Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Franse Gemeenschapscommissie van 08 februari 2024
gepubliceerd op 09 april 2024

Besluit 2023/1419 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de dagactiviteitencentra dat uitvoering geeft aan afdeling 4 van hoofdstuk 5 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap

bron
franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2024002731
pub.
09/04/2024
prom.
08/02/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 FEBRUARI 2024. - Besluit 2023/1419 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de dagactiviteitencentra dat uitvoering geeft aan afdeling 4 van hoofdstuk 5 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap


Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, artikelen 16, 17, 46, 47, 59, 60, 70, 71, 72, 74,75, 77, 89, 95, 112 en 119;

Gelet op het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten betreffende de toekenning van subsidies voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van deze gebouwen;

Gelet op het besluit 99/262/A van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 25 februari 2000 betreffende de individuele bepalingen van de Brusselse Franstalige Dienst voor Mindervaliden voor de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het arbeidsproces, artikelen 73 tot 75;

Gelet op het besluit 2006/554 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 september 2006 betreffende de erkenning van en de subsidies aan dagcentra en verblijfscentra voor gehandicapte personen;

Gelet op het besluit 2017/626 van 1 maart 2018 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen bedoeld in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap;

Gelet op het evaluatieverslag van de impact van dit besluit op de respectieve situatie van vrouwen en mannen van 20 juni 2023;

Gelet op het evaluatieverslag over de impact van dit besluit op de situatie van personen met een handicap van 20 juni 2023;

Gelet op het advies van de afdeling "personen met een handicap" van de Franstalige Brusselse adviesraad voor bijstand aan personen en gezondheid, gegeven op de zitting van 6 september 2023;

Gelet op het advies van het intrafranstalige ministerieel comité voor overleg inzake gezondheidszorg en bijstand aan personen, gegeven op 25 oktober 2023;

Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, bedoeld in de wet van 3 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/12/2017 pub. 10/01/2018 numac 2017031916 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit sluiten tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit;

Gelet op het verzoek om advies binnen een termijn van 30 dagen dat naar de Raad van State werd gestuurd op 13 december 2023, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat het advies niet binnen die termijn werd meegedeeld;

Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 3 juli 2023;

Gelet op het akkoord van het Collegelid belast met de Begroting, gegeven op 7 juli 2023;

Overwegende het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, artikelen 46, 59 en 60;

Op voorstel van het Collegelid bevoegd voor het beleid inzake bijstand aan personen met een handicap, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIES

Artikel 1.Het besluit regelt, in toepassing van artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 ervan.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° het decreet: het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap;2° het Lid van het College: het lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie dat bevoegd is voor het beleid inzake bijstand aan personen met een handicap;3° de vzw: de vereniging zonder winstoogmerk, bepaald in artikel 2, 13° van het decreet, die een aangepaste collectieve woonomgeving inricht;4° het centrum: het dagactiviteitencentrum bedoeld in de artikelen 46, 4°, 59 en 60 van het decreet;5° het multidisciplinaire team: het team bedoeld in artikel 12, eerste lid van het decreet;6° het NM-besluit: het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 oktober 2001 betreffende de toepassing van het decreet van 6 juli 2001Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/07/2001 pub. 26/10/2001 numac 2001031344 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet tot wijziging van de verschillende bepalingen betreffende de subsidies toegekend aan de gezondheids- en welzijnssector sluiten van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van diverse wetten betreffende de subsidies toegekend in de gezondheids- en de welzijnssector en betreffende de wijziging van diverse toepassingsbesluiten betreffende de welzijns-, de gezondheids- en de gehandicaptensector en de sector van de socio-professionele inschakeling; 7° het Plan Tandem: de voorziening voor de inrichting van het einde van de loopbaan die tot stand gebracht is door de Collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 2009 binnen het paritair subcomité 319.02; 8° de erkende basiscapaciteit: de maximale capaciteit die voor subsidiëring in aanmerking komt;9° de maximale opvangcapaciteit: de capaciteit bepaald op basis van de normen met betrekking tot de infrastructuur zoals bepaald in afdeling 2 van hoofdstuk 3 en overeenkomstig de bepalingen van het verslag bedoeld in artikel 4, 13° van het besluit van 1 maart 2018 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen bedoeld in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, dat wil zeggen het aantal personen dat op eenzelfde moment per infrastructuur kan worden opgevangen;10° de opgevangen persoon met een handicap: de persoon met een handicap die opgevangen wordt in een centrum op basis van een gunstige beslissing tot ondersteuning van het multidisciplinaire team en met inachtneming van de voorwaarden die in deze beslissing zijn vastgesteld;11° het kind: persoon die tussen 0 en 18 jaar oud is;12° de jongere: persoon die tussen 16 en 25 jaar oud is;13° de volwassene: persoon van 18 jaar of ouder;14° VTE: voltijdse equivalent, zoals vastgesteld in artikel 36, § 1, van dit besluit;15° het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten: het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten betreffende de toekenning van subsidies voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen;16° het besluit 2011/149 van 14 juli 2011: het besluit 2011/149 van 14 juli 2011 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten voor de toekenning van subsidies voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen. HOOFDSTUK 2 - OPDRACHTEN VAN DE CENTRA AFDELING 1 - ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 3.Een centrum wordt opgericht overeenkomstig de bepalingen van artikel 59 van het decreet om de onder artikel 60 van het decreet omschreven opdrachten te vervullen. Het is bestemd voor hetzij volwassenen, hetzij niet-schoolgaande kinderen en jongeren.

Het centrum staat het hele jaar door in voor de voltijdse of deeltijdse opvang, bij voorkeur overdag, van personen met een handicap waarbij voorzien wordt in een middagmaal.

AFDELING 2 - SPECIFIEKE OPDRACHTEN

Art. 4.§ 1. Buiten de erkende basiscapaciteit maar binnen de grenzen van de maximale capaciteit kan een vzw verzoeken om voor korte periodes een bepaald aantal plaatsen te reserveren voor personen met een handicap. § 2. Binnen de grenzen van zijn erkende basiscapaciteit kan een centrum voor korte periodes opvang voor personen met een handicap organiseren. § 3. Een persoon met een handicap die voor korte periodes in een centrum verblijft, kan maximaal 90 dagen per kalenderjaar van deze regeling gebruik maken, gespreid over een of meerdere periodes.

Overeenkomstig artikel 3, 3° van het decreet wordt met de opvang gedurende korte periodes beoogd om de autonomie te ontwikkelen van de persoon met een handicap die opgevangen wordt. Bijkomend aan de eerste doelstelling wordt beoogd kort verblijf toe te staan aan de verzorgers die dicht bij de persoon met een handicap staan. HOOFDSTUK 3 - ERKENNINGSNORMEN AFDELING 1 - KWALITEITSNORMEN

Art. 5.Het centrum onderwerpt zich aan de evaluaties, bezoeken en controles die door de overheden georganiseerd worden en verstrekt hen ieder document dat vereist is voor de uitoefening van hun opdrachten.

Art. 6.In naleving van de bepalingen die in artikel 74 van het decreet bepaald zijn, vermeldt ieder document dat van het centrum afkomstig is de naam van het centrum, de naam van de vzw indien die verschillend is, het ondernemingsnummer, het adres van de activiteitenzetel, het adres van de maatschappelijke zetel indien die verschillend is, de verleende erkenning en de datum van opstelling van het document.

Art. 7.Het centrum zorgt ervoor dat de personen met een handicap en hun wettelijke vertegenwoordigers toegang hebben tot de documenten die voor hen bestemd zijn en op zijn minst tot: het collectieve project, het huishoudelijk reglement, de geïndividualiseerde overeenkomst en het geïndividualiseerde project.

Art. 8.Naast de wettelijk verplichte verzekeringen sluit de vzw voor het centrum de volgende verzekeringen af: 1° burgerlijke aansprakelijkheid voor alle prestaties die onder zijn verantwoordelijkheid verricht worden, met inbegrip van de externe samenkomsten, en voor de vrijwilligers die het tewerkstelt;2° aansprakelijkheid voor de bestuurders van de vzw;3° brand en diefstal voor het gebouw en het meubilair.

Art. 9.Het centrum werkt mee aan de externe wetenschappelijke evaluatie betreffende de uitvoering van de beginselen van het decreet zoals bedoeld in diens artikel 103.

Art. 10.Het centrum staat het hele jaar door in voor de opvang van personen met een handicap. Het centrum is minstens acht uur per dag open en verstrekt minstens zes uur zinvolle en gevarieerde activiteiten die aangepast zijn aan de behoeften en interesses van de personen die opgevangen worden, het middagmaal incluis.

Het centrum is tijdens het weekend en op feestdagen gesloten, behoudens uitzonderingen bepaald in het collectieve project zoals bedoeld in artikel 28.

Het collectieve project kan andere sluitingsperiodes vastleggen, voor zover er door het centrum een andere oplossing wordt geboden voor de opvang van de personen met een handicap die erom verzoeken.

AFDELING 2 - NORMEN IN VERBAND MET DE INFRASTRUCTUUR

Art. 11.Het centrum is gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 12.Het centrum beschikt over lokalen waar: 1° op de plaats van zijn activiteitenzetel de opdrachten die in de artikelen 59 en 60 van het decreet omschreven zijn, tot stand gebracht kunnen worden;2° een individueel gesprek met een persoon met een handicap die opgevangen wordt verzekerd kan worden met inachtneming van de vertrouwelijkheid.

Art. 13.Het centrum verzekert de toegankelijkheid van de gebouwen door rekening te houden met de specifieke kenmerken van de personen met een handicap die opgevangen worden.

Art. 14.De maximale opvangcapaciteit mag niet overschreden worden.

Deze kan verschillen van de erkende basiscapaciteit.

Art. 15.Het centrum neemt de nodige maatregelen om brand te voorkomen en te bestrijden en om de bewoners te evacueren in geval van brand.

Art. 16.De gebouwen van het centrum worden regelmatig onderhouden en vochtigheid of insijpeling van water wordt bestreden.

Art. 17.In alle weersomstandigheden wordt een temperatuur van minstens 191/2SNC behouden in de leef- en activiteitenruimten. De temperatuur moet met name verhoogd worden afhankelijk van de behoeften van de personen met een handicap.

Art. 18.Er wordt op toegezien dat alle ruimten verlucht worden.

Art. 19.Er wordt op toegezien dat alle ruimten verlicht zijn.

Deze verlichting moet op zijn minst in de leef- en activiteitenruimten natuurlijk van aard zijn voor de in artikel 24 vermelde minimale oppervlakten.

Art. 20.De faciliteiten van het centrum zijn aangepast aan de behoeften van de personen met een handicap en de leefruimte aan de specifieke beperkingen die de handicap met zich meebrengt.

Art. 21.De sanitaire voorzieningen zijn gemakkelijk toegankelijk in het centrum.

Art. 22.Naast de voorzieningen bestemd voor het personeel beschikt het centrum op zijn minst over: a) een aangepaste wasruimte met een bad of douche met warm en koud water en een kleedruimte waar men zich in alle intimiteit kan omkleden;b) een toilet voor zeven personen met een handicap; Voor de bezoekers zijn er aparte toiletten.

Art. 23.Indien het centrum beschikt over een washok of een linnenkamer, wordt dit lokaal zodanig ingericht dat het geen geur- noch damphinder veroorzaakt en dat er geen onderbreking is van de aan- en afvoerleidingen; het mag niet aan de verpleeglokalen noch aan de keuken aanpalen.

