of rechtspersonen of ondernemingen wiens hoofdactiviteit bestaat in de vervaardiging of verkoop van producten of de levering van diensten waarvoor reclame verboden is krachtens de artikelen 5.2-1 en 5.2-2, is verboden; 6° actualiteitenprogramma's mogen niet gesponsord worden;7° kinderprogramma's mogen niet gesponsord worden. Art. 5.6-2. - In televisiediensten, tijdens de rechtstreekse of uitgestelde uitzending van sportwedstrijden, mogen occasionele sponsoringmeldingen voorkomen, zelfs tijdens een reportage en inzonderheid tijdens slow motions en natuurlijke onderbrekingen, op voorwaarde dat dit de zichtbaarheid van het verloop van de sportactiviteit niet hindert.
De duur van elke vermelding mag niet meer dan tien seconden bedragen, met een maximum van zes vermeldingen per gesponsord programma-uur.
Art. 5.6-3. - In televisiediensten mag een vermelding van de naam, benaming of handelsnaam, of een weergave van klank- en beeldherkenningstekens verbonden aan de vermeldingen van de dienstverlener die in een programma computer- of chronometreringsgegevens verstrekt, op het scherm getoond of tijdens het betrokken programma vermeld worden telkens die gegevens worden gepresenteerd.
Art. 5.6-4. - De Regering kan aanvullende regels vaststellen, met name betreffende de duur van sponsorcontracten en de sponsoring van spelprogramma's.
TITEL VII. - Specifieke regels voor telewinkelprogramma's in lineaire en niet-lineaire diensten Art. 5.7-1. - § 1. Met uitzondering van de RTBF en de nabijheidsmedia mogen dienstenuitgevers telewinkelprogramma's uitzenden.
Elke dienstenuitgever die telewinkelprogramma's wil uitzenden, moet vooraf een aangifte bij een ter post aangetekend schrijven naar het College voor vergunning en controle sturen.
De aangifte bevat de volgende elementen: 1° voor lineaire diensten, de dagelijkse uitzendduur van telewinkelprogramma's, met vermelding van het gedeelte dat aan heruitzendingen wordt gewijd;2° de aard van de aangeboden producten en diensten;3° de geplande startdatum van de uitzending van de telewinkelprogramma's. Elke wijziging van deze elementen moet vooraf bij een ter post aangetekend schrijven aan het College voor vergunning en controle worden meegedeeld. § 2. De dienstenuitgevers zijn volledig aansprakelijk voor de uitzending van telewinkelprogramma's en voor de naleving van de voorwaarden die in dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan zijn vastgelegd. § 3. Telewinkelprogramma's moeten duidelijk als zodanig worden aangekondigd met optische en auditieve middelen.
Ze mogen niet worden onderbroken, met name door reclame- of sponsoringboodschappen.
De minimumduur van een telewinkelprogramma is vastgesteld op 15 minuten. § 4. Voor lineaire diensten kan de Regering de uitzending van telewinkelprogramma's op bepaalde tijdstippen en dagen verbieden. § 5. De dienstenuitgevers die telewinkelprogramma's uitzenden, sturen het College voor vergunning en controle jaarlijks een verslag over de telewinkelactiviteiten dat de in artikel 3.1.2-6, § 4 bedoelde gegevens bevat.
Art. 5.7-2. - § 1. Telewinkelen moet zo worden gepresenteerd dat verwarring met andere programma's wordt voorkomen. § 2. Telewinkelen mag geen betrekking hebben op goederen of diensten waarvoor reclame of verkoop verboden is. In elk aanbod moet afzonderlijk vermeld worden welke kosten, inclusief belastingen, verbonden zijn aan de gebruikte communicatietechnieken op afstand om bijkomende informatie over het aanbod te krijgen en een bestelling te plaatsen. Die vermelding is facultatief wanneer de kosten overeenstemmen met de basiskostprijs van de gebruikte communicatietechniek op afstand. § 3. Telewinkelen mag minderjarigen er niet toe aanzetten overeenkomsten te sluiten voor de verkoop of huur van goederen en diensten. § 4. Telewinkelprogramma's mogen niet direct of indirect verwijzen naar een geïdentificeerd of identificeerbaar verkooppunt.
TITEL VIII. - Nieuwe vormen van commerciële communicatie in lineaire en niet-lineaire diensten Art. 5.8-1. - Wanneer een dienstenuitgever interactieve commerciële communicatie gebruikt, moet de gebruiker met passende optische of auditieve middelen worden gewaarschuwd voor de overgang naar de interactieve reclame-, promotie- of commercialiseringsomgeving, zodat hij vrij en met kennis van zaken kan handelen.
De Regering kan het aantal en de zichtbaarheidsduur van interactieve commerciële communicatieboodschappen beperken.
Art. 5.8-2. - Virtuele reclame is verboden, behalve tijdens rechtstreekse of uitgestelde uitzendingen van sportwedstrijden, in naleving van de volgende voorwaarden: 1° Virtuele reclame mag de kwaliteit van het programma niet aantasten, het beeld van de plaats van het evenement niet veranderen of niet belemmeren;2° Virtuele reclame mag alleen worden ingevoegd op de oppervlakken van de site die gewoonlijk worden gebruikt voor reclame;3° Virtuele reclame mag enkel op het speelveld worden aangebracht buiten de speelperiodes en enkel indien geen speler of atleet zich op het speelveld bevindt;4° Op personen of hun uitrusting mag geen virtuele reclame worden weergegeven;5° Virtuele reclame mag niet zodanig worden ingevoegd dat de kijkers, zelfs gedeeltelijk, de zichtbaarheid van de actie of opvoering wordt ontnomen;6° Virtuele reclame moet het algemene uitzicht van de site respecteren en mag niet opvallender zijn dan de reclame die zichtbaar is op de site;7° Geen enkele virtuele reclame mag specifiek worden ingevoegd in onderwerpen die bestemd zijn voor televisiejournaals;8° Er mag geen virtuele reclame worden ingevoegd zonder voorafgaande toestemming van de dienstenuitgever die de uitzendrechten bezit. De dienstenuitgever stelt de kijkers op passende wijze in kennis van het gebruik van virtuele reclame, ten minste aan het begin en het einde van het programma waarin deze reclame is ingevoegd.
De Regering kan het aantal en de zichtbaarheidsduur van virtuele reclame beperken.
Art. 5.8-3. - Commerciële communicatie via splitscreen is toegestaan, in naleving van de volgende voorwaarden: 1° Commerciële communicatie via splitscreen mag alleen reclame en zelfpromotie bevatten;2° Commerciële communicatie via splitscreen is verboden tijdens actualiteitenprogramma's, uitzendingen van religieuze en seculiere plechtigheden, religieuze en niet-confessionele levensbeschouwelijke programma's en kinderprogramma's;3° Commerciële communicatie via splitscreen mag alleen worden ingevoegd: - tijdens de eindgenerieken van andere dan de in 2° bedoelde programma's en met name tijdens de eindgenerieken van audiovisuele werken; - tijdens rechtstreekse of uitgestelde uitzendingen van sportwedstrijden op het moment van de natuurlijke onderbrekingen van deze wedstrijden; - tijdens amusementsprogramma's, met dien verstande dat een tijdvak van ten minste 20 minuten moet verlopen tussen iedere invoeging; 4° Commerciële communicatie via splitscreen mag geen afbreuk doen aan de integriteit en de waarde van het programma waarin ze wordt ingevoegd, noch de rechten van de rechthebbenden benadelen;5° Commerciële communicatie via splitscreen moet gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn door een duidelijke ruimtelijke scheiding met het programma, dankzij passende optische middelen;6° De ruimte die wordt voorbehouden voor commerciële communicatie via splitscreen moet redelijk blijven en moet het mogelijk maken voor de kijker om het programma verder te volgen. De duur van reclameboodschappen uitgezonden op splitscreen wordt integraal meegeteld in de zendtijd voor reclame en telewinkelspots bedoeld in artikel 5.2-9, § 1 of § 2.
De Regering kan het aantal en de zichtbaarheidsduur van commerciële communicatie via splitscreen beperken.
Art. 5.8-4. - Gerichte reclame kan alleen het resultaat zijn van de geïnformeerde keuze van de ontvanger tot wie ze is gericht en zijn voorafgaande toestemming.
In overeenstemming met de geldende wettelijke bepalingen zien de dienstenuitgevers en -verdelers erop toe dat het publiek op volledige en transparante wijze wordt geïnformeerd over de persoonsgegevens die ze verwerken en over de precieze doeleinden van elke verwerking die ze verrichten met het oog op gerichte reclame. Ze maken het de ontvangers van de gerichte reclame mogelijk zich op elk moment uit het gerichte reclameaanbod terug te trekken en hun wettelijke rechten uit te oefenen. 3. De dienstenuitgevers en -verdelers moeten de Hoge Raad op de hoogte brengen van de maatregelen die ze conform het tweede lid hebben genomen, alvorens gerichte reclame te maken. De Hoge Raad kan zich wenden tot de Gegevensbeschermingsautoriteit die is opgericht bij de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit, om de wettelijkheid van de door de dienstenuitgever of -verdeler genomen maatregelen na te gaan.
Bij niet-naleving van dit artikel zal gerichte reclame worden beschouwd als een vorm van sluikreclame en als zodanig strikt verboden zijn.
BOEK VI. - STEUN AAN DE AUDIOVISUELE PRODUCTIE TITEL I. - Bijdrage aan de audiovisuele productie HOOFDSTUK I. - Bijdrage van uitgevers van lineaire en niet-lineaire televisiediensten Art. 6.1.1-1. - § 1. Onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op de RTBF, moet elke uitgever van lineaire en niet-lineaire televisiediensten bijdragen aan de productie van audiovisuele werken.
Deze bijdrage wordt geleverd in de vorm van coproductie of vooraankoop van audiovisuele werken, ofwel in de vorm van een storting aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector.
Vóór 15 februari van elk bijdragejaar deelt de dienstenuitgever de door hem gekozen bijdragevorm mee aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector en de Hoge Raad in een ter post aangetekend schrijven. Voor het eerste activiteitsjaar wordt de informatie verstrekt binnen 30 dagen na de eerste dag van de uitgeversactiviteit.
Indien deze informatie niet binnen de gestelde termijnen wordt verstrekt, is de bijdrage in de vorm van een storting aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector van toepassing op de dienstenuitgever.
De Regering legt de nadere bepalingen voor deze twee bijdragevormen vast.
Voor de bijdrage in de vorm van coproductie of vooraankoop voorziet de Regering met name in de oprichting van Begeleidingscomités die een advies moeten uitbrengen over de naleving van de bijdrageplicht. Elk Begeleidingscomité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de dienstenuitgever, de Regering en de beroepsorganisaties die de onafhankelijke producenten van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen, evenals de audiovisuele auteurs en vertolkers van de Franse Gemeenschap.
Voor de bijdrage in de vorm van een coproductie of vooraankoop gaat de Regering, met inachtneming van de door haar bepaalde voorwaarden, na of: 1° de dienstenuitgever onder zijn uitsluitende aansprakelijkheid, het geheel of een gedeelte van zijn verplichting aan een derde vennootschap kan toevertrouwen;2° de financiële verbintenissen in coproductie of vooraankoop aangegaan door elke dienstenuitgever in audiovisuele werken, economische effecten voor een gelijkwaardig bedrag genereren in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, behoudens een door haar voorziene afwijking. De in het vorige lid bedoelde Begeleidingscomités sturen jaarlijks een evaluatieverslag naar de Hoge Raad.
De dienstenuitgever die bijdraagt in de vorm van coproductie of vooraankoop, moet het bedrag van zijn bijdrage besteden aan productieprojecten die vooraf door de Regering als audiovisueel werk zijn erkend. De Regering legt de nadere bepalingen van deze erkenning vast.
Naast het krachtens het vierde lid uitgevaardigde besluit van de Regering kunnen tussen elke dienstenuitgever, de Regering en de beroepsorganisaties die de onafhankelijke producenten in de Franse Gemeenschap en de auteurs en vertolkers van audiovisuele werken in de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen, overeenkomsten worden gesloten om de verplichting van de dienstenuitgever naar een welbepaald type van audiovisueel werk te oriënteren. In deze overeenkomsten kan ook een bijdrage in de vorm van coproducttie of vooraankoop worden vastgesteld die groter is dan bepaald in § 3, evenals elke andere aanvullende verbintenis die van de dienstenuitgever kan worden verlangd. § 2. Elke bijdrage in de vorm van coproductie of vooraankoop gedaan in toepassing van een andere wettelijke verplichting of die enig ander wettelijk voordeel zou genieten, mag niet worden meegerekend in het kader van de in dit artikel bedoelde bijdrage. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage van de uitgever van televisiediensten bedraagt ten minste: 0% van zijn omzet als die tussen 0 en 300.000 euro ligt; 1,4% van de omzet als die tussen 300.000 euro en 5 miljoen euro ligt; 1,6% van zijn omzet als die tussen 5 en 10 miljoen euro ligt; 1,8% van zijn omzet als die tussen 10 en 15 miljoen euro ligt; 2% van zijn omzet als die tussen 15 en 20 miljoen euro ligt; 2,2% van zijn omzet als die meer dan 20 miljoen euro bedraagt.
Bij gebreke van een aangifte van de omzet volgens de door de Regering vastgestelde bepalingen of van bewijsstukken aan de hand waarvan deze omzet kan worden bepaald, wordt de bijdrage van de dienstenuitgever op onweerlegbare wijze geacht 3 miljoen euro te bedragen.
De in de vorige leden bedoelde bedragen kunnen jaarlijks op basis van het indexcijfer 01.01.2004 = 100 worden aangepast aan de evolutie van het gewone indexcijfer van de consumptieprijzen zoals gedefinieerd in de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. § 4. Onder "omzet" wordt verstaan: het bedrag van de bruto-inkomsten, zonder aftrek van de commissies en bonussen, die in rekening gebracht worden door de regie van de dienstenuitgever of, bij gebreke daaraan, door de dienstenuitgever zelf. Deze bruto-inkomsten omvatten de inkomsten uit de invoeging van reclame en sponsoring in de televisiediensten van de uitgever en alle andere bruto-inkomsten, zonder enige aftrek, die worden gegenereerd door de terbeschikkingstelling van de televisiediensten door de uitgever tegen vergoeding, met inbegrip van de bruto-inkomsten afkomstig van elke dienstenverdeler of derde voor het verkrijgen van de televisiediensten en de bruto-inkomsten gegenereerd door de programma-inhoud van die diensten.
Indien de dienstenuitgever zelf de activiteit van dienstenverdeler als bedoeld in artikel 3.4-1 uitoefent voor de televisiediensten waarvoor hij aangifte deed of op grond van dit decreet vergund is, omvat de in het vorige lid bedoelde omzet de bruto-inkomsten, zonder enige aftrek, die uit zijn activiteit als dienstenverdeler resulteren.
In het geval van externe uitgevers van televisiediensten wordt voor de toepassing van de eerste twee leden uitsluitend rekening gehouden met de in paragraaf 4 bedoelde bruto-inkomsten uit de markt van de Franse Gemeenschap.
Voor de uitgevers van televisiediensten die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap ressorteren, wordt voor de toepassing van de eerste twee leden rekening gehouden met alle bruto-inkomsten, zonder onderscheid tussen markten, in voorkomend geval na aftrek van de inkomsten afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie waarop de dienstenuitgever zich richt en waar hij onderworpen is aan een stelsel van financiële bijdragen aan de productie van Europese werken. § 5. De uitgever van televisiediensten moet jaarlijks aan de Regering en aan het College voor vergunning en controle de bewijsstukken overleggen aan de hand waarvan het bedrag van zijn bruto-omzet kan worden vastgesteld.
HOOFDSTUK II. - Bijdrage van de dienstenverdelers Art. 6.1.2-1. - § 1. Elke verdeler van televisiediensten moet bijdragen aan de productie van audiovisuele werken. Deze bijdrage wordt geleverd in de vorm van coproductie of vooraankoop van audiovisuele werken, ofwel in de vorm van een storting aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector.
Vóór 15 februari van elk bijdragejaar deelt de dienstenverdeler de door hem gekozen bijdragevorm mee aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector en de Hoge Raad in een ter post aangetekend schrijven. Voor het eerste activiteitsjaar wordt de informatie verstrekt binnen 30 dagen na de eerste dag van de verdelersactiviteit.
Indien deze informatie niet binnen de gestelde termijnen wordt verstrekt, is de bijdrage in de vorm van een storting aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector van toepassing op de dienstenverdeler.
Het bedrag van de bijdrage aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector wordt door de dienstenverdeler in twee halfjaarlijkse stortingen betaald, namelijk tegen eind februari en eind augustus van elk jaar. Op het ogenblik van de betaling stuurt de dienstenverdeler het volgende naar het Centrum voor de film en de audiovisuele sector en naar de Hoge Raad: 1° ofwel een verklaring met het aantal gebruikers van het voorgaande jaar, indien hij kiest voor de in 1° van paragraaf 3 bedoelde forfaitaire bijdrage per gebruiker. Voor gebruikers die een jaarlijkse abonnementsformule gebruiken, moet de verdeler het aantal gebruikers opgeven dat op 30 september van het voorgaande jaar geregistreerd was.
Voor de gebruikers van wie de woon- of verblijfplaats niet kan worden bepaald, geeft de verdeler het aandeel van het aantal van deze gebruikers aan dat overeenstemt met het percentage dat de bevolking van zijn verdeelgebied in het Franse taalgebied vertegenwoordigt in verhouding tot de bevolking van zijn volledige verdeelgebied. Indien zijn activiteit in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad uitsluitend betrekking heeft op de Franse Gemeenschap, geeft hij voor het aantal gebruikers van wie de woon- of verblijfplaats niet bepaald kan worden, het aandeel aan dat overeenstemt met het percentage dat de bevolking van zijn verdeelgebied in het Franse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad vertegenwoordigt in verhouding tot de bevolking van zijn volledige verdeelgebied; 2° ofwel een verklaring van de inkomsten van het voorgaande jaar, exclusief btw en auteursrechten, gegenereerd door hetgeen de gebruikers betalen om van de aangeboden diensten gebruik te maken, indien hij kiest voor de in 2° van paragraaf 3 bedoelde procentuele bijdrage. Voor de inkomsten afkomstig van gebruikers van wie de woon- of verblijfplaats niet kan worden bepaald, geeft de dienstenverdeler het aandeel van deze inkomsten aan dat overeenstemt met het percentage dat de bevolking van zijn verdeelgebied in het Franse taalgebied vertegenwoordigt in verhouding tot de bevolking van zijn volledige verdeelgebied. Indien zijn activiteit in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad uitsluitend betrekking heeft op de Franse Gemeenschap, geeft hij voor de inkomsten afkomstig van gebruikers van wie de woon- of verblijfplaats niet bepaald kan worden, het aandeel aan dat overeenstemt met het percentage dat de bevolking van zijn verdeelgebied in het Franse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad vertegenwoordigt in verhouding tot de bevolking van zijn volledige verdeelgebied.
De Regering legt de nadere bepalingen voor de bijdrage in de vorm van coproductie of vooraankoop vast. De Regering voorziet met name in de oprichting van Begeleidingscomités die een advies moeten uitbrengen over de naleving van de bijdrageplicht. Elk Begeleidingscomité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de dienstenverdeler, de Regering en de beroepsorganisaties die de onafhankelijke producenten van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen, evenals de audiovisuele auteurs en vertolkers van de Franse Gemeenschap.
Voor de bijdrage in de vorm van een coproductie of vooraankoop gaat de Regering, met inachtneming van de door haar bepaalde voorwaarden, na of: 1° de dienstenverdeler, onder zijn uitsluitende aansprakelijkheid, het geheel of een gedeelte van zijn verplichting aan een derde vennootschap kan toevertrouwen;2° de financiële verbintenissen in coproductie of vooraankoop aangegaan door elke dienstenverdeler in audiovisuele werken, economische effecten voor een gelijkwaardig bedrag genereren in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, behoudens een door haar voorziene afwijking. De in het vorige lid bedoelde Begeleidingscomités sturen jaarlijks een evaluatieverslag naar de Hoge Raad.
De dienstenverdeler die bijdraagt in de vorm van coproductie of vooraankoop, moet het bedrag van zijn bijdrage besteden aan productieprojecten die vooraf door de Regering als audiovisueel werk zijn erkend. De Regering legt de nadere bepalingen van deze erkenning vast.
Naast het krachtens het vierde lid uitgevaardigde besluit van de Regering kunnen tussen elke dienstenverdeler, de Regering en de beroepsorganisaties die de onafhankelijke producenten in de Franse Gemeenschap en de auteurs en vertolkers van audiovisuele werken in de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen, overeenkomsten worden gesloten om de verplichting van de dienstenverdeler naar een welbepaald type van audiovisueel werk te oriënteren. In deze overeenkomsten kan ook een bijdrage in de vorm van coproductie of vooraankoop worden vastgesteld die groter is dan bepaald in paragraaf 3, evenals elke andere aanvullende verbintenis die van de dienstenverdeler kan worden verlangd. § 2. Elke bijdrage in de vorm van coproductie of vooraankoop gedaan in toepassing van een andere wettelijke verplichting of die enig ander wettelijk voordeel zou genieten, mag niet worden meegerekend in het kader van de in dit artikel bedoelde bijdrage. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde jaarlijkse bijdrage van de dienstenverdeler wordt vastgesteld: 1° ofwel op 2 euro per gebruiker van het voorgaande jaar.Dit bedrag wordt met ingang van 1 januari 2005 om de twee jaar geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex, waarbij de index van de voorgaande maand september in aanmerking wordt genomen; 2° ofwel 2,5% van de inkomsten van het voorgaande jaar, exclusief btw en auteursrechten, gegenereerd door hetgeen de gebruikers betalen om van de aangeboden diensten gebruik te maken. Om zijn bijdrage te bepalen, kiest de dienstenverdeler jaarlijks een van de twee in het vorige lid bedoelde berekeningsmethoden en stelt hij het Centrum voor de film en de audiovisuele sector en de Hoge Raad uiterlijk op 15 februari van elk jaar in kennis van zijn keuze.
Bij gebreke van een aangifte van het aantal gebruikers of van de in paragraaf 1, derde lid bedoelde inkomsten vóór eind februari, of van bewijsstukken aan de hand waarvan dat kan worden vastgesteld, wordt de bijdrage van de dienstenverlener op onweerlegbare wijze geacht 3 miljoen euro te bedragen. Dit bedrag kan jaarlijks worden aangepast op basis van het indexcijfer 01.01.2004 = 100 volgens de evolutie van het gewone indexcijfer van de consumptieprijzen zoals vastgesteld bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. § 4. In afwijking hiervan is de betaling van de in paragraaf 1 bedoelde bijdrage niet verschuldigd door: 1° een dienstenuitgever die de activiteit van verdeler uitoefent om de televisiediensten aan te bieden waarvoor hij krachtens dit decreet is aangemeld of vergund, waarbij de vrijstelling slechts voor deze diensten geldig is.Indien hij echter ook diensten van derden aanbiedt en een gebruiker zowel gebruikmaakt van de door hem uitgegeven diensten als van de genoemde diensten van derden, moet hij voor die gebruiker geen bijdrage betalen indien het resultaat van het percentage dat wordt toegepast op de jaarlijkse inkomsten die door die gebruiker worden gegenereerd overeenkomstig artikel 6.1.1-1 hoger is dan het geïndexeerde forfait van 2 euro bedoeld sub 1° van paragraaf 3; deze afwijking geldt alleen op voorwaarde dat hij heeft gekozen voor de forfaitaire bijdrage per gebruiker bedoeld sub 1° van paragraaf 3. 2° een dienstenverdeler die een aanvullend aanbod van televisiediensten aanbiedt, wanneer hij al bijdraagt aan de productie van audiovisuele werken bedoeld in paragraaf 1 op basis van het aantal gebruikers van zijn basisaanbod bedoeld in artikel 7.2-1; deze vrijstelling geldt enkel voor gebruikers die tijdens het jaar zowel van het basisaanbod als van het aanvullende aanbod gebruik hebben gemaakt en op voorwaarde dat de verdeler geopteerd heeft voor de forfaitaire bijdrage per gebruiker bedoeld sub 1° van paragraaf 3.
TITEL II. - Andere steunmaatregelen HOOFDSTUK I. - Projectoproepen voor Belgische Franstalige series Art. 6.2.1-1. - § 1. Elke uitgever van audiovisuele mediadiensten, elke aanbieder van videoplatformdiensten, evenals elke privaatrechtelijke of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die de creatie en uitzending van een gediversifieerd en kwalitatief hoogstaand aanbod van Belgische Franstalige televisiefictieseries wenst te ondersteunen, kan bijdragen aan het in de beheersovereenkomst van de RTBF bedoelde Fonds voor Belgische series. § 2. De Regering bepaalt de voorwaarden en financierings- en werkingsbepalingen van het Fonds voor Belgische series, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 1 en artikel 54 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard § 3. Het Fonds voor Belgische series is uitsluitend bestemd voor de ontwikkeling en coproductie van Belgische Franstalige televisiefictieseries. Het Fonds richt zich tot onafhankelijke audiovisuele producenten. § 4. Naast de in paragraaf 1 bedoelde eventuele bijdrage, dragen de RTBF en de Franse Gemeenschap ook bij in dit Fonds overeenkomstig de verbintenissen die zijn vastgelegd in de beheersovereenkomst van de RTBF. § 5. Met inachtneming van de redactionele verantwoordelijkheid van de betrokkenen bij de keuze van formaten, genres en onderwerpen van de projecten, worden de projecten geselecteerd op basis van de volgende criteria: - de culturele, artistieke en technische aspecten van het project; - de kenmerken van het project; - het culturele belang van het project voor de Franse Gemeenschap en de Belgische verankering van het onderwerp en het universum; - de financiële haalbaarheid van het artistieke project; - de geschiktheid van het project voor het doelpubliek. § 6. Het Fonds voor Belgische series komt jaarlijks tussen in de ontwikkeling en productie van reeksen: - voor de ontwikkeling van het draaiboek en de synopsis, - voor de ontwikkeling van dialoogversies, - voor de realisatie van een korte pilot, - voor de productie. § 7. De financierings-, werkings- en uitvoeringsbepalingen van het Fonds voor Belgische series, de projectoproepen, de identiteit van de begunstigden, de begroting van hun project, het bedrag van de toegekende steun en de intensiteit ervan worden gepubliceerd op de website van het Centrum voor de film en de audiovisuele sector.
HOOFDSTUK II. - Steunfonds voor creatie op radio Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 6.2.2-1. - Er wordt een begrotingsfonds, het Steunfonds voor creatie op radio, ingesteld om steun te verlenen aan de associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding, aan door de Regering erkende ontvangststructuren voor creatie op radio, aan de projecten rond werken voor creatie op radio en aan de digitale overgang van de auditieve diensten.
Art. 6.2.2-2. - § 1. De dienstenuitgevers met een vergunning voor netwerkradio dragen jaarlijks bij in de financiering van het Steunfonds voor creatie op radio.
Deze bijdrage bedraagt: 1° 2.500 euro als de omzet van de dienstenuitgever minder dan 500.000 euro bedraagt; 2° 5.000 euro als de omzet van de dienstenuitgever meer dan 500.000 euro en minder dan 1 miljoen euro bedraagt; 3° 10.000 euro als de omzet van de dienstenuitgever meer dan 1 miljoen euro en minder dan 2 miljoen euro bedraagt; 4° 15.000 euro als de omzet van de dienstenuitgever meer dan 2 miljoen euro en minder dan 3 miljoen euro bedraagt; 5° 30.000 euro als de omzet van de dienstenuitgever meer dan 3 miljoen euro en minder dan 4 miljoen euro bedraagt; 6° Zodra de omzet van de dienstenuitgever meer dan 4 miljoen euro bedraagt, neemt het bedrag van de bijdrage toe met 30.000 euro per bijkomende schijf van 2 miljoen.
De forfaitaire bedragen en de omzetschalen bedoeld in het vorige lid kunnen jaarlijks worden aangepast op basis van de evolutie van het gewone indexcijfer van de consumptieprijzen zoals gedefinieerd in de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Onder "omzet" wordt verstaan: de brutobedragen, exclusief lasten en belasting over de toegevoegde waarde, van de reclame die door de adverteerders worden betaald aan de dienstenuitgever en, in voorkomend geval, aan zijn exploitanten of zijn reclameregie en, in voorkomend geval, aan de reclameregies van de exploitanten om hun reclameboodschappen uit te zenden.
Gedurende het eerste jaar van de vergunning draagt de dienstenuitgever bij in het Steunfonds voor creatie op radio op basis van het provisionele financiële plan dat hij bij de aanvraag van zijn vergunning heeft ingediend. Het bedrag van de bijdrage wordt vastgesteld in verhouding tot het aantal maanden van het kalenderjaar dat is verstreken sinds de vergunning in werking trad. § 2. Uiterlijk op 1 augustus van elk jaar stelt de Hoge Raad de omzet over het voorgaande jaar vast voor elke dienstenuitgever zoals bedoeld in paragraaf 1 en deelt de omzet mee aan de Regering. § 3. Uiterlijk op 1 oktober van elk jaar gelast de Regering, in een ter post aangetekend schrijven, de dienstenuitgever om het bedrag van zijn bijdrage aan het Steunfonds voor creatie op radio te storten.
De termijnen waarbinnen de bijdrage betaald moet zijn, worden eveneens vastgelegd in dat ter post aangetekend schrijven. De betalingstermijn bedraagt ten minste één maand. De termijn gaat in vanaf de verzendingsdatum van het aangetekend schrijven.
Wanneer paragraaf 1, vijfde lid, wordt toegepast, is de in het eerste lid bedoelde datum 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de vergunning van de dienstenuitgever in werking trad. § 4. De verschuldigde bedragen brengen een verwijlinterest op tegen een tarief van 1% per maand. Elk aangebroken deel van een maand geldt voor een gehele maand. § 5. De bijdrageplichtige dienstenuitgever kan in een ter post aangetekend schrijven beroep instellen bij de Regeringsdiensten, tegen het vastgestelde bedrag van zijn bijdrage.
De klachten moeten op straffe van verval verstuurd worden binnen 30 dagen vanaf de datum van verzending van het ter post aangetekende schrijven waarin de betaling van het bedrag van de bijdrage wordt bevolen.
De Regeringsdiensten beslissen binnen een maand over de gegrondheid van de betwisting.
De beslissing van de Regeringsdiensten wordt in een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de bijdrageplichtige gebracht. § 6. Bij ontstentenis van de betaling van de bijdrage en de eventuele intresten is het dwangbevel de eerste vervolgingshandeling om de inning te verkrijgen.
Het dwangbevel wordt ondertekend en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar die belast is met de inning van de bijdrage.
Het wordt per deurwaardersexploot betekend met bevel tot betaling.
De tenuitvoerlegging van het dwangbevel gebeurt met inachtneming van de bepalingen van het vijfde deel, Titel III, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging.
De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts door een gemotiveerd verzet, gedaan door de betalingsplichtige, met dagvaarding voor het gerecht, worden gestuit. Dit verzet wordt gedaan bij exploot betekend aan de Franse Gemeenschap in de persoon van de ambtenaar belast met de inning van de bijdrage.
De vordering wordt aanhangig gemaakt bij de Rechtbank van het rechtsgebied waar zich het bureau bevindt van de ambtenaar die belast is met de inning van de bijdrage. § 7. De vordering tot teruggave van het bedrag van de bijdrage en de eventuele intresten wordt ingediend bij een exploot met dagvaarding voor het gerecht, betekend aan de Franse Gemeenschap, in de persoon van de ambtenaar belast met de inning van de bijdrage.
