Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 juni 2021
gepubliceerd op 25 juni 2021

Koninklijk besluit tot vaststelling van de investeringsdrempels, de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten, en de procedure van klassering. - Rechtzetting

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2021031723
pub.
25/06/2021
prom.
04/06/2021
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


4 JUNI 2021. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de investeringsdrempels, de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten, en de procedure van klassering. - Rechtzetting


In het Belgisch Staatsblad nr. 162 van 11 juni 2021 bladzijde 61527, werd het Verslag aan de Koning niet gepubliceerd.

Onderstaande teksten van het Verslag aan de Koning en het advies 69.021/3 van de Raad van State moeten worden ingevoegd: VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit koninklijk besluit heeft betrekking op het capaciteitsvergoedingsmechanisme (hierna "CRM").

Op 15 maart 2021 werd de wet tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 22 april 2019 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt teneinde een capaciteitsvergoedingsmechanisme in te stellen afgekondigd.

Deze wet werd aangenomen onder meer om de CRM-wet van 22 april 2019 aan te passen aan de Europese Verordening 2019/943 van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (hierna "Verordening 2019/943").

De Verordening 2019/943 bevat verschillende relevante bepalingen met betrekking tot het design van een CRM, waaronder artikel 22, lid 1: "Capaciteitsmechanismen: a) zijn tijdelijk;b) leiden niet tot onnodige marktverstoringen en beperken de zone-overschrijdende handel niet;c) gaan niet verder dan wat nodig is om de in artikel 20 bedoelde zorgpunten met betrekking tot de toereikendheid aan te pakken;d) selecteren capaciteitsaanbieders via een transparante, niet-discriminerende en concurrerende procedure;e) bieden stimulansen voor capaciteitsaanbieders om op momenten waarop systeemstress verwacht wordt beschikbaar te blijven;f) waarborgen dat de vergoeding wordt bepaald via de concurrerende procedure;g) bepalen de technische voorwaarden voor de deelname van capaciteitsaanbieders voordat de selectieprocedure van start gaat;h) staan open voor deelname van alle hulpbronnen die de vereiste technische prestaties kunnen verstrekken, met inbegrip van energieopslag en vraagzijdebeheer; i) leggen passende sancties op aan capaciteitsaanbieders die niet beschikbaar zijn in tijden van systeemstress." De ontwikkeling van een dergelijk mechanisme wordt verder uitgevoerd door middel van verschillende koninklijke besluiten en werkingsregels.

Dit koninklijk besluit geeft uitvoering aan artikel 7undecies, § 9 van de Elektriciteitswet, waarin staat: "Op voorstel van de commissie, opgesteld na openbare raadpleging en na advies van de netbeheerder, legt de Koning de criteria vast voor het in aanmerking komen van de investeringskosten, die toelaten om elke capaciteit in een capaciteitscategorie te klasseren, de investeringsdrempels die deze categorieën onderscheiden alsook de procedure van klassering." Dit koninklijk besluit bepaalt dus de procedure die capaciteitshouders dienen te doorlopen om een capaciteitscontract voor meer dan één periode van capaciteitslevering te bekomen, het legt de capaciteitscategorieën vast, alsook de methode voor het klasseren van een capaciteit in een capaciteitscategorie. Het bepaalt welke investeringskosten in aanmerking komen voor deze klassering en vanaf welke investeringsdrempels de capaciteit in aanmerking komt voor de verschillende capaciteitscategorieën. Het koninklijk besluit legt tenslotte vast hoe ex post de uitgevoerde investeringen zullen gecontroleerd worden en bepaalt de voorwaarden waaraan technische experts moeten voldoen.

Zoals voorzien in artikel 7undecies, § 9 van de Elektriciteitswet wordt dit Koninklijk Besluit genomen op voorstel van de commissie.

Enkel van het voorstel van investeringsdrempels wordt afgeweken.

Na een korte algemene inleiding over het CRM wordt in dit verslag aan de Koning ingegaan op de afwijking ten opzichte van de door de commissie voorgestelde investeringsdrempels in het ontwerp van Koninklijk besluit.