Art. 24.§ 1. De oppervlakte van de leef- en activiteitenruimten die toegankelijk zijn voor de personen met een handicap mag niet kleiner zijn dan 4 m2 per persoon. § 2. Voor de centra die een aanvraag voor een eerste erkenning ingediend hebben en waarvoor op het ogenblik dat het onderhavige besluit in werking treedt nog geen principeakkoord gesloten werd krachtens het decreet van 29 oktober 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 29/10/2010 pub. 15/02/2011 numac 2011031032 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet betreffende de toekenning van toelagen voor de aankoop of de bouw van gebouwen met het oog op de inrichting van dagcentra, verblijfscentra en centra voor begeleid wonen en de organisatie van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap door de begeleidingsdiensten evenals voor de uitbreiding, de verbouwing, de grote herstellingen, de verbetering van de toegankelijkheid voor personen met een beperkte mobiliteit, de uitrusting en de eerste meubilering van die gebouwen sluiten en zijn uitvoeringsbesluit van 14 juli mag de oppervlakte van de leef- en activiteitenruimten die toegankelijk zijn voor de personen met een handicap niet kleiner zijn dan 8 m2 per persoon.

Art. 25.Indien binnen dezelfde infrastructuur een centrum en een woonomgeving worden georganiseerd, dan kunnen, voor zover deze instellingen erover beschikken, de lokalen bestemd voor het beheer, de sociale dienst, de psychologische raadpleging, de verpleging en de revalidatie gemeenschappelijk zijn.

Art. 26.Een centrum kan bestaan uit meerdere vestigingen. Elke vestiging moet evenwel opvang bieden aan minimaal 5 personen met een handicap.

Art. 27.In het kader van de erkenningsprocedure, de procedure van de hernieuwing van de erkenning of de wijziging van de erkenning en in naleving van de bepalingen van het besluit 2017/626 van 1 maart 2018 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen bedoeld in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, kan het College, op met redenen omkleed verzoek van de verantwoordelijke van het dagelijks beheer, gevoegd bij het erkenningsdossier, het dossier van hernieuwing van de erkenning of van wijziging van de erkenning, na gelijkluidend advies van de Afdeling "Gehandicapte Personen" van de Adviserende raad, afwijkingen toestaan aan de architecturale normen die door dit besluit worden vastgesteld.

AFDELING 3 - NORMEN IN VERBAND MET DE ORGANISATIE ONDERAFDELING 1 - COLLECTIEF PROJECT

Art. 28.Het centrum stelt een collectief project op. Daarin staat op zijn minst het volgende vermeld: 1° de waarden waarop de opdrachten van het centrum gebaseerd zijn;2° de opdrachten en het doelpubliek;3° het dienstenaanbod;4° de beschrijving van het centrum en de werkingsregels ervan;5° de methoden voor de organisatie van het werk, met de bedoeling het levensproject van de personen met een handicap te verwezenlijken;6° de modaliteiten voor de participatie van de personen met een handicap, zoals bedoeld in artikel 71, eerste lid, 3° van het decreet;7° de modaliteiten voor de participatie aan gemeenschapsacties, bedoeld in artikel 71, eerste lid, 4° van het decreet;8° de modaliteiten voor het uitbouwen van een netwerk, bedoeld in artikel 71, eerste lid, 5° van het decreet;9° de modaliteiten voor de evaluatie van het individueel project van de personen met een handicap, met inbegrip van hun participatie. Telkens wanneer nodig zal het collectieve project de specifieke bepalingen onderscheiden met betrekking tot de opvang voor korte periodes, de crisisopvang en de dagopvang.

Dit document wordt opgesteld en minstens om de vijf jaar herzien in overleg met de personeelsleden.

ONDERAFDELING 2 - WERKING

Art. 29.Het centrum beschikt over: 1° een elektronisch adres, een antwoordapparaat en elk aangepast communicatiemiddel dat de personen toelaat een boodschap achter te laten buiten de openingsuren van het centrum;2° een website met informatie over het centrum, die regelmatig wordt geüpdatet en die toegankelijk is voor de doelgroep. AFDELING 4 - NORMEN IN VERBAND MET HET PERSONEEL ONDERAFDELING 1 - ALGEMENE NORMEN

Art. 30.De personeelsleden van het centrum stemmen overeen met de functies en beantwoorden aan de diplomavereisten die worden bepaald door bijlage III van het NM-besluit.

Het multidisciplinaire karakter van het begeleidingspersoneel wordt gegarandeerd.

Art. 31.Iedere bezoldigde functie binnen het centrum is onverenigbaar met een bestuurdersmandaat binnen de vzw.

Art. 32.Bij de eerste aanwerving van een lid van het begeleidingspersoneel, dat het personeel vermeld in de artikelen 34 en 36 omvat, beschikt het centrum over een door het personeelslid bezorgd uittreksel uit het strafregister waarvan de afgiftedatum niet meer dan drie maanden aan de indiensttredingsdatum mag voorafgaan. Het centrum evalueert of het personeelslid de functie waarvoor hij of zij zich kandidaat stelt, mag uitoefenen en neemt daarbij de specifieke kenmerken van de personen met een handicap in aanmerking.

Art. 33.Het centrum houdt een individueel dossier bij dat voor elk personeelslid toegankelijk is.

Het dossier bevat op zijn minst: 1° de arbeidsovereenkomst die het centrum en de werknemer aan elkaar verbindt, met inbegrip van de latere wijzigingen hiervan;2° een afschrift van de titels en diploma's die nuttig zijn voor de functie;3° de attesten die de anciënniteit aantonen;4° de opleidingen die de werknemer sinds zijn of haar aanwerving gevolgd heeft;5° elk document in verband met de eventuele subsidiëring van de werknemer door een andere overheid.

Art. 34.De vrijwilligers voeren hun activiteiten uit ter ondersteuning van het personeel van het centrum.

Een vrijwilligersovereenkomst regelt hun verhoudingen met het centrum conform de wet van 3 juli 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/2005 pub. 29/08/2005 numac 2005022674 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet betreffende de rechten van vrijwilligers sluiten betreffende de rechten van vrijwilligers.

Het centrum bewaart een afschrift van de individuele overeenkomsten.

Art. 35.Het centrum staat in voor de voortgezette opleiding van de personeelsleden en de vrijwilligers in verband met de uitoefening van de opdrachten bepaald in hoofdstuk II. ONDERAFDELING 2 - SPECIFIEKE NORMEN ONDERAFDELING 2.1 - ALGEMEENHEDEN

Art. 36.§ 1. De omkaderingsnormen van het centrum worden berekend op basis van een voltijds equivalent waarvan de wekelijkse arbeidsduur op 37 uur is vastgesteld.

Bij afwijking is de wekelijkse arbeidsduur voor de dokters die aangenomen zijn onder arbeidscontract vóór 1 januari 2003 vastgesteld op 24 uur. § 2. De controle van de voldoening aan de omkaderingsnormen kan op elk moment van het jaar uitgevoerd worden.

Om deze controle uit te voeren wordt geen rekening gehouden met de arbeidsduurvermindering die krachtens de bepalingen van titel IV van het NM-besluit individueel aan het personeel van de centra werd toegekend. § 3. De personeelsleden worden over de volgende vijf categorieën verdeeld: 1. het psychosociaal, paramedisch en educatief team;2. het technisch personeel;3. het medisch personeel;4. het directiepersoneel;5. het administratief en boekhoudkundig personeel. § 4. Overeenkomstig wat bepaald is in artikel 9, § 2, 2° van het bovengenoemde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018, is de erkende basiscapaciteit waarmee voor de vaststelling van de omkaderingsnormen rekening is gehouden, de erkende basiscapaciteit die aan het einde van de in de erkenningsbeslissing van het College opgenomen planning wordt beoogd.

ONDERAFDELING 2.2 - PSYCHOSOCIAAL, PARAMEDISCH EN EDUCATIEF TEAM VOOR DE ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 37.De omkaderingsnormen voor het psychosociaal, paramedisch en educatief team houden rekening met: 1. de erkende basiscapaciteit;2. de specifieke omkaderingsbehoeften van elke persoon met een handicap, bepaald door het multidisciplinaire team in samenwerking en overleg met het centrum, aan de hand van het evaluatierooster in bijlage 3, behalve voor de personen die opgenomen zijn voor korte periodes, aan maximale capaciteit of met een voorrangsovereenkomst. Met elke persoon met een handicap stemt een individuele omkaderingsnorm overeen. Deze individuele normen worden opgeteld om de omkaderingsnorm van het centrum te bepalen.

Art. 38.De omkaderingsnormen voor het personeel van het psychosociaal, paramedisch en educatief team omvatten voor de in artikel 3 beschreven algemene opdrachten van het centrum: a) De individuele basisnorm (IBN) De individuele basisnorm waarborgt de leefbare werking van het centrum in het kader van zijn opdrachten.De individuele basisnorm wordt vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit van het centrum.

IBN per persoon met een handicap

In voltijdse equivalenten

Kinderen

Volwassenen

Dagactiviteitencentrum

0,38

0,25


b) De complementaire individuele norm (CIN). De complementaire individuele norm wordt toegekend voor de personen die in een centrum opgevangen worden naar rata van de in de geïndividualiseerde overeenkomst voorziene opvangfrequentie en wordt vastgesteld in functie van de door elke persoon met een handicap behaalde resultaten in het in bijlage 3 bijgevoegde evaluatierooster.

Indien de persoon met een handicap een resultaat van meer dan 66 punten op 100 behaalt, dan wordt hij of zij in categorie A opgenomen en wordt geen enkele complementaire individuele norm toegekend.

Indien de persoon met een handicap een resultaat behaalt begrepen tussen 48 en 66 punten, dan wordt hij of zij in categorie B opgenomen en zijn, respectievelijk haar complementaire individuele norm is gelijk aan 30 % van de maximale complementaire individuele norm berekend op de individuele basisnorm (IBN).

Indien de persoon met een handicap een resultaat van minder dan 48 punten behaalt, dan wordt hij of zij in categorie C opgenomen en zijn, respectievelijk haar complementaire individuele norm is gelijk aan 100 % van de maximale complementaire individuele norm berekend op de individuele basisnorm (IBN).

Maximale CIN per persoon met een handicap

In voltijdse equivalenten

Kinderen

Volwassenen

Dagactiviteitencentrum

0,86 x (IBN)

0,50 x (IBN)


c) De individuele motorische norm (IMN) In het centrum voor volwassenen wordt de individuele motorische norm toegekend aan personen met een handicap waarvan het resultaat in rubriek D van het evaluatierooster in bijlage 3 lager ligt dan 10 punten. IMN per persoon met een handicap in VTE

Dagactiviteitencentrum

0,15


d) De complementaire individuele norm van vitale behoeften (INVB) Aan een persoon met een handicap die in een centrum wordt opgevangen kan een complementaire individuele norm van vitale behoeften worden toegekend wanneer deze persoon dagelijks in een bijzondere medische toestand verkeert waarbij de afwezigheid van een snelle paramedische of verpleegkundige zorg een verhoogd risico voor zijn of haar gezondheid inhoudt. Ze wordt toegekend vanaf 1 januari volgend op de datum van de evaluatie.

INVB per persoon met een handicap in VTE

Dagactiviteitencentrum

0,06


e) De individuele norm voor korte periodes (INR) In functie van het aantal plaatsen gereserveerd voor de opvang voor korte periodes, wordt de aldus berekende omkaderingsnorm evenredig aangevuld op basis van de verhouding tussen de som van de erkende basiscapaciteit en van het aantal extra plaatsen gereserveerd voor dit soort opvang en de erkende capaciteit. Indien gedurende een periode van twee kalenderjaren de gemiddelde jaarlijkse bezettingsgraad van deze plaatsen lager ligt dan 60 %, dan wordt de nieuwe omkaderingsnorm voor deze plaatsen binnen het centrum het jaar daarop berekend in verhouding tot deze bezettingsgraad. f) De complementaire intensieve omkaderingsnorm (CION) De complementaire intensieve omkaderingsnorm wordt toegekend voor personen met een handicap die in categorie C zijn opgenomen naar rata van de in de geïndividualiseerde overeenkomst voorziene opvangfrequentie en wordt vastgesteld in functie van de door elke persoon met een handicap behaalde resultaten in het in bijlage 3 bijgevoegde evaluatierooster. Om de norm te berekenen, moet ofwel 0 worden behaald in E11, ofwel een totaal van minder dan 30 voor de som van de items A1, A5, A7, A8, B1, B2, B3, B4, E1 tot en met E8. Desgevallend wordt het eindresultaat verminderd met de punten die zijn behaald voor de rubriek toegang.