De vordering wordt aanhangig gemaakt bij de Rechtbank van het rechtsgebied waar zich het bureau bevindt van de ambtenaar die belast is met de inning van de belasting. § 8. In geval van terugbetaling van het bedrag van de bijdrage wordt de moratoire rente berekend tegen de wettelijke rentevoet op het bedrag van de terugbetaalbare bijdrage. § 9. De terugvordering van het bedrag van de bijdrage en van de rente daarop verjaart één jaar na de dag waarop ze ontstaan is.
De vordering tot teruggave van het bedrag van de bijdrage en de eventuele rente daarop verjaart één jaar na de dag waarop ze ontstaan is.
De verjaringen, zowel voor de inning als voor de terugbetaling van de bijdrage, worden gestuit op de manier en onder de voorwaarden bedoeld in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. In dat geval zal een nieuwe verjaring, die op dezelfde manier kan worden gestuit, verworven zijn één jaar na de laatste akte tot stuiting van de vorige verjaring indien er geen geding aanhangig is voor het gerecht.
Art. 6.2.2-3. - De Regering legt de gebruiksbepalingen vast voor het Steunfonds voor creatie op radio.
Afdeling II. - Steun aan associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding Art. 6.2.2-4. - De Regering kan een deel van de middelen van het Steunfonds voor creatie op radio bestemmen voor de toekenning van forfaitaire werkingssubsidies aan associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding. Deze forfaitaire subsidie kan alleen worden berekend op basis van de volgende criteria: het al dan niet gebruikmaken van in geld betaalde reclame en de uitzendwijze van de diensten.
De Regering legt de toekenningsbepalingen vast van werkingssubsidies aan associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding.
De gecumuleerde subsidies die kunnen worden toegekend aan de associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding mogen niet hoger zijn dan een totaal bedrag van 100.000 euro ten behoeve van dezelfde begunstigde over een periode van drie opeenvolgende jaren.
De jaarlijkse totale subsidies mogen niet meer dan 35% bedragen van de jaarlijkse inkomsten van het Steunfonds voor creatie op radio.
Indien de jaarlijkse totale subsidies minder dan 35% bedragen van de jaarlijkse inkomsten van het Steunfonds voor creatie op radio, wordt het bedrag van de subsidie toegekend aan iedere associatieve en expressieradio met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding jaarlijks aangepast op basis van het gewone indexcijfer 01.01.2009 = 100 volgens de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen zoals vastgesteld bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Afdeling III. - Steun aan projecten rond werken voor creatie op radio Art. 6.2.2-5. - § 1. De Regering kan, op advies van de Adviescommissie voor creatie op radio bedoeld in artikel 6.2.2-15, een deel van de middelen van het Steunfonds voor creatie op radio toewijzen aan projecten rond werken voor creatie op radio.
De jaarlijkse totale subsidies toegekend aan dergelijke projecten mogen niet meer dan 35% bedragen van de jaarlijkse inkomsten van het Steunfonds voor creatie op radio.
De aan dergelijke projecten toegekende subsidies mogen in totaal niet meer bedragen dan een gecumuleerd bedrag van 200.000 euro aan dezelfde begunstigde over een periode van drie opeenvolgende jaren. § 2. Het project inzake werk voor creatie op radio bedoeld in paragraaf 1 moet minimaal aan de volgende ontvankelijkheidsvoorwaarden voldoen: 1° in het Frans geproduceerd zijn door een natuurlijke of rechtspersoon, met uitzondering van de RTBF en de in artikel 6.2.2-8 bedoelde ontvangststructuren, die gevestigd is of een vaste vestiging heeft in ofwel het Franse taalgebied ofwel het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad; 2° de volgende elementen bevatten: - een intentieverklaring; - een synopsis; - een beschrijving van de voorgenomen radiobehandeling; - de geplande indeling; - de duur; - een budget; - de verbintenis van ten minste één private auditieve dienst om de eerste uitzending van het werk te verzorgen; - de verbintenis van de projectdrager om, kosteloos, de openbare uitlening toe te staan van een exemplaar van het gesubsidieerde werk binnen een van de culturele instellingen gesteund door de Franse Gemeenschap en waarvan de lijst door de Regering wordt vastgelegd. § 3. De subsidieaanvragen worden ingediend en behandeld volgens de door de Regering vastgestelde nadere bepalingen. § 4. De in artikel 6.2.2-15 bedoelde Adviescommissie voor creatie op radio brengt een met redenen omkleed advies uit over de opportuniteit om een subsidie aan het project toe te kennen en over het bedrag van de subsidie. Daartoe baseert ze zich op de volgende evaluatiecriteria: 1° het originele en vernieuwende karakter van het project;2° de kwaliteit van de synopsis en de kwaliteit van de voorgenomen radiobehandeling;3° de relevantie van de indeling;4° de relevantie van de begroting;5° het culturele belang van het project voor de Franse Gemeenschap. Art. 6.2.2-6. - Elk project inzake werk voor creatie op radio dat een subsidie geniet, moet gerechtvaardigd worden. Bij ontstentenis zal de subsidie terugbetaald moeten worden. De niet-naleving van deze verplichting door de begunstigde impliceert dat elke nieuwe subsidieaanvraag voor een project inzake werk voor creatie op radio onontvankelijk zal worden verklaard.
De Regering bepaalt de types van in te dienen bewijsstukken, de termijn voor de indiening daarvan, de lijst van in aanmerking komende uitgaven en de vereffeningsbepalingen van de subsidie.
Afdeling IV. - Steun aan de digitale overgang van auditieve diensten Art. 6.2.2-7. - De Regering kan een deel van de middelen van het Steunfonds voor creatie op radio bestemmen voor de ontwikkeling van de digitale uitzending van auditieve diensten in de Franse Gemeenschap.
De jaarlijkse totale subsidies toegekend in dit kader mogen niet meer dan 35% bedragen van de jaarlijkse inkomsten van het Steunfonds voor creatie op radio.
De subsidies worden toegekend aan projecten van algemeen belang die ertoe strekken de breedste en grootste mogelijke uitzending van auditieve diensten in digitale modus te bevorderen. In dit kader kan het Fonds steun verlenen aan: 1° de initiatieven bestemd om digitale uitzending via terrestrische hertzgolven te coördineren, te organiseren en te promoten; 2° de radio's die een gebruiksrecht genieten zoals bedoeld in artikel 8.2.1-12, § 1, en, in voorkomend geval, de netwerkexploitanten zoals bedoeld in artikel 8.2.1-12, § 7, voor de financiering van de kosten voor de installatie van de interne uitrustingen en de externe infrastructuren die noodzakelijk zijn voor digitale uitzending via terrestrische hertzgolven; 3° de installatie van gemeenschappelijke platformen voor de uitzending via internet, die toegang bieden tot een aanzienlijk aantal auditieve diensten. De Regering beslist de projecten al dan niet te steunen rekening houdend met de impact ervan op de ontwikkeling van de digitale uitzending. Die impact wordt voornamelijk beoordeeld aan de hand van de omvang van het doelpubliek en het aantal auditieve diensten dat baat heeft bij de effecten van het project.
Afdeling V. - Steun aan ontvangststructuren voor creatie op radio Art. 6.2.2-8. - § 1. De Regering kan ontvangststructuren voor creatie op radio erkennen op advies van de Adviescommissie voor creatie op radio bedoeld in artikel 6.2.2-15.
Om erkend te worden, moet een ontvangststructuur voor creatie op radio een rechtspersoon zijn en de volgende opdrachten als doel hebben: 1° De algemene opdracht van de ontvangststructuur is het uitzenden, promoten en opwaarderen van de creatie op radio van de Franse Gemeenschap;2° Haar bijzondere opdrachten zijn: - de initiatieven inzake creatie op radio bevorderen; - de omkadering garanderen van ontwerpers van projecten rond creatie op radio door op te treden in de verschillende stappen van de realisatie ervan: vanaf het scenario tot de verdeling en de verschijning. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de omkadering van jonge afgestudeerden uit kunstscholen door hen in contact te brengen met de beroepssector; - de promotie van projecten rond creatie op radio ontwikkelen, met name bij openbare evenementen zoals festivals en try-outvoorstellingen.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de indiening van de aanvraag om erkenning.
Op advies van de Adviescommissie voor creatie op radio kan de Regering de erkenning van de ontvangststructuur intrekken indien ze niet aan de voorwaarden van haar erkenning voldoet. § 2. In naleving van Verordening 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, die op 26 juni 2014 in het PBEG is gepubliceerd en is gewijzigd bij Verordening EU 2017/084, die op 20 juni 2017 in het PBEG is gepubliceerd, kan de Regering erkende ontvangststructuren subsidiëren door een deel van de middelen van het Steunfonds voor creatie op radio toe te kennen. Ze doet dit hetzij jaarlijks, op basis van een jaarlijks previsioneel activiteitenprogramma en een begroting ingediend door elke ontvangststructuur, hetzij meerjaarlijks, na advies van de Adviescommissie voor creatie op radio, in het kader van een vijfjarige programmaovereenkomst. Het totale bedrag van deze subsidies mag niet meer dan één derde bedragen van de jaarlijkse inkomsten van het Steunfonds voor creatie op radio. Minstens 50% van de steun toegekend aan een ontvangststructuur moet verplicht besteed worden aan de omkadering van de productie en promotie van werken voor creatie op radio.
De Regering kan aanvullende subsidies toekennen voor de tewerkstelling van een beperkt aantal ambtenaren en de terbeschikkingstelling van infrastructuren of materiaal.
De nadere bepalingen voor de indiening van de jaarlijkse subsidieaanvragen en de vereffening van de subsidies worden door de Regering vastgesteld. § 3. Na afloop van elk boekjaar, uiterlijk op 30 juni, stuurt de ontvangststructuur het Bestuur een jaarverslag volgens een door de Regering vastgelegd model dat minstens de volgende elementen bevat: 1° een moreel verslag;2° een beschrijving van de activiteiten waaruit blijkt dat de aan de ontvangststructuur toegewezen opdrachten en doelstellingen werden nageleefd;3° de balansen en de rekeningen van het voorbije boekjaar, opgesteld overeenkomstig de geldende wetten en boekhoudkundige reglementen. Art. 6.2.2-9. - Om van een programmaovereenkomst gebruik te kunnen maken, moet de ontvangststructuur aan de volgende ontvankelijkheidscriteria voldoen: 1° erkend zijn krachtens artikel 6.2.2-8; 2° voor de drie jaar die aan de aanvraag voorafgaan, het bewijs kunnen leveren van een periode van regelmatige beroepsactiviteit in de sector van de creatie op radio. Art. 6.2.2-10. - § 1. De toekenningsaanvraag moet de volgende elementen omvatten: 1° een afschrift van de statuten van de rechtspersoon en de namen en bekwaamheidsbewijzen van de personen die de ontvangststructuur die de aanvraag heeft ingediend, vertegenwoordigen;2° een beschrijving van het activiteitenproject waarvoor de steun wordt aangevraagd;3° de balansen en resultatenrekeningen van het voorgaande boekjaar;4° voor de duur van de overeenkomst of programmaovereenkomst: a) een financieel plan voor het project, b) het volume van de geplande activiteiten, c) een beschrijving van het doelpubliek;5° een beschrijving van de activiteiten die de voorbije drie jaar werden uitgevoerd. § 2. De Regering stelt de uiterste datum vast voor de indiening van de aanvraag om steun.
Art. 6.2.2-11. - De in artikel 6.2.2-15 bedoelde Adviescommissie voor creatie op radio brengt een met redenen omkleed advies uit over de opportuniteit om steun toe te kennen, over de aard en het bedrag van die steun. Daartoe baseert ze zich op de eigenheid van de ontvangststructuur en de volgende evaluatiecriteria: 1° de pertinentie van het dossier ingediend overeenkomstig artikel 6.2.2-10; 2° de artistieke en culturele kwaliteit van het project;3° de mogelijke uitstraling ervan op het grondgebied van het Franse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, op het Belgische of internationale vlak;4° de overeenstemming tussen het bedrag van de aangevraagde steun en het project van de ontvangststructuur. De Adviescommissie voor creatie op radio houdt ook rekening met de bevordering van de werken van auteurs en regisseurs van de Franse Gemeenschap.
Art. 6.2.2-12. - De programmaovereenkomst omvat minstens de volgende elementen: 1° de ingangsdatum en einddatum;2° het bedrag van de subsidie en de vereffeningsbepalingen;3° de bijzondere opdrachten en doelstellingen die aan de ontvangststructuur worden toegewezen op grond van haar specifieke activiteiten;4° de verbintenissen inzake financieel evenwicht van de ontvangststructuur;5° de nadere bepalingen voor de schorsing, wijziging, beëindiging en verlenging van de programmaovereenkomst. Art. 6.2.2-13. - Uiterlijk vóór het einde van het tweede kwartaal van het laatste boekjaar waarop de programmaovereenkomst betrekking heeft, brengt de ontvangststructuur, in voorkomend geval, de Regering op de hoogte van haar wens de programmaovereenkomst te verlengen.
In voorkomend geval bezorgt de ontvangststructuur de Regeringsdiensten een bijgewerkte versie van de documenten bedoeld in artikel 6.2.2-10, § 1, met uitzondering van punt 5°, alsook een beschrijving van de activiteiten die werden uitgevoerd in het kader van de programmaovereenkomst die ten einde loopt, in het bijzonder de graad van uitvoering van de opdrachten die erin vervat zijn. De verlenging van een programmaovereenkomst gebeurt volgens dezelfde bepalingen als de toekenning van een programmaovereenkomst.
Art. 6.2.2-14. - De Regering kan een waarnemer aanwijzen om haar met raadgevende stem te vertegenwoordigen op de vergaderingen van de raad van bestuur van een ontvangststructuur die steun geniet.
Hij brengt ten minste eenmaal per jaar verslag uit aan de Minister.
Afdeling VI. - Adviescommissie voor creatie op radio Art. 6.2.2-15. - § 1. Er wordt een Adviescommissie voor creatie op radio opgericht. § 2. De Commissie brengt advies uit over: 1° de erkenning van ontvangststructuren voor creatie op radio bedoeld in artikel 6.2.2-8; 2° de opportuniteit om een programmaovereenkomst te sluiten met een ontvangststructuur voor creatie op radio bedoeld in artikel 6.2.2-8; 3° de opportuniteit om een subsidie toe te kennen aan een project rond werken voor creatie op radio en het bedrag daarvan in overeenstemming met artikel 6.2.2-5, § 4; 4° elke aangelegenheid betreffende de creatie op radio, op initiatief of op verzoek van de Regering. § 3. De Commissie is, zowel voor de werkende leden als voor de plaatsvervangende leden, als volgt samengesteld: 1° een vertegenwoordiger van de verenigingen voor permanente vorming;2° een vertegenwoordiger van de leraren omroepkunst en communicatie;3° een vertegenwoordiger van de radioberoepen in het algemeen;4° een vertegenwoordiger van de private auditieve diensten;5° een vertegenwoordiger van de associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding;6° een vertegenwoordiger van de auditieve diensten van de RTBF;7° een vertegenwoordiger van een beroepsorganisatie die actief is op het gebied van auteursrecht;8° de vertegenwoordigers van de ideologische en filosofische strekkingen in het Parlement van de Franse Gemeenschap, waarvan het aantal wordt bepaald op één vertegenwoordiger per ideologische en filosofische strekking met een erkende democratische parlementaire fractie in het Parlement van de Franse Gemeenschap. Naast de in het eerste lid genoemde leden bestaat de Commissie uit de volgende leden met raadgevende stem: 1° een vertegenwoordiger van de Minister;2° de Secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of zijn afgevaardigde. De leden worden benoemd voor een termijn van vijf jaar, die eenmaal kan worden verlengd.
De leden worden van rechtswege ontslagen in geval ze ongewettigd afwezig waren op drie vergaderingen in één jaar. Wanneer de afwezigheid van een werkend lid aangekondigd wordt, zonder dat hij ontslagnemend is, wordt hij vervangen door een plaatsvervangend lid uit dezelfde categorie als deze van het afwezige werkende lid bij de vergaderingen van de Commissie en is deze plaatsvervanger stemgerechtigd. Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarin het werd benoemd, wordt geacht ontslagnemend te zijn.
De Regering bepaalt: 1° de werkingsbepalingen van de Commissie en de minimale inhoud van haar huishoudelijk reglement;2° de betaling van de reiskosten van haar leden;3° het bedrag van het presentiegeld;4° het bedrag en het plafond van de leesvergoeding in verhouding tot de vereiste voorbereidingstijd en het aantal dossiers.Deze vergoedingen zijn afhankelijk ofwel van de daadwerkelijke deelname aan de vergadering waarop het punt wordt onderzocht, ofwel van de verzending van een schriftelijke bijdrage aan een aanwezig lid.
Niemand kan tot lid van de Commissie worden benoemd: 1° indien hij het voorwerp is geweest van een strafrechtelijke veroordeling, uitgesproken bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde, op grond van wetten, decreten of verordeningen ter bestrijding van racisme en discriminatie, wegens a) het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld, onder meer op grond van nationaliteit, vermeend ras, huidskleur, afstamming of nationale of etnische afkomst, leeftijd, seksuele geaardheid, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, handicap, geslachtsverandering, genderidentiteit en -expressie, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, politieke overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, lichamelijke of genetische kenmerken, sociale afkomst of lidmaatschap van een vakvereniging;b) de uitdrukking van een gedachtegoed, geloofsovertuiging of opinie die een bedreiging vormt voor de democratie en de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd door de Grondwet of het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;c) het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd;d) seksueel ongewenst gedrag of ander ongewenst gedrag op grond van een ander wettelijk beschermd criterium;2° indien hij lid is van een organisatie die op duidelijke en herhaaldelijke wijze: a) pleit voor discriminatie of segregatie op grond van een criterium dat wordt beschermd door wetten, decreten of verordeningen ter bestrijding van racisme en discriminatie;b) vijandig staat tegenover de essentiële beginselen van de democratie, zoals gewaarborgd door de Grondwet en door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De hoedanigheid van Commissielid met beslissende stem is onverenigbaar met de hoedanigheid van: 1° Europees commissaris, lid van de federale Regering, lid van een gewest- of gemeenschapsregering, provinciegouverneur, arrondissementscommissaris, provinciaal gedeputeerde, burgemeester, schepen en voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;2° lid van het Europees Parlement, de Senaat, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, het Parlement van de Franse Gemeenschap, een provincieraad, een gemeenteraad of een Raad voor maatschappelijk welzijn;3° lid van een ministerieel kabinet van de Europese Commissie, de federale Regering, een gewest- of gemeenschapsregering of een provincie- of gemeentebestuur;4° parlementair attaché van het Europees Parlement, de Senaat, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Parlement van de Franse Gemeenschap. § 4. Na een openbare oproep tot kandidaatstelling gepubliceerd op de website van de Regeringsdiensten, worden de werkende en plaatsvervangende leden bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1° tot en met 5°, benoemd door de Regering, na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten.
De kandidaten moeten overeenkomstig de in de oproep tot kandidaatstelling vermelde bepalingen rechtvaardigen voor welke van de in paragraaf 3 bedoelde categorieën ze zich kandidaat stellen, evenals hun bekwaamheid of beroepservaring en hun motivatie om in de Commissie zitting te nemen.
De Minister doet een nieuwe oproep tot kandidaatstelling wanneer niet alle werkende of plaatsvervangende leden konden worden benoemd. De Commissie kan evenwel reeds rechtsgeldig beraadslagen indien na afloop van de eerste oproep tot kandidaatstelling ten minste de helft van de werkende leden kon worden benoemd, met inbegrip van de in het volgende lid bedoelde leden.
De vertegenwoordigers bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 6° tot en met 8°, worden benoemd door de Regering na overleg met de betrokken instanties. Wanneer de betrokken organen de lijst van hun kandidaten toezenden, stellen ze zowel een vrouwelijke als een mannelijke vertegenwoordiger voor zowel het werkende lid als het plaatsvervangende lid voor. Wanneer meerdere organisaties bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 7°, hun vertegenwoordigers voorstellen, kiest de Regering de vertegenwoordiger met de geschiktste bekwaamheid of beroepservaring in de betrokken sector.
Wanneer de in de paragraaf 3, eerste lid, 6° tot en met 8° bedoelde instanties geen vertegenwoordigers hebben voorgesteld, gaat de Minister over tot een nieuw overleg met de betrokken instanties.
Alle mandaten lopen af op de datum van de benoemingen gedaan na afloop van de eerste oproep tot kandidaatstelling. Ingeval een mandaat vacant wordt, voltooit het plaatsvervangende lid het lopende mandaat.
TITEL III. - Audiovisueel erfgoed Art. 6.3-1. - Het audiovisuele erfgoed van de Franse Gemeenschap bestaat uit audiovisuele en geluidsarchieven die afkomstig kunnen zijn van de RTBF, de nabijheidsmedia, de Cinematheek of elke andere audiovisuele en culturele instelling van de Franse Gemeenschap.
Art. 6.3-2. - § 1. De instandhouding van het audiovisuele erfgoed van de Franse Gemeenschap wordt toevertrouwd aan een door de Regering aangestelde exploitant. § 2. Om in aanmerking te komen, moet de exploitant voldoen aan de volgende cumulatieve criteria: - een vereniging zijn, in de zin van artikel 1.2. van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen; - gevestigd zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad of in het Franse taalgebied; - een aantoonbare bekwaamheid en een aanzienlijke ervaring van meer dan vijf jaar hebben in het bewaren en bestendigen van het audiovisuele erfgoed van de Franse Gemeenschap; - beschikken over de materiële en personele middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de opdrachten die de Regering aan de exploitant wil toevertrouwen. § 3. De Regering stelt de procedure voor de benoeming van de exploitant vast. § 4. De openbare opdrachten die aan de benoemde exploitant zijn toegewezen, omvatten: - de restauratie, indexering, digitalisering, bestendiging en conservering van Belgische Franstalige audiovisuele inhoud; - de opwaardering van deze inhoud, zodat ze voor alle doelgroepen beschikbaar kan worden gemaakt; - de ontwikkeling van een langdurige partnerschapsrelatie met de onderwijssector; - een ondersteunende rol voor culturele instellingen. § 5. De Regering specificeert, in het kader van een meerjarenovereenkomst inzake doelstellingen en middelen, voor een periode van ten hoogste vier jaar, die kan worden verlengd, de in paragraaf 4 genoemde opdrachten, de uitvoeringsbepalingen daarvan, het bedrag van de jaarlijkse compensatie en de vereffening daarvan, evenals de inhoud van het jaarverslag en de voorwaarden voor de publicatie daarvan, en dat overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 1 en artikel 53 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.
BOEK VII. - DIENSTENAANBOD TITEL I. - Algemene bepalingen Art. 7.1-1. - De RTBF, de nabijheidsmedia en de uitgevers van private auditieve diensten die via analoge terrestrische hertzgolven worden uitgezonden, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van deze Titel voor wat betreft de verdeling van hun eigen diensten.
Art. 7.1-2. - Voor hetzelfde aanbod van audiovisuele mediadiensten moet de dienstenverdeler dezelfde prijs garanderen voor elke gebruiker van deze diensten.
Art. 7.1-3. - Audiovisuele mediadiensten die door een dienstenverdeler ter beschikking van het publiek worden gesteld, mogen niet zonder de uitdrukkelijke toestemming van de uitgever van deze diensten worden voorzien van banners voor commerciële doeleinden of worden gewijzigd, met uitzondering van banners die alleen door de ontvangers van een dienst voor privégebruik worden geactiveerd of toegestaan, zoals banners die voortvloeien uit individuele communicatiediensten, besturingselementen van een gebruikersinterface noodzakelijk voor de werking van een uitrusting of voor de navigatie tussen programma's, zoals volume-indicatoren, zoekfuncties, navigatiemenu's of kanaallijsten, wettelijke banners zoals waarschuwingen, informatie van algemeen nut, ondertitels of commerciële communicatiebanners die door de uitgever van mediadiensten worden aangeboden, evenals datacompressietechnieken die de grootte van een gegevensbestand beperken en andere technieken om een dienst aan te passen aan de uitzendwijze, zoals resolutie en codering, zonder de inhoud te wijzigen.
Art. 7.1-4. - § 1. Elke dienstenverdeler met een dienstenaanbod dat een dienst van een nabijheidsmedium omvat, betaalt het betrokken nabijheidsmedium jaarlijks een bijdrage die overeenstemt met: 1° ofwel 2 euro per jaar en per gebruiker gevestigd in het dekkingsgebied van het betrokken nabijheidsmedium.Dit bedrag wordt met ingang van 1 januari 2005 om de twee jaar geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex, waarbij rekening wordt gehouden met de index van de voorgaande maand september; 2° ofwel 2,5% van de inkomsten van het voorgaande jaar, exclusief btw en auteursrechten, gegenereerd door hetgeen de in het dekkingsgebied van het betrokken nabijheidsmedium gevestigde gebruikers betalen om van de aangeboden diensten gebruik te maken. Om zijn bijdrage te bepalen, kiest de dienstenverdeler jaarlijks een van de twee in het vorige lid bedoelde berekeningsmethoden en stelt hij het nabijheidsmedium en de Hoge Raad uiterlijk op 15 februari van elk jaar in kennis van zijn keuze. § 2. Indien de dienstenverdeler in zijn aanbod de televisiediensten van meerdere nabijheidsmedia aanbiedt, betaalt hij zijn bijdrage aan het nabijheidsmedium dat in het door hem bediende gebied het voorwerp uitmaakt van een recht op verplichte distributie. § 3. Het bedrag van de bijdrage aan het nabijheidsmedium wordt door de dienstenverdeler betaald in twee halfjaarlijkse termijnen, eind februari en eind augustus van elk jaar. Op het ogenblik van de betaling stuurt de dienstenverdeler het volgende naar het nabijheidsmedium en de Hoge Raad: 1° ofwel een verklaring met het aantal in het dekkingsgebied gevestigde gebruikers van het voorgaande jaar, indien hij kiest voor de in paragraaf 1, eerste lid, 1° bedoelde forfaitaire bijdrage per gebruiker.Voor gebruikers die een jaarlijkse abonnementsformule gebruiken, moet de verdeler het aantal gebruikers aangeven dat op 30 september van het voorgaande jaar geregistreerd was. Voor de gebruikers van wie de woon- of verblijfplaats niet kan worden bepaald, geeft de verdeler het aandeel van het aantal van deze gebruikers aan dat overeenkomt met het percentage dat de bevolking in het dekkingsgebied van het nabijheidsmedium vertegenwoordigt in verhouding tot de bevolking van zijn volledige verdeelgebied. 2° ofwel een verklaring van de inkomsten van het voorgaande jaar, exclusief btw en auteursrechten, gegenereerd door hetgeen de in het dekkingsgebied van het nabijheidsmedium gevestigde gebruikers betalen om van de aangeboden diensten gebruik te maken, indien hij kiest voor de procentuele bijdrage bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°.Voor de inkomsten afkomstig van gebruikers van wie de woon- of verblijfplaats niet kan worden bepaald, geeft de dienstenverdeler het aandeel van deze inkomsten aan dat overeenkomt met het percentage dat de bevolking van het dekkingsgebied van het nabijheidsmedium vertegenwoordigt in verhouding tot de bevolking van zijn volledige verdeelgebied.
TITEL II. - Verdeling van audiovisuele mediadiensten via de kabel Art. 7.2-1. - § 1. Voor zover een significant aantal personen hun netwerken gebruikt als voornaamste middel om audiovisuele mediadiensten te ontvangen, garanderen de in artikel 3.5.1-1 bedoelde netwerkexploitanten de verdeling op hun netwerken van een basisaanbod dat ten minste de diensten omvat die onder een recht op verplichte distributie vallen, zoals bedoeld in artikel 7.2-2.
De Regering bepaalt, na advies van het College voor advies, onder welke definitie of digitaal formaat televisiediensten prioritair gerangschikt moeten worden bij de nummering van het aanbod.
Het basisaanbod wordt geleverd door een dienstenverdeler. Bij ontstentenis moeten de netwerkexploitanten de activiteit van verdeler uitoefenen en het basisaanbod aanbieden. § 2. Elke dienstenverdeler mag een aanvullend aanbod van audiovisuele mediadiensten alleen aanbieden aan gebruikers die toegang hebben tot het basisaanbod.
Art. 7.2-2. - § 1. De in artikel 7.2-1, § 1, derde lid, bedoelde dienstenverdelers zijn verplicht de volgende lineaire televisiediensten op het tijdstip van uitzending en integraal te verdelen: 1° de door de Regering aangeduide RTBF-diensten waarvan er minstens twee standaard op de eerste twee plaatsen van het basisaanbod van de dienstenverdelers moeten worden gepositioneerd en een derde door de Regering aangeduide RTBF-dienst die standaard bij de eerste negen plaatsen van het basisaanbod van de dienstenverdelers moet worden gepositioneerd;2° de nabijheidsmediumdienst in zijn dekkingsgebied, die standaard moet worden gepositioneerd bij de eerste vijftien plaatsen van het basisaanbod van de dienstenverdelers;3° de door de Regering aangeduide diensten van internationale dienstenuitgevers in wiens kapitaal de RTBF een deelneming heeft, waaronder TV5Monde die standaard bij de eerste vijftien plaatsen in het basisaanbod van de dienstenverdelers moet worden gepositioneerd;4° twee diensten van de openbare dienst van de Vlaamse Gemeenschap voor zover de dienstenverdelers van deze Gemeenschap verplicht zijn twee televisiediensten van de RTBF uit te zenden;5° een of meer diensten van de openbare dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zover de dienstenverdelers van deze Gemeenschap verplicht zijn een of meer televisiediensten van de RTBF uit te zenden. De in artikel 7.2-1, § 1, derde lid bedoelde dienstenverdelers moeten de volgende niet-lineaire televisiediensten verdelen: 1° de door de Regering aangeduide RTBF-diensten;2° de diensten, aangeduid door de Regering, van de nabijheidsmedia in hun dekkingsgebied;3° de diensten, aangeduid door de Regering, van internationale dienstenuitgevers in wiens kapitaal de RTBF een deelneming heeft. § 2. De in artikel 7.2-1, § 1, derde lid bedoelde dienstenverdelers moeten, op het tijdstip van uitzending en in hun geheel, de lineaire televisiediensten verdelen van de dienstenuitgevers die op grond van dit decreet zijn aangegeven of vergund en die een recht op verplichte distributie genieten. § 3. De in artikel 7.2-1, § 1, derde lid bedoelde dienstenverdelers moeten, op het ogenblik van hun uitzending en in hun geheel, de televisiediensten verdelen die door de Regering van elke dienstenuitgever in de Europese Unie zijn aangeduid en die met die Regering een overeenkomst hebben gesloten betreffende de promotie van de culturele productie in de Franse Gemeenschap en in de Europese Unie, en waarbij met name een financiële bijdrage in deze promotie werd bepaald. § 4. De in artikel 7.2-1, § 1, derde lid bedoelde dienstenverdelers zijn verplicht de volgende lineaire auditieve diensten op het tijdstip van uitzending en integraal te verdelen: 1° de RTBF-diensten die in frequentiemodulatie worden uitgezonden;2° twee diensten van de openbare dienst van de Vlaamse Gemeenschap voor zover de dienstenverdelers van deze Gemeenschap verplicht zijn twee auditieve diensten van de RTBF uit te zenden;3° een dienst van de openbare dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zover de dienstenverdelers van deze Gemeenschap verplicht zijn een auditieve dienst van de openbare dienst van de Franstalige Gemeenschap uit te zenden. De in artikel 7.2-1, § 1, derde lid bedoelde dienstenverdelers moeten de door de Regering aangeduide niet-lineaire auditieve diensten van de RTBF verdelen.