Algemene beschrijving van het CRM Een capaciteitsvergoedingsmechanisme is een marktmechanisme dat is opgezet om de toereikendheid van de middelen in de Belgische regelzone en dus de bevoorradingszekerheid van het land te garanderen door een bepaalde capaciteitsvergoeding toe te kennen in ruil voor het ter beschikking stellen van capaciteit gedurende een vooraf bepaalde periode van capaciteitslevering. De toekenning van een vergoeding vloeit voort uit een concurrerende veiling, op jaarbasis, voor een gegeven toekomstige periode van capaciteitslevering. De veilingen vinden lang genoeg vóór het begin van de desbetreffende periode van capaciteitslevering plaats, dat wil zeggen vier jaar en een jaar voor het begin van de desbetreffende periode van capaciteitslevering, om alle technologieën alsook bestaande en bijkomende capaciteit in staat te stellen deel te nemen aan het CRM. Technologieën kunnen deelnemen op basis van hun verwachte bijdrage aan de toereikendheid van de middelen, die wordt bepaald door de toepassing van reductiefactoren.

Het mechanisme is van toepassing op de gehele markt, wat betekent dat het alle capaciteit vergoedt die nodig is om aan de verwachte vraag te voldoen mits aan bepaalde criteria is voldaan, waardoor de betrouwbaarheidsnorm, d.w.z. het vooraf bepaalde niveau van bevoorradingszekerheid van het land, wordt gewaarborgd.

Na de veiling worden de capaciteitscontracten gegund aan de geselecteerde capaciteitsleveranciers. Dit contract, dat door de commissie is goedgekeurd overeenkomstig artikel 7undecies, § 7 van de Elektriciteitswet, beschrijft alle rechten en plichten van de contractuele partijen. Hoewel de looptijd van het standaardcontract 1 jaar bedraagt, is het ook mogelijk om op grond van artikel 7undecies, § 5, een contract te gunnen voor verschillende periodes van capaciteitslevering, afhankelijk van de vooraf bepaalde investeringsdrempels die in het koninklijk besluit zijn vastgesteld.

Het voorstel van investeringsdrempels van de commissie Het artikel 7undecies, § 9 van de Elektriciteitswet vereist een voorstel van de commissie, opgesteld na openbare raadpleging en na advies van de netbeheerder, dat de criteria vastlegt voor het in aanmerking komen van de investeringskosten, die toelaten om elke capaciteit in een capaciteitscategorie te klasseren, de investeringsdrempels die deze categorieën onderscheiden alsook de procedure van klassering.

Op 12 december 2019 keurde het directiecomité van de CREG haar voorstel van koninklijk besluit tot vaststelling van de investeringsdrempels en de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten met het oog op de klassering van capaciteiten in capaciteitscategorieën goed. Een eerdere versie van dit voorstel werd onderworpen aan een openbare raadpleging die plaatsvond van 1 tot 22 oktober 2019. Een tweede voorstel werd, onder de vorm van een ontwerp, goedgekeurd door het directiecomité van de CREG na een schriftelijke procedure, afgesloten op 19 november 2019. In haar aangepast voorstel had de CREG de waarden voor de investeringsdrempels niet gewijzigd.