CION per persoon met een handicap in VTE

Dagactiviteitencentrum

0,08


ONDERAFDELING 2.3 - PSYCHOSOCIAAL, PARAMEDISCH EN EDUCATIEF TEAM: MINIMUMNORMEN VOOR DE ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 39.Het centrum biedt opvang aan ten minste 15 personen met een handicap.

Als dezelfde vzw ook erkend is voor het beheer van een woonomgeving, dan mag de minimale capaciteit niet minder dan 10 bedragen.

Indien het resultaat van de som van de individuele basisnormen (IBN) van een centrum lager ligt dan 4,25 VTE, dan wordt dit laatste cijfer aan het centrum toegekend, behalve indien de vzw waarvan dit centrum afhangt minstens een centrum en een aangepaste collectieve woonomgeving telt.

Art. 40.Bij een ongewijzigde erkende basiscapaciteit behoudt een centrum, waarvan de omkaderingsnormen zijn vastgelegd op grond van artikel 39, het voordeel van de bepaling indien een verandering van de elementen op grond van dewelke de complementaire individuele norm (CIN), de individuele motorische norm (IMN), de complementaire individuele norm van vitale behoeften (INVB) of de complementaire intensieve omkaderingsnorm (CION) worden bepaald, tot een ongerechtvaardigde vermindering van de norm leidt.

Art. 41.De personeelsnorm van het psychosociaal, paramedisch en educatief team neemt maximaal 0,067 VTE in aanmerking voor de functie van opvoeder-groepsleider per VTE.

Art. 42.Binnen de personeelsnorm van het psychosociaal, paramedisch en educatief team mag de verhouding van de functies in voltijds equivalent gereserveerd voor werknemers die houder zijn van een masterdiploma en overeenstemmend met functies waarvoor dit diploma vereist is, 8 % niet overschrijden.

Op voorstel van de dienst PHARE, rekening houdend met het collectieve project van de woonomgeving en met de specificiteit van de gehuisveste personen met een handicap, kan het lid van het College voor dit percentage een uitzonderlijke afwijking toekennen.

ONDERAFDELING 2.4- TECHNISCH PERSONEEL VOOR DE ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 43.De omkaderingsnormen voor het technisch personeel houden rekening met: 1. de erkende basiscapaciteit;2. de specifieke omkaderingsbehoeften van elke persoon met een handicap, bepaald door het multidisciplinaire team in samenwerking en overleg met de woonomgeving, aan de hand van het evaluatierooster in bijlage 3. Met elke persoon met een handicap stemt een individuele omkaderingsnorm overeen. Deze individuele normen worden opgeteld om de maximale subsidiëringsnorm van de woonomgeving te bepalen.

Art. 44.De omkaderingsnormen voor het technisch personeel omvatten voor de in artikel 3 beschreven algemene opdrachten van het centrum: a) De technische individuele basisnorm (T IBN) Deze norm waarborgt de goede werking van het centrum door de bevoorrading en bereiding van de maaltijden, de reiniging, het onderhoud en de herstelling van lokalen, alsook de reiniging, het onderhoud en de herstelling van het materiaal en het transport mogelijk te maken.De individuele basisnorm wordt vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit van het centrum.

T IBN per persoon met een handicap in VTE

Dagactiviteitencentrum

0,073


b) De technische complementaire individuele norm (T CIN) De complementaire individuele norm wordt uitsluitend toegekend voor de personen die in een centrum opgevangen worden naar rata van de in de geïndividualiseerde overeenkomst voorziene opvangfrequentie en wordt vastgesteld in functie van de door elke persoon met een handicap behaalde resultaten in het in bijlage 3 bijgevoegde evaluatierooster. Ze stemt overeen met:

CIN per persoon met een handicap in VTE

Dagactiviteitencentrum

0,03


Enkel de personen met een handicap behorend tot categorie C komen ervoor in aanmerking. c) De individuele norm voor korte periodes (T INR) In functie van het aantal plaatsen gereserveerd voor de opvang voor korte periodes, wordt de aldus berekende omkaderingsnorm evenredig aangevuld op basis van de verhouding tussen de som van de erkende basiscapaciteit en van het aantal extra plaatsen gereserveerd voor dit soort opvang en de erkende basiscapaciteit. Indien gedurende een periode van twee kalenderjaren de gemiddelde jaarlijkse bezettingsgraad van deze plaatsen lager ligt dan 60 %, dan wordt de nieuwe omkaderingsnorm voor deze plaatsen binnen het centrum het jaar daarop berekend in verhouding tot deze bezettingsgraad.

ONDERAFDELING 2.5 - TECHNISCH PERSONEEL VOOR DE SPECIFIEKE OPDRACHTEN

Art. 45.Binnen eenzelfde vzw wordt de verdeling van de betrekkingen van het technisch personeel tussen het centrum en de woonomgeving door de vzw bepaald. Daarbij wordt rekening gehouden met hun specifieke behoeften.

ONDERAFDELING 2.6 - MEDISCH PERSONEEL

Art. 46.§ 1. Er wordt aan het centrum een medische norm toegekend om de coördinatie van de zorg- en paramedische activiteiten mogelijk te maken, met uitzondering van alle diensten die in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen opgenomen is op basis van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. § 2. De omkaderingsnormen voor het medisch personeel houden rekening met de erkende basiscapaciteit en met de specifieke omkaderingsbehoeften van elke persoon met een handicap, bepaald door het multidisciplinaire team in samenwerking en overleg met het centrum aan de hand van het evaluatierooster in bijlage.

Met elke persoon met een handicap stemt een individuele omkaderingsnorm overeen. Deze individuele normen worden opgeteld om de maximale subsidiëringsnorm van de woonomgeving te bepalen.

Art. 47.De medische individuele basisnorm (M IBN) a) De medische individuele basisnorm (M IBN) Alle personen die in een centrum opgevangen worden, genieten dezelfde medische individuele basisnorm. De individuele basisnorm wordt vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit van het centrum.

De medische norm wordt als volgt toegekend:

Per persoon met een handicap in VTE

Dagactiviteitencentrum

0,00325


Ze wordt niet toegekend aan personen met een handicap die over deze norm beschikken in de aangepaste collectieve woonomgeving van dezelfde vzw. b) De medische complementaire individuele norm (M CIN) De medische complementaire individuele norm wordt uitsluitend toegekend voor de personen die in een centrum opgevangen worden naar rata van de in de geïndividualiseerde overeenkomst voorziene opvangfrequentie en wordt vastgesteld in functie van de door elke opgevangen persoon met een handicap behaalde resultaten in het in bijlage 3 bijgevoegde evaluatierooster. CIN per persoon met een handicap in VTE

Dagactiviteitencentrum

0,0065


Enkel de personen met een handicap behorend tot categorie C komen ervoor in aanmerking. c) De individuele norm voor korte periodes (M INR) In functie van het aantal plaatsen gereserveerd voor de opvang voor korte periodes, wordt de aldus berekende omkaderingsnorm evenredig aangevuld op basis van de verhouding tussen de som van de erkende basiscapaciteit en van het aantal extra plaatsen gereserveerd voor dit soort opvang en de erkende basiscapaciteit.

Art. 48.De omkaderingsnormen met betrekking tot de directie en het administratief en boekhoudkundig team worden overeenkomstig de onderstaande elementen vastgesteld: a) Directienormen

Erkende basiscapaciteit

Aantal voltijdse equivalenten

Per vzw

1 erkenning

2 erkenningen

Meer dan 2 erkenningen

Van 15 tot 39

1

1

1 1/2

Van 40 tot 59

1

1 1/2

2

Van 60 tot 89

1 1/2

2

3

Van 90 tot 139

2

2 1/2

3

Van 140 tot 199

2 1/2

3

3 1/2

Van 200 tot 299

3

3 1/2

4


b) Normen voor het administratief en boekhoudkundig team

Erkende basiscapaciteit

Aantal voltijdse equivalenten

Per vzw

1 erkenning

2 erkenningen

Meer dan 2 erkenningen

Van 15 tot 29

1,3

1,4

1,5

Van 30 tot 39

1,8

2

2,2

Van 40 tot 59

2

2

2,4

Van 60 tot 89

2,4

2,6

3

Van 90 tot 139

3

3,2

3,4

Van 140 tot 199

4

4,2

4,4

Van 200 tot 299

5

5,2

5,4


Als een vzw over meerdere erkenningen als centrum of als aangepaste collectieve woonomgeving beschikt, worden de normen voor het directiepersoneel en het administratief en boekhoudkundig personeel op het niveau van de vzw vastgesteld. De verdeling van het directiepersoneel en het administratief en boekhoudkundig personeel wordt door de vzw bepaald en houdt rekening met de respectieve behoeften van elke erkenning. Aan elke erkenning moet minstens een 1/2 voltijds equivalent directie worden toegewezen.

Wanneer de directie een personeelslid delegeert om haar te vervangen, dan moet dit personeelslid houder zijn van een diploma hoger onderwijs.

ONDERAFDELING 3 - PSYCHOSOCIAAL, PARAMEDISCH EN EDUCATIEF TEAM - TECHNISCH PERSONEEL: MODALITEITEN VOOR DE BEREKENING VAN DE OMKADERINGSNORMEN

Art. 49.De resultaten van de door het multidisciplinaire team bekrachtigde evaluatieroosters van de personen met een handicap, maken tweemaal per jaar het voorwerp uit van een registratie. Indien op de datum van de registratie blijkt dat evaluaties voor bepaalde personen met een handicap nog niet konden worden bekrachtigd, dan wordt de som van de bestaande resultaten verhoudingsgewijs omgezet volgens het aantal personen met een handicap die in het centrum worden opgevangen.

De wijziging van de specifieke omkaderingsbehoeften van de personen met een handicap van een centrum wordt vastgesteld op basis van het resultaat van de voor het centrum meest gunstige omkaderingsbehoeften.

Deze wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op de betekening, door de dienst PHARE, van de herzieningsbeslissing.

Art. 50.Binnen de beperkingen van de beschikbare begroting heeft het voor het centrum meest gunstige resultaat de herziening tot gevolg van de betrokken omkaderingsnormen van het centrum vanaf 1 januari van het volgende jaar. In dit opzicht kan op de omkaderingsnormen een reductiecoëfficiënt worden toegepast.

Art. 51.Indien, in toepassing van de artikelen 15, 23 en 36, 1° van het bovengenoemde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018, de omkaderingsnormen naar boven worden herzien, dan worden deze normen van kracht op de eerste dag van de maand volgend op de betekening, door de dienst PHARE, van de herzieningsbeslissing.

Art. 52.Indien, in toepassing van de artikelen 15, 23 en 36, 1° van het bovengenoemde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018, de omkaderingsnormen naar beneden worden herzien, dan worden deze normen van kracht: 1. ofwel op de eerste dag volgend op het einde van de voorafgaande kennisgeving van de werknemer in kwestie.Deze voorafgaande kennisgeving wordt gegeven in de loop van de maand volgend op die van de betekening van de beslissing van herziening door de dienst PHARE; 2. ofwel op de dag waarop het aanhangsel aan het arbeidscontract van de werknemers in kwestie van kracht wordt.Dit aanhangsel wordt medegedeeld in de loop van de maand volgend op de maand van de betekening van de beslissing van herziening door de dienst PHARE; 3. of, bij gebrek, onmiddellijk.