Art. 7.2-3. § 1. De dienstenverdelers mogen de volgende televisiediensten op het tijdstip van uitzending en in hun geheel verspreiden: 1° nabijheidsmedia buiten hun dekkingsgebied;2° de diensten van dienstenuitgevers die krachtens dit decreet zijn aangegeven of vergund en die geen recht op verplichte distributie genieten;3° de diensten van elke dienstenuitgever die in een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd;4° de diensten van elke dienstenuitgever die buiten een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, maar gebruikmaakt van een uplink naar een satelliet die zich in een lidstaat van de Europese Unie bevindt of, bij gebreke daarvan, van satellietcapaciteit die door een lidstaat van de Europese Unie wordt verleend;5° de diensten van elke dienstenuitgever uit een staat die partij is bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa. § 2. De dienstenverdelers mogen op het tijdstip van uitzending en in hun geheel televisiediensten verdelen van dienstenuitgevers die niet in paragraaf 1 zijn bedoeld, die een overeenkomst met de Regering hebben gesloten en door haar zijn aangeduid. § 3. De dienstenverdelers mogen op het tijdstip van uitzending en in hun geheel Belgische of buitenlandse auditieve diensten verdelen die zijn uitgegeven door dienstenuitgevers die zijn vergund door de staat waar ze zijn gevestigd. § 4. De dienstenverdelers mogen de in dit artikel bedoelde diensten alleen via hetzelfde kanaal verdelen, als ze daartoe vooraf toestemming hebben gekregen van de betrokken dienstenuitgevers. § 5. De dienstenverdelers mogen ononderbroken muziek, een dienst voor technische informatie en een elektronische programmagids verdelen op twee kanalen.
TITEL III. - Verdeling van audiovisuele mediadiensten via terrestrische digitale hertzgolven HOOFDSTUK I. - Televisiediensten Art. 7.3.1-1. - De in artikel 8.2.1-19, § 4 tot en met 7 bedoelde netwerkexploitanten worden beschouwd als dienstenverdelers, met uitzondering van de diensten waarvan de verdeling wordt verzorgd door de uitgever van die diensten of door een derde vennootschap die hij heeft aangewezen.
De in het vorige lid bedoelde vennootschappen moeten in alle gevallen aangifte doen overeenkomstig artikel 3.4-1.
HOOFDSTUK II. - Auditieve diensten Art. 7.3.2-1.- De in artikel 8.2.1-12, § 3 tot en met 5 bedoelde netwerkexploitanten worden beschouwd als dienstenverdelers, met uitzondering van de diensten waarvan de verdeling wordt verzorgd door de uitgever van die diensten of door een derde vennootschap die hij heeft aangewezen.
De in het eerste lid bedoelde vennootschappen moeten in alle gevallen aangifte doen overeenkomstig artikel 3.4-1.
TITEL IV. - Verdeling van audiovisuele mediadiensten per satelliet of via elk ander transmissiesysteem dan de kabel en terrestrische digitale hertzgolven Art. 7.4-1. - Voor zover een significant aantal personen hun netwerken gebruikt als voornaamste middel om audiovisuele mediadiensten te ontvangen, garanderen de in de artikelen 8.2.2-2 en 8.3.1-2 bedoelde netwerkexploitanten de verdeling op hun netwerk op het tijdstip van uitzending en in hun geheel, van de lineaire audiovisuele mediadiensten van de RTBF en van de door de Regering aangeduide lineaire diensten van de internationale dienstenuitgevers in wiens kapitaal de RTBF een deelneming heeft. Bovendien garanderen ze de verdeling op hun netwerk van de door de Regering aangeduide niet-lineaire audiovisuele mediadiensten van de RTBF en van de internationale dienstenuitgevers in wiens kapitaal de RTBF een deelneming heeft.
Deze diensten worden door een dienstenverdeler verleend. Bij ontstentenis moeten de netwerkexploitanten de activiteit van verdeler uitoefenen en de in het eerste lid bedoelde audiovisuele mediadiensten aanbieden.
De eerste twee leden van dit artikel zijn niet van toepassing indien de RTBF zelf de in het eerste lid bedoelde audiovisuele mediadiensten verdeelt op vergelijkbare netwerken als die bedoeld in de artikelen 8.2.2-2 en 8.3.1-2, die haar door de Regering ter beschikking zijn gesteld.
Art. 7.4-2. - § 1. De dienstenverdelers per satelliet of via elk ander transmissiesysteem dan de kabel of terrestrische digitale hertgolven mogen de volgende televisiediensten op het tijdstip van de uitzending en in hun geheel verdelen: 1° de diensten van elke dienstenuitgever die in een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd;2° de diensten van elke dienstuitgever die buiten een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, maar gebruikmaakt van een uplink naar een satelliet die zich in een lidstaat van de Europese Unie bevindt of, bij gebreke daarvan, van satellietcapaciteit die door een lidstaat van de Europese Unie wordt verleend;3° de diensten van elke dienstenuitgever uit een staat die partij is bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa. § 2. De dienstenverdelers per satelliet of via elk ander transmissiesysteem dan de kabel of terrestrische digitale hertgolven mogen, op het tijdstip van de uitzending en in hun geheel, televisiediensten verdelen van dienstenuitgevers die niet in paragraaf 1 zijn bedoeld, die een overeenkomst met de Regering hebben gesloten en door haar zijn aangeduid. § 3. De dienstenverdelers per satelliet of via elk ander transmissiesysteem dan de kabel of terrestrische digitale hertgolven mogen, op het tijdstip van de uitzending en in hun geheel, Belgische of buitenlandse auditieve diensten verdelen die zijn uitgegeven door dienstenuitgevers die zijn vergund door de staat waar ze zijn gevestigd.
TITEL V. - Verdeling van televisiediensten via hetzelfde kanaal Art. 7.5-1. - Het College voor vergunning en controle kan de RTBF en de uitgevers van lineaire televisiediensten van de Franse Gemeenschap toestaan om: 1° de uitzending van hun diensten te onderbreken met het oog op de uitzending, op dezelfde radiofrequentie of hetzelfde kanaal, van een volledige of gedeeltelijke lineaire televisiedienst van een andere dienstenuitgever die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap of een andere staat valt;2° hun lineaire televisiediensten geheel of gedeeltelijk in te voegen in de lineaire televisiedienst van elke andere dienstenuitgever die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap of van elke andere staat valt, of de invoeging ervan te aanvaarden. De betrokken dienstenuitgevers bepalen in onderling overleg de voorwaarden waaronder al hun respectieve lineaire televisiediensten of een deel daarvan op dezelfde radiofrequentie of hetzelfde kanaal mogen worden uitgezonden, en stellen het College voor vergunning en controle daarvan in kennis.
Lineaire televisiediensten of delen van lineaire televisiediensten die door de RTBF of dienstenuitgevers in de Franse Gemeenschap worden geleverd, vallen uitsluitend onder de aansprakelijkheid van die uitgevers.
BOEK VIII. - ELEKTRONISCHECOMMUNICATIENETWERKEN EN -DIENSTEN EN BIJBEHORENDE FACILITEITEN TITEL I. - Algemene regels voor netwerkexploitanten en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten HOOFDSTUK I. - Procedures voor de bepaling en analyse van de relevante markten en de bepaling van de exploitanten met aanmerkelijke marktmacht Art. 8.1.1-1. - Na elke publicatie door de Europese Commissie van haar 'Aanbeveling betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronischecommunicatiesector', of indien de omstandigheden in de Franse Gemeenschap dit rechtvaardigen, stelt het College voor vergunning en controle de relevante markten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten vast, zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling en de richtsnoeren van de Europese Commissie inzake marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht.
Onder "relevante markten" wordt verstaan: markten waarvan de kenmerken het opleggen van een of meer van de in Hoofdstuk 3 bedoelde verplichtingen kunnen rechtvaardigen.
Art. 8.1.1-2. - § 1. Na elke vaststelling van de relevante markten analyseert het College voor vergunning en controle de markten om na te gaan of ze van dien aard zijn dat het opleggen van de in hoofdstuk 3 bedoelde verplichtingen gerechtvaardigd is.
Voor een markt kan beschouwd worden dat de oplegging van dergelijke verplichtingen gerechtvaardigd is, wanneer aan alle onderstaande criteria voldaan is: 1° de aanwezigheid van hoge toegangsbelemmeringen die niet van voorbijgaande aard zijn.Deze kunnen een structureel, wettelijk of regulerend karakter hebben; 2° de marktstructuur neigt niet naar een daadwerkelijke mededinging binnen de relevante tijdshorizon, rekening houdend met de mededingingssituatie gebaseerd op de infrastructuren en andere factoren die de mededinging beïnvloeden, onafhankelijk van de toegangsbelemmeringen;3° het mededingingsrecht alleen volstaat niet om het marktfalen in kwestie voldoende te verhelpen. Wanneer het College voor vergunning en controle een analyse uitvoert van een markt die in de in artikel 8.1.1-1 bedoelde aanbeveling is opgenomen, gaat het ervan uit dat aan punten 1°, 2° en 3° van het tweede lid is voldaan, tenzij het vaststelt dat in de specifieke omstandigheden niet aan een of meer van deze criteria is voldaan.
Wanneer het College voor vergunning en controle de marktanalyse uitvoert, onderzoekt het de ontwikkelingen met het oog op de toekomst bij afwezigheid van een op grond van dit artikel opgelegde regelgeving op de betrokken relevante markt, en rekening houdend met alle volgende punten: 1° marktontwikkelingen die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de relevante markt naar een daadwerkelijke mededinging evolueert;2° alle relevante concurrentiedruk, op groot- en kleinhandelsniveau, ongeacht of dergelijke druk naar verwachting zal uitgaan van elektronischecommunicatienetwerken, elektronischecommunicatiediensten of andere types van diensten of toepassingen die vanuit het oogpunt van de eindgebruiker vergelijkbaar zijn, en ongeacht of dergelijke druk al dan niet binnen de relevante markt valt; 3° andere types van regelgeving of maatregelen die gedurende de hele betrokken tijdshorizon zijn opgelegd en betrekking hebben op de relevante markt of een of meer verwante kleinhandelsmarkten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, verplichtingen die zijn opgelegd overeenkomstig paragraaf 4, tweede lid, 2° en 3°, en de artikelen 8.1.6-1, 8.1.3-58 en 8.1.3-6; 4° de regelgeving opgelegd aan andere relevante markten volgens dezelfde procedures als die bedoeld in dit artikel. § 2. Indien het College voor vergunning en controle besluit dat een relevante markt het opleggen van verplichtingen niet rechtvaardigt, of indien niet is voldaan aan de voorwaarden opgesomd in paragraaf 3, mag hetgeen van de in Afdeling 3 bedoelde verplichtingen opleggen of handhaven. Wanneer reeds sectorspecifieke verordenende verplichtingen zijn opgelegd, zal het College voor vergunning en controle deze verplichtingen voor netwerkexploitanten op die relevante markt opheffen.
Het College voor vergunning en controle ziet erop toe dat voor de partijen op wie een dergelijke intrekking van verplichtingen van invloed is, een passende opzeggingstermijn in acht wordt genomen die wordt bepaald door een evenwicht te vinden tussen de noodzaak om te zorgen voor een duurzame overgang voor de begunstigden van die verplichtingen en de eindgebruikers, de keuze voor de eindgebruikers, en de noodzaak om de regelgeving niet langer aan te houden dan noodzakelijk is. Wanneer het College deze opzeggingstermijn bepaalt, kan het specifieke voorwaarden en opzeggingstermijnen vastleggen met betrekking tot bestaande overeenkomsten inzake toegang. § 3. Indien het College voor vergunning en controle vaststelt dat het opleggen van verplichtingen op een relevante markt gerechtvaardigd is, gaat het na welke netwerkexploitant(en) op die markt aanmerkelijke marktmacht heeft (hebben) en legt deze netwerkexploitant(en) de in Hoofdstuk 3 bedoelde verplichtingen op die het geschikt acht, of handhaaft of wijzigt het deze verplichtingen indien ze reeds worden toegepast, indien het van mening is dat het resultaat voor de eindgebruikers niet daadwerkelijk concurrerend zou zijn bij afwezigheid van die verplichtingen.
Een netwerkexploitant wordt geacht een aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt te hebben wanneer hij, alleen of samen met anderen, een aan machtspositie gelijkwaardige positie, namelijk een economische kracht, bezit die hem in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van zijn concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen.
Wanneer een onderneming aanmerkelijke marktmacht heeft op een specifieke markt, kan ze ook worden aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt, als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de marktmacht op de specifieke markt, door een hefboomwerking, zo op de nauw verwante markt kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot. Bijgevolg kunnen maatregelen ter voorkoming van een dergelijke hefboomwerking op de nauw verwante markt worden toegepast in overeenstemming met de artikelen 8.1.3-1, 8.1.3-2 en 8.1.3-3 en 8.1.3-6, en wanneer dergelijke maatregelen onvoldoende blijken, kunnen maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 8.1.3-12 worden opgelegd.
De door het College voor vergunning en controle opgelegde verplichtingen zijn: 1° gebaseerd op de aard van het in de marktanalyse vastgestelde probleem;2° evenredig, rekening houdend, waar mogelijk, met de kosten en baten, waarbij de minst ingrijpende manier wordt gekozen om de in de marktanalyse vastgestelde problemen op te lossen;3° gerechtvaardigd in het licht van de volgende doelstellingen: a) de connectiviteit en toegang tot netwerken met zeer hoge capaciteit en elektronischecommunicatiediensten bevorderen ten behoeve van alle burgers en ondernemingen in de Europese Unie, evenals de penetratie van dergelijke netwerken en diensten;b) de mededinging bij het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten en bijbehorende faciliteiten bevorderen;c) bijdragen tot de ontwikkeling van de interne markt van de Europese Unie; 4° opgelegd na de raadpleging overeenkomstig artikel 8.1.2-1.
Op zijn website publiceert het College voor vergunning en controle, voor elke relevante markt, de lijst van exploitanten met aanmerkelijke marktmacht en, voor elke exploitant met aanmerkelijke marktmacht, de lijst van verplichtingen die hem zijn opgelegd. § 4. De in de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 en de artikelen 8.1.3-8 en 8.1.3-10 opgesomde verplichtingen mogen niet worden opgelegd aan netwerkexploitanten die niet zijn aangewezen als onderneming met een aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt.
In afwijking van het eerste lid: 1° kan het College voor vergunning en controle een of meer van de in de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 en in de artikelen 8.1.3-8 en 8.1.3-10 opgesomde verplichtingen opleggen aan netwerkexploitanten die niet zijn aangewezen als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht, wanneer dat nodig is om internationale verbintenissen na te komen; 2° is elke netwerkexploitant verplicht te onderhandelen met een andere netwerkexploitant die om interconnectie verzoekt.Indien geen overeenstemming wordt bereikt, kan het College voor vergunning en controle netwerkexploitanten die de toegang tot eindgebruikers controleren, de verplichting opleggen om hun netwerken onderling te verbinden waar dit nog niet is gebeurd, voor zover dit nodig is om eind-tot-eindverbindingen te waarborgen en hun diensten interoperabel te maken; 3° kan het College voor vergunning en controle, op redelijk verzoek, de netwerkexploitanten of eigenaars van kabels en bijbehorende faciliteiten de verplichting opleggen toegang te verlenen tot hun kabels en bijbehorende faciliteiten binnen gebouwen of tot het eerste concentratie- of distributiepunt wanneer dit punt zich buiten het gebouw bevindt, wanneer de duplicatie van deze netwerkelementen economisch inefficiënt of fysiek niet haalbaar is.De opgelegde toegangsvoorwaarden kunnen specifieke regels omvatten betreffende de toegang tot dergelijke netwerkonderdelen en bijbehorende faciliteiten, transparantie en non-discriminatie, evenals betreffende de verdeling van toegangskosten die, in voorkomend geval, aangepast worden om rekening te houden met risicofactoren.
Wanneer het College voor vergunning en controle, in voorkomend geval rekening houdend met de verplichtingen die uit een relevante marktanalyse voortvloeien, besluit dat de overeenkomstig het eerste lid opgelegde verplichtingen geen afdoende oplossing bieden voor de significante en niet-voorbijgaande economische of fysieke belemmeringen voor duplicatie die ten grondslag liggen aan een opkomende of bestaande marktsituatie die de mededingingsresultaten voor de eindgebruikers in aanzienlijke mate beperkt, kan het College de oplegging van dergelijke toegangsverplichtingen op billijke en redelijke voorwaarden uitbreiden tot voorbij het eerste concentratie- of distributiepunt, tot een punt dat volgens hem het dichtst bij de eindgebruikers ligt en waar een voldoende aantal aansluitingen van eindgebruikers kan worden gerealiseerd om commercieel levensvatbaar te zijn voor degenen die toegang vragen. Bij het bepalen hoe ver voorbij het eerste concentratie- of distributiepunt de uitbreiding moet gaan, houdt het College voor vergunning en controle zoveel mogelijk rekening met de relevante richtsnoeren van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, hierna 'BEREC' genoemd.
Het College voor vergunning en controle legt de netwerkexploitanten geen verplichtingen overeenkomstig het tweede lid op wanneer vaststaat: a) dat de netwerkexploitant de in artikel 8.1.3-10, § 1 opgesomde kenmerken bezit en aan elke onderneming onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden een levensvatbaar en vergelijkbaar alternatief aanbiedt om eindgebruikers te bereiken door toegang te bieden tot een netwerk met zeer hoge capaciteit. Het College voor vergunning en controle kan deze vrijstelling uitbreiden naar andere netwerkexploitanten die toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aanbieden onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden; b) of dat het opleggen van verplichtingen de economische of financiële levensvatbaarheid van de uitrol van een nieuw netwerk in gevaar zou brengen, met name in het geval van kleinschalige lokale projecten. In afwijking van punt a) kan het College voor vergunning en controle verplichtingen opleggen aan netwerkexploitanten die voldoen aan de criteria van dat punt, indien het betrokken netwerk door de overheid wordt gefinancierd.
De in het tweede lid, 2° en 3° bedoelde verplichtingen zijn objectief, transparant, evenredig en niet-discriminerend. Het College voor vergunning en controle evalueert de resultaten van deze verplichtingen binnen vijf jaar na de aanneming ervan, evenals de opportuniteit om ze af te schaffen of te wijzigen in het licht van de veranderende omstandigheden. Het College deelt het resultaat van zijn beoordeling mee volgens de in artikel 8.1.2-1 bedoelde procedures. § 5. In uitzonderlijke omstandigheden kan het College voor vergunning en controle, wanneer het van oordeel is dat er dringend moet worden opgetreden om de mededinging in stand te houden en de belangen van de gebruikers te beschermen, in afwijking van de in artikel 8.1.2-1 bedoelde procedure onmiddellijk evenredige en voorlopige maatregelen treffen ten aanzien van elke netwerkexploitant. Het College voor vergunning en controle deelt die maatregelen onverwijld volledig met redenen omkleed mee aan de Europese Commissie, het BEREC en de nationale regulerende instanties van de andere lidstaten.
Indien het College voor vergunning en controle deze maatregelen permanent wenst te maken of de aanvankelijke duur ervan wenst te verlengen, wordt de nieuwe beslissing onderworpen aan de procedure bedoeld in artikel 8.1.2-1. § 6. Indien het College voor vergunning en controle in een even uitzonderlijk geval voornemens is aan exploitanten die zijn aangewezen als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht, andere verplichtingen met betrekking tot toegang of interconnectie op te leggen dan deze vermeld in de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 en de artikelen 8.1.3-8 en 8.1.3-10, legt het dit verzoek voor aan de Europese Commissie die, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van het BEREC, een beslissing neemt die het College voor vergunning en controle toestaat of verbiedt dergelijke maatregelen te nemen. § 7. Het College voor vergunning en controle onderzoekt de impact van nieuwe marktontwikkelingen, met name op het gebied van handelsovereenkomsten, met inbegrip van mede-investeringsovereenkomsten, die de mededingingsdynamiek beïnvloeden.
Indien deze ontwikkelingen niet significant genoeg zijn om een nieuwe marktanalyse te vereisen, gaat het College voor vergunning en controle onverwijld na of het noodzakelijk is de verplichtingen die zijn opgelegd aan netwerkexploitanten die zijn aangewezen als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht opnieuw te onderzoeken en eerdere beslissingen te wijzigen, onder meer door verplichtingen in te trekken of nieuwe op te leggen, om te waarborgen dat genoemde verplichtingen aan de in artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid opgesomde voorwaarden blijven voldoen. § 8. De marktanalyse en de in dat kader opgelegde verplichtingen blijven van kracht tot de volgende marktanalyse van kracht wordt.
Art. 8.1.1-3. - Voor de toepassing van de artikelen 8.1.1-1 en 8.1.1-2 houdt het College voor vergunning en controle zoveel mogelijk rekening met de door de Europese Commissie gepubliceerde 'Richtsnoeren voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht'. Indien het College verkiest deze richtsnoeren niet te volgen, stelt het de Europese Commissie daarvan in kennis, met vermelding van de motivering van zijn standpunt.
Het College voert een analyse van de relevante markt uit en stelt de Commissie in kennis van het overeenkomstige ontwerp van maatregel volgens de procedure bedoeld in artikel 8.1.2-1: 1° binnen vijf jaar na de aanneming van een eerdere maatregel waarbij het College voor vergunning en controle de relevante markt heeft afgebakend en heeft bepaald welke netwerkexploitanten aanmerkelijke marktmacht hebben;deze termijn van vijf jaar kan uitzonderlijk met maximaal één jaar worden verlengd indien het College voor vergunning en controle de Commissie uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar in kennis heeft gesteld van een met redenen omkleed voorstel tot verlenging, en de Commissie binnen een maand na de kennisgeving van de verlenging geen bezwaar daartegen heeft aangetekend; 2° binnen 3 jaar na de aanneming van een herziene aanbeveling betreffende relevante markten voor markten die niet eerder bij de Commissie zijn aangemeld. Het College voor vergunning en controle dient de Belgische mededingingsautoriteit om advies te vragen over de ontwerpen van maatregelen indien ze betrekking hebben op: 1° de bepaling van de relevante markt overeenkomstig artikel 8.1.1-1; 2° de beoordeling van de criteria bedoeld in artikel 8.1.1-2, § 1, tweede lid; 3° de identificatie van ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 3, eerste lid.
Het College voor vergunning en controle kan de Belgische mededingingsautoriteit raadplegen over andere aangelegenheden in verband met het mededingingsrecht.
Indien de Belgische mededingingsautoriteit geen advies uitbrengt binnen 30 dagen, kan het College voor vergunning en controle de procedure voortzetten zonder het advies van de Belgische mededingingsautoriteit.
Indien het College voor vergunning en controle van oordeel is dat het zijn analyse van de in de aanbeveling geïdentificeerde relevante markt niet binnen de vastgestelde termijn kan voltooien of heeft voltooid, kan het BEREC om bijstand verzoeken bij de voltooiing van de analyse van de relevante markt en de specifieke verplichtingen die moeten worden opgelegd. Met deze bijstand stelt het College voor vergunning en controle de Europese Commissie binnen zes maanden na het verstrijken van de in het tweede lid genoemde termijn in kennis van het ontwerp van maatregel.
Art. 8.1.1-4. § 1. Ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden, verstrekken alle informatie, met inbegrip van financiële informatie en informatie betreffende de evolutie van netwerken of diensten die gevolgen kunnen hebben voor de relevante markt, die noodzakelijk is voor het College voor vergunning en controle, overeenkomstig artikel 9.1.2-3, § 6. De ondernemingen verstrekken deze informatie onverwijld en op verzoek, in naleving van de termijnen en de mate van detail die door het College voor vergunning en controle worden gevraagd. De door het College voor vergunning en controle gevraagde informatie moet evenredig zijn met wat het voor de vervulling van deze taak nodig heeft. § 2. Het College voor vergunning en controle bezorgt de Commissie, op haar met redenen omkleed verzoek, de informatie die ze nodig heeft om haar opdrachten uit te voeren. Het verstrekt ook aan elke andere bevoegde instantie van België of van een andere lidstaat van de Europese Unie en aan het BEREC, op met redenen omkleed verzoek, de informatie die nodig is om hun verantwoordelijkheden krachtens het recht van de Europese Unie na te komen. Indien de verstrekte informatie betrekking heeft op gegevens die eerder door ondernemingen op verzoek van het College voor vergunning en controle zijn meegedeeld, worden deze ondernemingen daarvan in kennis gesteld.
In afwijking van artikel 9.1.5-5 is het College voor vergunning en controle gemachtigd informatie mee te delen die door de ondernemingen als vertrouwelijk wordt beschouwd, mits de ontvangers eerst de bescherming van de vertrouwelijke informatie en zakengeheimen garanderen. § 3. Het College voor vergunning en controle mag de Europese Commissie en alle andere bevoegde instanties van België of een andere lidstaat van de Europese Unie en het BEREC verzoeken om informatie die nodig is om zijn taken uit hoofde van dit hoofdstuk uit te voeren. Het waarborgt de vertrouwelijkheid van de hem als zodanig verstrekte informatie. § 4. Voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3 wordt onder "bevoegde instantie" verstaan: elke bevoegde instantie die optreedt in het kader van de uitvoering van het regelgevingskader voor elektronische communicatie, evenals van het mededingingsrecht en de bepalingen van Boek VIII. HOOFDSTUK II. - Raadplegingen Art. 8.1.2-1. - § 1. Behalve in de in artikel 8.1.1-2, § 5 bedoelde gevallen organiseert het College voor vergunning en controle gedurende een periode van ten minste dertig dagen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, een voorafgaande openbare raadpleging om de belanghebbende partijen in de gelegenheid te stellen hun opmerkingen over de in de artikelen 8.1.1-1 en 8.1.1-2 bedoelde ontwerpen van beslissingen kenbaar te maken.
De nadere bepalingen voor de organisatie van deze raadpleging worden door het College voor vergunning en controle in zijn huishoudelijk reglement vastgesteld.
Het College voor vergunning en controle verzekert een permanente toegang tot documenten die openbaar geraadpleegd worden op de website van de Hoge Raad. Het College kan de documenten ook openbaar maken op elk wijze die het nuttig acht.
Tenzij het vertrouwelijke informatie betreft, worden de in het kader van de raadpleging ontvangen bijdragen bekendgemaakt op de website van de Hoge Raad en op elke andere wijze die de Hoge Raad nuttig acht. § 2. Na de voormelde openbare raadpleging en onverminderd de overlegprocedures tussen de bevoegde regulerende instanties in België, maakt het College voor vergunning en controle het ontwerp van beslissing en zijn motivering bekend en stuurt deze naar de Commissie en het BEREC die over een termijn van één maand beschikken om hun opmerkingen aan het College voor vergunning en controle kenbaar te maken. Het ontwerp van beslissing wordt ook toegezonden aan de nationale regulerende instanties van andere lidstaten indien de beslissing van invloed zou zijn op de handel tussen de lidstaten. Ze beschikken over een termijn van één maand om hun opmerkingen aan het College voor vergunning en controle mee te delen. § 3. Het College voor vergunning en controle houdt zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen van de andere nationale regulerende instanties, het BEREC en de Commissie, en neemt vervolgens het definitieve ontwerp van beslissing aan en deelt het mee aan de Commissie. § 4. In afwijking van paragraaf 3, indien het ontwerp van beslissing strekt tot het definiëren van een relevante markt die verschilt van de markten die in de aanbeveling betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronischecommunicatiesector zijn gedefinieerd, of een onderneming aan te merken als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, en indien de Europese Commissie, binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn, het College voor vergunning en controle in kennis stelt van de redenen waarom ze van mening is dat het ontwerp van beslissing een belemmering voor de interne markt opwerpt of indien ze ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het ontwerp van beslissing met de wetgeving van de Europese Unie, stelt het College voor vergunning en controle de aanneming van het ontwerp in kwestie met twee maanden uit, te rekenen vanaf het einde van de in paragraaf 2 bedoelde periode.
Indien de Europese Commissie, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van het BEREC, binnen de hierboven vermelde periode van twee maanden beslist de intrekking van het ontwerp van beslissing van het College voor vergunning en controle te eisen, wijzigt het College voor vergunning en controle zijn ontwerp of trekt het dit in binnen zes maanden na de datum van de beslissing van de Europese Commissie.
Indien het ontwerp van beslissing wordt gewijzigd, lanceert het College voor vergunning en controle een nieuwe openbare raadpleging overeenkomstig paragraaf 1 en brengt het het ontwerp van beslissing vervolgens opnieuw ter kennis overeenkomstig paragraaf 2. § 5. In afwijking van paragraaf 3, indien het ontwerp van beslissing strekt tot het opleggen, wijzigen of opheffen van een verplichting overeenkomstig de artikelen 8.1.1-2, § 4, 2° en 3°, 8.1.3-1, 8.1.3-6, 8.1.3-8 en 8.1.3-12, en indien de Europese Commissie binnen de in paragraaf 2 bedoelde termijn van één maand het College voor vergunning en controle meedeelt om welke redenen ze van mening is dat het ontwerp van maatregel een belemmering voor de interne markt vormt, of waarom ze ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het ontwerp van maatregel met het recht van de Europese Unie, stelt het College voor vergunning en controle de aanneming van het betrokken ontwerp van maatregel met drie maanden uit, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van de Europese Commissie. Tijdens deze periode van drie maanden werkt het College voor vergunning en controle nauw samen met de Europese Commissie en het BEREC om de meest doeltreffende en passende maatregel vast te stellen in het licht van de doelstellingen bedoeld in artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid, 3°, rekening houdend met de adviezen van de sector en met het oog op de samenhang van de reguleringspraktijken.
Indien het BEREC binnen zes weken na de kennisgeving van de Europese Commissie de ernstige twijfels van de Europese Commissie deelt, kan het College voor vergunning en controle binnen de in het eerste lid genoemde periode van drie maanden ofwel zijn ontwerp van beslissing wijzigen of intrekken, zoveel mogelijk rekening houdend met de kennisgeving van de Europese Commissie en het advies van het BEREC, ofwel zijn ontwerp van beslissing handhaven.
Indien het College voor vergunning en controle zijn ontwerp van beslissing overeenkomstig het tweede lid wijzigt of handhaaft, kan het College voor vergunning en controle pas een definitieve uitspraak doen over het ontwerp van beslissing nadat de Europese Commissie binnen een maand na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn van drie maanden ofwel een aanbeveling heeft gedaan waarin het College voor vergunning en controle wordt verzocht het ontwerp in kwestie te wijzigen of in te trekken, ofwel heeft beslist haar voorbehouden in te trekken, ofwel een beslissing heeft genomen om de intrekking van het ontwerp van beslissing te vragen en wijzigingen voor te stellen indien het ontwerp onder artikel 8.1.1-2, § 4, tweede lid, 3° of artikel 8.1.3-8, § 2 ressorteert, en het BEREC de ernstige twijfels van de Commissie deelt. Na deze termijn wordt de Europese Commissie geacht haar voorbehouden te hebben ingetrokken.
Indien het College voor vergunning en controle zijn ontwerp van beslissing wijzigt op basis van de in het derde lid bedoelde aanbeveling van de Europese Commissie, kan het beslissen een nieuwe openbare raadpleging te houden, zoals bedoeld in paragraaf 1.