In haar voorstel van 12 december 2019 legt de CREG in artikel 6 volgende investeringsdrempels vast: 1° voor een capaciteitscontract dat maximaal vijftien jaren bestrijkt: € 600 /kW;2° voor een capaciteitscontract dat maximaal acht jaren bestrijkt: € 400 /kW;3° voor een capaciteitscontract dat maximaal drie jaren bestrijkt: € 177 /kW. Deze waarden werden door meerdere marktpartijen en belanghebbenden bekritiseerd. Na de openbare raadpleging georganiseerd door de CREG heeft de AD Energie daarom aan PWC een opdracht gegeven tot aanvullende analyse op onderstaande onderzoeksvragen: 1. Zijn de drempels die de CREG in haar Ontwerp voor ogen heeft adequaat ? 2.Is de methodologie waarmee de drempel voor de contracten van 15 jaren wordt omgezet in drempels voor contracten van respectievelijk 3 jaren en 8 jaren adequaat ? Het rapport dat op 19 november 2019 door PWC werd neergelegd bij de AD Energie, concludeerde dat de door de CREG voorgestelde investeringsdrempel om als capaciteit in aanmerking te komen voor een 15 jaren contract te hoog lag om de principes van technologieneutraliteit te respecteren. Het rapport bevatte volgend tegenvoorstel voor de investeringsdrempels: Eerste optie gebaseerd op de referentie variant van het JRC ETRI rapport 2014 (publicatie door het Europese Joint Research Center met de Energie Technologie Referentie Indicatoren en hun projecties over de periode 2010-2050): 1° voor een capaciteitscontract dat maximaal vijftien jaren bestrijkt: € 420 /kW;2° voor een capaciteitscontract dat maximaal acht jaren bestrijkt: € 279 /kW;3° voor een capaciteitscontract dat maximaal drie jaren bestrijkt: € 124 /kW. Tweede optie gebaseerd op de lage variant van het JRC ETRI rapport: 1° voor een capaciteitscontract dat maximaal vijftien jaren bestrijkt: € 320 /kW;2° voor een capaciteitscontract dat maximaal acht jaren bestrijkt: € 212 /kW;3° voor een capaciteitscontract dat maximaal drie jaren bestrijkt: € 94 /kW. De CREG is daarop niet ingegaan.

Ook niet in de herziene versie van dit voorstel die de CREG goedkeurde na consultatie op 4 februari 2021. Deze herziening was nodig omwille van, onder andere, de evolutie van het Belgisch en Europees wetgevend kader en de noodzaak om de communicatie met de marktspelers en de certificering van investeringen te vereenvoudigen.

Verantwoording aanpassing drempels Techno-economische overwegingen 2 jaar na het eerste voorstel van de CREG van investeringsdrempels is de technologie voor Gecombineerde Gas en Stoom Cyclus centrales (STEG) geëvolueerd en bouwt men nu doorgaans beduidend grotere centrales met een beter rendement. Het betere rendement (63 % in plaats van 60 %) leidt tot een lagere CO2 uitstoot per geproduceerde elektrische MWh.

Omdat deze centrales iets grootschaliger zijn (rond 800 MW in plaats van 450 MW) is er op de investeringskost een schaalvoordeel waardoor de kost per geïnstalleerde capaciteit (kW) lager ligt, in die mate dat zij onder de door de CREG voorgestelde drempel van €600/kW om in aanmerking te komen voor een 15 jaren contract vallen . Doordat zij onder deze drempel vallen, zullen zij enkel in aanmerking komen voor 8 jaren contracten. Door de gelijkwaardige kapitaalsnoden zouden zij benadeeld kunnen worden tegenover projecten met minder efficiënte STEG centrales.

Door een verlaging van de investeringsdrempel om in aanmerking te komen voor een 15 jaren contract, worden deze grotere en efficiëntere STEG centrales in gelijkwaardige concurrentie gezet met andere gascentrales waardoor de bevoorradingszekerheidsdoelstelling met minder gascentrales bereikt wordt en bovendien met minder CO2 uitstoot.

Overwegingen met betrekking tot competitiviteit: Projectontwikkelaars van grote gascentrales zullen, net als andere grootschalige infrastructuurprojecten, kapitaal moeten samenbrengen.

Grote marktspelers kunnen daarvoor grotendeels beroep doen op eigen middelen (balans), maar kleinere marktspelers zullen daarvoor leningen moeten aangaan. Financiële instellingen zullen naar alle waarschijnlijkheid slechts krediet verlenen voor de periodes van gegarandeerde inkomsten, i.c. de duurtijd van het capaciteitscontract.

Hoe korter de contractduur hoe hoger de financieringskost per jaar (afbetaling van leningen). Deze financieringskost kan een belangrijke impact hebben op de biedprijs waarmee de capaciteitshouder zal deelnemen aan de veiling. Kortom, een kortere capaciteitscontractduur kan leiden tot hogere biedprijzen (in €/kW/j). Omdat biedprijzen begrensd zullen worden, zullen enkele projectontwikkelaars die door een te hoge investeringsdrempel niet in aanmerking komen voor 15 jaren contracten, mogelijks afzien van hun deelname aan de veiling. Dit verlaagt niet alleen de competitiviteit van de veiling zelf, maar dreigt ook de competitiviteit van de Belgische elektriciteitsmarkt na 2025 te benadelen omdat er minder verschillende elektriciteitsproducenten actief zullen zijn in die Belgische elektriciteitsmarkt.