Art. 53.Indien in een centrum de herziening van de omkaderingsnormen een vermindering van het werkgelegenheidsvolume tot gevolg heeft, moet het centrum de eventuele ontslagen paritair objectiveren en de dienst PHARE erover inlichten. Met het akkoord van het betrokken personeelslid geeft de dienst PHARE zijn gegevens door aan de centra waarvan de nieuwe omkaderingsnormen een stijging van het werkgelegenheidsvolume tot gevolg hebben. Deze centra verbinden zich ertoe de kandidatuur van deze personeelsleden prioritair te bestuderen.

AFDELING 5 - NORMEN IN VERBAND MET PERSONEN MET EEN HANDICAP

Art. 54.Het centrum biedt opvang aan ten minste 15 personen met een handicap.

Als dezelfde vzw ook erkend is voor het beheer van een woonomgeving, dan mag de minimale capaciteit niet minder dan 10 bedragen.

Art. 55.Om opgevangen te worden in een centrum moet de persoon met een handicap, behoudens de uitzonderingen vermeld in artikel 57, eerst een gunstige beslissing tot ondersteuning voor opvang in een centrum ontvangen hebben van de dienst PHARE, zoals bedoeld in artikel 17 van het decreet en waarvan de categorie overeenkomt met de erkenning van het centrum.

De ondersteuningsaanvraag voor opvang in een centrum wordt opgesteld volgens het door de dienst PHARE vastgestelde model.

Art. 56.De subsidiebeslissing, waarin de omkaderingsnormen zijn vastgelegd, wordt van kracht op de dag dat de persoon met een handicap wordt opgevangen door het centrum, op voorwaarde dat de aanvraag binnen de 5 werkdagen wordt ingediend; anders wordt zij van kracht op de dag van ontvangst van de aanvraag.

Als de ondersteuning geweigerd wordt, dan gaat de weigering in op de datum van de kennisgeving.

De ondersteuningsaanvraag moet door het centrum worden ingediend aan de hand van een formulier dat ondertekend wordt door de verantwoordelijke van het centrum en dit binnen de 5 werkdagen vanaf de opname van de persoon met een handicap.

Deze laatste of zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger bevestigt daarin de opname in het centrum.

De vorm van de aanvraag wordt bepaald door de dienst PHARE. De aanvraag wordt vervolledigd met recente gegevens uit het individuele dossier (behalve voor opnames aan maximale capaciteit, opvang voor korte periodes, met toekenning van een uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding en met voorrangsovereenkomst) dat samengesteld is uit: 1. een medisch luik;2. een psychologisch luik;3. een socio-educatief luik: a) met de anamnese;b) de analyse van de behoeften;c) het geïndividualiseerde project dat onder meer de doelstellingen en de aangewende middelen omvat om dit te verwezenlijken.

Art. 57.Zijn niet onderworpen aan een beslissing tot ondersteuning voorafgaand aan de opvang in een centrum, zoals bedoeld in artikel 17 van het decreet: de opvang voor korte periodes, de opvang van een persoon met een handicap van wie de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, niet meer in staat is om zijn of haar opdracht te vervullen of wanneer de huidige toestand een gevaar vormt voor de integriteit van de persoon met een handicap of zijn of haar omgeving.

Art. 58.De dagen van aanwezigheid en de daarmee gelijkgestelde dagen die in aanmerking worden genomen voor de persoon met een handicap die wordt opgevangen in de zin van dit besluit, zijn de dagen waarop de persoon: 1° tijdens de week aanwezig is op externe activiteiten georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van het centrum en die deel uitmaken van het geïndividualiseerde project van de persoon met een handicap;2° afwezig is met een medisch attest of een hospitalisatieattest;3° maximaal 10 dagen per jaar afwezig is, gerechtvaardigd door een document waaruit een familiale gebeurtenis blijkt of door een rechterlijke beslissing;4° maximaal 12 dagen per jaar afwezig is, schriftelijk gemotiveerd door de persoon met een handicap of door de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van de persoon met een handicap;5° afwezig is omwille van een collectieve gebeurtenis waardoor het onmogelijk is om naar het centrum te komen, met het akkoord van de dienst PHARE;6° afwezig is wegens vakantie gedurende maximaal 24 werkdagen per kalenderjaar voor niet-schoolgaande volwassenen en tijdens de schoolvakanties voor de anderen. In het totaal aantal dagen dat een opgevangen persoon met een handicap wordt opgenomen, is inbegrepen de dag waarop de afvloeiing plaatsvindt, behalve indien hij naar een andere dienst wordt overgeplaatst.

De dag waarop de afvloeiing plaatsvindt, wordt uiterlijk vastgesteld de laatste dag waarop de opgevangen persoon met een handicap aanwezig is. Met de laatste aanwezigheidsdag wordt gelijkgesteld, de laatste dag van een periode van ziekte of hospitalisatie, zoals bedoeld in 4°.

Art. 59.De beoordeling van de specifieke omkaderingsbehoeften van elke persoon met een handicap gebeurt op grond van de door de dienst PHARE vastgestelde modaliteiten gedurende de eerste zes maanden nadat de persoon zijn of haar intrek heeft genomen in de woonomgeving, met behulp van het in bijlage 3 opgenomen evaluatierooster.

Deze beoordeling is niet van toepassing op personen met een handicap die voor korte periodes, aan maximale capaciteit of met een voorrangsovereenkomst in een centrum opgevangen worden.

Art. 60.Binnen 30 dagen nadat de beoordeling door de dienst PHARE is uitgevoerd, wordt het centrum op de hoogte gesteld van de categorie van complementaire omkaderingsbehoeften die door het multidisciplinaire team is vastgesteld. Deze mededeling vermeldt, indien nodig, de periode waarna de categorie opnieuw beoordeeld kan worden.

Art. 61.Het centrum of de dienst PHARE kan verzoeken om een herbeoordeling van de categorie van complementaire omkaderingsbehoeften.

De beslissing van het multidisciplinaire team wordt geregistreerd vanaf de maand die erop volgt.

AFDELING 6 - NORMEN IN VERBAND MET DE VERHOUDINGEN TUSSEN HET CENTRUM EN DE PERSOON MET EEN HANDICAP ONDERAFDELING 1 - HUISHOUDELIJK REGLEMENT

Art. 62.Het centrum stelt een huishoudelijk reglement op.

Dit reglement vermeldt ten minste: 1° de rechten en plichten van het centrum ten aanzien van de persoon met een handicap;2° de rechten en plichten van de persoon met een handicap;3° de verbintenis van de woonomgeving, met inachtneming van het collectieve project, het geïndividualiseerde project van de persoon en de rechterlijke beslissingen, om de persoon met een handicap de vrijheid te laten naar eigen keuze aanwezig te zijn tijdens het weekend en vakantieperiodes;4° de verbintenis van het centrum aan de persoonlijke vragen voor informatie vanwege de persoon met een handicap of zijn of haar vertegenwoordigers tegemoet te komen;5° de modaliteiten voor het indienen van de informatieaanvragen en klachten en hun behandelingsmethode;6° de maatregelen die worden genomen wanneer een persoon met een handicap die opgevangen wordt de werkingsregels overtreedt of wanneer het materiaal met opzet beschadigd wordt;7° de namen van de persoon die instaat voor het dagelijkse beheer en desgevallend van de voorzitter van de raad van bestuur;8° de bepaling die in artikel 95 ingeschreven is;9° de regels voor deelname van personen met een handicap aan en in het bijzonder de werkingsregels van de raad van gebruikers;10° de vermelding van de risico's die gedekt worden door de verzekeringen die de woonomgeving heeft afgesloten;11° de gegevens van de dienst PHARE en de inspectiedienst van de SPFB;12° het bestaan van de mogelijkheid van bemiddeling door de dienst PHARE ingeval van een blijvende onenigheid tussen de partijen die de uitvoering van de gepersonaliseerde overeenkomst niet langer toelaat. Dit document wordt opgesteld van bij de start van de erkenning. Het wordt ten minste om de vijf jaar herzien in samenwerking met het psychosociale, paramedische en educatieve team. De raad van gebruikers brengt een advies uit over het huishoudelijk reglement en elke wijziging ervan.

ONDERAFDELING 2 - DE GEINDIVIDUALISEERDE OVEREENKOMST

Art. 63.Het centrum sluit in het licht van de in de artikelen 59 en 60 van het decreet omschreven opdrachten een geïndividualiseerde overeenkomst met de persoon met een handicap.

Die overeenkomst vermeldt ten minste: 1° de identiteit van de partijen: de identiteit van de persoon met een handicap en desgevallend die van zijn wettelijke vertegenwoordiger, lasthebber of bewindvoerder, en wanneer een andere natuurlijke of rechtspersoon instaat voor de betaling, ook diens identiteit;2° de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst, de duur van de overeenkomst, de eventuele proefperiode;3° de wijze waarop de overeenkomst voor het verstrijken van de overeengekomen termijn kan worden gewijzigd, aangevuld of verbroken (voorwaarden, duur van de opzeggingstermijn), met inbegrip van de verplichting tot voorafgaand overleg tussen het centrum en de persoon met een handicap of diens wettelijke vertegenwoordiger, behoudens overmacht of hoogdringendheid, in welke gevallen het overleg binnen de drie werkdagen na het nemen van deze maatregelen moet plaatsvinden;4° de criteria en regels voor het doorverwijzen van de persoon met een handicap;5° het bedrag van de financiële bijdrage, de bepaling van de te factureren toeslagen en de betalingswijze daarvan;6° de datum van ondertekening. Elke partij ontvangt een ondertekend exemplaar van de overeenkomst.

Het collectief project en het huishoudelijk reglement van het centrum, zoals omschreven in de artikelen 28 en 62, worden toegelicht en met ontvangstbewijs en na ondertekening voor akkoord aan de persoon met een handicap of diens wettelijke vertegenwoordiger overhandigd.

ONDERAFDELING 3 - HET INDIVIDUEEL DOSSIER

Art. 64.Er wordt in naam van de persoon met een handicap met wie een overeenkomst is ondertekend, een gecentraliseerd individueel dossier geopend. Dat dossier moet minstens de volgende gegevens bevatten die nodig zijn om de individuele follow-up te verzorgen: 1° administratieve gegevens;2° de geïndividualiseerde overeenkomst;3° de bevestiging dat de persoon met een handicap het collectief project en het huishoudelijk reglement bij de ondertekening van de geïndividualiseerde overeenkomst ontvangen heeft;4° het geïndividualiseerde project met een aanvraag of een eerste gesprek, een analyse van de behoeften, de doelstellingen en de ingezette middelen om die te bereiken en de beoordelingen waaraan de opgevangen persoon met een handicap deelneemt en die minstens om de 18 maanden plaatsvinden;5° het zorgdossier;6° het resultaat van het beoordelingsrooster;7° de beslissing tot ondersteuning, en desgevallend de erkenning van het statuut van zwaar zorgbehoevende. Wanneer de aangepaste collectieve woonomgeving en het centrum in dezelfde infrastructuur zijn ondergebracht, volstaat het om één individueel dossier bij te houden met specifieke bepalingen voor elk deel.

ONDERAFDELING 4 - REGELS IN VERBAND MET DE PARTICIPATIE VAN DE PERSONEN MET EEN HANDICAP

Art. 65.Met het oog op de participatie van de personen met een handicap bedoeld in artikel 71, eerste lid, 3° van het decreet wordt een gebruikersraad opgericht of wordt voorzien in een geïndividualiseerde jaarlijkse raadpleging die de dienst bepaalt en nader omschreven staat in het collectief project en die afgestemd is op de specifieke situatie van de personen met een handicap.