Ingeval het College voor vergunning en controle het voorgaande lid niet toepast, brengt het de definitieve beslissing ter kennis van de Europese Commissie en het BEREC binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de in het derde lid bedoelde beslissing van de Europese Commissie. Indien het College het vierde lid toepast, bedraagt de termijn voor de kennisgeving van de definitieve beslissing één maand vanaf het einde van de nieuwe raadplegingsprocedure.
Indien het College voor vergunning en controle beslist het ontwerp van beslissing niet te wijzigen of in te trekken op basis van de in het derde lid bedoelde aanbeveling van de Europese Commissie, moet het een met redenen omklede motivering geven. In elk stadium van de procedure kan het College voor vergunning en controle beslissen het ontwerp van beslissing in te trekken.
Indien de Europese Commissie een in het derde lid bedoelde beslissing heeft genomen waarin de intrekking van het ontwerp van beslissing wordt geëist en wijzigingen daarop worden voorgesteld, zal het College voor vergunning en controle zijn ontwerp van beslissing wijzigen of intrekken binnen zes maanden na de datum van de beslissing van de Europese Commissie. Indien het ontwerp van beslissing wordt gewijzigd, lanceert het College voor vergunning en controle een nieuwe openbare raadpleging overeenkomstig paragraaf 1 en brengt het ontwerp van beslissing vervolgens opnieuw ter kennis overeenkomstig paragraaf 2.
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen en verbintenissen van exploitanten met aanmerkelijke marktmacht Art. 8.1.3-1. - § 1. Overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 3 kan het College voor vergunning en controle de transparantieverplichtingen inzake interconnectie of toegang definiëren op grond waarvan de netwerkexploitanten specifieke informatie, zoals boekhoudkundige informatie, prijzen, technische specificaties, netwerkkenmerken en verwachte netwerkontwikkelingen, evenals de voorwaarden voor levering en gebruik, openbaar moeten maken. Het College voor vergunning en controle kan nader bepalen welke informatie moet worden verstrekt, hoe gedetailleerd die moet zijn en hoe de bekendmaking moet gebeuren. § 2. Wanneer een netwerkexploitant onderworpen is aan de in artikel 8.1.3-2 bedoelde non-discriminatieverplichtingen, kan het College voor vergunning en controle eisen dat hij een referentieofferte publiceert, die voldoende gedetailleerd is om te verzekeren dat ondernemingen niet moeten betalen voor faciliteiten die niet nodig zijn voor de gevraagde dienst. Ze omvat een beschrijving van de relevante aanbiedingen, uitgesplitst in verschillende elementen naargelang van de marktbehoeften, vergezeld van de overeenstemmende bepalingen en voorwaarden, met inbegrip van de tarieven. § 3. Wanneer een netwerkexploitant onderworpen is aan verplichtingen uit hoofde van artikel 8.1.3-4 of 8.1.3-5. betreffende groothandelstoegang tot netwerkinfrastructuren, ziet het College voor vergunning en toezicht toe op de publicatie van een referentieofferte, zoveel mogelijk rekening houdend met de BEREC-richtsnoeren betreffende de minimumcriteria waaraan een referentieofferte moet voldoen, ziet het erop toe dat de essentiële prestatie-indicatoren, waar nodig, en de bijbehorende dienstverleningsniveaus worden gespecificeerd, controleert het deze nauwgezet en ziet het toe op de naleving ervan.
Bovendien kan het College, indien nodig, vooraf de desbetreffende financiële sancties bepalen.
Art. 8.1.3-2. - Het College voor vergunning en controle kan overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 3, non-discriminatieverplichtingen betreffende interconnectie of toegang opleggen, met name door erop toe te zien dat de netwerkexploitanten gelijkwaardige voorwaarden onder gelijkwaardige omstandigheden toepassen ten aanzien van ondernemingen die vergelijkbare diensten aanbieden, en dat ze aan anderen diensten en informatie leveren onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke ze voor hun eigen diensten of diensten van hun dochterondernemingen of partners verzekeren. Het College kan deze exploitanten de verplichting opleggen producten en toegangsdiensten aan alle ondernemingen, inclusief aan zichzelf, te leveren binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden, inclusief wat betreft tarieven en serviceniveaus, en dat met behulp van dezelfde systemen en processen om een gelijkwaardige toegang te waarborgen.
Art. 8.1.3-3. - § 1. Het College voor vergunning en controle kan overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 3, het voeren van gescheiden boekhoudingen opleggen met betrekking tot bepaalde met interconnectie of toegang verband houdende activiteiten.
Het College voor vergunning en controle kan een verticaal geïntegreerde netwerkexploitant verplichten zijn groothandelsprijzen en interne verrekenprijzen transparant te maken, met name om te garanderen dat de in artikel 8.1.3-2 bedoelde non-discriminatieverplichting wordt nageleefd of, indien nodig, om onbillijke kruissubsidiëring te voorkomen.
Een door de netwerkexploitant aangeduide erkende bedrijfsrevisor stelt op kosten van de exploitant een verslag op aan de hand waarvan het College voor vergunning en controle kan nagaan of de in het vorige lid bedoelde beslissing is nageleefd. Het College voor vergunning en controle publiceert elk jaar een verklaring over de naleving van deze beslissing.
Het College voor vergunning en controle kan nader bepalen welk model en welke boekhoudkundige methode moeten worden gehanteerd. § 2. Wanneer het College voor vergunning en controle dit nodig acht, kan het, in een met redenen omkleed verzoek, vragen dat alle boekhoudkundige documenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, worden overgelegd. Het College voor vergunning en controle bepaalt de termijn waarbinnen de documenten moeten worden overgelegd.
Het College voor vergunning en controle kan deze informatie publiceren voor zover deze informatie bijdraagt tot de totstandkoming van een open en concurrerende markt, in naleving van de voorschriften inzake de vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens.
Art. 8.1.3-4. - Overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 3, kan het College voor vergunning en controle de netwerkexploitanten verplichten in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van civieltechnische werken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, gebouwen of toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere ondersteuningsconstructies, palen, masten, buizen, leidingen, inspectieputten, mangaten en straatkasten, wanneer het College op basis van de marktanalyse besluit dat het weigeren van toegang of het opleggen van onredelijke toegangsvoorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte markt zou belemmeren en niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
Deze verplichtingen om toegang te verlenen kunnen worden opgelegd ongeacht of de activa waarop de verplichtingen betrekking hebben, volgens de marktanalyse deel uitmaken van de relevante markt, op voorwaarde dat de verplichtingen evenredig en noodzakelijk zijn om de in artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid, 3° bedoelde doelstellingen te bereiken.
Art. 8.1.3-5. - § 1. Overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 3, kan het College voor vergunning en controle de verplichting opleggen om te voldoen aan redelijke verzoeken om toegang tot netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten.
In het bijzonder kan van netwerkexploitanten verlangd worden dat ze: 1° derden toegang verlenen tot specifieke fysieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten, in voorkomend geval met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en subnetwerk;onder "aansluitnetwerk" wordt verstaan: een door de transmissiesignalen gebruikt fysiek kanaal dat het netwerkaansluitpunt verbindt met een hoofdverdeler of elke andere vergelijkbare voorziening van het vaste elektronischecommunicatienetwerk; 2° derden toegang verlenen tot specifieke actieve of virtuele netwerkelementen en -diensten;3° te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;4° reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;5° specifieke groothandelsdiensten aanbieden voor doorverkoop door derden;6° open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten;7° de mogelijkheid tot colocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbieden;8° specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten;9° toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;10° zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten;11° toegang verschaffen aan verwante diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten. In dit kader kan het College voor vergunning en controle die verplichting aan voorwaarden betreffende billijkheid, redelijkheid en opportuniteit onderwerpen. § 2. Wanneer het College voor vergunning en controle overweegt een van de in paragraaf 1 bedoelde verplichtingen op te leggen, en in het bijzonder wanneer het overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel beoordeelt of en hoe dergelijke verplichtingen moeten worden opgelegd, analyseert het of andere vormen van toegang tot groothandelsinputs op dezelfde of een verwante groothandelsmarkt afdoende zouden zijn om het geconstateerde probleem in het belang van de eindgebruikers op te lossen. Deze analyse omvat commerciële aanbiedingen inzake toegang, gereguleerde toegang op grond van artikel 8.1.1-2, § 4, tweede lid, 2° en 3°, of bestaande dan wel geplande gereguleerde toegang tot andere groothandelsinputs overeenkomstig dit artikel.
Het College neemt meer bepaald de volgende elementen in overweging: 1° de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdend met de aard van en het type van interconnectie of toegang;2° de verwachte technologische ontwikkeling met betrekking tot het ontwerp en beheer van netwerken;3° de noodzaak om technologieneutraliteit te waarborgen zodat de partijen hun eigen netwerken kunnen ontwerpen en beheren;4° de haalbaarheid van de aangeboden toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;5° de door de eigenaar van de faciliteit gedane initiële investering, rekening houdend met de gedane overheidsinvesteringen en de aan de investering inherente risico's, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit en de daaraan verbonden risiconiveaus;6° de noodzaak om op lange termijn de mededinging in stand te houden, met bijzondere aandacht voor economisch doeltreffende mededinging op basis van de infrastructuur en innovatieve bedrijfsmodellen die bevorderlijk zijn voor duurzame mededinging, zoals de modellen gebaseerd op mede-investeringen in netwerken;7° in voorkomend geval, de intellectuele eigendomsrechten;8° het verlenen van pan-Europese diensten. Wanneer het College voor vergunning en controle de oplegging van verplichtingen op grond van artikel 8.1.3-4 of van dit artikel in overweging neemt, onderzoekt het of de loutere oplegging van verplichtingen overeenkomstig artikel 8.1.3-4 een evenredig middel is om de mededinging en de belangen van de eindgebruiker te bevorderen. § 3. Wanneer het College voor vergunning en controle een onderneming de verplichting oplegt toegang te verlenen overeenkomstig dit artikel, kan het technische of operationele voorwaarden opleggen aan de netwerkoperator of de begunstigden van die toegang, wanneer dat nodig is om de normale werking van het netwerk te garanderen. Verplichtingen om bepaalde technische normen of specificaties te volgen, moeten in overeenstemming zijn met de Europese normen en specificaties.
Art. 8.1.3-6. - § 1. Wat de toegang betreft, kan het College voor vergunning en controle overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 3, en wanneer bovendien uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken netwerkexploitant bij gebrek aan daadwerkelijke mededinging de prijzen op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de prijzen kan uithollen ten nadele van de eindgebruikers, verplichtingen inzake het terugverdienen van kosten en prijscontrole opleggen, inclusief verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en kostentoerekeningssystemen.
Wanneer het College voor vergunning en controle bepaalt of verplichtingen inzake prijscontrole passend zouden zijn, houdt het rekening met de noodzaak om de mededinging te bevorderen en met de belangen van de eindgebruikers op lange termijn gekoppeld aan de uitrol en penetratie van nieuwegeneratienetwerken, en met name van netwerken met zeer hoge capaciteit. Om de exploitant in het bijzonder aan te moedigen met name in nieuwegeneratienetwerken te investeren, houdt het College voor vergunning en controle rekening met de door de exploitant gedane investeringen. Wanneer het College de verplichtingen inzake prijscontrole passend acht, stelt het de exploitant in staat een redelijke opbrengst op een adequaat geïnvesteerd kapitaal te behalen, rekening houdend met eventuele specifieke risico's die aan een bepaald nieuw netwerkinvesteringsproject verbonden zijn.
Het College voor vergunning en controle neemt in overweging om geen verplichtingen op grond van dit artikel op te leggen of in stand te houden wanneer het vaststelt dat een aantoonbare detailhandelsprijsbeperking bestaat en dat elke overeenkomstig de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 opgelegde verplichting, met inbegrip van met name een overeenkomstig artikel 8.1.3-2 opgelegde economischerepliceerbaarheidstoets, een effectieve en niet-discriminerende toegang waarborgt.
Wanneer het College voor vergunning en controle het passend acht verplichtingen inzake prijscontrole op te leggen betreffende toegang tot bestaande netwerkelementen, houdt het ook rekening met de voordelen van voorspelbare en stabiele groothandelsprijzen om een efficiënte markttoegang te waarborgen, evenals afdoende stimulansen opdat alle ondernemingen nieuwe en verbeterde netwerken zouden uitrollen.
Wanneer het College voor vergunning en controle de verplichtingen vaststelt die kostenterugverdienmechanismen en tariferingsmethoden opleggen, streeft het ernaar de uitrol van nieuwe en verbeterde netwerken en de economische efficiëntie te bevorderen, duurzame mededinging te stimuleren en duurzame voordelen voor de eindgebruiker te optimaliseren. In dit verband kan het ook rekening houden met de geldende prijzen op vergelijkbare concurrerende markten. § 2. Elke netwerkexploitant die onderworpen is aan een verplichting inzake kostenoriëntering van zijn tarieven, levert het College voor vergunning en controle op verzoek het bewijs dat hij aan deze verplichting heeft voldaan.
Indien een verplichting inzake kostenoriëntering wordt opgelegd aan een netwerkexploitant, zijn de in aanmerking te nemen kosten de kosten verbonden aan een efficiënte dienstverlening, inclusief een redelijk investeringsrendement.
Om de kosten verbonden aan een efficiënte dienstverlening te bepalen, kan het College voor vergunning en controle boekhoudkundige kostenberekeningsmethoden gebruiken die los staan van de door de netwerkoperator gebruikte methoden. § 3. Wanneer de invoering van een kostentoerekeningssysteem verplicht wordt gesteld met het oog op prijscontrole, publiceert het College voor vergunning en controle een beschrijving van dat kostentoerekeningssysteem, waarin ten minste de hoofdcategorieën waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels worden vermeld. § 4. Indien het door het College voor vergunning en controle toegepaste kostentoerekeningssysteem dit vereist, wordt de naleving van dit kostentoerekeningssysteem op kosten van de netwerkexploitant gecontroleerd door een door hem aangeduide gecertificeerde bedrijfsrevisor. Het College voor vergunning en controle publiceert elk jaar een verklaring over de naleving van het systeem op basis van de conclusies van het verslag van de bedrijfsrevisor.
Art. 8.1.3-7. - § 1. Wanneer het College voor vergunning en controle besluit dat de passende verplichtingen die zijn opgelegd krachtens de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 er niet in geslaagd zijn daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen en dat er grote, blijvende mededingingsproblemen of markttekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot het aanbod op groothandelsniveau op bepaalde markten voor toegangsproducten, kan het, als uitzonderlijke maatregel, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 8.1.1-2, § 6, een verplichting opleggen aan verticaal geïntegreerde ondernemingen om activiteiten die verband houden met het aanbieden van de desbetreffende toegangsproducten op groothandelsniveau, in een onafhankelijk opererende bedrijfseenheid te plaatsen.
Die bedrijfseenheid moet toegangsproducten en -diensten leveren aan alle ondernemingen met inbegrip van andere bedrijfseenheden binnen de moedermaatschappij, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de tarieven en serviceniveaus, en door middel van dezelfde systemen en processen. § 2. Indien het College voor vergunning en controle voornemens is functionele scheiding verplicht te stellen, moet het hiertoe een verzoek indienen bij de Commissie met: 1° bewijselementen ter rechtvaardiging van de conclusie waartoe het College voor vergunning en controle is gekomen in toepassing van paragraaf 1;2° een met redenen omklede beoordeling die besluit dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde mededinging;3° een analyse van het verwachte effect op het College voor vergunning en controle, op de onderneming, met name op de werknemers van de gescheiden onderneming en op de elektronischecommunicatiesector als geheel, en op de stimuli om daarin te investeren, en op andere belanghebbenden, met inbegrip van inzonderheid de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele daaruit voortvloeiende gevolgen voor de consumenten;4° een analyse van de redenen waarom die verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblemen of markttekortkomingen op te lossen. § 3. Het ontwerp van maatregel omvat de volgende elementen: 1° de exacte aard en het niveau van scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de afzonderlijke bedrijfseenheid wordt vermeld;2° de identificatie van de activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid en de producten of diensten die door die eenheid moeten worden geleverd;3° de beheerbepalingen bedoeld om de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de dienovereenkomstige stimulerende structuur te verzekeren;4° de regels om de naleving van de verplichtingen te verzekeren;5° de regels om de transparantie van de operationele procedures te verzekeren, in het bijzonder voor andere belanghebbenden;6° een toezichtprogramma bedoeld om de naleving van de verplichtingen te verzekeren, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag. § 4. Naar aanleiding van de beslissing van de Europese Commissie voert het College voor vergunning en controle een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn met het toegangsnetwerk, overeenkomstig de marktanalyseprocedure bedoeld in artikel 8.1.1-1 en volgende. Op basis van die analyse moet het College voor vergunning en controle verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken overeenkomstig artikel 8.1.2-1. § 5. Een onderneming waarop functionele scheiding is opgelegd, kan worden onderworpen aan elke in de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 bedoelde verplichting op elke specifieke markt waar ze is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht overeenkomstig artikel 8.1.1-2 of elke andere verplichting die door de Europese Commissie is goedgekeurd overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 6. § 6. Verticaal geïntegreerde ondernemingen die overeenkomstig artikel 8.1.1-2 zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een of meer relevante markten, kunnen op vrijwillige basis overgaan tot functionele scheiding. Ze moeten het College voor vergunning en controle ten minste drie maanden vooraf in kennis stellen van hun voornemen om hun plaatselijke toegangsnetwerkactiva of een belangrijk deel ervan over te dragen aan een afzonderlijke rechtseenheid die eigendom is van een derde of om een afzonderlijke bedrijfseenheid op te richten om aan alle kleinhandelaars, met inbegrip van de eigen kleinhandelafdelingen, volstrekt equivalente toegangsproducten te verstrekken. Elke wijziging van een dergelijk voornemen en het eindresultaat van het scheidingsproces moeten ook ter kennis worden gebracht van het College voor vergunning en controle.
Die ondernemingen kunnen ook verbintenissen inzake toegangsvoorwaarden voorstellen die van toepassing zullen zijn op hun netwerk tijdens een implementatieperiode nadat de voorgestelde vorm van de scheiding is geïmplementeerd, om effectieve en niet-discriminerende toegang door derden te waarborgen. Het verbintenissenvoorstel is voldoende gedetailleerd, met name wat betreft het tijdschema voor de implementatie en de looptijd, om het College voor vergunning en controle in staat te stellen zijn taken overeenkomstig paragraaf 7 uit te voeren. Dergelijke verbintenissen kunnen een langere periode bestrijken dan de maximale periode voor marktanalyses bedoeld in artikel 8.1.2-1. § 7. Na de kennisgeving van een vrijwillige scheiding als bedoeld in § 6, beoordeelt het College voor vergunning en controle de effecten van de voorgestelde transactie, evenals de eventuele voorgestelde verbintenissen, op de bestaande wettelijke verplichtingen. Daartoe voert het College voor vergunning en controle een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn met het toegangsnetwerk, overeenkomstig de marktanalyseprocedure bedoeld in artikel 8.1.1-1 en volgende.
Het College voor vergunning en controle neemt elke door de onderneming voorgestelde verbintenis in acht en raadpleegt derden, in het bijzonder derden voor wie de beoogde transactie directe invloed heeft, overeenkomstig de in artikel 8.1.2-1, § 1 bedoelde procedure.
Op basis van die analyse moet het College voor vergunning en controle verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken, overeenkomstig de in artikel 8.1.2-1 bedoelde procedure, waarbij in voorkomend geval artikel 8.1.3-10 wordt toegepast. In zijn beslissing kan het College de verbintenissen geheel of gedeeltelijk bindend verklaren voor de gehele periode waarvoor ze zijn aangeboden. In voorkomend geval ziet het College toe op de uitvoering van de bindend verklaarde verbintenissen en gaat het na of ze moeten worden verlengd na het verstrijken van de periode waarvoor ze oorspronkelijk waren voorgesteld.
Wanneer de voorgestelde verbintenissen niet afdoende zijn om de in artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid, 3°, c) bedoelde doelstellingen te bereiken, kan de juridisch of operationeel gescheiden bedrijfseenheid die overeenkomstig artikel 8.1.1-2 is aangewezen als een entiteit met een aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt, worden onderworpen aan alle in de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 bedoelde verplichtingen of aan elke andere verplichting die door de Commissie overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 6, wordt toegestaan.
Art. 8.1.3-8. - § 1. Netwerkexploitanten van wie is vastgesteld dat ze aanmerkelijke marktmacht hebben op een of meer relevante markten, kunnen overeenkomstig de in artikel 8.1.3-9 beschreven procedure en met inachtneming van het tweede lid van deze paragraaf verbintenissen voorstellen om de uitrol van een nieuw netwerk met zeer hoge capaciteit, bestaande uit glasvezelelementen tot in de gebouwen van de eindgebruiker of tot het basisstation, open te stellen voor mede-investering.
Bij de beoordeling van deze verbintenissen stelt het College voor goedkeuring en vergunning met name vast of het aanbod tot mede-investering aan alle onderstaande voorwaarden voldoet: 1° het aanbod wordt te goeder trouw gedaan en staat open voor elke onderneming gedurende de levensduur van het netwerk aangelegd in het kader van een mede-investeringsaanbod op niet-discriminerende basis;2° het aanbod biedt de mede-investeerders de mogelijkheid om daadwerkelijk en duurzaam te concurreren in downstreammarkten waarop de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming actief is, met name onder de volgende voorwaarden: a) aan alle ondernemingen worden billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden geboden om aan de mede-investeringsovereenkomst deel te nemen, afhankelijk van het tijdstip waarop ze toetreden, met name wat betreft de financiële tegenprestatie die wordt verlangd voor de verwerving van specifieke rechten, de bescherming die deze rechten de mede-investeerders bieden, zowel gedurende de bouwfase, als gedurende de operationele fase. Niet-discriminerende voorwaarden houden in deze context niet in dat aan alle potentiële mede-investeerders exact dezelfde voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden, worden aangeboden, maar wel dat alle verschillen tussen de voorgestelde voorwaarden gerechtvaardigd zijn op basis van dezelfde objectieve, transparante, niet-discriminerende en voorspelbare criteria; b) het aanbod maakt een zekere flexibiliteit mogelijk wat betreft de waarde en looptijd van de deelname van elke mede-investeerder.Bij de vaststelling van de door elke mede-investeerder te leveren financiële bijdrage moet rekening worden gehouden met het feit dat vroege investeerders grotere risico's lopen en eerder kapitaal inbrengen; c) de mogelijkheid om die deelname in de toekomst uit te breiden.Een geleidelijk toenemende premie wordt als gerechtvaardigd beschouwd voor verbintenissen die in een later stadium worden aangegaan en voor nieuwe mede-investeerders die instappen in de mede-investering nadat het project van start is gegaan, zodat rekening wordt gehouden met afnemende risico's en wordt voorkomen dat er prikkels uitgaan om kapitaal niet in een vroeg stadium in te brengen; d) de overeenkomst betreffende de mede-investering staat toe dat mede-investeerders verkregen rechten overdragen aan andere mede-investeerders of aan derden die bereid zijn partij te worden bij de overeenkomst betreffende de mede-investering, mits de overnemende partij verplicht wordt om alle in het kader van de overeenkomst betreffende de mede-investering aan de overdragende partij opgelegde oorspronkelijke verplichtingen na te leven;e) de mede-investeerders verlenen elkaar onder billijke en redelijke voorwaarden wederzijdse rechten met het oog op toegang tot de infrastructuur waarop de mede-investering betrekking heeft, met als doel het aanbieden van downstreamdiensten, inclusief aan eindgebruikers, overeenkomstig transparante voorwaarden die transparant zijn vastgelegd in de aanbieding betreffende mede-investeringen en de daaropvolgende overeenkomst, met name indien de mede-investeerders individueel en afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de implementatie van specifieke onderdelen van het netwerk. Indien een mede-investeringsvehikel wordt gecreëerd, voorziet dit, direct of indirect, in toegang tot het netwerk voor alle mede-investeerders, op basis van de gelijkwaardigheid van inputs en onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden waarin rekening is gehouden met de verschillende risiconiveaus die de afzonderlijke mede-investeerders aanvaarden; 3° de onderneming maakt het aanbod tijdig bekend en, indien de onderneming niet beschikt over de in artikel 8.1.3-10, § 1 vermelde kenmerken, ten minste zes maanden voor de uitrol van het nieuwe netwerk; die periode kan naargelang van omstandigheden worden verlengd. Deze bekendmaking voldoet aan de volgende voorwaarden: a) het aanbod is beschikbaar en gemakkelijk herkenbaar op de website van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht;b) de volledige voorwaarden, inclusief alle bijzonderheden, worden onverwijld ter beschikking gesteld van alle potentiële bieders die belangstelling voor het aanbod hebben, met inbegrip van de rechtsvorm van de overeenkomst betreffende mede-investering en, indien relevant, de belangrijkste governancevoorschriften van het mede-investeringsvehikel;c) het proces, waaronder het stappenplan voor de oprichting en ontwikkeling van het mede-investeringsproject, wordt van tevoren vastgesteld, wordt op duidelijke wijze schriftelijk aan alle potentiële mede-investeerders uiteengezet, en alle significante mijlpalen worden op niet-discriminerende wijze aan alle ondernemingen meegedeeld;4° toegangvragende partijen die niet deelnemen aan de mede-investering, kunnen vanaf het begin profiteren van dezelfde kwaliteit, snelheid en voorwaarden en hetzelfde eindgebruikersbereik als beschikbaar vóór de uitrol, samen met een mechanisme van aanpassing in de tijd dat door het College voor vergunning en controle wordt bevestigd in het licht van de ontwikkelingen op de relevante kleinhandelsmarkten, en dat de prikkels voor het deelnemen aan de mede-investeringen in stand houdt;dat mechanisme verzekert dat toegangvragende partijen toegang krijgen tot de elementen met zeer hoge capaciteit van het netwerk, zulks op een tijdstip en op basis van transparante en niet-discriminerende voorwaarden die passen bij de risiconiveaus waaraan de diverse mede-investeerders in verschillende stadia van de uitrol zijn blootgesteld en met inachtneming van de mededingingscontext op de kleinhandelsmarkten; 5° met de aanbieding betreffende mede-investeringen wordt een duurzame investering gewaarborgd waarmee tegemoet kan worden gekomen aan toekomstige behoeften, doordat nieuwe netwerkelementen worden geïmplementeerd die significant bijdragen tot de implementatie van netwerken met een zeer hoge capaciteit. Het College voor vergunning en controle kan aanvullende criteria in overweging nemen voor zover ze noodzakelijk zijn om de toegankelijkheid van potentiële investeerders voor mede-investering te waarborgen, rekening houdend met de specifieke plaatselijke omstandigheden en marktstructuur. De aanvullende criteria die door het College voor vergunning en controle worden overwogen, moeten vooraf door de Regering worden goedgekeurd.
Bij zijn beoordeling houdt het College voor vergunning en controle zoveel mogelijk rekening met de BEREC-richtsnoeren inzake de bevordering van de consistente toepassing van de hierboven genoemde voorwaarden door de nationale regulerende instanties en met de criteria waaraan een netwerk moet voldoen om te worden beschouwd als een netwerk met zeer hoge capaciteit. § 2. Indien het College voor vergunning en controle, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 8.1.3-9, § 2 uitgevoerde markttoets, besluit dat de aangeboden mede-investeringsverbintenis voldoet aan de in paragraaf 1 gestelde voorwaarden, maakt het College deze verbintenis bindend overeenkomstig artikel 8.1.3-9, § 3, en legt geen extra verplichtingen op overeenkomstig artikel 8.1.1-2 met betrekking tot de elementen van het nieuwe netwerk met zeer hoge capaciteit waarop de verbintenis betrekking heeft, indien ten minste één potentiële mede-investeerder een mede-investeringsovereenkomst met de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming heeft gesloten.
Het eerste lid doet geen afbreuk aan de regelgeving betreffende omstandigheden die niet voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 1, rekening houdend met de resultaten van een eventueel overeenkomstig artikel 8.1.3-9, § 2 uitgevoerde markttoets, maar die de mededinging beïnvloeden en in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 8.1.1-2.
In afwijking van het eerste lid kan het College voor vergunning en controle in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, overeenkomstig de artikelen 8.1.1-2 tot en met 8.1.3-6 oplossingen opleggen, in stand houden of aanpassen met betrekking tot nieuwe netwerken met zeer hoge capaciteit, om significante problemen met de mededinging op specifieke markten op te lossen indien het College constateert dat die problemen met de mededinging, rekening houdend met de bijzondere eigenschappen van die markten, anders niet zouden worden opgelost. § 3. Het College voor vergunning en controle gaat doorlopend na of de in paragraaf 1 opgesomde voorwaarden worden nageleefd en kan de onderneming die is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, ertoe verplichten jaarlijkse nalevingsverklaringen in te dienen.
Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het College voor vergunning en controle om beslissingen te nemen krachtens artikel 8.1.4-1, § 1, ingeval zich een geschil voordoet tussen ondernemingen in verband met een overeenkomst inzake mede-investeringen waarvan het oordeelt dat ze aan in de paragraaf 1 genoemde voorwaarden voldoet.
Art. 8.1.3-9. - § 1. Netwerkexploitanten die zijn aangewezen als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht kunnen aan het College voor vergunning en controle verbintenissen voorstellen in verband met de voor hun netwerken geldende voorwaarden voor toegang of mede-investeringen, of beide.
Het verbintenissenaanbod is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft de planning en reikwijdte van de implementatie en duur ervan, om het College voor vergunning en controle in staat te stellen zijn beoordeling op grond van paragraaf 2 van dit artikel uit te voeren.
Dergelijke verbintenissen kunnen een langere periode bestrijken dan de maximale periodes voor marktanalyses bedoeld in artikel 8.1.2-1. § 2. Om op grond van paragraaf 1 de door een onderneming aangeboden verbintenissen te beoordelen, zal het College voor vergunning en controle, tenzij die verbintenissen duidelijk niet aan een of meer desbetreffende voorwaarden of criteria voldoen, een markttoets uitvoeren, met name betreffende de aangeboden voorwaarden, door het organiseren van een openbare raadpleging van belanghebbende partijen, met name derde partijen die rechtstreekse gevolgen ondervinden.
Mogelijke mede-investeerders of toegangvragende partijen kunnen zich uitspreken over de conformiteit van de aangeboden verbintenissen met de voorwaarden van artikel 8.1.1-2, § 1, laatste lid, artikel 8.1.3-8 of artikel 8.1.3-7, § 6 en 7, al naargelang van het geval, en kunnen wijzigingen voorstellen.
Wat betreft de krachtens dit artikel aangeboden verbintenissen houdt het College voor vergunning en controle bij het beoordelen van de verplichtingen op grond van artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid in het bijzonder rekening met: 1° bewijselementen inzake de billijke en redelijke aard van de aangeboden verbintenissen;2° de openstelling van de verbintenissen voor alle marktdeelnemers;3° de tijdige beschikbaarheid van toegang onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, onder meer tot netwerken met zeer hoge capaciteit, voordat aanverwante kleinhandelsdiensten worden aangeboden;4° de algemene mate waarin de aangeboden verbintenissen duurzame mededinging op downstreammarkten mogelijk maken en de uitrol en ingebruikneming van netwerken met zeer hoge capaciteit in samenwerkingsverband faciliteren ten behoeve van de eindgebruikers. Rekening houdend met alle standpunten die tijdens de raadpleging naar voren zijn gebracht en met de mate waarin deze standpunten representatief zijn voor de verschillende belanghebbenden, deelt het College voor vergunning en controle de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht zijn voorlopige conclusies mee over de vraag of de voorgestelde verbintenissen voldoen aan de doelstellingen, criteria en procedures opgesomd in dit artikel en in artikel 8.1.1-2, § 1, laatste lid, artikel 8.1.3-8 of artikel 8.1.3-7, § 6 en 7, al naargelang van het geval, en onder welke voorwaarden het College kan overwegen de verbintenissen bindend te verklaren. De onderneming kan haar oorspronkelijke aanbod herzien om rekening te houden met de voorlopige conclusies van de nationale regulerende instantie en om te voldoen aan de criteria van dit artikel en van artikel 8.1.1-2, § 1, laatste lid, artikel 8.1.3-8 of artikel 8.1.3-7, § 6 en 7, al naargelang van het geval. § 3. Onverminderd artikel 8.1.3-8, § 2, eerste lid kan de nationale regulerende instantie de beslissing nemen om de verbintenissen geheel of gedeeltelijk bindend te maken.