Maatschappelijke kost overwegingen Zoals hierboven vermeld, kan de kapitaalsfinanciering een belangrijke impact hebben op de biedprijs. Hoe meer grootschalige projecten in nieuwe gascentrales beperkt worden tot 8 jaren capaciteitscontracten, hoe hoger hun biedprijzen (in €/kW/j) zouden kunnen zijn. Dit zal ertoe leiden dat de totaalkost van het CRM per jaar hoger zal zijn en er de eerste 8 jaren meer zal betaald worden dan het geval zou zijn als deze projecten een 15 jaren capaciteitscontract zouden hebben verkregen. Daarnaast tonen de meeste studies (1) met betrekking tot de Belgische bevoorradingszekerheid aan dat er ook na 2033 nog een grote nood bestaat aan stuurbare thermische capaciteit. In dat geval zullen deze nieuwe gascentrales ook na hun 8 jaren contract nodig zijn en zouden zij kunnen deelnemen aan het CRM. Ook bij lage biedprijzen na 2033 zou deze combinatie van veel capaciteiten met 8 jaren contracten en daarna de verlenging van deze capaciteiten met 1 jaar contracten, maatschappelijke duurder kunnen zijn over de termijn 2025-2040 dan deze capaciteiten al direct voor 15 jaar te contracteren.

Lagere investeringsdrempels zullen de toegang tot het CRM vergemakkelijken voor technologieën met lagere kapitaalsintensiteit, zoals batterijen, vraagsturing, levensduurverlenging bestaande WKK's, ... . Een globaal lagere kapitaalskost in het CRM zal leiden tot een lagere maatschappelijke kost.

Analyse van de motivering door CREG van de hoogte van de investeringsdrempels CREG hanteert een methodologie waarbij eerst een aantal waarden voor de investeringsdrempels worden vastgelegd om in aanmerking te komen voor 15 jaren contracten. Deze waarden bepalen ook de investeringsdrempels om voor 8 en 3 jaren contracten in aanmerking te komen door ervoor te zorgen dat deze in een gelijke annuïteit resulteren. Met deze waarden wordt dan getest welke technologieën in aanmerking komen voor de verschillende capaciteitscategorieën. Met het resultaat van deze test wordt nagegaan in welke mate de drempels de principes van technologie-neutraliteit respecteren en of hiermee het beoogde evenwicht tussen de belangen van de capaciteitshouders en de consumenten wordt verkregen.

Bepaling van de testwaarden Voor de testwaarden van de investeringsdrempels beschouwt de CREG de waarden toegepast in andere landen met een CRM: - Ierland: 10 jaren contract vanaf €300/kW - Verenigd Koninkrijk: 15 jaren contract vanaf €305/kW - Italië: 15 jaren contract vanaf €186 tot €232/kW - Polen: 15 jaren contract vanaf €706/kW (en 17 jaren contract indien CO2 emissies <450kg/MWh) Daaruit legt zij volgende testwaarden vast: €170, €250 en €600 in aanmerking te nemen kosten per kW geïnstalleerde capaciteit. De hoogste testwaarde is daarbij geïnspireerd op de Poolse waarde. De CREG blijkt daarbij geen rekening te houden dat de Poolse autoriteiten zich geëngageerd hebben naar de Europese Commissie dat een STEG centrale steeds beroep zal kunnen doen op een contract van 15 jaren (zie de eindbeslissing van de EC https://ec.europa.eu/competition/state_aid/cases/272253/ 272253_1977790_162_2.pdf randnummer 43 laatste zin).

De CREG beschouwt geen testwaarden tussen €250 en €600/kW, hoewel in de literatuur voor STEG centrales lagere investeringskosten per kW aangegeven worden (zoals €550/kW in de studie van Fichtner: https://www.elia.be/-/media/project/elia/elia-site/users-group/crm-implementation/documents/20201214_fichtner-report-cost-of-capacity-crm_en.pdf).