Indien een gebruikersraad wordt opgericht, wordt deze samengesteld uit de opgevangen personen met een handicap die zich kunnen laten vergezellen door iemand van hun keuze of door hun wettelijke vertegenwoordiger ofwel uit hun vertegenwoordigers die onder de gebruikers worden gekozen.

De opdracht van de gebruikersraad bestaat erin allerlei voorstellen met betrekking tot de levenskwaliteit en de praktische organisatie van de opvang van de personen met een handicap te formuleren. Hij brengt adviezen uit over het huishoudelijk reglement en de wijzigingen daarvan.

De gebruikersraad bepaalt zijn werking en vergadert minstens een keer per jaar.

Er worden notulen opgesteld, die toegankelijk zijn voor alle personen met een handicap of hun wettelijke vertegenwoordiger en voor de personeelsleden.

ONDERAFDELING 5 - FINANCIELE BIJDRAGEN

Art. 66.Het centrum stelt een maandelijkse factuur van de opvangkosten op, rekening houdend met de afwezigheden van de vorige maand, en richt die aan de opgevangen persoon met een handicap of diens wettelijke vertegenwoordiger.

Art. 67.Er kan geen bijkomende financiële bijdrage worden gevraagd voor het dekken van de personeelskosten, de algemene kosten en de persoonsgebonden kosten, behalve voor de terugbetaling van de kosten verbonden aan de beschadiging van het materiaal of het goed dat aan de persoon met een handicap ter beschikking wordt gesteld.

Art. 68.In een centrum kan, in zoverre er geen wettelijke of reglementaire tegemoetkoming voor is, een bijkomende financiële bijdrage worden gevraagd voor: a) het deel van de kosten voor de gezondheidszorg en voor prothesen die ten laste blijven van de persoon met een handicap;b) de specifieke kosten voor incontinentiemateriaal;c) de kosten voor technische hulpmiddelen;d) het deel van de farmaceutische kosten waarvoor door de Franse Gemeenschapscommissie niet in een tegemoetkoming is voorzien, na aftrek van de tegemoetkomingen van de verzekeraar.

Art. 69.In een centrum kan overeenkomstig de regels die in de geïndividualiseerde overeenkomst zijn bepaald, een bijkomende financiële bijdrage worden gevraagd voor de gemaakte kosten om de opgevangen persoon met een handicap op diens eigen verzoek een vorm van comfort of ontplooiings- en vrijetijdsmogelijkheden te bieden die geen deel uitmaken van het collectief project.

Art. 70.Indien de persoon met een handicap beschermd is in de zin van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid sluiten tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, houdt het centrum zich overeenkomstig die status aan de bepalingen van de lastgevingsovereenkomst of van de beschikking van de vrederechter en raadpleegt het, indien nodig, de in die akte aangestelde lasthebber of bewindvoerder over de goederen.

Art. 71.Elke som geld waarover de persoon met een handicap beschikt om zijn lopende uitgaven en eventueel de in de artikelen 68 en 69 bedoelde kosten te dekken, moet vermeld staan op een individuele boekhoudkundige fiche.

In voorkomend geval wordt bij die boekhoudkundige fiche een bewijs van opening van een individuele rekening bij een bankinstelling gevoegd.

Elke verrichting die verband houdt met het beheer van de in het eerste lid bedoelde uitgaven, wordt binnen de acht dagen op de boekhoudkundige fiche vermeld. Als de persoon met een handicap of diens wettelijke vertegenwoordiger hierom verzoekt, wordt binnen de acht dagen een persoonlijk boekhoudkundig overzicht verstrekt.

De jaarlijkse afrekening wordt aan het einde van het kalenderjaar of bij het vertrek van de persoon met een handicap automatisch aan de persoon met een handicap of diens wettelijke vertegenwoordiger bezorgd.

Art. 72.De individuele boekhoudkundige fiche en de stukken met betrekking tot de door het centrum overeenkomstig artikel 70 geopende individuele rekening worden ter beschikking gehouden van de dienst PHARE, die ze om het even wanneer mag controleren.

AFDELING 7 - NORMEN IN VERBAND MET DE BETREKKINGEN TUSSEN HET CENTRUM EN DE DIENST PHARE ONDERAFDELING 1 - ACTIVITEITENVERSLAG

Art. 73.Het centrum bezorgt de dienst PHARE een activiteitenverslag tegen 30 juni van het boekjaar dat volgt op het desbetreffende boekjaar.

Dat verslag omvat ten minste: 1° gegevens in verband met de uitvoering van het woonproject en de uitoefening van de opdrachten;2° samengevoegde gegevens over de personen met een handicap, met ten minste het aantal, het geslacht, de leeftijd en het soort handicap;3° de middelen die ingezet worden voor de participatie en de inclusie van de personen met een handicap, waaronder ook de deelname aan gemeenschapsacties zoals bedoeld in artikel 71, 4° van het decreet;4° de hoogtepunten van de activiteit van het centrum;5° de samengevoegde gegevens over het tewerkgestelde personeel en de veranderingen die zich in de loop van het jaar hebben voorgedaan;6° de middelen die ingezet worden voor de deelname aan gemeenschapsacties bedoeld in artikel 71, 4° van het decreet;7° de middelen die ingezet worden voor de netwerkgerichte aanpak bedoeld in artikel 71, 5° van het decreet;8° de uitvoeringswijze en de resultaten van de interne beoordeling bedoeld in artikel 102 van het decreet op basis van de door de dienst PHARE bepaalde regels;9° de vooruitzichten in verband met de evolutie van het centrum, op het vlak van activiteiten en organisatie. ONDERAFDELING 2 - ANDERE OP TE STELLEN VERSLAGEN

Art. 74.Het centrum bezorgt de berichten van opname en ontslag uiterlijk binnen de vijf werkdagen aan de dienst PHARE en maakt daarvoor gebruik van de door de dienst PHARE vastgestelde modellen.

Art. 75.Het centrum brengt de dienst PHARE op de hoogte van elke afwezigheid van een persoon met een handicap van meer dan drie opeenvolgende maanden. Het centrum bezorgt de dienst PHARE een medisch of een hospitalisatieverslag, zodat het multidisciplinaire team een beslissing kan nemen over de verdere zorgverlening.

Het centrum brengt de dienst PHARE op de hoogte van iedere afwezigheid van meer dan twintig dagen per jaar die niet in artikel 58 staat vermeld.

Art. 76.In toepassing van artikel 16 van het decreet bezorgt het centrum de dienst PHARE tegen 30 juni van elk jaar op basis van het door de dienst bepaalde model een up-to-date overzicht van de opvangaanvragen die door personen met een handicap bij het centrum zijn ingediend.

Art. 77.Het centrum houdt voor de dienst PHARE een aanwezigheidsregister van de opgevangen personen met een handicap bij en maakt daarvoor gebruik van het door de dienst bepaalde model.

Art. 78.Het centrum brengt de dienst PHARE binnen de vijftien kalenderdagen op de hoogte van iedere wijziging in verband met de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden, evenals van iedere wijziging betreffende het in artikel 30 bedoelde personeel.

Voor elk personeelslid bedoeld in artikel 36 bezorgt het centrum binnen de vijftien kalenderdagen na de datum van aanwerving een kopie van de arbeidsovereenkomst, evenals alle bewijzen dat het personeelslid voldoet aan de reglementaire voorwaarden in verband met zijn functie en anciënniteit. Alleen de elementen die noodzakelijk zijn voor de berekening van de subsidie worden naar de dienst PHARE doorgestuurd.

ONDERAFDELING 3 - BOEKHOUDING

Art. 79.Het boekjaar waarvoor de rekeningen worden bijgehouden, stemt overeen met het kalenderjaar.

Het centrum bezorgt tegen 30 juni van het boekjaar dat volgt op het desbetreffende boekjaar aan de dienst PHARE zijn rekeningen en zijn balans, zoals die bij de Nationale Bank van België of bij de griffie van de handelsrechtbank zijn neergelegd. In laatstgenoemd geval wordt het bewijs van neerlegging bijgevoegd.

Art. 80.Het centrum bezorgt het in artikel 127 bedoelde verantwoordingsdossier voor de subsidies tegen 30 juni van het boekjaar dat volgt op het desbetreffende boekjaar aan de dienst PHARE. De dienst PHARE kan op basis van een gerechtvaardigd verzoek een bijkomende termijn toestaan.

Art. 81.De dienst PHARE stelt de nadere regels in verband met de bezorging van de in dit hoofdstuk bedoelde verslagen en gegevens vast. HOOFDSTUK 4 - SUBSIDIES EN FINANCIELE BIJDRAGEN AFDELING 1 - ALGEMENE REGELS VOOR DE TOEKENNING VAN DE SUBSIDIES

Art. 82.De subsidie voor een erkend centrum is jaarlijks verschuldigd.

Ze omvat: 1) een subsidie voor algemene kosten;2) een subsidie voor persoonsgebonden kosten;3) een subsidie voor het collectief vervoer van de personen met een handicap;4) een subsidie voor de tenlasteneming van het personeel bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk 2 van dit besluit. Deze subsidies mogen niet worden gebruikt om andere kosten te dekken dan deze waarvoor ze zijn bestemd, afgezien van de bepalingen van de artikelen 87 en 88.

Ze wordt gestort in de vorm van maandelijkse voorschotten en dat uiterlijk op de laatste werkdag van de maand die voorafgaat aan de maand waarvoor ze worden toegekend, met uitzondering van het voorschot voor de maand januari dat uiterlijk op de 15de van de maand wordt gestort.

Ze wordt vereffend nadat de dienst PHARE het in artikel 127 bedoelde verantwoordingsdossier heeft onderzocht.

Art. 83.Voor het maandelijkse voorschot wordt rekening gehouden met de verleende erkenning, de erkende capaciteit en de jaarlijkse evolutie van het in artikel 36 bedoelde personeel qua aantal, functie, anciënniteit en prestaties binnen de grenzen vastgesteld in afdeling 4 van hoofdstuk 3 met betrekking tot de omkaderingsnormen.

Art. 84.Wanneer de dienst PHARE vaststelt dat de aan het centrum gestorte maandelijkse voorschotten hoger zijn dan de verschuldigde jaarlijkse subsidies, vordert hij het te veel geïnde bedrag na overleg met de directie van het centrum over een periode van maximaal 12 maanden terug door het te compenseren via de volgende te storten maandelijkse voorschotten voor het lopende jaar.

Aan die terugvordering kunnen uitzonderlijk en op vraag van het centrum voorwaarden en termijnen worden gekoppeld. De dienst PHARE stelt een aflossingsplan op.

Art. 85.Wanneer de dienst PHARE vaststelt dat het centrum een te hoog bedrag geïnd heeft door opzettelijk verkeerde informatie te verstrekken of door zware beheersfouten, vordert hij de betaling van het onverschuldigde bedrag in één keer terug.

In dat geval stelt de dienst PHARE het Collegelid voor een procedure op te starten om de erkenning gedwongen te wijzigen of in te trekken.

Art. 86.Wanneer de dienst PHARE vaststelt dat het percentage van de totale personeelskosten van het centrum lager is dan het percentage dat bepaald is in artikel 92, vordert hij het verschil terug.

Art. 87.De subsidies die worden toegekend door de overheid of door organisaties die de overheid subsidieert, worden afgetrokken van de jaarlijkse subsidie, voor zover die subsidies zijn toegekend voor uitgaven die worden gedekt door de in toepassing van dit hoofdstuk toegekende subsidie, met uitzondering van de voor educatief verlof toegekende bedragen, de tegemoetkomingen ter compensatie van het rendementsverlies van de werknemer en de vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing op voorwaarde dat die bedragen in de personeelskosten worden geherinvesteerd.

Art. 88.De kosten die in aanmerking komen voor de subsidie voor personeelskosten, kunnen de in afdeling 2 van dit hoofdstuk bedoelde subsidie voor algemene kosten rechtvaardigen.