In afwijking van artikel 8.1.2-1 kan de nationale regulerende instantie de verbintenissen geheel of gedeeltelijk bindend verklaren voor een specifieke periode, die kan samenvallen met de hele periode waarvoor het aanbod geldt, en in het geval van mede-investeringsafspraken die op grond van artikel 8.1.3-8, § 2, eerste lid bindend zijn gemaakt, maakt ze deze bindend voor een periode van minimaal zeven jaar.
Onder voorbehoud van artikel 8.1.3-8 doet dit artikel geen afbreuk aan de toepassing van de marktanalyseprocedure en het opleggen van verplichtingen overeenkomstig artikel 8.1.1-1 en volgende.
Wanneer het College voor vergunning en controle verbintenissen bindend maakt, beoordeelt het, overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 7, de gevolgen van deze beslissing voor de evolutie van de markt en de gepastheid van elke verplichting die het heeft opgelegd of die het, bij ontstentenis van deze verbintenissen, zou hebben overwogen op te leggen krachtens genoemd artikel of de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6. Wanneer het College voor vergunning en controle op grond van artikel 8.1.1-2, § 3, kennis geeft van het betrokken ontwerp van maatregel, overeenkomstig artikel 8.1.2-1, doet het College het ontwerp van maatregel waarvan het kennis geeft vergezeld gaan van de beslissing met betrekking tot de verbintenissen. § 4. Het College voor vergunning en controle ziet toe op, controleert en waarborgt de naleving van de verbintenissen die het bindend heeft gemaakt, op dezelfde wijze waarop het toeziet, controleert en waarborgt dat de krachtens artikel 8.1.1-2 opgelegde verplichtingen worden nageleefd, en onderzoekt of ze moeten worden verlengd bij het verstrijken van de periode waarvoor ze bindend zijn verklaard. Wanneer het College voor vergunning en controle besluit dat een onderneming niet heeft voldaan aan de bindend gemaakte verbintenissen, kan het die onderneming sancties opleggen overeenkomstig artikel 9.2.2-1. Het College voor vergunning en controle kan de overeenkomstig artikel 8.1.1-2, § 7 opgelegde verplichtingen opnieuw beoordelen.
Art. 8.1.3-10. - § 1. Wanneer het College voor vergunning en controle een netwerkexploitant die niet op een kleinhandelsmarkt aanwezig is, aanwijst als een netwerkexploitant met aanmerkelijke marktmacht op een of meer groothandelsmarkten overeenkomstig artikel 8.1.1-2, onderzoekt het of de genoemde netwerkexploitant over de volgende kenmerken beschikt: 1° alle vennootschappen en economische entiteiten binnen de onderneming, alle ondernemingen die onder zeggenschap staan van, maar niet noodzakelijk volledig in het bezit zijn van dezelfde uiteindelijke eigenaar, en elke aandeelhouder die in een positie verkeert om zeggenschap uit te oefenen over de onderneming, zijn momenteel enkel actief op groothandelsmarkten, en beogen dat ook in de toekomst te doen, en ontplooien dus geen activiteiten op een kleinhandelsmarkt die in de Unie aan eindgebruikers worden verstrekt;2° de onderneming is niet gebonden aan een enkele en afzonderlijke downstream actieve onderneming die activiteiten ontplooit op een kleinhandelsmarkt voor eindgebruikers, op grond van een exclusieve overeenkomst of een overeenkomst die feitelijk neerkomt op een exclusieve overeenkomst. § 2. Indien het College voor vergunning en controle besluit dat aan de voorwaarden van paragraaf 1 is voldaan, mag het de netwerkexploitant alleen verplichtingen uit hoofde van de artikelen 8.1.3-2 en 8.1.3-5 of verplichtingen betreffende eerlijke en redelijke tarieven opleggen indien dit gerechtvaardigd is op basis van een marktanalyse, inclusief een prospectieve beoordeling van het waarschijnlijke gedrag van de netwerkexploitant die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht. § 3. Het College voor vergunning en controle kan de overeenkomstig dit artikel aan de netwerkexploitant opgelegde verplichtingen op elk moment heroverwegen indien het besluit dat niet langer aan de in paragraaf 1 genoemde voorwaarden is voldaan, en past, in voorkomend geval, de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-5 toe. De netwerkexploitanten stellen de nationale regulerende instantie onverwijld in kennis van elke relevante wijziging in de situatie met betrekking tot de punten 1° en 2° van paragraaf 1. § 4. Het College voor vergunning en controle kan de uit hoofde van dit artikel aan de netwerkexploitant opgelegde verplichtingen eveneens heroverwegen indien het, op basis van bewijselementen betreffende de door de netwerkexploitant aan zijn downstream afnemers aangeboden voorwaarden, besluit dat er ten nadele van de eindgebruikers mededingingsproblemen zijn ontstaan of dreigen te ontstaan die het opleggen van een of meer van de in artikelen 8.1.3-1, 8.1.3-3, 8.1.3-4 of 8.1.3-6 genoemde verplichtingen of de wijziging van de overeenkomstig paragraaf 2 van dit artikel opgelegde verplichtingen noodzakelijk maken. § 5. Het opleggen van verplichtingen en de heroverweging daarvan overeenkomstig dit artikel worden uitgevoerd in overeenstemming met de in de artikel 8.1.2-1 bedoelde procedures.
Art. 8.1.3-11. - § 1. Netwerkexploitanten die zijn aangewezen als onderneming met een aanmerkelijke marktmacht op een of meer relevante markten stellen het College voor vergunning en controle vooraf en tijdig in kennis van het moment waarop ze voornemens zijn delen van het netwerk, met inbegrip van de historische infrastructuur nodig voor de exploitatie van een kopernetwerk, waarop de verplichtingen van de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-10 van toepassing zijn, buiten bedrijf te stellen of door nieuwe infrastructuur te vervangen. § 2. Het College voor vergunning en controle ziet erop toe dat de buitenbedrijfstellings- of vervangingsprocedure transparante tijdschema's en voorwaarden omvat, inclusief een passende opzeggingstermijn voor de overgang, en stelt vast dat zo nodig alternatieve producten van ten minste vergelijkbare kwaliteit beschikbaar zijn die toegang verstrekken tot de opgewaardeerde netwerkinfrastructuur die in de plaats komt van de vervangen elementen, om de mededinging en de rechten van de eindgebruikers zeker te stellen.
Voor activa die voor buitenbedrijfstelling of vervanging worden voorgesteld, kan het College voor vergunning en controle de verplichtingen intrekken nadat het zich ervan heeft vergewist dat de netwerkexploitant: 1° passende voorwaarden voor de migratie heeft vastgesteld, met name door een vervangend toegangsproduct beschikbaar te stellen met een kwaliteit die ten minste vergelijkbaar is met die welke beschikbaar is wanneer gebruik wordt gemaakt van de historische infrastructuur, waardoor toegangvragende partijen dezelfde eindgebruikers kunnen bereiken;2° en heeft voldaan aan de voorwaarden en de procedure die overeenkomstig dit artikel ter kennis zijn gebracht van het College voor vergunning en controle. Deze intrekking van verplichtingen wordt uitgevoerd volgens de in artikel 8.1.2-1 bedoelde procedures.
Art. 8.1.3-12. - Het College voor vergunning en controle kan passende wettelijke verplichtingen opleggen aan ondernemingen aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een bepaalde kleinhandelsmarkt, wanneer het College voor vergunning en controle op basis van een overeenkomstig artikel 8.1.1-2 uitgevoerde marktanalyse vaststelt dat een bepaalde kleinhandelsmarkt, bepaald overeenkomstig artikel 8.1.1-1, niet daadwerkelijk concurrerend is en besluit dat de krachtens de artikelen 8.1.3-1 tot en met 8.1.3-6 opgelegde verplichtingen niet zouden leiden tot de verwezenlijking van de in artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid, 3° beschreven doelstellingen.
De krachtens dit artikel opgelegde verplichtingen zijn gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem en zijn evenredig en gerechtvaardigd in het licht van de doelstellingen bedoeld in artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid, 3°. Ze kunnen inhouden dat de aangewezen ondernemingen geen buitensporige prijzen mogen vragen, de toegang tot de markt niet mogen belemmeren, de mededinging niet mogen beperken door middel van afbraakprijzen, geen ongegronde voorkeur voor bepaalde eindgebruikers aan de dag mogen leggen en diensten niet op een onredelijke wijze mogen bundelen. Het College voor vergunning en controle kan dergelijke ondernemingen passende kleinhandelsprijsplafonds opleggen, evenals verplichtingen om individuele tarieven te controleren of verplichtingen om de tarieven af te stemmen op de kosten of prijzen op vergelijkbare markten, om de belangen van de eindgebruiker te beschermen en tegelijkertijd daadwerkelijke mededinging te stimuleren.
Het College voor vergunning en controle ziet erop toe dat, indien een onderneming aan regelgeving inzake kleinhandelstarieven of andere desbetreffende kleinhandelscontroles is onderworpen, de noodzakelijke en passende kostentoerekeningssystemen worden toegepast. Het College voor vergunning en controle kan het te gebruiken boekhoudformaat en de te gebruiken methodologieën nader bepalen. De naleving van het kostentoerekeningssysteem wordt gecontroleerd door een onafhankelijk bevoegd orgaan. Het College voor vergunning en controle ziet erop toe dat jaarlijks een verklaring van overeenstemming wordt gepubliceerd.
HOOFDSTUK IV. - Geschillen Art. 8.1.4-1. - § 1. Wanneer een geschil in verband met de verplichtingen ontstaat tussen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden met betrekking tot de verplichtingen bedoeld in dit hoofdstuk, of tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen die deze verplichtingen genieten, neemt het College voor vergunning en controle, op verzoek van een van de partijen, een bindende beslissing om het geschil te beslechten, en wel zo spoedig mogelijk op basis van een duidelijke en doeltreffende procedure, en uiterlijk binnen vier maanden, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Tijdens de procedure moeten de partijen hun volledige medewerking verlenen aan het College voor vergunning en controle.
Het College voor vergunning en controle neemt zijn beslissing met het oog op de realisatie van de doelstellingen bedoeld in artikel 8.1.1-2, § 3, vierde lid, 3°.
De beslissing van het College voor vergunning en controle wordt aan de partijen meegedeeld met een volledige uiteenzetting van de redenen waarop de beslissing gegrond is en wordt bekendgemaakt, rekening houdend met de eisen verbonden aan de vertrouwelijkheid van commerciële informatie. § 2. Wat betreft de in dit hoofdstuk bedoelde verplichtingen kan, wanneer een geschil ontstaat tussen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden en die in verschillende lidstaten van de Europese Unie gevestigd zijn, elke partij het geschil voorleggen aan het College voor vergunning en controle of aan de regulerende instanties van andere betrokken lidstaten.
Indien het geschil van invloed is op de handel tussen de lidstaten, stelt het College voor vergunning en controle het BEREC in kennis van het geschil. Behalve in uitzonderlijke omstandigheden brengt het BEREC binnen een termijn van maximaal 4 maanden advies uit over de specifieke maatregelen die moeten worden toegepast. Het College voor vergunning en controle mag geen beslissing nemen voordat het BEREC advies heeft uitgebracht. De door het College voor vergunning en controle genomen maatregelen moeten zoveel mogelijk rekening houden met het advies en moeten binnen een maand na dit advies aan de onderneming worden opgelegd.
In afwijking daarvan kan het College voor vergunning en controle in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer er dringend moet worden opgetreden om de mededinging in stand te houden en de belangen van de eindgebruikers te beschermen, op verzoek van de partijen of op eigen initiatief voorlopige maatregelen aannemen voordat het advies van het BEREC is ontvangen.
Deze paragraaf is niet van toepassing op geschillen in verband met de coördinatie van het radiospectrum. § 3. Paragrafen 1 en 2 vormen geen beletsel voor het instellen van een beroep bij een rechterlijke instantie.
HOOFDSTUK V. - Specifieke boekhoudregels van toepassing op netwerkexploitanten en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten Art. 8.1.5-1. - Met uitzondering van de RTBF stellen netwerkexploitanten en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten die niet onderworpen zijn aan de vereisten van het vennootschapsrecht en niet voldoen aan de criteria voor kleine en middelgrote ondernemingen die zijn vastgelegd in de boekhoudkundige regels van het recht van de Europese Unie, financiële verslagen op die onderworpen zijn aan een onafhankelijke audit en bekendgemaakt worden. De audit gebeurt in overeenstemming met de voorschriften van de Europese Unie.
Netwerkexploitanten en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten met een jaaromzet van meer dan 50 miljoen euro in de Europese Unie, die in andere sectoren bijzondere of exclusieve rechten genieten voor het aanbieden van diensten in de Europese Unie, zijn verplicht om: 1° voor de activiteiten in verband met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten een gescheiden boekhouding te voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke entiteiten zouden worden verricht, om alle kosten- en inkomstenelementen te identificeren, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en gedetailleerde toewijzingsmethoden, met inbegrip van een uitsplitsing van de vaste activa en de structurele kosten per post.Indien de netwerkexploitant of aanbieder van elektronischecommunicatiediensten niet onderworpen is aan de vereisten van het vennootschapsrecht en niet voldoet aan de criteria voor kleine en middelgrote ondernemingen die zijn vastgelegd in de boekhoudkundige regels van het recht van de Europese Unie, worden de financiële verslagen opgesteld overeenkomstig het eerste lid; 2° of een structurele scheiding op te zetten voor de activiteiten als netwerkexploitant. HOOFDSTUK VI. - Vertrouwelijkheidsverplichtingen Art 8.1.6-1. - Netwerkexploitanten en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten die informatie van andere netwerkexploitanten en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten verkrijgen, gebruiken die informatie uitsluitend voor het doel waarvoor ze werd verstrekt en nemen te allen tijde de vertrouwelijkheid van verstrekte of opgeslagen informatie in acht. De exploitanten mogen de ontvangen informatie niet meedelen aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.
TITEL II. - Elektronischecommunicatienetwerken via de ether HOOFDSTUK I. - Toewijzing van radiofrequenties voor uitzending via terrestrische hertzgolven Afdeling I. - Gemeenschappelijke regels Art. 8.2.1-1. - Behalve voor het uitzenden van televisiediensten in analoge modus, stelt de Regering de lijsten op van radiofrequenties die kunnen worden toegewezen aan elke categorie van audiovisuele mediadiensten, bedoeld in deze afdeling.
De Regering stelt de lijsten van radiofrequenties op in overeenstemming met de federale technische normen ter zake. Bij ontstentenis voldoet de Regering aan de internationale normen ter zake. De Regering kan normen vaststellen die in overeenstemming zijn met voormelde normen.
De uitzendingen van audiovisuele mediadiensten worden in hun respectieve verzorgingsgebied beschermd tegen storingen veroorzaakt door uitzendingen van andere audiovisuele mediadiensten overeenkomstig de in het tweede lid bedoelde normen.
Art. 8.2.1-2. - § 1. Naargelang van het geval verleent het College voor vergunning en controle vergunning voor het gebruik en wijst het de radiofrequenties toe volgens de lijst bepaald door de Regering.
De toewijzing van de radiofrequentie maakt het voorwerp uit van een vergunning verleend voor een termijn van negen jaar en houdt het gebruik in van alle technische kenmerken die ermee verbonden zijn. De vergunning is niet overdraagbaar.
In afwijking van het tweede lid zal, in het geval van toewijzing van radiofrequenties voor de uitzending van private digitale terrestrische auditieve diensten, het verstrijken van deze vergunning overeenstemmen met het verstrijken van de vergunningen voor de door de netwerkexploitant uitgezonden auditieve dienst(en).
Elke vergunning vervalt automatisch indien de radiofrequentie gedurende een periode van zes opeenvolgende maanden niet gebruikt wordt. Op verzoek van de vergunninghouder, dat uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de vergunning wordt ingediend, kan deze periode door het College voor vergunning en controle met zes maanden worden verlengd, indien wordt vastgesteld dat een of meer vreemde en onweerstaanbare belemmeringen hem verhinderen de radiofrequentie te gebruiken. Deze mogelijkheid tot verlenging heeft noch tot doel noch tot gevolg de duur van de in het tweede lid bedoelde vergunning te verlengen.
In afwijking van het eerste lid kan het College voor vergunning en controle radiofrequenties op voorlopige basis toewijzen aan natuurlijke of rechtspersonen, na onderzoek van de technische mogelijkheden door de Regeringsdiensten. Alleen radiofrequenties die door de Regeringsdiensten zijn onderzocht en voorgesteld, kunnen worden toegewezen. Radiofrequenties mogen alleen worden toegewezen om door een specifieke dienst verslag uit te brengen over een evenement van culturele, sportieve, wetenschappelijke of algemene aard. De toekenningsakte vermeldt de technische kenmerken voor het gebruik van de radiofrequentie, het doel waarvoor de radiofrequentie voorlopig wordt toegewezen evenals de maximale duur van het gebruik van de radiofrequentie, die in geen geval meer dan drie maanden kan bedragen.
In afwijking van het eerste tot en met vijfde lid kan de Regering radiofrequenties voorlopig toewijzen aan rechtspersonen met bewezen technische bekwaamheid voor testdoeleinden die bedoeld zijn om bij te dragen tot het vinden van een efficiënt gebruik van het radiospectrum, in het bijzonder in het kader van de ontwikkeling van nieuwe uitzendtechnologieën. De totale duur van deze voorlopige toewijzing voor testdoeleinden mag niet meer dan achttien maanden bedragen. De Regering kan ook radiofrequenties toewijzen aan internationale organisaties die zich in het algemeen belang inzetten voor de openbare veiligheid. § 2. Als vergoeding voor de concessie door de Franse Gemeenschap voor het gebruik van haar radiofrequenties en de diensten die verband houden met het beheer van dit gebruik, kan een jaarlijkse bijdrage door de Regering worden geheven bij elke netwerkexploitant. De Regering stelt het bedrag van de bijdrage vast, die de waarde van een vergoeding heeft, zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag hiervan. § 3. De netwerkexploitant moet verzekeren dat zijn technische installaties in overeenstemming zijn met de technische kenmerken van de hem toegewezen radiofrequenties.
Wanneer de netwerkexploitant zijn vergunning ontvangt, vult hij een technische fiche in die de volgende gegevens bevat: 1° het vermogen aan de uitgang van het of de zendtoestel(len);2° het type en de kenmerken van de antenne(s), met inbegrip van de richting, de winst, het richtingsdiagram evenals een nauwkeurige beschrijving van de samenstelling ervan (aantal en aard van de elementen);3° het type en de lengte van de gebruikte kabel;4° het type van alle apparatuur die tussen de zender en de antenne wordt geschakeld;5° het totale vermogensverlies in het antennevoedingssysteem;6° de gebruikte PI-code (Program Identification). De technische fiche wordt naar het College voor vergunning en controle gestuurd om te controleren of de kenmerken van de vergunning worden nageleefd. In voorkomend geval legt het College voor vergunning en controle wijzigingen op aan de elementen die in de technische fiche vermeld zijn.
Wanneer de netwerkexploitant een of meer gegevens van de technische fiche wenst te wijzigen, brengt hij dat vooraf ter kennis van het College voor vergunning en controle voor verificatie.
De Hoge Raad zendt een afschrift van de technische fiche aan de Minister, evenals aan de Regeringsdiensten en het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
Art. 8.2.1-3. - Voor elke verandering, met inbegrip van een uitwisseling van radiofrequenties, of elke wijziging van radiofrequenties moet toestemming worden verleend door het College voor vergunning en controle.
Wanneer het daartoe een aanvraag ontvangt en nadat de technische verenigbaarheid van die aanvraag door de Regeringsdiensten is geverifieerd, lanceert het College voor vergunning en controle een openbare raadpleging over de aanvraag. Elke vergunde netwerkexploitant en elke persoon die een belang om tussen te komen rechtvaardigt, kunnen het College voor vergunning en controle binnen een maand in kennis stellen van elke reden die de weigering van de aanvraag kan rechtvaardigen.
In geval van een positieve beslissing van het College voor vergunning en controle wordt het vergunningsbewijs aangepast.
Art. 8.2.1-4. - § 1. Op verzoek van de Regering kan het College voor vergunning en controle een toegewezen radiofrequentie wijzigen of aanpassen telkens dat nodig is om: 1° een doeltreffende bescherming tegen mogelijke interferentie met andere radiocommunicatiediensten te verzekeren, met name in de nabijheid van luchthavens en luchtwegen;2° storingen tussen verschillende audiovisuele mediadiensten te vermijden. § 2. Deze wijziging, evenals voor elke andere wijziging die krachtens artikel 8.2.1-3 is toegestaan, of elke wijziging die in het algemeen wordt aangebracht aan de elementen die op het vergunningsbewijs of de technische fiche vermeld zijn, maakt het voorwerp uit van een aanhangsel. Dit laatste wordt door het College voor vergunning en controle naar de houder van de betrokken radiofrequentie gestuurd, evenals naar de Regeringsdiensten en de diensten van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie.
Afdeling II. - Private auditieve diensten in analoge modus Art. 8.2.1-5. - Het gebruik van radiofrequenties voor het uitzenden van auditieve diensten in analoge modus via terrestrische hertzgolven wordt door het College voor vergunning en controle vergund onder de in deze afdeling opgelegde voorwaarden.
Art. 8.2.1-6. - Na de lijst te hebben vastgelegd van radiofrequenties die aan de uitzending van auditieve diensten in analoge modus kunnen worden toegewezen overeenkomstig artikel 8.2.1-1, bepaalt de Regering: 1° de lijst van radiofrequenties die aan onafhankelijke radio's kunnen worden toegewezen;2° het aantal netwerkradio's, hun theoretische verzorgingsgebieden en de toewijsbare radiofrequenties waaruit ze zijn samengesteld. Art. 8.2.1-7. - De Regering publiceert een offerteaanvraag in het Belgisch Staatsblad.
De offerteaanvraag omvat de volgende elementen: 1° de lijst van radiofrequenties die kunnen worden toegewezen aan onafhankelijke radio's en netwerkradio's overeenkomstig de verdeling die is vastgesteld bij het in artikel 8.2.1-6 bedoelde besluit; 2° de bestekken voor de onafhankelijke en netwerkradio's zoals opgesteld krachtens artikel 3.1.3-2; 3° het bedrag van de bijdrage bedoeld in artikel 8.2.1-2, § 2. Indien geen bijdrage werd vastgesteld, is geen bijdrage verschuldigd voor de duur van de vergunningen die in het kader van de offerteaanvraag worden toegekend; 4° de termijn waarbinnen en de bepalingen volgens dewelke de kandidaturen moeten worden ingediend; 5° op voorstel van het College voor vergunning en controle, de criteria en de eventuele weging daarvan die door het College zullen worden gebruikt om de kandidaturen te beoordelen overeenkomstig artikel 3.1.3-4.
Op advies van het College voor vergunning en controle kan de Regering andere bepalingen vastleggen in de offerteaanvraag of de aanvragers vrijstellen van de indiening van bepaalde documenten bedoeld in artikel 3.1.3-3, § 2 tot en met 4, indien ze al op andere offerteaanvragen voor dezelfde auditieve dienst hebben gereageerd.
Art. 8.2.1-8. - De aanvragen worden onderzocht overeenkomstig de artikelen 3.1.3-3 en 3.1.3-4.
Het College voor vergunning en controle kent een radiofrequentie toe aan elke onafhankelijke radio en een netwerk van radiofrequenties aan elke netwerkradio. Het College kan het verzorgingsgebied van onafhankelijke radio's en netwerkradio's verbeteren met een of meer storingsvrije uitzendfrequenties, na onderzoek van de technische mogelijkheden door de Regeringsdiensten.
Wanneer ze vaststelt dat er nieuwe radiofrequenties beschikbaar zijn, kan de Regering het in artikel 8.2.1-6 bedoelde besluit wijzigen om het theoretische verzorgingsgebied van een netwerkradio met nieuwe radiofrequenties aan te vullen.
In geval van faillissement van de dienstenuitgever keert de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk terug naar de Franse Gemeenschap zodra het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan.
Afdeling III. - Private auditieve diensten in digitale modus Art. 8.2.1-9. - Het gebruik van radiofrequenties voor het uitzenden van auditieve diensten in digitale modus via terrestrische hertzgolven wordt door het College voor vergunning en controle vergund onder de in deze afdeling opgelegde voorwaarden.
Art. 8.2.1-10. - Na de lijst te hebben vastgelegd van radiofrequenties die aan de uitzending van auditieve diensten in digitale modus kunnen worden toegewezen overeenkomstig artikel 8.2.1-1, bepaalt de Regering: 1° de lijst van radiofrequenties die door onafhankelijke radio's kunnen worden gebruikt met de verdeling van de capaciteit in kbps;2° het aantal netwerkradio's, hun theoretische verzorgingsgebied en de bruikbare radiofrequenties waaruit ze zijn samengesteld, met de verdeling van de capaciteit in kbps. Art. 8.2.1-11. - De Regering publiceert een offerteaanvraag in het Belgisch Staatsblad.
De offerteaanvraag omvat de volgende elementen: 1° de lijst van radiofrequenties, met de verdeling van de capaciteit in kbps, die gebruikt kunnen worden door onafhankelijke radio's en netwerkradio's overeenkomstig de verdeling die is vastgesteld bij het in artikel 8.2.1-10 bedoelde besluit; 2° de bestekken voor de onafhankelijke en netwerkradio's zoals opgesteld krachtens artikel 3.1.3-2; 3° het bedrag van de bijdrage bedoeld in artikel 8.2.1-2, § 2. Indien geen bijdrage werd vastgesteld, is de netwerkexploitant geen bijdrage verschuldigd voor de duur van de vergunningen die in het kader van de offerteaanvraag worden toegekend; 4° de termijn waarbinnen en de bepalingen volgens dewelke de kandidaturen moeten worden ingediend; 5° op voorstel van het College voor vergunning en controle, de criteria en de eventuele weging daarvan die door het College zullen worden gebruikt om de kandidaturen te beoordelen overeenkomstig artikel 3.1.3-4.
Op advies van het College voor vergunning en controle kan de Regering andere bepalingen vastleggen in de offerteaanvraag of de aanvragers vrijstellen van de indiening van bepaalde documenten bedoeld in artikel 3.1.3-3, § 2 tot en met 4, indien ze al op andere offerteaanvragen voor dezelfde auditieve dienst hebben gereageerd.
Art. 8.2.1-12. - § 1. De aanvragen worden onderzocht overeenkomstig de artikelen 3.1.3-3 en 3.1.3-4.
Het College voor vergunning en controle levert een gebruiksrecht voor de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk af aan elke onafhankelijke radio en netwerkradio. Het College kan het verzorgingsgebied van onafhankelijke radio's en netwerkradio's verbeteren met een of meer storingsvrije uitzendfrequenties, na onderzoek van de technische mogelijkheden door de Regeringsdiensten.
De Regering kan het in artikel 8.2.1-10 bedoelde besluit wijzigen om het theoretische verzorgingsgebied van een netwerkradio met nieuwe radiofrequenties aan te vullen.
In geval van faillissement van de dienstenuitgever keert het gebruik van de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk terug naar de Franse Gemeenschap zodra het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan. § 2. De dienstenuitgevers die houder zijn van een gebruiksrecht op dezelfde radiofrequentie of hetzelfde radiofrequentienetwerk, kunnen op basis van een overeenkomst gesloten met ten minste 80% van deze dienstenuitgevers, en in voorkomend geval met de RTBF wanneer ze ook over capaciteit op deze radiofrequentie of dit radiofrequentienetwerk beschikt, aan het College voor vergunning en controle een vennootschap voorstellen die belast is met de uitvoering van de nodige technische handelingen voor de uitzending van de betrokken auditieve diensten. § 3. Bij ontstentenis van een voorstel van de dienstenuitgevers overeenkomstig paragraaf 2 kan de Regering een offerteaanvraag lanceren voor de betrokken radiofrequentie of het betrokken radiofrequentienetwerk.
De offerteaanvraag wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en omvat de volgende elementen: 1° de radiofrequentie(s) die kan (kunnen) worden toegewezen en de lijst van de auditieve diensten die beschikken over een gebruiksrecht van de genoemde radiofrequenties met hun respectieve capaciteiten;2° de eventuele capaciteit van de toe te wijzen radiofrequentie(s) die voor datatransmissie kan worden gebruikt; 3° het bedrag van de bijdrage bedoeld in artikel 8.2.1-2, § 2. Indien geen bijdrage werd vastgesteld, is geen bijdrage verschuldigd voor de duur van de vergunning die in het kader van de offerteaanvraag wordt toegekend; 4° de termijn waarbinnen en de bepalingen volgens dewelke de kandidaturen moeten worden ingediend. § 4. De kandidaturen voor de in de vorige paragraaf bedoelde offerteaanvraag worden bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs ingediend bij de voorzitter van de Hoge Raad binnen de termijn vastgesteld in de offerteaanvraag. Ze omvatten de volgende elementen: 1° de rechtsvorm van de kandidaat, evenals, in voorkomend geval, de samenstelling van zijn kapitaal en zijn bestuursorganen;2° het adres van de maatschappelijke zetel en van zijn exploitatiezetel indien dit verschilt van de maatschappelijke zetel;3° de commerciële voorwaarden voor toegang tot de technische handelingen, met inbegrip, in voorkomend geval, van de toegang tot het systeem met voorwaardelijke toegang;4° een financieel plan opgesteld over een periode van ten minste 3 jaar;5° de technische kenmerken van signaalvorming, transmissie en uitzending. § 5. Een maand na de datum waarop de offerteaanvraag werd afgesloten, neemt het College voor vergunning en controle een beslissing over de kandidaturen. Het beoordeelt de kandidaturen op grond van de volgende elementen: 1° de commerciële voorwaarden voor toegang tot de technische handelingen;2° de ervaring van de kandidaten op het gebied van signaaltransmissie van audiovisuele mediadiensten. § 6. Indien de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk reeds gedeeltelijk ter beschikking van de RTBF is gesteld, kan de RTBF door de Regering worden aangewezen als de netwerkexploitant van de betrokken radiofrequentie of het betrokken radiofrequentienetwerk. § 7. Het College voor vergunning en controle verleent de in de paragrafen 2 tot en met 5 bedoelde netwerkexploitant een vergunning en wijst hem de bijbehorende radiofrequentie(s) toe.
Het vergunningsbewijs vermeldt: 1° de identiteit van de houder;2° het adres van de maatschappelijke zetel van de houder;3° de toegewezen radiofrequentie(s) en de lijst van de auditieve diensten die beschikken over een gebruiksrecht van de genoemde radiofrequenties met hun respectieve capaciteiten;4° de eventuele capaciteit voor datatransmissie;5° de datum van inwerkingtreding van de vergunning. De vergunning komt niet in het gedrang door de uitreiking van een nieuwe vergunning voor een gebruiksrecht overeenkomstig de in de artikelen 3.1.3-2 tot en met 3.1.3-4 bedoelde procedure. § 8. De netwerkexploitant moet de toegang tot technische handelingen garanderen onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. § 9. In afwijking van artikel 8.2.1-2, § 1, vierde lid, wanneer de in de paragrafen 1 en 7 bedoelde vergunningen verleend zijn, stelt het College voor vergunning en controle de datum vast waarop de uitgever zijn dienst moet uitzenden, dit door middel van een aanhangsel bij de gebruiksvergunning van de dienstenuitgever bedoeld in artikel 3.1.3-7.
Deze datum wordt vastgesteld in overleg met de dienstenuitgever en de betrokken netwerkexploitant. § 10. De Hoge Raad stuurt een voor eensluidend verklaard afschrift van het vergunningsbewijs van de netwerkexploitant naar de Minister, evenals naar de Regeringsdiensten en het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
Afdeling IV. - Private auditieve diensten in analoge en digitale modus Art. 8.2.1-13. - In een gemeenschappelijke procedure kan de Regering de toewijzing van radiofrequenties voor de uitzending van auditieve diensten in analoge modus koppelen aan de toekenning van een gebruiksrecht van radiofrequenties voor de uitzending van auditieve diensten in digitale modus.
In voorkomend geval publiceert de Regering een offerteaanvraag waarin de in de artikelen 8.2.1-7 en 8.2.1-11 bedoelde elementen verenigd zijn om aan dezelfde auditieve dienst radiofrequenties voor de uitzending in analoge modus en voor de uitzending in digitale modus te kunnen toekennen.
Afdeling V. - Private televisiediensten in digitale modus Art. 8.2.1-14. - Het gebruik van radiofrequenties voor het uitzenden van televisiediensten in digitale modus via terrestrische hertzgolven wordt door het College voor vergunning en controle vergund onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.
Art. 8.2.1-15. - In het kader van dit hoofdstuk worden twee categorieën terrestrische televisiediensten in digitale modus onderscheiden: 1° digitale televisiediensten die bedoeld zijn om te worden ontvangen via een vaste of draagbare antenne;2° persoonlijke mobiele televisiediensten, bestemd om in beweging te worden ontvangen met volledige energie-autonomie. Art. 8.2.1-16. - Na de lijst te hebben vastgelegd van radiofrequenties die aan de uitzending van televisiediensten in digitale modus kunnen worden toegewezen overeenkomstig artikel 8.2.1-1, bepaalt de Regering, voor elke in artikel 8.2.1-15 bedoelde categorie, het aantal televisiediensten, hun theoretische verzorgingsgebieden en de bruikbare radiofrequenties waaruit ze zijn samengesteld, met de verdeling van de capaciteit in kbps.
Art. 8.2.1-17. - De Regering publiceert een offerteaanvraag in het Belgisch Staatsblad.
De offerteaanvraag omvat de volgende elementen: 1° de lijst van radiofrequenties die door televisiediensten kunnen worden gebruikt overeenkomstig de verdeling die is vastgesteld bij het in artikel 8.2.1-16 bedoelde besluit; 2° het bedrag van de bijdrage bedoeld in artikel 8.2.1-2, § 2. Indien geen bijdrage werd vastgesteld, is de netwerkexploitant geen bijdrage verschuldigd voor de duur van de vergunningen die in het kader van de offerteaanvraag worden toegekend; 3° de termijn waarbinnen en de bepalingen volgens dewelke de kandidaturen moeten worden ingediend; 4° op voorstel van het College voor vergunning en controle, de criteria en hun eventuele weging die door het College moeten worden gehanteerd bij de beoordeling van de kandidaturen overeenkomstig artikel 8.2.1-19, § 1.
De Regering kan andere bepalingen in de offerteaanvraag opleggen op advies van het College voor vergunning en controle.
Art. 8.2.1-18. - § 1. De kandidaturen voor de offerteaanvraag worden bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs ingediend bij de voorzitter van de Hoge Raad binnen de termijn vastgesteld in de offerteaanvraag.
De aanvrager specificeert de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk waarvan hij het gebruik aanvraagt. De aanvrager kan zich kandidaat stellen voor meerdere radiofrequenties of radiofrequentienetwerken. In voorkomend geval moet hij zijn voorkeuren opsommen en motiveren.
De aanvraag moet vergezeld gaan van de volgende elementen: 1° voor een kandidaat die nog niet is aangegeven in toepassing van Onderafdeling 1 van Afdeling 1 van Hoofdstuk 2, van Titel 1 van Boek III, alle gegevens bedoeld in artikel 3.1.2-1, § 2, met uitzondering van 8° en 9° ; 2° voor een reeds aangegeven dienstenuitgever of, in voorkomend geval, een reeds vergund nabijheidsmedium, in het geval van de integrale overname van een of meer van zijn televisiediensten, de gegevens 1° en 5° bedoeld in artikel 3.1.2-1, § 2; 3° voor een dienstenuitgever die over een vergunning of een gelijkaardige akte beschikt die in een lidstaat van de Europese Unie is uitgereikt in het geval van volledige overname van een of meer van zijn televisiediensten, alle gegevens bedoeld in artikel 3.1.2-1, § 2, met uitzondering van 8° en 9°, evenals een afschrift van de overeenkomstige vergunning(en) of gelijkaardige akte; 4° in voorkomend geval, de nadere bepalingen voor de commercialisering van de betrokken dienst(en), evenals elke overeenkomst die is gesloten of wordt overwogen met een exploitant van een systeem voor voorwaardelijke toegang;5° de eventuele voorstellen van de kandidaat betreffende de technische of commerciële groepering van zijn televisiedienst(en) met andere televisiediensten die door derden worden uitgegeven. § 2. Een maand na de datum waarop de offerteaanvraag werd afgesloten, deelt de voorzitter van de Hoge Raad de kandidaat mee dat zijn aanvraag in aanmerking werd genomen en deelt dat ook mee aan de Minister evenals aan de Secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
Art. 8.2.1-19. - § 1. Het College voor vergunning en controle levert de vergunningen voor het gebruik van radiofrequenties af aan de uitgevers van televisiediensten binnen drie maanden nadat de offerteaanvraag werd gesloten.
Het College voor vergunning en controle beslist over alle aanvragen die op grond van artikel 8.2.1-18, § 1 worden ingediend en levert vergunningen af voor het gebruik van radiofrequenties door het belang van elke aanvraag af te wegen tegen de noodzaak om het pluralisme en de diversiteit van de culturele expressie van het televisielandschap van de Franse Gemeenschap te garanderen, en van de verbintenissen die de kandidaten in toepassing van artikel 6.1.1-1, § 1, zevende lid zijn aangegaan of hun bijdrage aan het Centrum voor de film en de audiovisuele sector in toepassing van artikel 6.1.1-1, § 1.
Het houdt ook zoveel mogelijk rekening met de samenhang van de voorstellen geformuleerd door de aanvragers wat betreft de technische of commerciële groepering van diensten binnen een digitaal netwerk.
In de mate waarin ze financieel en economisch levensvatbaar zijn, geeft het College de voorkeur aan diensten waarvoor de gebruikers geen vergoeding moeten betalen.
In het geval van offerteaanvragen waarin een radiofrequentie of een radiofrequentienetwerk met een multiprovinciaal of provinciaal theoretisch verzorgingsgebied wordt aangeboden, ziet het College erop toe dat elk nabijheidsmedium dat een kandidatuur heeft ingediend voor de volledige overname van een van zijn televisiediensten, beschikt over capaciteit op de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk met een theoretisch verzorgingsgebied dat het verzorgingsgebied van het nabijheidsmedium bestrijkt, zodat het zijn openbare opdracht kan uitoefenen overeenkomstig artikel 3.2.1-2.
Het vergunningsbewijs vermeldt: 1° de benaming van de televisiedienst;2° de identiteit van de houder;3° het adres van de maatschappelijke zetel van de houder;4° de radiofrequentie(s) waarvoor een gebruiksrecht wordt verleend met vermelding van de capaciteit in kbps;5° de datum van inwerkingtreding van de vergunning. § 2. Wanneer vergunningen voor het gebruik van een radiofrequentie of een radiofrequentienetwerk worden afgeleverd aan uitgevers van televisiediensten met een vergunning of een soortgelijke akte die in een lidstaat van de Europese Unie is afgeleverd, worden de betrokken televisiediensten beschouwd als televisiediensten die onder dit decreet vallen en aan alle bepalingen ervan zijn onderworpen. § 3. Vergunningen voor het gebruik van een radiofrequentie of radiofrequentienetwerk zijn niet overdraagbaar. De looptijd van een vergunning bedraagt maximaal negen jaar. Voor nabijheidsmedia en de in paragraaf 2 bedoelde uitgevers wordt deze beperkt tot de duur van de vergunning om de betrokken televisiedienst uit te zenden, onverminderd de eventuele verlenging van deze vergunning in overeenstemming met de geldende regelgeving.
De Regering kan het in artikel 8.2.1-16 bedoelde besluit wijzigen om het theoretische verzorgingsgebied van een televisiedienst aan te vullen met nieuwe radiofrequenties.
In geval van faillissement van de dienstenuitgever keert het gebruik van de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk terug naar de Franse Gemeenschap zodra het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan.
Indien het gebruik van een radiofrequentie of radiofrequentienetwerk zou worden vrijgegeven wegens het verstrijken van een vergunning, wegens de stopzetting van de activiteit of wegens een faillissement, lanceert de Regering een nieuwe offerteaanvraag voor de vrijgegeven capaciteit in de vormen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 8.2.1-17 tot en met 8.2.1.5-19, § 1. In dat geval verstrijkt de verleende gebruiksvergunning op de vervaldatum van de eerder voor deze capaciteit toegekende vergunning. § 4. De dienstenuitgevers die houder zijn van een gebruiksrecht op dezelfde radiofrequentie of hetzelfde radiofrequentienetwerk, kunnen gezamenlijk, en in voorkomend geval samen met de RTBF wanneer ze ook over capaciteit op deze radiofrequentie of dit radiofrequentienetwerk beschikt, aan het College voor vergunning en controle een vennootschap voorstellen die belast is met de uitvoering van de nodige technische handelingen voor de uitzending van de betrokken televisiediensten. § 5. Bij ontstentenis van een gezamenlijk voorstel van de dienstenuitgevers kan de Regering een offerteaanvraag lanceren voor de betrokken radiofrequentie of het betrokken radiofrequentienetwerk.
De offerteaanvraag wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en omvat de volgende elementen: 1° de radiofrequentie(s) die kan (kunnen) worden toegewezen en de lijst van de televisiediensten die beschikken over een gebruiksrecht van de genoemde radiofrequenties met hun respectieve capaciteiten;2° de eventuele capaciteit van de toe te wijzen radiofrequentie(s) die voor datatransmissie kan worden gebruikt; 3° het bedrag van de bijdrage bedoeld in artikel 8.2.1-2, § 2. Indien geen bijdrage werd vastgesteld, is de netwerkexploitant geen bijdrage verschuldigd voor de duur van de vergunning die in het kader van de offerteaanvraag wordt toegekend; 4° de termijn waarbinnen en de bepalingen volgens dewelke de kandidaturen moeten worden ingediend;5° op voorstel van het College voor vergunning en controle, de criteria en de eventuele weging daarvan die door het College zullen worden gebruikt om de kandidaturen te beoordelen overeenkomstig paragraaf 7. De Regering kan andere bepalingen in de offerteaanvraag opleggen op advies van het College voor vergunning en controle. § 6. De kandidaturen voor de in de vorige paragraaf bedoelde offerteaanvraag worden bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs ingediend bij de voorzitter van de Hoge Raad binnen de termijn vastgesteld in de offerteaanvraag. Ze omvatten de volgende elementen: 1° de rechtsvorm van de kandidaat, evenals de samenstelling van zijn kapitaal en zijn bestuursorganen;2° het adres van de maatschappelijke zetel en van zijn explotatiezetel indien dit verschilt van de maatschappelijke zetel;3° de commerciële voorwaarden voor toegang tot de technische handelingen, met inbegrip, in voorkomend geval, van de toegang tot het systeem met voorwaardelijke toegang;4° een financieel plan opgesteld over een periode van ten minste 3 jaar;5° de technische kenmerken van signaalvorming, transmissie en uitzending. § 7. Een maand na de datum waarop de offerteaanvraag werd afgesloten, neemt het College voor vergunning en controle een beslissing over de kandidaturen. Het beoordeelt de kandidaturen op grond van de volgende elementen: 1° de commerciële voorwaarden voor toegang tot de technische handelingen;2° de ervaring van de kandidaten op het gebied van signaaltransmissie van audiovisuele mediadiensten. § 8. Indien de radiofrequentie of het radiofrequentienetwerk reeds gedeeltelijk ter beschikking van de RTBF is gesteld, kan de RTBF door de Regering worden aangewezen als de netwerkexploitant van de betrokken radiofrequentie of het betrokken radiofrequentienetwerk. § 9. Het College voor vergunning en controle verleent de in de paragrafen 4 tot en met 7 bedoelde netwerkexploitant een vergunning en wijst hem de bijbehorende radiofrequentie(s) toe.
Het vergunningsbewijs vermeldt: 1° de identiteit van de houder;2° het adres van de maatschappelijke zetel van de houder;3° de toegewezen radiofrequentie(s) en de lijst van de televisiediensten die beschikken over een gebruiksrecht van de genoemde radiofrequenties met hun respectieve capaciteiten;4° de eventuele capaciteit voor datatransmissie;5° de datum van inwerkingtreding van de vergunning. De vergunning komt niet in het gedrang door de uitreiking van een nieuwe vergunning voor een gebruiksrecht overeenkomstig de in de artikelen 8.2.1-17 tot en met 8.2.1-19 bedoelde procedure. § 10. De netwerkexploitant moet de toegang tot technische handelingen garanderen onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. § 11. In afwijking van artikel 8.2.1-2, § 1, vierde lid, wanneer de in de paragrafen 1 en 9 bedoelde vergunningen verleend zijn, stelt het College voor vergunning en controle de datum vast waarop de uitgever zijn dienst moet uitzenden, dit door middel van een aanhangsel bij de gebruiksvergunning van de dienstenuitgever bedoeld in paragraaf 1.
Deze datum wordt vastgesteld in overleg met de dienstenuitgever en de betrokken netwerkexploitant. § 12. De Hoge Raad stuurt een voor eensluidend verklaard afschrift van de in paragrafen 1 en 9 bedoelde vergunningsbewijzen naar de Minister, evenals naar de Regeringsdiensten en het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
Afdeling VI. - Private televisiediensten in analoge modus Art. 8.2.1-20. - Het gebruik van radiofrequenties voor het uitzenden van televisiediensten in analoge modus wordt door het College voor vergunning en controle vergund onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.
Art. 8.2.1-21. - Elke dienstenuitgever die een of meer radiofrequenties wenst te gebruiken om in analoge modus uit te zenden, moet daartoe een aanvraag indienen bij de voorzitter van de Hoge Raad in een ter post aangetekend schrijven.
De aanvraag bevat de volgende elementen: 1° voor een reeds aangegeven dienstenuitgever, in geval van volledige overname van een van zijn televisiediensten, de benaming van de dienstenuitgever en de televisiedienst waarvoor de radiofrequentie(s) wordt (worden) aangevraagd; 2° voor een kandidaat-dienstenuitgever die nog niet is aangegeven in toepassing van Onderafdeling 1 van Afdeling 1 van Hoofdstuk 2, van Titel 1 van Boek III, alle gegevens bedoeld in artikel 3.1.2-1; 3° een financieel plan opgesteld over een periode van 3 jaar;4° de geografische coördinaten van de vermoedelijke plaats van uitzending, evenals de hoogte van de antenne ten opzichte van de grond;5° de gewenste radiofrequentie of -frequenties. De dienstenuitgever kan de Regeringsdiensten verzoeken aan te geven welke radiofrequentie(s) eventueel beschikbaar is (zijn). In dat geval moet de dienstenuitgever een rekenrecht betalen in de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1-3.
Art. 8.2.1-22. - § 1. Binnen een maand na ontvangst van de aanvraag deelt de voorzitter van de Hoge Raad de aanvrager mee dat zijn aanvraag in aanmerking werd genomen en zendt hij die door naar de Regering. Indien een coördinatie van de radiofrequentie(s) noodzakelijk blijkt, wordt de aanvrager in kennis gesteld van het verwachte tijdschema voor die coördinatie.
Indien de door de aanvrager gewenste radiofrequentie(s) verenigbaar is (zijn) of indien een of meer beschikbare radiofrequenties zijn geïdentificeerd, legt de Regering de lijst vast van deze radiofrequenties.
Binnen een maand na de datum waarop de lijst werd vastgelegd door de Regering, kent het College voor vergunning en controle de radiofrequentie(s) toe aan de aanvrager.
Het College voor vergunning en controle mag geen andere radiofrequenties toewijzen dan die welke door de Regering zijn voorgesteld. § 2. De Hoge Raad zendt een afschrift van het bewijs dat het gebruik van een of meer radiofrequenties door een dienstenuitgever toestaat naar de Minister, evenals naar de Regeringsdiensten en het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
HOOFDSTUK II. - Toewijzing van radiofrequenties voor uitzending via satelliet Art. 8.2.2-1. - Het gebruik van downlinkradiofrequenties voor het uitzenden van audiovisuele mediadiensten per satelliet wordt door het College voor vergunning en controle toegestaan onder de in deze afdeling opgelegde voorwaarden.
Art. 8.2.2-2. - Elke rechtspersoon die de activiteit van satellietnetwerkexploitant wenst uit te oefenen en daarvoor een of meer downlinkradiofrequenties wil gebruiken, moet daartoe een aanvraag indienen bij de voorzitter van de Hoge Raad in een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.
De aanvraag bevat de volgende elementen: 1° de identificatiegegevens van de rechtspersoon en zijn adres;2° een financieel plan opgesteld over 3 jaar;3° de plaats van de uplink en de naam van de exploitant die deze verbinding verzekert;4° de gewenste radiofrequentie of -frequenties. Art. 8.2.2-3. - § 1. Binnen een maand na ontvangst van de aanvraag deelt de voorzitter van de Hoge Raad de aanvrager mee dat zijn aanvraag in aanmerking werd genomen en zendt hij die door naar de Regering.
Binnen een maand na de datum waarop de lijst werd vastgelegd door de Regering, kent het College voor vergunning en controle de radiofrequentie(s) toe aan de aanvrager.
Het College voor vergunning en controle mag geen andere radiofrequenties toewijzen dan die welke door de Regering zijn voorgesteld. § 2. De Hoge Raad zendt een afschrift van het bewijs dat het gebruik van een of meer radiofrequenties door de netwerkexploitant toestaat naar de Minister, evenals naar de Regeringsdiensten en het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
TITEL III. - Bijbehorende faciliteiten HOOFDSTUK I. - Systemen en diensten voor voorwaardelijke toegang Art. 8.3.1-1. - De apparatuur die wordt verhuurd of verkocht of anders ter beschikking van consumenten wordt gesteld, en die de signalen van de digitale televisiediensten kan ontscrambelen, moet het ontscrambelen van deze signalen mogelijk maken volgens het gemeenschappelijk Europees scrambelalgoritme, beheerd door een erkende Europese normalisatie-instantie, en het weergeven mogelijk maken van de signalen die ongescrambeld worden uitgezonden, mits, in geval van gehuurde apparatuur, de huurovereenkomst door de huurder wordt nageleefd.
Onder "scrambelen" moet worden verstaan: de opeenvolgende bewerkingen van audio- en videosignalen van een audiovisuele mediadienst zodat elke persoon die niet over de vereiste toegangsbewijzen beschikt, ze niet langer kan beluisteren of bekijken.
Het eerste lid is niet van toepassing op de apparatuur bestemd voor de ontvangst van: 1° signalen van persoonlijke mobiele televisiediensten;2° signalen van digitale televisiediensten die worden verstuurd via een methode die gebruikmaakt van het internetprotocol. Art. 8.3.1-2. - Een netwerkexploitant die diensten voor een systeem voor voorwaardelijke toegang voor digitale audiovisuele mediadiensten aanbiedt, levert aan elke dienstenuitgever of -verdeler die hem daarom verzoekt, de technische diensten waarmee zijn digitale audiovisuele mediadiensten door gemachtigde gebruikers kunnen worden ontvangen via decoders die door de netwerkexploitant worden beheerd, onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.
Wanneer een netwerkexploitant die systemen voor voorwaardelijke toegang aanbiedt andere activiteiten uitoefent, voert hij een gescheiden financiële boekhouding met betrekking tot zijn activiteit als dienstenaanbieder voor voorwaardelijke toegang.
Indien digitale audiovisuele mediadiensten tegen een door de gebruikers betaalde vergoeding worden geleverd, publiceren de dienstenverdelers een lijst van tarieven voor de gebruiker, waarin rekening wordt gehouden met de omstandigheid of er al dan niet bijbehorende apparatuur wordt geleverd.
Art. 8.3.1-3. - Wanneer houders van industriële eigendomsrechten inzake systemen en producten voor voorwaardelijke toegang licenties verlenen aan fabrikanten van voor het grote publiek bestemde apparatuur, dienen ze dat te doen onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. De houders van rechten mogen het verlenen van licenties, waarbij rekening wordt gehouden met de technische en commerciële factoren, niet doen afhangen van voorwaarden waardoor het verboden, ontraden of onaantrekkelijk gemaakt wordt om in het betrokken product: 1° ofwel een gemeenschappelijke interface in te bouwen die aansluiting op meerdere andere toegangssystemen mogelijk maakt;2° ofwel tot een ander toegangssysteem behorende middelen in te bouwen, wanneer de licentiehouder zich houdt aan de redelijke en passende voorwaarden inzake de beveiliging van de transacties van de exploitanten van systemen voor voorwaardelijke toegang. HOOFDSTUK II. - Elektronische programmagidsen en applicatieprogramma-interfaces Art. 8.3.2-1. - § 1. Wanneer een dienstenverdeler gebruikmaakt van een gebruikersinterface, die met name een elektronische programmagids omvat, kan hij de eindgebruikers functies aanbieden om bepaalde programma's of toepassingen van dienstenuitgevers te selecteren, te ordenen en voor te stellen en/of sommige daarvan aan te bevelen. Hij moet erop toezien dat elke betrokken dienstenuitgever daarvan in kennis gesteld wordt binnen een redelijke termijn vóór de invoering daarvan. " De dienstenuitgever kan zich slechts tegen door een dienstenverdeler aangeboden functies verzetten voor zover ze afbreuk zouden doen aan zijn autonomie en redactionele of uitgeversaansprakelijkheid of aan zijn intellectuele-eigendomsrechten. § 2. De dienstenverdelers moeten de transparantie en neutraliteit garanderen van de algoritmen voor de aanbeveling van inhoud die ze in de door hen gebruikte gebruikersinterfaces promoten, onverminderd een specifieke bevordering, in de resultaten van dergelijke aanbevelingen, van Europese werken, met inbegrip van audiovisuele werken van Belgisch Franstalig initiatief. § 3. Mits de toepasselijke wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens worden nageleefd, verstrekken de dienstenverdelers de uitgevers van audiovisuele mediadiensten onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden de verbruiksgegevens van de eindgebruikers uit gidsen en toepassingen die hen betreffen. § 4. Voor zover nodig om de toegang van eindgebruikers tot alle in de Franse Gemeenschap beschikbare digitale audiovisuele mediadiensten te garanderen, kan het College voor vergunning en controle verplichtingen opleggen betreffende de installatie, toegang en presentatie van elektronische programmagidsen die door de dienstenverdelers worden gebruikt in het kader van de uitzending van digitale audiovisuele mediadiensten. Deze verplichtingen moeten door de Regering worden goedgekeurd.
Deze verplichtingen kunnen betrekking hebben op de volgende eisen: 1° de invoeging in de applicatieprogramma-interfaces van een elektronische basisprogrammagids waarmee een audiovisuele mediadienst zonder discriminatie in alle beschikbare audiovisuele mediadiensten kan worden opgezocht;2° de bescherming van de eerlijke en daadwerkelijke mededinging wat betreft de toegang tot elektronische programmagidsen door dienstenuitgevers en -verdelers;3° de eerbiediging van het pluralisme en het non-discriminatiebeginsel wat betreft de presentatie van het aanbod van de dienstenverdelers en van de audiovisuele mediadiensten die via elektronische programmagidsen beschikbaar zijn. Art. 8.3.2-2. - Voor zover nodig om de toegang van eindgebruikers tot alle in de Franse Gemeenschap beschikbare digitale audiovisuele mediadiensten te garanderen, kan het College voor vergunning en controle verplichtingen opleggen aan netwerkexploitanten die applicatieprogramma-interfaces aanbieden, om zo dienstenuitgevers en -verdelers een billijke, redelijke en niet-discriminerende toegang tot deze interfaces te garanderen. Deze verplichtingen moeten door de Regering worden goedgekeurd.
Art. 8.3.2-3. - Elektronische programmagidsen moeten toegankelijk zijn voor personen met een zintuiglijke handicap en informatie verschaffen over de beschikbaarheid van toegankelijkheidsvoorzieningen. De Regering kan bepalen welke gebruikswijzen deze gidsen moeten bieden om hun toegankelijkheid mogelijk te maken.
De applicatieprogramma-interfaces moeten de toepassingen en aanverwante gegevens van audiovisuele mediadiensten kunnen verwerken, zodat de gebruikersinterface de met deze diensten samenhangende functies kan aanbieden, met inbegrip van die welke bedoeld zijn om deze diensten toegankelijk te maken voor personen met een zintuiglijke handicap. Deze toegangsfuncties, zoals ondertiteling, audiobeschrijving of vertolking in gebarentaal, moeten beschikbaar zijn in een kwaliteit die geschikt is voor een duidelijke weergave en gesynchroniseerd zijn met beeld en geluid, terwijl de gebruiker de weergave en het gebruik ervan kan aanpassen.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op netwerkexploitanten die minder dan 10 personen tewerkstellen en van wie de jaaromzet of de totale jaarbalans niet meer bedraagt dan 2 miljoen euro.
HOOFDSTUK III. - Andere bijbehorende faciliteiten Art. 8.3.3-1. - Elk digitaal televisietoestel met een beeldscherm waarvan de zichtbare diagonaal groter is dan 30 cm, dat op de markt te koop of te huur wordt aangeboden, moet voorzien zijn van ten minste één aansluitbus met open interface die genormaliseerd is door een erkende Europese normalisatie-instantie of conform is met een norm aangenomen door een dergelijke instantie of conform is met een specificatie aanvaard door de volledige sector in kwestie, en die het zonder meer mogelijk maakt randapparaten aan te sluiten en die alle elementen van een signaal van een digitale televisiedienst doorlaat, met inbegrip van informatie betreffende interactieve en diensten voor voorwaardelijke toegang.
Art. 8.3.3-2. - Een autoradio-ontvanger die wordt ingebouwd in een nieuw voertuig van categorie M dat voor de eerste keer op de markt te koop of te huur wordt aangeboden, bevat vanaf 21 december 2020 een ontvanger die ten minste auditieve diensten kan ontvangen en reproduceren die via digitale terrestrische hertzgolfnetwerken worden uitgezonden.
De Regering kan de in het eerste lid bedoelde verplichting uitbreiden tot elke andere ontvanger van auditieve diensten, behalve voor instapontvangers en voor producten waarbij de ontvanger van auditieve diensten een zuiver bijkomstig aspect is, zoals multifunctionele mobiele telefoons. De Regering bepaalt wat onder "instapontvanger" verstaan moet worden.
De Regering kan ook opleggen dat ontvangers auditieve diensten kunnen ontvangen die via digitale en analoge omroepnetwerken op hertzgolven worden geleverd.
Art. 8.3.3-3. - De Regering kan opleggen dat een netwerkexploitant die aan een dienstenverdeler verbonden digitale televisieapparatuur aan eindgebruikers levert, verzekert dat deze apparatuur interoperabel is, zodat ze, indien dat technisch mogelijk is, opnieuw kan worden gebruikt om diensten van andere dienstverdelers te ontvangen.
BOEK IX. - REGULERING TITEL I. - Hoge raad voor de audiovisuele sector HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. 9.1.1-1. - Er wordt een Hoge Raad voor de audiovisuele sector van de Franse Gemeenschap van België ('Conseil supérieur de l'audiovisuel de la Communauté française de Belgique') opgericht, een onafhankelijke administratieve instantie met rechtspersoonlijkheid die belast is met de regulering van de audiovisuele sector in de Franse Gemeenschap, hierna 'Hoge Raad' genoemd.
De zetel van de Hoge Raad bevindt zich in het administratieve arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De Hoge Raad mag geen commerciële activiteiten uitoefenen.
Art. 9.1.1-2. - De Hoge Raad bestaat uit twee colleges, een bureau en een onderzoekssecretariaat.
De twee colleges zijn: 1° het College voor advies;2° het College voor vergunning en controle. HOOFDSTUK II. - Colleges Afdeling I. - College voor advies Onderafdeling I. - Opdrachten van het College voor advies Art. 9.1.2-1. - § 1. De opdracht van het College voor advies bestaat in: 1° het opstellen en actualiseren van gedragscodes voor dienstenuitgevers, dienstenverdelers, netwerkexploitanten en aanbieders van videoplatformdiensten, met het oog op de standaardisering en versterking van hun beste praktijken.Deze gedragscodes worden door het bureau van de Hoge Raad aan de Europese Commissie toegezonden; 2° het opstellen en actualiseren van reglementen inzake commerciële communicatie, inzake de eerbiediging van de menselijke waardigheid, inzake de bescherming van minderjarigen, inzake de toegankelijkheid van programma's voor personen met een zintuiglijke handicap, inzake de uitzending van korte fragmenten van openbare evenementen, inzake politieke informatie tijdens verkiezingsperiodes, inzake de controlebepalingen voor de quotaverplichtingen en de bevordering van Europese werken en inzake de door de aanbieders van videoplatformdiensten te nemen maatregelen ter bescherming van de gebruiker.Deze reglementen worden ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd om bindend verklaard te worden; 3° het uitbrengen van advies over alle aangelegenheden met betrekking tot de audiovisuele sector, met inbegrip van de bescherming van minderjarigen en commerciële communicatie, met uitzondering van aangelegenheden die onder de bevoegdheid van het College voor vergunning en controle vallen;4° het uitbrengen van advies over de wijzigingen aan decreten en regelgevingen die het College noodzakelijk acht in het licht van de technologische, economische, sociale en culturele ontwikkeling van de activiteiten van de audiovisuele sector, alsook van het Europees en internationaal recht; 5. het uitbrengen van voorafgaand advies over de wijzigingen aan de rechten, voorwaarden en procedures van toepassing op netwerkexploitanten, tenzij ze zijn overeengekomen met de houders van de rechten, evenals over de in de artikelen 8.2.1-6, 8.2.1-10 en 8.2.1-16 bedoelde besluiten.
De gedragscodes en adviezen bedoeld in het eerste lid, 1°, 3° en 4° worden opgesteld hetzij op initiatief van ten minste drie leden van het College voor advies die daar gezamenlijk om verzoeken, met uitzondering van de leden van het bureau, hetzij op verzoek van het College voor vergunning en controle, hetzij op verzoek van de Regering of het Parlement.
De adviezen bedoeld in paragraaf 1, 5° worden geformuleerd na ontvangst van voorstellen van de Regering of het Parlement. § 2. Wanneer de adviezen door het Parlement, de Regering of het College voor vergunning en controle worden gevraagd, brengt het College voor advies zijn advies uit binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van verzending van het verzoek. Behoudens de adviezen uitgebracht in toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 5°, kan het Parlement, de Regering of het College voor vergunning en controle een advies aan het College vragen volgens een spoedprocedure.