Art. 89.De toelaatbare kosten die de subsidies voor algemene en persoonsgebonden kosten kunnen rechtvaardigen, zijn nader bepaald in bijlage 1.

De kosten die in aanmerking komen voor subsidies voor algemene en persoonsgebonden kosten, kunnen een subsidiëring rechtvaardigen, in zoverre de persoonsgebonden kosten 25% van het subsidiebedrag rechtvaardigen.

Art. 90.Als het College in toepassing van de artikelen 15, 23 en 36, 1° van het bovengenoemde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 de erkende basiscapaciteit van een centrum vermindert, worden de maximumbedragen van de subsidies aangepast op de door het College vastgestelde datum waarop de erkenning gewijzigd of verlengd werd. AFDELING 2 - REGELS VOOR DE TOEKENNING VAN DE JAARLIJKSE SUBSIDIE ONDERAFDELING 1 - JAARLIJKSE SUBSIDIE

Art. 91.De jaarlijkse subsidie voor de personeelskosten dekt kosten van dergelijke aard die op geen enkel moment en in geen enkele omstandigheid hoger mogen zijn dan de in afdeling 4 van hoofdstuk 3 bepaalde omkaderingsnormen.

Art. 92.De subsidie dekt de gemaakte personeelskosten en wordt enkel berekend op basis van de in bijlage I NM van het NM-besluit vastgestelde barema's op basis van de in bijlage IV NM van het NM-besluit vastgestelde anciënniteit.

De weddeschalen die met iedere functie overeenstemmen, zijn bepaald in bijlage II NM van het NM-besluit. De gesubsidieerde functies en de specifieke toegangsvoorwaarden voor die functies zijn bepaald in bijlage III NM van het NM-besluit.

Bovenop deze barema's komt de haard- en standplaatstoelage die wordt bepaald op basis van de principes die zijn vastgesteld in punt 9 van bijlage V NM van het NM-besluit.

Het aldus verkregen bedrag wordt aangevuld met een werkgeversbijdrage die begrensd is tot het in bijlage 2 vermelde percentage, vermeerderd met 0,5%.

Die procentuele werkgeversbijdrage heeft betrekking op de punten 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11 van bijlage V NM van het NM-besluit.

Het overschreden gedeelte van de procentuele werkgeversbijdrage voor een erkenning kan worden overgedragen naar een andere erkenning van dezelfde vzw waarvoor het maximumbedrag niet is bereikt.

Art. 93.Een subsidie die overeenstemt met maximaal één procent van de in toepassing van de artikelen 106 en 107 berekende subsidie wordt toegekend om de verantwoorde kosten voor opleiding van het personeel te dekken.

De opleidingskosten kunnen ook supervisiekosten en kosten van de beoordeling voor intern gebruik, zoals bedoeld in artikel 103 van het decreet, omvatten.

Art. 94.Indien uit het onderzoek van het verantwoordingsdossier blijkt dat de procentuele werkgeversbijdrage 4% lager ligt of gelijk is aan de in bijlage 2 bepaalde procentuele werkgeversbijdrage, kan de dienst PHARE dat percentage met maximaal 4 % verminderen. Dat nieuwe percentage is van toepassing vanaf 1 januari volgend op de datum waarop de dienst PHARE het centrum daarvan in kennis heeft gesteld.

Indien uit het onderzoek van het verantwoordingsdossier blijkt dat de procentuele werkgeversbijdrage 4% hoger ligt dan de in bijlage 2 bepaalde procentuele werkgeversbijdrage, kan het Collegelid op voorstel van de dienst PHARE een afwijking toekennen vanaf 1 januari volgend op de datum waarop het nieuwe percentage ter kennis is gebracht. De vermeerdering moet worden gerechtvaardigd door een toename van het percentage in categorie C geëvalueerde personen met ten minste 25%.

Art. 95.Voor een centrum dat na de inwerkingtreding van dit besluit is erkend, stemt de procentuele werkgeversbijdrage overeen met het gemiddelde van de procentuele werkgeversbijdragen voor een gelijksoortige erkenning.

Indien het nieuwe centrum minstens 75% in categorie C geëvalueerde personen opvangt, dan is het gemiddelde percentage voor de centra die minstens 75% in categorie C geëvalueerde personen opvangen, erop van toepassing.

Art. 96.De jaarlijkse subsidie voor de personeelskosten is beperkt tot de personeelsleden die opgenomen zijn in het door het centrum gevalideerde kadaster van gesubsidieerd personeel. Daartoe bezorgt de dienst PHARE ieder centrum tegen 15 februari van het volgende jaar een tabel met een overzicht van al het gesubsidieerd en niet-gesubsidieerd personeel. Het centrum valideert dat document uiterlijk op 15 maart.

Art. 97.De subsidie voor de personeelskosten van een werknemer die een beroep doet op het Tandemplan, wordt toegekend op basis van hetzelfde werkvolume als het werkvolume dat hij presteerde voordat hij zijn prestaties tot een halftijdse betrekking verminderde.

Het bezoldigde prestatievolume van een werknemer die aangeworven wordt om een werknemer te vervangen die zijn drievierdetijdse of voltijdse prestaties vermindert tot een halftijdse betrekking, wordt niet in aanmerking genomen.

De volgende kosten en bijdragen worden beschouwd als uitgaven die in aanmerking komen voor de subsidie voor de personeelskosten van een werknemer die een beroep doet op het Tandemplan: 1° de bezoldigingskosten, werkgeversbijdragen en andere voordelen voor een werknemer die een beroep doet op het Tandemplan, zoals bepaald in bijlage V van het NM-besluit;2° de bezoldigingskosten, werkgeversbijdragen en andere voordelen voor een werknemer die wordt aangeworven om een werknemer te vervangen die op basis van het Tandemplan zijn prestaties vermindert tot een halftijdse betrekking, zoals bepaald in bijlage V van het NM-besluit;3° de bijdrage die in toepassing van het Tandemplan aan het Sociaal Fonds "Old Timer" wordt gestort.

Art. 98.De subsidie voor de personeelskosten omvat tevens een vergoeding die op basis van de hieronder omschreven regels aan de gesubsidieerde directeur en onderdirecteur van een centrum wordt toegekend: 1° de directeur of onderdirecteur die houder is van een universitair of gelijkgesteld diploma op 31 december 2000, krijgt een vergoeding van 5% berekend op basis van zijn barema;2° de directeur of onderdirecteur die houder is van een niet-universitair diploma, krijgt een vergoeding die overeenstemt met het verschil tussen zijn barema en dat van een directeur die houder is van een universitair diploma.

Art. 99.De subsidie voor de personeelskosten kan worden vermeerderd met de kosten van de boekhouding, op voorwaarde dat de boekhoudkundige norm waarmee voor de subsidie voor de personeelskosten rekening is gehouden, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval wordt het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-benutte norm vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar in het barema van boekhouder, werkgeversbijdragen inbegrepen, uitgaande van 1.924 werkuren per jaar.

Art. 100.De subsidie voor de personeelskosten kan worden vermeerderd met de kosten van het sociaal secretariaat of de kosten van de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid erkende dienstverleners inzake loon- en salarisbeheer en op voorwaarde dat de norm van het administratief team waarmee voor de subsidie voor de personeelskosten rekening is gehouden, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval wordt het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-benutte norm vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar in het barema van boekhouder, werkgeversbijdragen inbegrepen, uitgaande van 1.924 werkuren per jaar.

Art. 101.De subsidie voor de personeelskosten kan worden vermeerderd met de kosten van de wasserij, de ramenwassers, het tuinonderhoud of de gerichte vervanging van extern dienstpersoneel, op voorwaarde dat de norm van het technisch personeel waarmee voor de subsidie voor de personeelskosten rekening is gehouden, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval wordt het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-benutte norm vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar in het barema van technicus, werkgeversbijdragen inbegrepen, uitgaande van 1.924 werkuren per jaar.

Art. 102.De subsidie voor de personeelskosten kan worden vermeerderd met de kosten voor het bereiden van de maaltijden, op voorwaarde dat de norm van het technisch personeel waarmee voor de subsidie voor de personeelskosten rekening is gehouden, niet volledig is opgebruikt.

In dat geval wordt het bedrag van de aanvullende subsidie beperkt tot het bedrag dat overeenstemt met de niet-benutte norm vermenigvuldigd met een gemiddeld jaarloon gebaseerd op een anciënniteit van tien jaar in het barema van technicus, werkgeversbijdragen inbegrepen, uitgaande van 1.924 werkuren per jaar.

Art. 103.Wat het medisch personeel betreft, dekt de subsidie: - de activiteiten van de dokters die een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met een vzw waar minstens één centrum aan verbonden is; - de activiteiten van de dokters die aangenomen zijn met een arbeidscontract vóór 1 januari 2003; - het medisch personeel dat in dienst getreden is vanaf 1 januari 2003, wordt gesubsidieerd op basis van een VTE van wie de wekelijkse arbeidsduur wordt vastgesteld op 37 uur, met de volgende maximumbedragen: 30,85 voor een huisarts; 40,92 voor een specialist.

Art. 104.De subsidie voor de personeelskosten dekt de kosten van eventuele ontslagen na toepassing van de bepalingen van artikel 52, maar voor niet langer dan zevenentwintig weken, tenzij het Collegelid een afwijking heeft toegestaan ter wille van de naleving van de sociale wetgeving in verband met de duur van de opzeggingstermijn.

ONDERAFDELING 2: SUBSIDIE VOOR ALGEMENE KOSTEN

Art. 105.De jaarlijkse subsidie voor algemene kosten die aan de centra wordt toegekend, dient om de in bijlage 1 vermelde algemene kosten te dekken.

Art. 106.De jaarlijkse subsidie voor algemene kosten is beperkt tot een maximumbedrag van 1.314 euro vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit.

Overeenkomstig wat bepaald is in artikel 9, § 2, 2° van het bovengenoemde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018, is de erkende basiscapaciteit die voor de vaststelling van dat maximumbedrag in aanmerking is genomen, de erkende basiscapaciteit die aan het einde van de in de erkenningsbeslissing van het College opgenomen planning wordt beoogd.

ONDERAFDELING 3 - SUBSIDIE VOOR PERSOONSGEBONDEN KOSTEN

Art. 107.De jaarlijkse subsidie voor persoonsgebonden kosten die aan de centra wordt toegekend, dient om de in bijlage 1 vermelde algemene kosten te dekken.

Art. 108.De jaarlijkse subsidie voor persoonsgebonden kosten die aan een centrum wordt toegekend, is beperkt tot een maximumbedrag van 1.041,00 euro vermenigvuldigd met de erkende basiscapaciteit.

Voor de centra die kinderen opvangen, wordt per jaar een aanvullend bedrag van maximaal 645 euro toegekend voor elk van deze kinderen.

Overeenkomstig wat bepaald is in artikel 9, § 2, 2° van het bovengenoemde besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018, is de erkende basiscapaciteit waarmee voor de vaststelling van dat maximumbedrag rekening is gehouden, de erkende basiscapaciteit die aan het einde van de in de erkenningsbeslissing van het College opgenomen planning wordt beoogd.

In afwijking van de bepalingen van deze paragraaf bedraagt de forfaitaire subsidie voor personen met een handicap in korte opvang 5 euro per halve dag opvang.

Het maximumbedrag van de aldus berekende subsidie wordt met 4% of 2% verminderd, al naargelang de verhouding tussen het aantal opgevangen personen met een handicap op gemiddelde jaarbasis en de erkende basiscapaciteit lager is dan respectievelijk 90% of 95%.

ONDERAFDELING 3 - SUBSIDIE VOOR DE KOSTEN VAN COLLECTIEF VERVOER

Art. 109.Er wordt aan de centra een jaarlijkse subsidie voor collectieve vervoerskosten toegekend, die vastgesteld is op maximaal 1,09 euro (excl. btw) per kilometer of op maximaal 3,07 euro (excl. btw) per kilometer voor een aangepast voertuig.

ONDERAFDELING 4 - UITZONDERLIJKE SUBSIDIE VOOR DE VERSTERKTE BEGELEIDING VAN EEN JONGE OF VOLWASSEN NIEUWKOMER IN HET CENTRUM DIE COMPLEXE EN INTENSIEVE BEGELEIDING NODIG HEEFT

Art. 110.Om de opvang van de jongere of de volwassene vlotter te laten verlopen, kan aan het centrum gedurende zes maanden een uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding die overeenstemt met 0,5 VTE, worden toegekend.

Zij komt bovenop de complementaire individuele norm, die automatisch onder categorie C valt.

Desgevallend kunnen de individuele norm van de basisbehoeften en de individuele motorische norm worden toegekend. Zolang de uitzonderlijke subsidie wordt gefinancierd, komt het wooncentrum niet in aanmerking voor de individuele intensieve begeleidingsnorm.

Die norm kan eventueel worden toegekend, nadat de subsidietermijn verstreken is.

De verschillende voormelde normen zijn van kracht vanaf de opname in het centrum, op voorwaarde dat het bericht van opname in het wooncentrum binnen de vijf werkdagen wordt bezorgd.

Zo niet gaan ze in op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

De uitzonderlijke subsidie wordt verminderd in verhouding tot het aanwezigheidspercentage.

Art. 111.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding moet de jongere of de volwassene voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1. de persoon in kwestie heeft complexe en intensieve begeleiding nodig;2. die begeleiding vergt: - ofwel de voortdurende actieve aanwezigheid van een derde of derden om de persoon in kwestie wegens het vertonen van gewelddadig of gevaarlijk gedrag te beschermen tegen zichzelf of om de mensen in zijn omgeving te beschermen; - ofwel een zeer specifieke aanpak wanneer er sprake is van een combinatie van pathologieën waarover het centrum dat opvang wil bieden, zich normaal niet ontfermt, waardoor de persoon in kwestie er zonder de aanvullende subsidie niet terecht zou kunnen; 3. de persoon in kwestie was vóór zijn opname in het centrum: - in een procedure van uitsluiting uit het wooncentrum, de dienst of de school waar hij tot dan naartoe ging; - voor lange tijd opgenomen in het ziekenhuis - of thuis bij gebrek aan een passende oplossing wegens zijn complexe profiel. § 2. Het wooncentrum moet ernaar streven de opvang nadien ook zonder de uitzonderlijke subsidie te kunnen voortzetten door het team te leren omgaan met de specifieke noden van die persoon.

Art. 112.De uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding kan maximaal één keer worden verlengd.

Art. 113.Alvorens de persoon op te nemen vraagt het centrum het multidisciplinaire team een gunstige beslissing te nemen over de toekenning van een uitzonderlijke subsidie voor versterkte begeleiding in een aangepaste collectieve woonomgeving.

De subsidie kan met zes maanden worden verlengd, op voorwaarde dat het multidisciplinaire team dan opnieuw een gunstige beslissing neemt.

Art. 114.Na de opname in het wooncentrum wordt zo snel mogelijk een rooster met een beoordeling van de begeleidingsbehoeften, zoals weergegeven in bijlage 3, opgesteld.

Bij het aanvragen van een verlenging stelt het centrum aan het eind van de vijfde maand een beoordelingsverslag op waarvoor het gebruik maakt van het in bijlage 3 opgenomen rooster met een beoordeling van de begeleidingsbehoeften.

Dat verslag is gebaseerd op het geïndividualiseerde project van de persoon met een handicap en omschrijft uitvoerig de behoeften van de persoon, de doelstellingen en de middelen die worden ingezet om die doelstellingen te bereiken en de behaalde en niet-behaalde resultaten.

Het bevat een met redenen omkleed advies over de aanvraag om de aanvullende subsidie met zes maanden te verlengen, die wordt verantwoord door de nood aan extra begeleiding in vergelijking met de andere opgevangen personen met een handicap. Het wordt ondertekend door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, meer bepaald een arts, een kinesitherapeut, een verpleger of een paramedicus, en door de directie van het centrum.

AFDELING 3 - FINANCIELE BIJDRAGE

Art. 115.De dienst PHARE kan na ontvangst van de verantwoordingsstukken een willekeurige controle van de door het centrum meegedeelde bedragen uitvoeren.

Wanneer de dienst PHARE regelmatige en opzettelijke fouten in de berekeningswijze van de financiële bijdrage vaststelt, stelt diezelfde dienst het Collegelid voor een procedure op te starten om de erkenning gedwongen te wijzigen of in te trekken.

Art. 116.Met de financiële bijdrage komt de opgevangen persoon met een handicap tegemoet in zijn opvang en in de algemene werking van het centrum.

Het centrum int het bedrag van de financiële bijdrage bij de persoon met een handicap met inachtneming van de in dit deel bepaalde tarieven, kortingen en regels.

ONDERAFDELING 1 - FINANCIELE BIJDRAGE VOOR DE ALGEMENE OPDRACHTEN

Art. 117.§ 1. Het centrum int bij de persoon met een handicap een maandelijkse financiële bijdrage die als volgt is vastgesteld: - voor zijn opvang door het centrum: a) wanneer de persoon jonger is dan 21 jaar: 84 euro;b) wanneer de persoon 21 jaar of ouder is: 164 euro. - voor de vervoerskosten: Desgevallend een forfaitair bedrag, uitsluitend voor personen vanaf 21 jaar, dat als volgt is vastgesteld: a) binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 42 euro;b) buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 60 euro. § 2. De financiële bijdrage wordt al naargelang van de in gepersonaliseerde overeenkomst vermelde wekelijkse aanwezigheid per tiende verminderd in verhouding tot de voorziene halve dagen afwezigheid.

Art. 118.De in artikel 117 voorziene bedragen worden verminderd om rekening te houden met het aantal werkdagen van afwezigheid tijdens de maand. Die omvatten: a) afwezigheidsdagen verantwoord door de persoon met een handicap of diens ouders of diegenen die ermee belast zijn, met een maximum van 12 werkdagen per kalenderjaar;b) afwezigheidsdagen verantwoord door een medisch of een hospitalisatieattest;c) afwezigheidsdagen verantwoord door een hospitalisatieattest;d) afwezigheidsdagen verantwoord door een rechterlijke beslissing;e) afwezigheidsdagen bij familiale gebeurtenissen, om burgerplichten of -taken te vervullen of om voor het gerecht te verschijnen, aangetoond aan de hand van een bewijsstuk en met een maximum van 10 dagen per jaar;f) afwezigheidsdagen wegens vakantie gedurende maximaal 24 werkdagen per kalenderjaar voor niet-schoolgaande volwassenen en tijdens de schoolvakanties voor de anderen;g) afwezigheidsdagen verantwoord door een collectief evenement waardoor het niet mogelijk is om zich naar het centrum te begeven, mits de dienst PHARE zijn instemming geeft;h) sluitingsdagen van het centrum die het gevolg zijn van de overdracht van een wettelijke feestdag;i) pedagogische dagen die in het collectief project van het centrum zijn bepaald, op basis van de volgende formule: A - 90% van A x B/C;j) afwezigheidsdagen in de maand waarin de geïndividualiseerde overeenkomst begint of afloopt, volgens de volgende formule: A - 100% van A x B/C waarbij A = de financiële bijdrage voorzien in artikel 116; B = het aantal werkdagen van afwezigheid in de maand zoals gepreciseerd in dit artikel;

C = het aantal werkdagen in de desbetreffende maand.

ONDERAFDELING 2 - REGELS VOOR DE TOEKENNING VAN EEN KORTING VAN DE FINANCIELE BIJDRAGE

Art. 119.De persoon met een handicap die minder dan 21 jaar oud is, krijgt op het bedrag berekend op basis van de artikelen 116 en 117 en op het bedrag bepaald in artikel 128 een korting van 50% gedurende een bepaald jaar, indien het globaal belastbaar inkomen van het gezin verminderd met de vrijgestelde quotiteiten en vermeerderd met een eventueel belastbaar inkomen dat duidelijk is vermeld op het aanslagbiljet van zijn gezin met betrekking tot het op twee jaar na laatste jaar lager is dan 9.000 euro. De persoon met een handicap heeft geen recht op een korting, indien de houder van de in beschouwing genomen inkomens eigenaar is van andere onroerende goederen dan die welke als persoonlijke woning worden benut of van elk ander onroerend goed dat voor professionele doeleinden wordt gebruikt.

Art. 120.De persoon met een handicap van 21 jaar of ouder krijgt op het bedrag verkregen op basis van § 1 een korting van 50% indien zijn maandelijkse inkomens lager zijn dan 750 euro, na aftrek van een eventuele alimentatie, van medische, paramedische en farmaceutische kosten die verantwoord zijn door een medisch voorschrift en in de federale nomenclatuur van de gezondheidszorg zijn opgenomen voor zover ze betrekking hebben op prestaties uitgevoerd gedurende een periode van werkelijke aanwezigheid van de persoon met een handicap in het centrum, van de kosten van bewindvoerders over goederen die rechtstreeks verbonden zijn aan het inkomen waarmee voor de bepaling van de financiële bijdrage rekening is gehouden en van de huur of de terugbetaling van een hypotheeklening.

Art. 121.Voor de persoon met een handicap die zowel wordt opgevangen in een centrum als in een woonomgeving die door de Franse Gemeenschapscommissie of door een andere overheid zijn erkend, is het forfaitair bedrag in een door de Franse Gemeenschapscommissie erkend centrum vastgesteld op 0 euro.

ONDERAFDELING 3 - FINANCIELE BIJDRAGE VOOR DE SPECIFIEKE OPDRACHT

Art. 122.In afwijking van de artikelen 117, 118 en 120, paragrafen 1 tot 3 van dit besluit, wordt de financiële bijdrage van personen met een handicap die respijtzorg krijgen, vastgesteld op 5 euro per halve dag verzorging.

De persoon met een handicap die minder dan 21 jaar oud is, krijgt een korting van 50% gedurende een bepaald jaar, indien het globaal belastbaar inkomen van het gezin verminderd met de vrijgestelde quotiteiten en vermeerderd met een eventueel belastbaar inkomen dat duidelijk is vermeld op het aanslagbiljet van zijn gezin met betrekking tot het op twee jaar na laatste jaar, lager is dan 9.000 euro. De persoon met een handicap heeft geen recht op een korting, indien de houder van de in beschouwing genomen inkomens eigenaar is van andere onroerende goederen dan die welke als persoonlijke woning worden benut of van elk ander onroerend goed dat voor professionele doeleinden wordt gebruikt.

De persoon met een handicap van 21 jaar of ouder krijgt een korting van 50% indien zijn maandelijkse inkomens lager zijn dan 750 euro, na aftrek van eventuele alimentatie, van medische, paramedische en farmaceutische kosten die verantwoord zijn door een medisch voorschrift en in de federale nomenclatuur van de gezondheidszorg zijn opgenomen voor zover ze betrekking hebben op prestaties uitgevoerd in een periode van werkelijke aanwezigheid van de persoon met een handicap in het centrum, van de kosten van bewindvoerders over goederen en van de huur of de terugbetaling van een hypotheeklening.

Art. 123.Voor de persoon met een handicap die zowel wordt opgevangen in een centrum als in een aangepaste collectieve woonomgeving die door de Franse Gemeenschapscommissie of door een andere overheid zijn erkend, is het forfaitair bedrag in een door de Franse Gemeenschapscommissie erkend centrum vastgesteld op 0 euro.

Art. 124.Voor een in artikel 119 bedoelde persoon met een handicap geldt dat als zijn gezin een nieuw aanslagbiljet ontvangt, dit onmiddellijk aan het centrum moet worden bezorgd voor een eventuele herziening van de financiële bijdrage voor een volledig kalenderjaar.