In voorkomend geval wordt het advies binnen zes weken uitgebracht. § 3. Alvorens een gedragscode, een advies of een reglement wordt aangenomen, moet het College voor advies, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, gedurende een periode van ten minste 30 dagen de partijen en sectoren raadplegen die belang kunnen hebben bij het onderwerp in kwestie, zoals ondernemingen en organisaties die behoren tot de categorieën bedoeld in artikel 9.1.2-2, § 2, en die niet vertegenwoordigd zijn in het College voor advies. Zo nodig kan het College beslissen de partijen te horen die op de raadpleging hebben gereageerd.
Behoudens uitdrukkelijk andersluidend verzoek van de antwoordende partij, die vooraf op de hoogte wordt gebracht, worden de antwoorden op de raadpleging bekendgemaakt op de website van de Hoge Raad.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer om advies wordt verzocht volgens de in paragraaf 2 bedoelde spoedprocedure. § 4. De door het College voor advies uitgevaardigde gedragscodes kunnen op initiatief van het in artikel 9.1.3-1 bedoelde bureau of van de Regering aan een evaluatie worden onderworpen. In voorkomend geval verzoekt het bureau de dienstenuitgevers, de dienstenverdelers, de netwerkexploitanten en de aanbieders van videoplatformdiensten op wie de gedragscodes van toepassing zijn, om hem binnen een door hem gestelde termijn een verslag voor te leggen over de wijze waarop ze de gedragscode hebben toegepast en ze hebben doen naleven. De evaluatie wordt vervolgens uitgevoerd door het College voor advies op basis van een door het bureau opgesteld verslag. § 5. Het College voor advies publiceert jaarlijks een verslag over zijn werkzaamheden. Dit verslag omvat met name: 1° een verslag over de werkzaamheden van het College;2° de verslagen en evaluaties bedoeld in paragraaf 4. Het jaarverslag wordt aan het Parlement en de Regering toegezonden.
Onderafdeling II. - Samenstelling van het College voor advies Art. 9.1.2-2. - § 1. Naast de 4 leden van het bureau bedoeld in artikel 9.1.3-3, § 1, is het College voor advies samengesteld uit ten hoogste 20 werkende leden die door de Regering worden aangeduid. Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervanger benoemd. Het mandaat van de werkende en plaatsvervangende leden duurt vier jaar en kan worden verlengd.
Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 9.1.3-3, § 1 worden de werkende en plaatsvervangende leden zo benoemd dat de vertegenwoordiging van de ideologische en filosofische stromingen en van de gebruikersgroepen gewaarborgd is en dat een ongerechtvaardigd overwicht van een van de stromingen of van een geheel van gebruikersgroepen die dezelfde stroming aanhangen, vermeden wordt.
Het werkende lid dat de uitoefening van zijn mandaat stopzet vóór de verstrijking ervan wordt vervangen door een nieuw werkend lid dat door de Regering wordt aangeduid binnen twee maanden na de stopzetting van de uitoefening van het mandaat door het vroegere werkende lid. Hij voltooit het huidige mandaat. In afwachting van deze benoeming neemt het plaatsvervangende lid zitting in de plaats van het werkende lid.
Elke keer hij verhinderd is, vraagt het werkende lid zijn plaatsvervanger om zitting te nemen. De voorzitter stelt van ambtswege het ontslag vast van een werkend lid dat zes opeenvolgende keren ongewettigd afwezig was.
De werkende en plaatsvervangende leden van het College voor advies worden afgezet door de Regering, op haar initiatief of op voorstel van het College voor advies.
Er zijn gronden voor afzetting: 1° om de redenen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek;2° in geval van niet-naleving van de regels betreffende de onverenigbaarheden bedoeld in het decreet en vastgesteld door het College voor advies, nadat het verweer van de betrokkenen werd gehoord; 3° in geval van niet-nakoming van de deontologische regels vastgelegd door het College voor advies in toepassing van artikel 9.1.5-1, § 1. § 2. De werkende leden en hun plaatsvervangers zijn vertegenwoordigers van ondernemingen en organisaties van de audiovisuele mediasector. In haar maximale samenstelling is deze vertegenwoordiging, zowel voor werkende leden als voor plaatsvervangende leden, als volgt verdeeld: 1° twee vertegenwoordigers van de RTBF; 2° twee vertegenwoordigers van een overeenkomstig artikel 3.2.2-3, § 2 erkende vereniging van nabijheidsmedia, of, bij ontstentenis daarvan, twee vertegenwoordigers van nabijheidsmedia; 3° vier vertegenwoordigers van private uitgevers van televisiediensten;4° twee vertegenwoordigers van communautaire of stedelijke netwerkradio's of twee vertegenwoordigers van een organisatie die dit radiotype vertegenwoordigt;5° een vertegenwoordiger van een multiprovinciale of provinciale netwerkradio of van een organisatie die dit radiotype vertegenwoordigt;6° een vertegenwoordiger van een onafhankelijke radio of een organisatie die dit radiotype vertegenwoordigt;7° een vertegenwoordiger van een associatieve radio of van een organisatie die dit radiotype vertegenwoordigt;8° drie vertegenwoordigers van dienstenverdelers;9° twee vertegenwoordigers van netwerkexploitanten;10° twee vertegenwoordigers van aanbieders van videoplatformdiensten. Elk van de in het eerste lid bedoelde categorieën telt ten minste één werkend en één plaatsvervangend lid. Het werkende lid en zijn plaatsvervanger moeten van dezelfde onderneming of organisatie afkomstig zijn.
De categorieën die over meer dan een vertegenwoordiger kunnen beschikken, moeten niet verplicht het in het eerste lid voorziene maximumaantal vertegenwoordigers tellen.
Elke vertegenwoordigde onderneming of organisatie heeft recht op één werkend en één plaatsvervangend lid, met inbegrip van de onderneming of organisatie die activiteiten uitoefent die meer dan één van de in het eerste lid bedoelde categorieën omvatten.
De Regering duidt de werkende en plaatsvervangende leden aan, en kiest daarvoor de vertegenwoordigers van de grootste of meest representatieve ondernemingen en organisaties in hun categorie.
Voorafgaand aan die aanduiding raadpleegt de Regering de in het eerste lid bedoelde ondernemingen en organisaties. Binnen dertig dagen na ontvangst van de raadplegingsbrief deelt elke geraadpleegde onderneming of organisatie de Regering de namen mee van de twee personen die ze voorstelt om haar als werkend lid en als plaatsvervangend lid te vertegenwoordigen. § 3. De Regering stelt het statuut vast van de werkende en plaatsvervangende leden van het College voor advies. § 4. De hoedanigheid van werkend en plaatsvervangend lid van het College voor advies is onverenigbaar: 1° met de hoedanigheid van lid van de Europese Commissie, de federale Regering, een gemeenschaps- of gewestregering, dan wel van het kabinet van een lid van de Europese Commissie, de Federale regering, gemeenschaps- of gewestregering;2° met de hoedanigheid van lid van een Europese, federale, communautaire of gewestelijke wetgevende vergadering, of van parlementair attaché;3° met de hoedanigheid van lid van het College voor vergunning en controle, met uitzondering van de voorzitter en vicevoorzitters. § 5. Niemand kan lid zijn van het College voor advies als hij werd veroordeeld of als hij lid is van een instelling of een vereniging die werd veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing wegens niet-naleving van de democratische beginselen zoals vermeld in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of elke andere vorm van genocide. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer tien jaar zijn verstreken na de uitspraak van de genoemde rechterlijke beslissing en als kan worden vastgesteld dat de persoon of de vereniging openlijk afstand heeft gedaan van zijn/haar vijandigheid tegenover de democratische beginselen zoals vermeld in de bepalingen bedoeld in voorgaand lid. Deze bepaling is ook niet meer van toepassing indien, één jaar na de voormelde rechterlijke beslissing, de persoon ontslag heeft genomen bij de vereniging onmiddellijk na de veroordeling van deze laatste wegens de niet-naleving van de democratische beginselen. § 6. Wonen de werkzaamheden van het College voor advies bij met raadgevende stem: 1° drie vertegenwoordigers van beroepsorganisaties die onafhankelijke producenten vertegenwoordigen;2° drie vertegenwoordigers van beroepsorganisaties die auteurs, scenarioschrijvers, regisseurs en vertolkers van de audiovisuele sector vertegenwoordigen, met inbegrip van de auteursmaatschappijen en maatschappijen voor naburige rechten gespecialiseerd in de audiovisuele rechten;3° een afgevaardigde van de Regering;4° de Secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of zijn afgevaardigde;5° de voorzitter van de Hoge Raad voor opvoeding tot de media of zijn afgevaardigde;6° een vertegenwoordiger van de Raad voor journalistieke deontologie;7° een vertegenwoordiger van de uitgevers van de geschreven pers of van een organisatie die deze sector vertegenwoordigt;8° een vertegenwoordiger van de AJP, de vereniging van de Franstalige beroepsjournalisten. De onverenigbaarheden bedoeld in paragraaf 4 zijn op hen van toepassing, met uitzondering van 1° voor de Regeringsafgevaardigde.
De in 1° en 2° van het eerste lid bedoelde vertegenwoordigers worden door de Regering aangeduid in naleving van de laatste drie leden van paragraaf 2.
Afdeling II. - College voor vergunning en controle Onderafdeling I. - Opdrachten van het College voor vergunning en controle Art. 9.1.2-3. - § 1. Het College voor vergunning en controle heeft met name de volgende opdracht: 1° de aangiftemodellen en vereenvoudigde aangiftemodellen voor uitgevers, verdelers, netwerkexploitanten en aanbieders van videoplatformdiensten opstellen, de aangiften van dienstenuitgevers en aanbieders van videoplatformdiensten registreren en bepaalde dienstenuitgevers, met uitzondering van nabijheidsmedia en de RTBF, vergunnen.De aangiftemodellen en vereenvoudigde aangiftemodellen worden eerst ter goedkeuring aan de Regering toegezonden. De bijgewerkte lijst van uitgevers van televisiediensten en aanbieders van videoplatformdiensten die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap vallen, met inbegrip van de informatie bedoeld in de artikelen 3.1.2-1, § 2, 2°, 6° en 10°, en 3.3-1, § 2, 2°, wordt aan de Europese Commissie toegezonden; 2° het gebruik van radiofrequenties vergunnen;3° associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding erkennen;4° een voorafgaand advies uitbrengen over de vergunning door de Regering van de nabijheidsmedia;5° een voorafgaand advies uitbrengen over elk ontwerp van overeenkomst die tussen de Regering en een dienstenuitgever of dienstenverdeler moet worden gesloten;6° advies uitbrengen over de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de RTBF-beheersovereenkomst;7° advies uitbrengen over de naleving van de verplichtingen van de nabijheidsmedia, met name deze die voortvloeien uit de overeenkomst die tussen elk van hen en de Regering werd gesloten; 8° advies uitbrengen over de naleving van de in de artikelen 4.1-1, 6.1.1-1, 4.2.1-1 en 4.2.2-1 bedoelde verplichtingen. In dit kader stuurt het College de Europese Commissie ook een verslag over de toepassing van: - artikel 4.2.1-1, om de twee jaar; - de artikelen 6.1.1-1 en 4.2.2-1, uiterlijk op 19 december 2021 en daarna om de twee jaar; - artikel 4.1-1, uiterlijk op 19 december 2022 en vervolgens om de drie jaar; 9° advies uitbrengen over de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomsten tussen de Regering en de dienstenuitgevers die een recht op verplichte distributie genieten;10° advies uitbrengen over de naleving van de verplichtingen van de dienstenverdelers; 11° de in de artikelen 7.2-1, 7.2-2 en 7.4-1 bedoelde verplichtingen ten minste om de vijf jaar opnieuw onderzoeken en na dit onderzoek advies uitbrengen indien het van mening is dat de handhaving van deze verplichtingen niet langer noodzakelijk is; 12° aanbevelingen van algemene of bijzondere strekking doen;13° elke overtreding van de wetten, decreten en regelgevingen met betrekking tot de audiovisuele sector vaststellen, evenals elke niet-naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst gesloten tussen de Franse Gemeenschap en een dienstenuitgever of dienstenverdeler, uit de beheersovereenkomst van de RTBF, uit de overeenkomst gesloten tussen de Regering en elk van de nabijheidsmedia, evenals uit de verbintenissen aangegaan in het kader van een antwoord op de offerteaanvragen bedoeld in dit decreet; 14° de relevante markten, de netwerkexploitanten met aanmerkelijke marktmacht en hun verplichtingen vaststellen volgens de procedure voorzien in de artikelen 8.1.1-1 tot en met 8.1.3-12; 15° deelnemen aan de uitvoering van een periodieke analyse die specifieke aanbevelingen inhoudt en aan de bevordering van de verspreiding van de beste praktijken betreffende de evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen, de bestrijding van seksistische stereotypen en de behandeling van geweld tegen vrouwen in de media;16° op met redenen omkleed verzoek van de Europese Commissie of het BEREC, informatie verstrekken in verband met gerechtelijke beroepen ingediend tegen beslissingen van de Hoge Raad van toepassing op netwerkexploitanten en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten.De verstrekte informatie omvat ten minste het aantal ingeleide procedures, de duur van de beroepsprocedures en het aantal toegekende voorlopige maatregelen; 17° binnen de grenzen van de beschikbare middelen, meewerken aan de uitvoering van studies en analyses die aanbevelingen inhouden, over mediageletterdheid en de strijd tegen desinformatie, in samenwerking met de Raad voor journalistieke deontologie en in overleg met de Hoge Raad voor opvoeding tot de media. § 2. Het College voor vergunning en controle voert zijn opdrachten te gepasten tijde uit en op een onafhankelijke, onpartijdige en transparante, niet-discriminerende en evenredige wijze in verhouding tot de nagestreefde doelstellingen. § 3. Voor de in 6°, 7°, 8°, 9° en 10° van paragraaf 1 bedoelde adviezen en analyse brengt het College voor vergunning en controle ten minste eenmaal per jaar op eigen initiatief een advies uit. Voor deze bedoeld in 15° brengt het College voor vergunning en controle elk jaar een vervolgadvies uit over de uitvoering van de maatregelen ter bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen en om de twee jaar een periodieke analyse van de stand van deze vertegenwoordiging in het Belgische Franstalige audiovisuele landschap. § 4. Behoudens andersluidende bepaling in dit decreet brengt het College voor vergunning en controle op verzoek van de Regering advies uit binnen twee maanden na de datum van verzending van dat verzoek. De Regering kan een advies van het College voor vergunning en controle vragen volgens de spoedprocedure. In voorkomend geval wordt het advies binnen vier weken uitgebracht.
Bij ontstentenis van een voorafgaand advies uitgebracht binnen de termijnen voorzien in deze paragraaf, wordt voorbijgegaan aan deze formaliteit in de gevallen bedoeld in paragraaf 1, 4° en 5°. § 5. De vergunningen die door het College voor vergunning en controle worden afgeleverd krachtens paragraaf 1, 1° en 2°, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 6. Het College voor vergunning en controle kan aan elke privépersoon of elke overheidsinstantie alle nodige informatie vragen voor de vervulling van zijn opdrachten. § 7. Op verzoek van een dienstenuitgever, dienstenverdeler of netwerkexploitant kan het College voor vergunning en controle een bemiddelingsprocedure inleiden na het ontstaan van een geschil dat: 1° betrekking heeft op de verdeling van een audiovisuele mediadienst, met inbegrip van de technische en financiële voorwaarden voor de beschikbaarstelling van die dienst aan het publiek of;2° in strijd kan zijn met een beginsel van audiovisueel recht, in het bijzonder het pluralisme, de menselijke waardigheid of de bescherming van minderjarigen of;3° betrekking heeft op de objectieve, billijke en niet-discriminerende aard van de voorwaarden of commerciële relaties betreffende de beschikbaarstelling van de audiovisuele mediadiensten aan het publiek. De aanhangigmaking, die bij een ter post aangetekend schrijven aan de voorzitter van de Hoge Raad wordt gericht, vermeldt de feiten die aan de grondslag liggen van het geschil en bevat alle nuttige gegevens, met name de contactgegevens van de betrokken partijen, het voorwerp van de aanhangigmaking met een uiteenzetting van de middelen en de stukken waarop de aanhangigmaking gebaseerd is. De voorzitter stelt de betrokken partijen bij een ter post aangetekend schrijven in kennis van de inleiding van de bemiddelingsprocedure.
Het College voor vergunning en controle organiseert de bemiddelingsprocedure met inachtneming van de beginselen van tegenspraak en onafhankelijkheid. Het College beschikt over een termijn van drie maanden, verlengbaar met drie bijkomende maanden, om de stellingen en opmerkingen van de partijen te verzamelen en een oplossing voor te stellen die het aan de betrokken partijen voorlegt.
De praktische bepalingen voor deze bemiddeling worden door het College voor vergunning en controle in zijn huishoudelijk reglement vastgesteld. § 8. Het College voor vergunning en controle publiceert jaarlijks een verslag over zijn werkzaamheden. Dit verslag omvat met name: 1° een verslag over de werkzaamheden van het College;2° een verslag over het gevoerde beleid in termen van beslissingen en sancties;3° een verslag over het gebruik van de personele en financiële middelen van het College. Het jaarverslag wordt aan het Parlement en de Regering toegezonden. § 9. Het College voor vergunning en controle publiceert een jaarlijks verslag over de toestand van de elektronischecommunicatiemarkt en een previsioneel activiteitenprogramma voor het volgende jaar.
Art. 9.1.2-4. - Het College voor vergunning en controle werkt samen met de IZJD in naleving van artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 tot regeling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van een instantie voor de zelfregulering van journalistieke deontologie.
Art. 9.1.2-5. - In de gevallen en volgens de nadere bepalingen bedoeld in de artikelen 24 en 27 van het decreet van 14 juli 1997 houdende het statuut van de "Radio-Télévision belge de la Communauté française" (RTBF), legt het College voor vergunning en controle de RTBF de terugbetaling van een bedrag op dat gelijk is aan het bedrag van de overcompensaties die niet effectief terugbetaald worden, met inbegrip van de interesten berekend in toepassing van Verordening (EG) nr. 794/2004 van 21 april 2004 van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Art. 9.1.2-6. - De Regering kan bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring, schorsing en bij hoogdringendheid instellen tegen een beslissing van het College voor vergunning en controle, genomen in toepassing van artikel 9.1.2-3, § 1, 1° en 2°, die ze strijdig acht met dit decreet of met de besluiten die erop betrekking hebben.
Onderafdeling II. - Samenstelling van het College voor vergunning en controle Art. 9.1.2-7. - § 1. Naast de vier leden van het bureau bedoeld in artikel 9.1.3-3, § 1 bestaat het College voor vergunning en controle uit zes leden. Hun mandaat duurt vier jaar en kan worden verlengd.
Ingeval een lid vervangen wordt, voltooit het plaatsvervangende lid het lopende mandaat.
Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 9.1.3-3, § 1 worden de tien leden aangeduid met inachtneming van de evenredige vertegenwoordiging van de bestaande democratische politieke stromingen in het Parlement.
Na een op de website van de Hoge Raad gepubliceerde oproep tot kandidaatstelling en op basis van een vergelijking van de kwalificaties en verdiensten van elk van de kandidaten, met name op het gebied van recht, audiovisuele media of communicatie, worden drie van de in het eerste lid bedoelde zes leden door het Parlement benoemd. De Regering vervolledigt het College nadat de eerste drie leden door het parlement zijn aangeduid.
De leden van het College voor vergunning en controle worden op voorstel van de Regering door het Parlement van de Franse Gemeenschap afgezet in naleving van de onderstaande procedure: 1° op eigen initiatief of op voorstel van het College voor vergunning en controle stelt de Regering vast dat op het mandaat van een van de leden een reden tot afzetting rust;2° de Regering zendt een voorstel van gemotiveerde beslissing tot afzetting aan het betrokken lid en aan het Parlement.Binnen 30 dagen na verzending van de kennisgeving kan het lid verzoeken om voor het Parlement te worden gehoord om zijn recht van verweer uit te oefenen; 3° de gemotiveerde beslissing tot afzetting wordt op de website van de Hoge Raad gepubliceerd na een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing tot afzetting aan het betrokken lid. Er zijn gronden voor afzetting: 1° om de redenen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek;2° in geval van niet-naleving van de regels betreffende de onverenigbaarheden bedoeld in het decreet; 3° in geval van niet-nakoming van de deontologische regels vastgelegd door het College voor vergunning en controle in toepassing van artikel 9.1.5-1, § 1; 4° na zes opeenvolgende afwezigheden. § 2. De hoedanigheid als lid is onverenigbaar met: 1° de hoedanigheid van lid van de Europese Commissie, de federale Regering, een gemeenschaps- of gewestregering, dan wel van het kabinet van een lid van de Europese Commissie, de federale Regering, gemeenschaps- of gewestregering;2° de hoedanigheid van lid van een Europese, federale, communautaire of gewestelijke wetgevende vergadering, of van parlementair attaché;3° de hoedanigheid van provinciegouverneur, arrondissementscommissaris, lid van de bestendige deputatie of provincieraadslid;4° de hoedanigheid van houder van een mandaat als burgemeester, schepen of voorzitter van het OCMW;5° de uitoefening van een functie die een persoonlijk of functioneel belangenconflict kan doen ontstaan, op grond van: - de hoedanigheid van personeelslid of lid van de raad van bestuur van de RTBF of van een dienstenuitgever; - de uitoefening van een functie of het hebben van belangen in een vennootschap of organisatie die een activiteit uitoefent welke in concurrentie is met vennootschappen of organisaties uit de audiovisuele sector; 6° de hoedanigheid van lid van het College voor advies, met uitzondering van de voorzitter en vicevoorzitters. § 3. Niemand kan lid zijn van het College voor vergunning en controle als hij werd veroordeeld of als hij lid is van een instelling of een vereniging die werd veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing wegens niet-naleving van de democratische beginselen zoals vermeld in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen, of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of elke andere vorm van genocide.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer tien jaar zijn verstreken na de uitspraak van de genoemde rechterlijke beslissing en als kan worden vastgesteld dat de persoon of de vereniging openlijk afstand heeft gedaan van zijn/haar vijandigheid tegenover de democratische beginselen zoals vermeld in de bepalingen bedoeld in voorgaand lid. Deze bepaling is ook niet meer van toepassing indien, één jaar na de voormelde rechterlijke beslissing, de persoon ontslag heeft genomen bij de vereniging onmiddellijk na de veroordeling van deze laatste wegens de niet-naleving van de democratische beginselen. § 4. Wanneer het betrokken lid weet dat zijn persoon de oorzaak van wraking kan zijn of van het mogelijke ontstaan van een belangenconflict in verband met het onderwerp waarover het College voor vergunning en controle zal beraadslagen en beslissen, neemt het geen deel aan de debatten en de beraadslaging. De niet-naleving van die regel wordt beschouwd als een overtreding van de deontologische regels bedoeld in artikel 9.1.5-1, § 1. § 5. De Regering stelt het statuut vast van de leden van het College voor vergunning en controle. § 6. De Secretaris-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, of zijn afgevaardigde, woont de werkzaamheden van het College voor vergunning en controle bij met raadgevende stem, behalve bij de uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in artikel 9.1.2-3, § 1, 12°.
HOOFDSTUK III. - Bureau Art. 9.1.3-1. - § 1. Het bureau kan autonoom alle handelingen uitvoeren die noodzakelijk of nuttig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Hoge Raad en zijn bestuur. Het vertegenwoordigt hem in gerecht en tegenover derden. Het kan contracten sluiten in zijn naam.
Het bureau bepaalt de omvang van de bevoegdheden die het aan een of meer van zijn personeelsleden delegeert, evenals de vorm en de nadere bepalingen van deze delegatie. Het bureau kan met name het dagelijks beheer van de Hoge Raad, de vertegenwoordiging betreffende dit beheer en de uitvoering van zijn beslissingen delegeren. § 2. Het bureau coördineert en organiseert de werkzaamheden van de Hoge Raad, ziet erop toe dat de adviezen in overeenstemming zijn met het interne, Europese of internationale recht, en lost de conflicten van alle aard op die tussen de Colleges ontstaan.
Het bureau neemt alle contacten op met de internationale, federale, gemeenschaps- en gewestoverheden, die noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn opdrachten. Het bureau bepaalt met name de nadere bepalingen voor de representatie van de Hoge Raad in de Europese groep van regulerende instanties voor de audiovisuele mediadiensten.
In het kader van zijn internationale activiteiten heeft het bureau onder meer de opdracht de samenwerking en de uitwisseling van informatie en beste praktijken te organiseren met de instanties die bevoegd zijn voor de regulering inzake televisie- en videoplatformdiensten en elektronische communicatie binnen de Europese Unie. Dit houdt de naleving van de volgende bepalingen in: 1° wanneer een televisiedienst die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap valt, geheel of hoofdzakelijk voor het publiek van een andere lidstaat van de Europese Unie bestemd is, stelt het bureau de bevoegde instantie van de lidstaat van bestemming hiervan in kennis;2° wanneer het bureau door de bevoegde instantie van een lidstaat van de Europese Unie wordt ondervraagd over de activiteit van een televisiedienst die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap valt en die zich op het grondgebied van die lidstaat richt, stelt het bureau alles in het werk om dit verzoek binnen twee maanden te behandelen;3° wanneer een televisiedienst zich tot het publiek van de Franse Gemeenschap richt, beantwoordt het bureau elk verzoek van de instantie van de lidstaat van de Europese Unie die voor deze dienst bevoegd is. § 3. Het bureau werft het personeel van de Hoge Raad aan.
Het personeel verbonden aan het onderzoekssecretariaat wordt door het bureau aangeworven op advies van de onderzoekssecretaris. De leden van het onderzoekssecretariaat zijn houder van een academische mastergraad in de rechten of hebben beroepservaring in de audiovisuele sector.
Wat de functies van niveau 1 betreft, zal een beroep worden gedaan op personen die zijn aangeworven op basis van arbeidsovereenkomsten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, eerste lid van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 april 2014 betreffende de voorwaarden voor de werving en de administratieve en geldelijke toestand van het contractueel personeel van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de audiovisuele sector en de instellingen van openbaar nut die onder het comité van sector XVII ressorteren.
Voor functies waarvoor geen beroep wordt gedaan op personen aangeworven op basis van een arbeidsovereenskomst, zal de Regering het personeelsstatuut bepalen.
Art. 9.1.3-2. - § 1. Het bureau kan aan de Regering alle aanbevelingen meedelen die nuttig zijn voor de vervulling van de opdrachten van de Hoge Raad.
Het kan aan de Regeringsdiensten alle inlichtingen of verslagen vragen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de opdrachten van de Raad en de Colleges. Behalve wanneer de bescherming van het bedrijfsgeheim vereist is, bezorgt het bureau alle inlichtingen of verslagen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de opdrachten van de Regeringsdiensten die gebonden zijn aan dezelfde geheimhouding als bedoeld in artikel 9.1.5-5.
Het bureau kan eveneens een beroep doen op buitendiensten of op deskundigen om de Hoge Raad en de Colleges bij de uitoefening van hun opdrachten bij te staan. § 2. De Regering brengt het bureau op de hoogte van het gevolg dat ze geeft aan zijn adviezen. Het bureau brengt elk van de betrokken Colleges op de hoogte.
Art. 9.1.3-3. - § 1. Het bureau is samengesteld uit de voorzitter en de eerste, tweede en derde ondervoorzitter van de Hoge Raad.
De leden van het bureau worden aangesteld door de Regering, in naleving van de evenredige vertegenwoordiging van de bestaande democratische politieke strekkingen binnen het Parlement van de Franse Gemeenschap, voor een mandaat van vijf jaar, na een op de website van de Hoge Raad gepubliceerde oproep tot kandidaatstelling en een vergelijking van de kwalificaties en verdiensten van elk van de kandidaten, met name op het gebied van recht, audiovisuele media of communicatie.
De leden van het bureau mogen op het tijdstip van hun aanstelling de wettelijke pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt. § 2. De in artikel 9.1.2-6, leden 2 en 3 bedoelde onverenigbaarheden zijn van toepassing op de voorzitter en de ondervoorzitters. § 3. De Regering vervangt de voorzitter of een ondervoorzitter indien hun functie wordt beëindigd vóór het einde van hun mandaat. § 4. De voorzitter en de ondervoorzitters van de Hoge Raad leggen de eed af in handen van de Minister. De andere leden leggen de eed af in handen van de voorzitter van de Hoge Raad. De tekst van de eedaflegging is deze die bepaald is bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie. § 5. De voorzitter en de ondervoorzitters kunnen worden afgezet door het Parlement op voordracht van de Regering in overeenstemming met de procedure en redenen bedoeld in artikel 9.1.2-6, § 1. § 6. De Regering stelt het statuut vast van de leden van het bureau.
HOOFDSTUK IV. - Onderzoekssecretariaat Art. 9.1.4-1. - § 1. Het onderzoekssecretariaat van de Hoge Raad ontvangt de klachten die aan de Hoge Raad worden gericht. Het onderzoekt de dossiers in volledige onafhankelijkheid. Het kan ook op eigen initiatief een onderzoek instellen. § 2. Het onderzoekssecretariaat van de Hoge Raad wordt geleid door de onderzoekssecretaris. Het onderzoekssecretariaat staat onder het gezag van het bureau, maar geniet onafhankelijkheid tegenover het bureau in het kader van zijn onderzoeksopdrachten.
Art. 9.1.4-2. - De in artikel 9.1.2-6, § 2 en 3 bedoelde onverenigbaarheden zijn van toepassing op de personeelsleden van de Hoge Raad.
De personeelsleden van de Hoge Raad zijn verplicht de deontologische regels na te leven die in de huishoudelijke reglementen van de Hoge Raad uitgevaardigd zijn.
HOOFDSTUK V. - Dienst en werking Art. 9.1.5-1. - § 1. Elk College legt zijn huishoudelijk reglement vast. Dat reglement vaardigt inzonderheid de werkingsregels uit, evenals de deontologische regels en, zo nodig, de regels betreffende de vermelding van de minderhedenstandpunten, evenals de regels betreffende de bekendmaking van de beslissingen, aanbevelingen, gedragscodes en adviezen.
Het huishoudelijk reglement bepaalt eveneens de procedure te volgen door een college dat de afzetting van een van zijn leden aan de Regering voorlegt, met inbegrip van de afzettingen gebaseerd op een door het college naar behoren vastgestelde onverenigbaarheid.
Ook de bijeenroepingswijzen en -termijnen en de wijzen van beraadslaging van de colleges indien de in artikel 9.1.5-3 bedoelde aanwezigheids- en beraadslagingsquora niet bereikt zijn, kunnen in het huishoudelijk reglement worden vastgelegd.
Het huishoudelijk reglement moet ten minste bepalen dat de colleges voor een nieuwe vergadering kunnen worden bijeengeroepen binnen een minimumtermijn van vijf werkdagen.
Het huishoudelijk reglement van het College voor vergunning en controle bepaalt met name de toepassingsbepalingen van de artikelen 9.2.2-3 en 9.2.2-4, en legt de bepalingen vast betreffende de transparantie van de belangen van zijn leden in de audiovisuele sector. § 2. Het bureau legt een huishoudelijk reglement vast. Dat regelt met name de nadere bepalingen voor de bijeenroeping voor vergaderingen, de overdracht van bevoegdheden bedoeld in artikel 9.1.3-1, § 1, en de overdracht van stemrecht bedoeld in artikel 9.1.5-4, evenals de openbaarheid van de werkzaamheden van de Hoge Raad, uitgevoerd onder de aansprakelijkheid van het bureau, en de werkingsbepalingen van het onderzoekssecretariaat. § 3. De huishoudelijke reglementen worden door de Regering goedgekeurd.