Art. 125.Bij wijze van uitzondering voor de in artikel 119 bedoelde personen met een handicap en indien wordt vastgesteld dat de financiële bijdrage van een persoon met een handicap niet kan worden betaald ingevolge een wijziging van diens fiscale toestand, zoals de beschikbare inkomsten van het gezin, die onmiskenbaar recht geeft op een vermindering van de financiële bijdrage, dan wordt die vermindering toegekend. Deze vermindering wordt niet meer toegekend, zodra de reden die er aanleiding toe gaf, niet langer bestaat.

Art. 126.Indien er achterstallige inkomsten worden gestort, zal de financiële bijdrage van een persoon met een handicap met terugwerkende kracht voor de betrokken periode en in verhouding tot diens aanwezigheid in het centrum worden gecorrigeerd.

AFDELING 4 - VERANTWOORDINGSDOSSIER VOOR DE SUBSIDIES

Art. 127.§ 1. Het verantwoordingsdossier bevat de volgende stukken: 1° wat de personeelskosten betreft: - de individuele rekeningen van de werknemers uitgesplitst per erkenning, per functie en per soort contract (gesubsidieerd of niet-gesubsidieerd); - een overzicht van de onregelmatige prestaties op basis van het door de dienst PHARE vastgestelde model, indien die niet zijn opgenomen in de individuele rekeningen; - een overzicht van het dubbel vakantiegeld van alle werknemers uitgesplitst per erkenning en per functie voor het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarvoor de jaarlijkse subsidie is bepaald; - het C 450bis-attest van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - het attest van de FOD Financiën dat de betaling van de bedrijfsvoorheffing bewijst; - de eindafrekening van de wettelijke verzekering, voor ieder arbeidsongeval dat aanleiding heeft gegeven tot een schadevergoeding, een fotokopie van de door het wooncentrum gedane aangifte en de afrekening van de gestorte vergoedingen; - de eindafrekening van de arbeidsgeneeskunde; - een samenvattende tabel van de personeelskosten, met vermelding van het betrokken personeel, de aard van de gevolgde opleidingen en de kostprijs daarvan; - de lijst van de personen die de aanvullende prepensioensvergoeding genieten samen met de individuele rekening van elke betrokkene; - een overzicht van de gestorte vergoedingen voor extern verblijf; - voor de werknemers die in de loop van het boekjaar in dienst zijn getreden: het door de vorige werkgever afgeleverde vakantieattest; 2° wat de algemene kosten en de persoonsgebonden kosten betreft: - de algemene balans; - de afschrijvingstabellen van de vaste activa en de giften en subsidies in kapitaal; - het grootboek of de historiek van de lasten en opbrengsten; - het aantal personen dat wordt opgevangen op gemiddelde jaarbasis. 3° wat het collectief vervoer betreft: - de facturen met de bewijsstukken die een algemeen nader overzicht bieden van de data waarop de ritten zijn uitgevoerd, het aantal vervoerde personen met een handicap met hun naam en adres, en het aantal afgelegde kilometers.4° wat de financiële bijdragen van de personen met een handicap betreft: - een jaaroverzicht van de aanwezigheden en afwezigheden; - een jaaroverzicht van de maandelijkse bijdragen van elke persoon met een handicap en een algemeen samenvattend jaaroverzicht; - het bewijs van de storting van 2/3de van de kinderbijslag; - in geval van korting: ° Voor de persoon met een handicap die uitsluitend kinderbijslag ontvangt: een aanslagbiljet en desgevallend een afschrift van de verklaring op erewoord van de persoon die door het centrum gemachtigd is om het dossier te onderzoeken. ° Voor de persoon met een handicap van 21 jaar of ouder: het bewijs van de inkomsten en desgevallend het bewijsstuk van de alimentatie, het overzicht van de erelonen van een bewindvoerder over de goederen en het bewijs van de betaling van een financiële bijdrage.

De bewijsstukken van de afrekeningen van de financiële bijdragen worden in het centrum bewaard.

De dienst PHARE kan de lijst van de gevraagde stukken aanvullen. § 2. Indien het aantal personen met een handicap die het centrum op gemiddelde jaarbasis opvangt hoger is dan de erkende basiscapaciteit, wordt de aftrek van de financiële bijdragen van de subsidie die krachtens de artikelen 64 en 70 van het decreet aan het centrum is toegekend, verlaagd in verhouding tot de erkende basiscapaciteit.

Art. 128.De dienst PHARE controleert het verantwoordingsdossier. Hij stelt het verschil tussen de som van de gestorte voorschotten en het bedrag van de verschuldigde subsidie vast.

Hij legt een voorstel van beslissing voor aan het centrum. Het centrum heeft zes weken tijd om zijn opmerkingen kenbaar te maken.

Komt er binnen die termijn geen reactie, dan wordt het voorstel van de dienst PHARE als aanvaard beschouwd.

Binnen de zes weken na de datum waarop de opmerkingen ontvangen zijn, bezorgt de dienst PHARE de eindafrekening van de subsidie.

Art. 129.De in afdeling 3 van dit hoofdstuk bedoelde financiële bijdrage wordt van de subsidie afgetrokken. HOOFDSTUK 5 - VOORRANGSOVEREENKOMSTEN

Art. 130.Een centrum dat buiten zijn erkende basiscapaciteit maar binnen zijn maximumcapaciteit plaatsen openstelt voor de opvang van personen met een handicap wier behoeften het multidisciplinaire team als prioritair beoordeelt, krijgt een specifieke forfaitaire financiering toegekend, die nader bepaald wordt in een "voorrangsovereenkomst", waarvan het model in bijlage 4 van dit besluit is vastgesteld.

De voorrangsovereenkomst wordt gesloten tussen het centrum en de Franse Gemeenschapscommissie. Het bestaan ervan wijzigt de erkenning die door het College aan het centrum is toegekend, niet. Ze eindigt automatisch bij het vertrek van de persoon met een handicap.

Art. 131.Om eventueel in aanmerking te komen voor een voorrangsovereenkomst, moet de aanvraag van de persoon met een handicap beantwoorden aan de volgende criteria: * de hoogdringendheid van de opvang in een centrum gezien het belang van de follow-up en de verzorging die de persoon met een handicap door zijn fysieke, geestelijke of psychische toestand nodig heeft; * een van de volgende sociale redenen aantonen: - de voornaamste toeverlaat die hij in het gezin heeft, is niet meer in staat om zijn opdracht te vervullen; - de huidige toestand vormt een gevaar voor de integriteit van de persoon met een handicap of voor de integriteit van derden; - er is meerdere keren een uitsluitingsmaatregel opgelegd of opvang geweigerd aan de persoon met een handicap.

Art. 132.De bepalingen van de artikelen 62 tot 65 en artikel 29 zijn van toepassing op de persoon met een handicap die op basis van een voorrangsovereenkomst wordt verzorgd.

Art. 133.De forfaitaire financiering die op basis van een voorrangsovereenkomst aan een centrum wordt toegekend, is bedoeld om de bijkomende kosten van alle aard te dekken die verband houden met de zorg voor de persoon met een handicap wiens gegevens in de voorrangsovereenkomst zijn opgenomen.

Op jaarbasis komt deze financiering voor een voltijds verblijf overeen met maximaal de gemiddelde kostprijs van een plaats in het centrum in kwestie, vastgesteld op de datum van de inwerkingtreding van de voorrangsovereenkomst en waarbij rekening wordt gehouden met de evolutie van het aangeworven personeel qua aantal, scholing, barema en anciënniteit. De financiering wordt per tiende verminderd in verhouding tot de halve dagen afwezigheid die in de gepersonaliseerde overeenkomst zijn bepaald.

De financiële bijdrage van de persoon met een handicap wordt bepaald op grond van de bepalingen van afdeling 7 van hoofdstuk 3 van dit besluit.

Art. 134.De voorrangsovereenkomsten worden op de begroting van de dienst PHARE ten laste genomen op een aparte basisallocatie die losstaat van die voor de centra. HOOFDSTUK 6 - WIJZIGINGSBEPALING

Art. 135.Paragraaf 2 van artikel 38 van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 juli 2002 betreffende de erkenning van en de toelagen aan de dagcentra voor schoolgaande kinderen, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepalingen: "Het maximumbedrag per jaar voor de centra is gelijk aan 1.820 euro vermenigvuldigd met de erkende capaciteit. In de centra die kinderen opvangen die niet in een aangepaste collectieve woonomgeving worden opgenomen, wordt een aanvullend bedrag van maximaal 254 euro per jaar toegekend voor elk van deze kinderen". HOOFDSTUK 7 - OPHEFFINGSBEPALINGEN

Art. 136.Het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 september 2006 betreffende de erkenning van en de subsidies aan dagcentra en verblijfscentra voor personen met een handicap wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 55, vijfde en zesde lid, voor wat betreft de dagcentra voor schoolgaande kinderen bedoeld door het besluit 99/262/E2 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 18 juli 2002 betreffende de erkenning van en de toelagen aan de dagcentra voor schoolgaande kinderen.

Art. 137.Voor wat betreft de dagcentra, de artikelen 73, 74 en 75 van het besluit 99/262A van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 25 februari 2000 betreffende de individuele bepalingen van de Brusselse Franstalige Dienst voor Mindervaliden voor de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het arbeidsproces. HOOFDSTUK 8 - OVERGANGS-, AFWIJKINGS- EN SLOTBEPALINGEN AFDELING 1 - OVERGANGS- EN AFWIJKINGSBEPALINGEN

Art. 138.§ 1. De centra die op 31 december 2023 erkend zijn, behouden vanaf 1 januari 2024 hun erkenning tot het einde van de erkenningsperiode die vermeld is in de meest recente erkenningsbeslissing die ze van het College hebben gekregen. § 2. De centra die voor de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag tot verlenging van hun erkenning hebben ingediend, blijven onderworpen aan de erkenningsprocedure die bepaald is in hoofdstuk II van het besluit nr. 2006/554 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 21 september 2006 betreffende de erkenning van en de subsidies aan dagcentra en verblijfscentra voor personen met een handicap. § 3. In afwijking van artikel 13 van het besluit 2017/626 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 1 maart 2018 houdende de vaststelling van de wijzen en procedures voor de erkenning van centra, diensten, woningen of ondernemingen bedoeld in artikel 70 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van personen met een handicap, wordt de termijn voor het indienen van een aanvraag tot verlenging van de erkenning tot zes maanden verkort voor wooncentra waarvan de erkenning tussen 1 juli 2024 en 31 december 2024 afloopt.

Art. 139.De omkaderingsnormen worden in afwijking van artikel 61 herzien, zodra dit besluit van kracht wordt.

AFDELING 2 - SLOTBEPALINGEN

Art. 140.Treden in werking op 1 januari 2024: 1° afdeling 4 van hoofdstuk 5 van het decreet;2° de artikelen 16, 17, 62, 63, 70, 71, 72, 74, 75, 77, 92, 94, 95, 102 en 119 van het decreet;3° dit besluit.

Art. 141.De bedragen vermeld in de artikelen 105, 108, 109, 116, 119, 120 en 122 van dit besluit zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex van december 2001.

Vanaf 1 juli 2024 worden ze op 1 januari van elk jaar aangepast rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, hierna genoemd de gezondheidsindex, op basis van de volgende formule: basisbedrag x gezondheidsindex van december van het vorige jaar gezondheidsindex van december 2001

Art. 142.Het collegelid bevoegd voor het beleid inzake bijstand aan personen met een handicap, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 februari 2024.

Namens het College : B. TRACHTE, Voorzitster van het College van de Franse Gemeenschapscommissie R. VERVOORT, Lid van het College bevoegd voor het beleid inzake bijstand aan personen met een handicap

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^