Art. 9.1.5-2. - De voorzitter van de Hoge Raad zit van rechtswege de Colleges voor. De ondervoorzitters wonen alle vergaderingen van de Colleges bij en hebben daarin een beslissende stem. Bij verhindering van de voorzitter wordt hij vervangen door een van de ondervoorzitters. Het huishoudelijk reglement van het College legt de nadere bepalingen voor die vervanging vast.
Art. 9.1.5-3. - Elk College wordt door de voorzitter of zijn plaatsvervanger bijeengeroepen. Elk College stelt de agenda vast op voordracht van de voorzitter.
Het College voor advies kan slechts geldig beraadslagen wanneer de helft van de leden aanwezig is.
Het College voor vergunning en controle kan slechts geldig beraadslagen wanneer de helft van de aangestelde leden aanwezig is.
De beraadslagingen van het College voor vergunning en controle worden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
De beraadslagingen van het College voor advies worden genomen bij consensus van de aanwezige leden. De uitgebrachte adviezen kunnen echter afwijkende meningen inhouden.
Art. 9.1.5-4. - Het bureau wordt door zijn voorzitter of zijn plaatsvervanger bijeengeroepen. De oproepingsbrief bevat de agenda.
Het kan slechts geldig bij meerderheid beraadslagen wanneer drie van de leden aanwezig zijn. Hoogstens twee leden kunnen echter hun stem schriftelijk overdragen aan een ander lid van het bureau. Een lid mag niet over meer dan één overdracht beschikken.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Art. 9.1.5-5. - De voorzitter, de ondervoorzitters, de leden van de colleges, evenals het geheel van de personeelsleden zijn tot geheimhouding verplicht voor de feiten, daden en inlichtingen waarvan ze kennis hebben kunnen nemen naar aanleiding van de uitoefening van hun functies, onder voorbehoud van wat nodig is voor het opstellen van de akten en verslagen die moeten worden bekendgemaakt.
Artikel 458 van het Strafwetboek over het beroepsgeheim is van toepassing.
HOOFDSTUK VI. - Geldmiddelen Art. 9.1.6-1. - § 1. De Hoge Raad heeft als geldmiddelen: 1° de jaarlijkse dotatie van de Franse Gemeenschap;2° de bijkomende specifieke dotatie;3° de giften en legaten die hij krijgt;4° inkomsten van zijn eigen goederen;5° de subsidies die worden toegekend in het kader van specifieke opdrachten die niet onder de financieringsovereenkomst vallen. § 2. De Regering sluit met de Hoge Raad een financieringscontract, dat voor een periode van vijf jaar het bedrag vastlegt van de dotatie die aan de Hoge Raad wordt toegekend. Deze dotatie wordt jaarlijks op de begroting van de Franse Gemeenschap uitgetrokken en wordt geïndexeerd volgens de regels die in het financieringscontract nader bepaald zijn.
Het financieringscontract wordt gepubliceerd op de website van de Hoge Raad.
Het financieringscontract kan door middel van een aanhangsel worden gewijzigd naargelang van de evolutie van de opdrachten van de Hoge Raad. § 3. Elk jaar kent de Franse Gemeenschap in voorkomend geval de Hoge Raad een specifieke bijkomende dotatie toe. Deze dekt de schadevergoeding betaald door de Hoge Raad wegens zijn eventuele aansprakelijkheid voor feiten die behoren tot de uitvoering van de opdrachten bedoeld in de artikelen 9.2.2-1 tot en met 9.2.2-5. De specifieke dotatie zal slechts gestort worden als het bedrag van deze schadevergoeding niet gedekt kan worden door de andere geldmiddelen van de Hoge Raad.
HOOFDSTUK VII. - Controle Art. 9.1.7-1. - § 1. De Regering stelt een van de Regeringscommissarissen aan, bedoeld in het decreet betreffende de doorzichtigheid, de autonomie en de controle in verband met de overheidsinstellingen, de maatschappijen voor schoolgebouwen en de maatschappijen voor vermogensbeheer die onder de Franse Gemeenschap ressorteren, voor de controle op de Hoge Raad. Deze commissaris ziet toe op het goede administratieve en financiële beheer van de Hoge Raad.
In afwijking van het in het eerste lid bedoelde decreet woont de Commissaris slechts de vergaderingen van het bureau van de Hoge Raad bij.
Het bureau deelt elk document mee dat nuttig is voor de uitoefening van de opdrachten van de commissaris.
Bovendien kan de commissaris beschikken over elk document dat hij nuttig acht voor de uitoefening van zijn opdrachten. § 2. In afwijking van het decreet van 9 januari 2003 betreffende de doorzichtigheid, de autonomie en de controle in verband met de overheidsinstellingen, de maatschappijen voor schoolgebouwen en de maatschappijen voor vermogensbeheer die onder de Franse Gemeenschap ressorteren, kan de Regeringscommissaris slechts beroep indienen bij de Regering voor beslissingen betreffende het administratieve en financiële beheer en de werking van de Hoge Raad die hij als strijdig acht met de wetten, decreten, ordonnanties en besluiten of waarvan hij meent dat ze het financiële evenwicht van de Hoge Raad in gevaar brengen.
Art. 9.1.7-2. - § 1. Het financiële beheer van de Hoge Raad wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en de uitvoeringsbesluiten daarvan. § 2. De controle op de jaarlijkse rekeningen en de regelmatigheid van de verrichtingen die in de jaarlijkse rekeningen vast te stellen zijn, wordt toevertrouwd aan een commissaris der rekeningen.
De Regering benoemt de commissaris der rekeningen onder de leden, natuurlijke of rechtspersonen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.
De commissaris der rekeningen legt minstens één keer per jaar een verslag aan het bureau van de Hoge Raad voor. § 3. Uiterlijk op 30 juni zendt het bureau een jaarlijks beheersverslag over aan de Regering, met inzonderheid een samenvatting van de jaarrekeningen, de voornaamste financiële gegevens van het afgelopen jaar, de balansen en het verslag van de commissaris der rekeningen.
TITEL II. - Sancties HOOFDSTUK I. - Strafrechtelijke en burgerrechtelijke sancties Afdeling I. - Strafrechtelijke sancties Art. 9.2.1-1. - Met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 5 jaar en met een geldboete van minstens 26 euro, of met slechts één van die straffen, wordt gestraft, hij die bewust een audiovisuele mediadienst zal hebben uitgegeven of een radiofrequentie zal hebben gebruikt zonder zich te hebben aangemeld of zonder de vergunningen bedoeld in dit decreet te hebben ontvangen of wanneer deze vergunningen opgeschort, ingetrokken of vervallen zijn.
Art. 9.2.1-2. - Met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 5 jaar en met een geldboete van ten minste 26 euro, of met slechts één van die straffen, wordt gestraft, hij die bewust een audiovisuele mediadienst zal hebben uitgezonden in strijd met de bepalingen van Titels 3, 4 en 5 van Boek II. Art. 9.2.1-3. - § 1. Met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 5 jaar en met een geldboete van ten minste 26 euro, of met slechts één van die straffen, wordt gestraft, hij die: 1° tot het vervaardigen, invoeren, verdelen, verkopen, verhuren of bezitten van een illegale uitrusting overgaat;2° tot de installatie, het onderhoud of de vervanging van een illegale uitrusting overgaat;3° elk communicatiemiddel gebruikt om een illegale uitrusting rechtstreeks of onrechtstreeks te promoten;4° een illegale uitrusting gebruikt. § 2. De inbeslagneming van een illegale uitrusting wordt uitgesproken overeenkomstig artikel 42 van het Strafwetboek. § 3. Onder "illegale uitrusting" wordt verstaan: elke uitrusting of hardware- of softwarecomponent ontworpen, geproduceerd, aangepast of gerealiseerd om zonder toestemming van de dienstenverrichter toegang te krijgen tot een beschermde dienst of een beschermde dienst in een begrijpelijke vorm toegankelijk te maken.
Onder "beschermde dienst" wordt verstaan: elke audiovisuele mediadienst die tegen betaling en op basis van voorwaardelijke toegang wordt aangeboden.
Art. 9.2.1-4. - De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII zijn van toepassing op de overtredingen bedoeld in de artikelen 9.2.1-1 tot en met 9.2.1-3.
Afdeling II. - Burgerrechtelijke sancties Art. 9.2.1-5. - Onverminderd de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel kan de voorzitter ervan het bestaan van elke in artikel 9.2.1-3.bedoelde handeling vaststellen en de beëindiging ervan bevelen.
De vordering wordt opgesteld en behandeld volgens het kortgeding.
Er wordt over de vordering rechtgesproken onverminderd elke vervolging wegens dezelfde feiten voor een Strafgerecht.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande hoger beroep en zonder borgstelling, tenzij de rechter bevolen heeft dat er één zou moeten geschieden.
Naast de beëindiging van de betwiste handeling kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel, zoals hij het best acht, de publicatie van het geheel of een gedeelte van het vonnis ten koste van de overtreder bevelen.
De overtreder kan daarenboven veroordeeld worden tot de inbeslagneming van de illegale uitrusting of, in voorkomend geval, tot de betaling van een bedrag dat gelijk is aan de prijs van de reeds afgestane illegale uitrusting.
HOOFDSTUK II. - Administratieve sancties Art. 9.2.2-1. - § 1. Wanneer het een overtreding van wetten, decreten en verordeningen inzake de audiovisuele sector, inzonderheid deze bedoeld in artikel 9.1.2-1, § 1, 2°, goedgekeurd door de Regering, vaststelt of de niet-naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst gesloten tussen de Franse Gemeenschap en een dienstenuitgever of een dienstenverdeler, uit de beheersovereenkomst van de RTBF, uit de overeenkomst gesloten tussen de Regering en elk van de nabijheidsmedia, evenals uit verbintenissen aangegaan in het kader van het antwoord op een offerteaanvraag bedoeld in dit decreet, of de niet-uitvoering van een hierna bedoelde sanctie, kan het College voor vergunning en controle, met inachtneming van de in artikel 9.2.2-3 bedoelde procedure, een van de volgende sancties uitspreken: 1° de waarschuwing;2° de publicatie, volgens de door hem vastgelegde voorwaarden, over de betwiste dienst of in elke andere periodieke publicatie of beide en op kosten van de overtreder, van een mededeling die aantoont dat het College voor vergunning en controle een overtreding heeft vastgesteld die door de mededeling wordt bekendgemaakt;3° de schorsing van het betwiste programma;4° de intrekking van het betwiste programma of de betwiste video gemaakt door de gebruiker;5° de schorsing van de vergunning voor een maximumduur van zes maanden; 6° onverminderd artikel 9.2.3-1, de schorsing van de verdeling van de betwiste dienst; 7° een geldboete waarvan het bedrag niet lager dan 250 EUR mag zijn, noch 3% hoger dan de jaaromzet vóór belasting.In geval van recidive binnen een termijn van vijf jaar wordt dit bedrag verhoogd tot 5% van de jaaromzet vóór belasting. De geldboetesanctie mag op bijkomstige wijze naast de sancties bedoeld in deze paragraaf worden opgelegd. 8° de intrekking van de vergunning. § 2. Onverminderd artikel 9.2.3-1, bij dreiging van ernstig en moeilijk herstelbaar nadeel, kan het College voor vergunning en controle de verdeling van een dienst opschorten voor een periode die niet langer dan 15 dagen mag duren. § 3. Ingeval het College voor vergunning en controle een sanctie uitspreekt overeenkomstig paragraaf 1, mag het daar een dwangsom aan verbinden. Het bedrag van de dwangsom moet redelijk en evenredig zijn in verhouding tot de inbreuk en de niet-naleving van de beslissing.
Het bedrag van de dwangsom mag, per maand, niet hoger zijn dan 1% van de jaaromzet vóór belasting. § 4. Het College voor vergunning en controle kan een borgstelling eisen voor de in artikel 9.2.2-1, § 1, 7° en 9.2.2.-1, § 3 bedoelde bedragen.
Art. 9.2.2-2. - De Regering wordt ermee belast de krachtens artikel 9.2.2-1, § 1, 7° en § 3 verschuldigde boetes in te vorderen, in voorkomend geval bij dwangbevel, dat ze bevoegd is op te stellen. Ze kan een of meer ambtenaren binnen haar diensten aanstellen die worden belast met deze invordering.
Binnen een maand na de ontvangst van de beslissing van de Hoge Raad verzendt de Regering of de ambtena(a)r(en) belast met de invordering, voorafgaand aan het dwangbevel, een uitnodiging tot betaling van de geldboete binnen de drie maanden naar de schuldplichtige.
Bij niet-betaling van de geldboete binnen de vereiste termijn stelt de ordonnateur het dwangbevel op binnen de drie maanden na het verstrijken van die termijn. De ordonnateur stelt echter geen dwangbevel op ingeval een beroep wordt ingediend voor de Raad van State tegen de beslissing van de Hoge Raad. In dat geval stelt hij het dwangbevel op binnen de drie maanden na de ontvangst van het arrest van de Raad van State.
Het dwangbevel is uitvoerbaar binnen de acht dagen van de kennisgeving ervan aan schuldplichtige van de boete. Het wordt uitgevoerd door een gerechtsdeurwaarder in de vormen bepaald in het Gerechtelijk Wetboek.
De uitvoering van het dwangbevel kan slechts opgeheven worden door een gemotiveerd verzet met een dagvaarding. Op straffe van verval wordt dit verzet gedaan bij deurwaardersexploot betekend aan de Minister-President van de Franse Gemeenschap binnen een maand na de kennisgeving van het dwangbevel.
De vordering wordt ingesteld bij de rechtbank bevoegd voor het rechtsgebied waar de maatschappelijke zetel van de schuldplichtige gevestigd is.
Art. 9.2.2-3. - § 1. Zodra een klacht die of een feit dat een in artikel 9.2.2-1, § 1 bedoelde overtreding of tekortkoming kan uitmaken, ter kennis van de Hoge Raad wordt gebracht, stelt het onderzoekssecretariaat een onderzoek in en doet het uitspraak over de ontvankelijkheid van het dossier.
Als het dossier ontvankelijk is, verzekert het onderzoekssecretariaat het onderzoek ervan. Het onderzoekssecretariaat kan de zaak seponeren.
Het onderzoekssecretariaat stelt het College voor vergunning en controle elke maand in kennis over de dossiers die bij de Hoge Raad zijn ingediend.
Het College voor vergunning en controle kan beslissingen van niet-ontvankelijkheid en het seponeren door het onderzoekssecretariaat aan zich trekken.
Het onderzoeksverslag wordt aan het College voor vergunning en controle overgezonden.
Deze paragraaf is niet van toepassing wanneer een schending of een tekortkoming vastgesteld wordt in het kader van een advies van het College voor vergunning en controle over de uitvoering van de verplichtingen van de dienstenuitgevers en -verdelers, in welk geval dat advies de basis vormt van de kennisgeving van de grieven. § 2. Het College voor vergunning en controle deelt zijn grieven en het verslag, of desgevallend het advies over de uitvoering van de verplichtingen bedoeld in artikel 9.1.2-3, § 1, 5° tot en met 9°, mee aan de overtreder. Deze beschikt over een termijn van één maand om inzage van het dossier te krijgen en zijn schriftelijke opmerkingen voor te leggen. § 3. De overtreder wordt uitgenodigd om te verschijnen op de datum die door de voorzitter wordt bepaald en bij een ter post aangetekend schrijven wordt meegedeeld. Hij kan zich door een raadsman laten vertegenwoordigen. Het College voor vergunning en controle kan iedere persoon horen die er nuttig toe kan bijdragen informatie te verstrekken. § 4. Het College voor vergunning en controle neemt een met redenen omklede beslissing binnen zestig dagen na de afsluiting van de debatten. Ze wordt bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld.
Het College voor vergunning en controle kan bij verstek beslissen. § 5. Wanneer een beslissing bij verstek is uitgesproken, kan de overtreder verzet aantekenen bij een ter post aangetekend schrijven binnen veertien dagen na de datum van kennisgeving van de beslissing genomen door het College voor vergunning en controle.
Een nieuwe datum om te verschijnen wordt bepaald. Indien hij opnieuw verstek laat gaan, mag hij geen verzet meer aantekenen. § 6. De zittingen van het College voor vergunning en controle zijn openbaar. Bij een met redenen omklede beslissing, op eigen initiatief of op verzoek van de betrokkene, kan het College een zitting met gesloten deuren bevelen.
Art. 9.2.2-4. - In dringende gevallen en wanneer er een dreiging van ernstig en moeilijk herstelbaar nadeel bestaat, en in afwijking van artikel 9.2.2-3, kan de voorzitter van de Hoge Raad of zijn plaatsvervanger, zodra hij op de hoogte is van een feit dat een in artikel 9.2.2-1, § 1 bedoelde overtreding of tekortkoming zou kunnen vormen, de betrokkenen bijeenroepen op de door hem bepaalde datum en tijdstip. De oproepingsbrief houdt de kennisgeving van de grieven in.
Het College voor vergunning en controle wordt onmiddellijk op de hoogte gebracht van de toepassing van de spoedprocedure.
In geval van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of een bedreiging die ernstige economische of bedrijfstechnische problemen voor andere aanbieders of gebruikers van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten of andere gebruikers van het radiospectrum tot gevolg kan hebben, kan de voorzitter van de Hoge Raad de activiteiten van de netwerkoperator of aanbieder van elektronischecommunicatiediensten opschorten voor een duur van ten hoogste drie maanden.
De overtreder kan tijdens de hoorzitting schriftelijke opmerkingen indienen of corrigerende maatregelen voorstellen.
Wanneer de voorzitter van de Hoge Raad een sanctie uitspreekt tegen de overtreder, moet het College voor vergunning en controle zich, in naleving van de in artikel 9.2.2-3 bedoelde procedure, over de beslissing van de voorzitter uitspreken binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing aan de overtreder. Bij ontstentenis wordt de beslissing van de voorzitter nietig. De voorzitter van de Hoge Raad of zijn plaatsvervanger die de beslissing volgens de spoedprocedure heeft genomen, mag tijdens het onderzoek van deze beslissing niet in het College voor vergunning en controle zetelen.
De door de voorzitter van de Hoge Raad uitgesproken sanctie kan aan een dwangsom gekoppeld worden. Het bedrag van de dwangsom moet redelijk en evenredig zijn in verhouding tot de overtreding en de niet-naleving van de beslissing. Het bedrag van de dwangsom mag, per maand, niet hoger zijn dan 1% van de jaaromzet vóór belasting.
Art. 9.2.2-5. - § 1. Met het oog op de vervulling van de opdrachten die hem toevertrouwd zijn, kan het onderzoekssecretariaat van de Hoge Raad: 1° zonder zich te moeten verplaatsen, zowel van de besturen als van de natuurlijke of rechtspersonen die audiovisuele mediadiensten uitgeven of verdelen, van reclameregies, reclameagentschappen en adverteerders betrokken bij de uitzending van commerciële boodschappen door een van de vermelde uitgevers of van elke gelijkaardige handeling, alle nodige inlichtingen inwinnen om zich te vergewissen van de naleving van de verplichtingen die aan de houders van een vergunning opgelegd zijn;2° onderzoeken uitvoeren bij diezelfde natuurlijke of rechtspersonen volgens de bepalingen vastgelegd door de Regering. § 2. De Regering kan binnen het onderzoekssecretariaat van de Hoge Raad beëdigde ambtenaren aanstellen die bevoegd zijn om processen-verbaal op te stellen die gelden totdat het tegendeel bewezen is. Deze ambtenaren leggen de eed af overeenkomstig artikel 572 van het Gerechtelijk Wetboek.
HOOFDSTUK III. - Sancties tegen televisiediensten van derden Art. 9.2.3-1. - § 1. Het College voor vergunning en controle kan, in naleving van de hierna beschreven procedure, de verdeling van de in artikel 7.2-3, § 1, 3° en 4°, en in artikel 7.4-2, § 1, 1° en 2° bedoelde televisiediensten tijdelijk schorsen ingeval ze tot tweemaal toe in de voorbije twaalf maanden een duidelijke, aanzienlijke en ernstige overtreding vormden op artikel 2.3-1, 2° of 4°, of afbreuk doen aan de volksgezondheid of een aanzienlijk en ernstig risico voor de volksgezondheid vormen.
In voorkomend geval zal het College voor vergunning en controle, in een ter post aangetekend schrijven, de betrokken dienstenuitgever, de bevoegde instantie van de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert en de Europese Commissie in kennis stellen van de bedoelde overtredingen en van zijn voornemen om de betrokken dienst te schorsen indien een van de in het eerste lid bedoelde overtredingen voortduurt of opnieuw plaatsvindt.
Bij de in het tweede lid bedoelde kennisgeving verleent het College voor vergunning en controle de betrokken dienstenuitgever een termijn van ten minste 15 kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving om zijn standpunt over de ten laste gelegde overtredingen kenbaar te maken.
Indien binnen een maand na ontvangst door de Commissie van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving het overleg met de bevoegde instantie van de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert en de Europese Commissie niet in een minnelijke schikking resulteerde en indien een van de in het eerste lid bedoelde overtredingen voortduurt of zich opnieuw voordoet, kan het College voor vergunning en controle de verdeling van de betwiste dienst tijdelijk schorsen.
Indien het de verdeling schorst, stelt het College voor vergunning en controle de betrokken dienstenuitgever, de bevoegde instantie in de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstverlener ressorteert, en de Europese Commissie in een ter post aangetekend schrijven in kennis van zijn beslissing. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan het College voor vergunning en controle de verdeling van de in artikel 7.2-3, § 1, 3° en 4°, en in artikel 7.4-2, § 1, 1° en 2° bedoelde televisiediensten tijdelijk schorsen, in naleving van de hierna beschreven procedure, ingeval ze minstens één keer in de voorbije twaalf maanden een duidelijke, aanzienlijke en ernstige overtreding vormden op artikel 2.3-1, 3°, of afbreuk doen aan of een aanzienlijk en ernstig risico vormden voor de openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en landsverdediging.
In voorkomend geval zal het College voor vergunning en controle, in een ter post aangetekend schrijven, de betrokken dienstenuitgever, de bevoegde instantie van de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert en de Europese Commissie in kennis stellen van de bedoelde overtredingen en van zijn voornemen om de betrokken dienst te schorsen indien een van de in het eerste lid bedoelde overtredingen voortduurt of opnieuw plaatsvindt.
Bij de in het tweede lid bedoelde kennisgeving verleent het College voor vergunning en controle de betrokken dienstenuitgever een termijn van ten minste 15 kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving om zijn standpunt over de ten laste gelegde overtredingen kenbaar te maken.
Indien het de verdeling schorst, stelt het College voor vergunning en controle de betrokken dienstenuitgever, de bevoegde instantie in de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstverlener ressorteert, en de Europese Commissie in een ter post aangetekend schrijven in kennis van zijn besluit. § 3. In dringende gevallen kan het College voor vergunning en controle, in afwijking van paragraaf 2, de betrokken dienst schorsen uiterlijk binnen de maand van de ten laste gelegde overtreding. In voorkomend geval stelt het College de betrokken dienstenuitgever, evenals de bevoegde instantie van de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert, en de Europese Commissie binnen 3 dagen in een ter post aangetekend schrijven in kennis van de vermeende overtreding, van zijn beslissing tot schorsing en van de motivering van de hoogdringendheid.
Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving verleent het College voor vergunning en controle de betrokken dienstenuitgever een termijn van ten minste 3 kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving om zijn standpunt over de ten laste gelegde overtredingen kenbaar te maken. § 4. De paragrafen 1, 2 en 3 vormen geen beletsel voor de toepassing van enige procedure, enig rechtsmiddel of enige sanctie tegen de overtredingen in kwestie.
Art. 9.2.3-2. - Wanneer het College voor vergunning en controle vaststelt dat een of meer televisiediensten van een dienstenuitgever gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, geheel of hoofdzakelijk bestemd zijn voor het publiek van de Franse Gemeenschap, richt het in een ter post aangetekend schrijven een met redenen omkleed verzoek aan de bevoegde instantie in de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert, om de betrokken dienstenuitgever te gelasten de bepalingen van de boeken IV, V en VI na te leven.
Het College voor vergunning en controle en de bevoegde instantie van de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert, werken loyaal en vlot samen om een voor beide partijen bevredigende oplossing te vinden, met name gebaseerd op de informatie verstrekt door de bevoegde instantie van de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert en, in voorkomend geval, op de redenen waarom het in de eerste lid bedoelde verzoek van het College voor vergunning en controle niet kan worden ingewilligd.
Bij ontstentenis van een bevredigende oplossing binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde verzoek door de bevoegde instantie waaronder de betrokken dienstenuitgever ressorteert, kan het College voor vergunning en controle de betrokken dienstenuitgever onderwerpen aan de naleving van de bepalingen van de boeken IV, V en VI, in naleving van de volgende voorwaarden: 1° het College beschikt over elementen op grond waarvan redelijkerwijze aangetoond kan worden dat de dienstenuitgever zich op het grondgebied van de bevoegde Staat vestigde om de strengere regels van openbaar nut te omzeilen die op hem van toepassing zouden zijn indien hij onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap zou ressorteren, zonder dat de intentie van de uitgever van televisiediensten om die regels te omzeilen moet worden bewezen;2° de maatregel is objectief noodzakelijk, wordt op niet-discriminerende wijze toegepast en is evenredig met de nagestreefde doelstellingen. In voorkomend geval zal het College voor vergunning en controle, bij een ter post aangetekend schrijven, de betrokken dienstenuitgever, de bevoegde instantie van de lidstaat onder wiens bevoegdheid de betrokken dienstenuitgever ressorteert en de Europese Commissie in kennis stellen van zijn voornemen om de maatregel te treffen en van de redenen waarop dat voornemen gebaseerd is.
Het College voor vergunning en controle spreekt de definitieve beslissing uit om de betrokken dienstenuitgever te onderwerpen aan de naleving van de bepalingen van de Boeken IV, V en VI nadat: 1° deze laatste binnen ten minste 15 kalenderdagen na de verzending van de in het vorige lid bedoelde kennisgeving in de gelegenheid werd gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken over de in lid 3, punt 2 vermeende omzeiling en over de beslissing die het College naar aanleiding daarvan voornemens is te nemen;2° de beslissing van de Europese Commissie, binnen 3 maanden na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het vorige lid, dat het ontwerp van beslissing van het College verenigbaar is met het recht van de Unie.Indien de Commissie om aanvullende informatie verzoekt, wordt de termijn van 3 maanden verlengd naar rato van de tijd die de Commissie nodig heeft om de aanvullende informatie te verkrijgen, zonder dat deze verlenging langer dan 1 maand kan duren.
Na de definitieve beslissing van het College voor vergunning en controle, en wanneer het een overtreding op de bepalingen van de Boeken IV, V en VI door de betrokken dienstenuitgever vaststelt, kan het College voor vergunning en controle, in naleving van de in artikel 9.2.2-3 bedoelde procedure, een van de in artikel 9.2.2-1, § 1, 1°, 2°, 6° en 7° bedoelde sancties uitspreken.
Art. 9.2.3-3. - Wanneer het een inbreuk op artikel 6.1.1-1 door een externe uitgever van televisiediensten vaststelt, kan het College voor vergunning en controle, in naleving van de in artikel 9.2.2-3 bedoelde procedure, een van de in artikel 9.2.2-1, § 1, 1°, 2°, 6° en 7° bedoelde sancties uitspreken.
BOEK X. - SLOTBEPALINGEN TITEL I. - Wijzigingsbepalingen Art. 10.1-1. - Punt 23 van de tabel bijgevoegd bij het decreet van 27 oktober 1997, zoals gewijzigd, met de begrotingsfondsen vermeld in de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap, wordt als volgt gewijzigd:
Benaming van het begrotingsfonds
Aard van de bestemde ontvangsten
Voorwerp van de gemachtigde uitgaven:
Steunfonds voor creatie op radio
Deelneming van de RTBF zoals vastgesteld krachtens de beheersovereenkomst;
Deelname van de netwerkradio's.
Steun aan associatieve en expressieradio's met een cultureel doeleinde of voor permanente opvoeding;
Steun aan de erkende ontvangststructuren voor creatie op radio die tot doel hebben de creatie op radio binnen de Franse Gemeenschap uit te zenden, te bevorderen en op te waarderen;
Steun aan projecten rond werken voor creatie op radio;
Steun aan de digitale overgang van auditieve diensten.
TITEL II. - Overgangsbepalingen Art. 10.2-1. - Artikel 8.2.3-6. treedt in werking op 28 juni 2025.
Elektronische programmagidsen en interfaces die vóór die datum ter beschikking van de gebruikers zijn gesteld, mogen evenwel verder in hun oorspronkelijke configuratie gebruikt worden tot 28 juni 2030.
Art. 10.2-2. - Artikel 7.2.2, § 1, 3° treedt in werking binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit decreet.
Art. 10.2-3. - Het volgende onderzoek bedoeld in artikel 9.1.2-3, § 1, 11° vindt voor de eerste keer plaats in 2023. Art. 10.2-4. - De Regeringsbesluiten die op 26 maart 2009 zijn genomen in uitvoering van het gecoördineerde decreet betreffende de audiovisuele mediadiensten blijven van kracht zolang ze niet bij Regeringsbesluit worden ingetrokken, herroepen of gewijzigd.
De overeenkomsten die op 26 maart 2009 in het kader van het gecoördineerde decreet betreffende de audiovisuele mediadiensten zijn gesloten, blijven van kracht zolang ze niet bij aanhangsel zijn gewijzigd.
De Regering zendt het Parlement jaarlijks een verslag toe van alle uitvoeringsmaatregelen die in het kader van dit decreet beslist werden.
TITEL III. - Opheffingsbepalingen Art. 10.3-1. - Het gecoördineerde decreet van 26 maart 2009 betreffende de audiovisuele mediadiensten wordt opgeheven.
Art. 10.3-2. - Artikel 7, § 5 van het decreet van 14 juli 1997 houdende het statuut van de "Radio-Télévision belge de la Communauté française" wordt opgeheven.
Art. 10.3-3. - Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 21 september 2000 betreffende de Franstalige mededelingen van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Regering van het Waalse Gewest, de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt opgeheven.
TITEL IV. - Inwerkingtreding Art. 10.4-1. - Dit decreet treedt in werking op de twintigste dag na de datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 4 februari 2021.
De Minister-president, P.-Y. JEHOLET De Vicepresident en minister van Begroting, Ambtenarenzaken, Gelijke Kansen en belast met het toezicht op "Wallonie-Bruxelles Enseignement" Fr. DAERDEN De Vicepresident en Minister van Kind, Gezondheid, Cultuur, Media en Vrouwenrechten B. LINARD De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie, Universitaire Ziekenhuizen, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Jeugd, Sport en de Promotie van Brussel V. GLATIGNY De Minister van Onderwijs C. DESIR _______ Nota Zitting 2020-2021 Bescheiden van het Parlement. - Ontwerp van decreet, nr. 187-1. - Wijziging(en) in de commissie, nr. 187-2 - Verslag van de commissie, nr. 187-3. - Tekst aangenomen in de commissie, nr. 187-4 - Wijziging(en) ter zitting, nr. 187-5 - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 187-6 Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. - Zitting van 3 februari 2021 .