De €600/kW leidt voor een 400MW STEG centrale tot een annuïteit van de investering van €68/kW/j. De veronderstellingen in de onderbouwing van de CREG wijzen erop dat deze uitgingen van een oudere generatie aan STEG centrales. Een simulatie met een nieuwere generatie van STEG centrales van 800MW aan €550/kW, die met deze drempel een 8 jaren contract zou verkrijgen, zou getoond hebben dat dit zou leiden tot een annuïteit van €94/kW. Wetende dat de parlementaire resolutie 1220/007 voorziet dat biedprijzen niet hoger mogen zijn dan €75/kW, wijst dit op een eerste probleem met de kalibratie van deze drempelwaarde.

Respecteren technologie-neutraliteit De CREG test daaropvolgend, met de gekende variaties in investeringskosten voor de verschillende technologieën, welke daarvan beroep zouden kunnen doen op 15, 8 of 3 jaren contracten. In deze simulatie valt al op te merken dat met de investeringsdrempel op €600/kW, bijvoorbeeld in de categorie van STEG centrales, duurdere projecten beroep kunnen doen op 15 jaren contracten en goedkopere projecten op 8 jaren capaciteitscontracten. De CREG heeft niet geanalyseerd in welke mate dit impact kon hebben op de competitiviteit in de veiling van gelijkaardige projecten met slechts beperkte kostverschillen rond deze drempel van €600/kW. Bijkomende analyse uitgevoerd door de consultant haulogy in opdracht van de AD Energie van de mogelijke impact op biedprijzen in functie van de "missing money" van deze projecten, toont dat door de minder gunstige elektriciteitsmarktcondities tot 2030 de capaciteitshouders die beperkt zouden zijn tot 8 jaren contractduur hogere biedprijzen zouden hebben. Dit staat nog los van de hierboven vermelde impact van de financieringsmogelijkheden van deze projecten. Dat zou betekenen dat in de veiling duurdere gascentrales met 15 jaren contracten zouden geselecteerd worden over projecten die iets goedkoper zouden zijn. Dit wijst op een tweede probleem met de kalibratie van deze drempelwaarde.

Bovenstaand aangetoond kalibratieprobleem toont bovendien dat het mogelijks minder interessant is voor projectontwikkelaars om competitief te onderhandelen met hun toeleveranciers. Inderdaad, voor projecten die zich situeren omtrent de drempel van €600/kW is er het ongewenste effect dat zij een stimulus ontbreken om hun investeringen competitief te onderhandelen met hun toeleveranciers. Uit de publieke consultatie en marktgegevens blijkt dat een aantal van de grotere projecten zich net rond deze drempel situeren.

Beoordeling van het evenwicht tussen de belangen van de capaciteitshouders en de consumenten De volgende testwaarde van de CREG ligt op €250/kW wat meer dan de helft lager ligt dan €600/kW. Aan de hand van deze testwaarde van €250/kW toont de CREG aan dat heel veel technologieën in aanmerking zouden komen voor 15 jaren contracten. De CREG stelt dat lange termijn contracten risico's verschuiven van investeerders naar consumenten.

Daardoor meent de CREG dat het beter is om het aantal 15 jaren contracten te beperken en dat dit best kan door de investeringsdrempel hiervoor hoog te leggen. De CREG doet echter geen bijkomende simulaties met drempelwaarden tussen €250/kW en €600/kW en verifieert niet of in de dynamiek van de veiling dit ook daadwerkelijk het geval zou zijn (zoals hierboven reeds aangegeven).

Zoals hierboven ook toegelicht, betekenen 15 jaren contracten niet noodzakelijkerwijs een nadelige impact op de consument. Het is immers in verschillende studies op de bevoorradingszekerheid van België vastgesteld dat er ook na 2033 nood zal zijn aan stuurbare thermische capaciteit maar dit onder licht gunstigere elektriciteitsmarktcondities. Investeerders kunnen hun financieringsrisico's en marktrisico's daardoor beter spreiden. De biedprijzen zouden daardoor lager liggen, de competitiviteit zal hoger liggen, wat zou leiden tot een lagere jaarlijkse kost van het CRM. Bijkomende techno-economische analyse van de investeringsdrempels Een bijkomende analyse werd uitgevoerd in opdracht van de AD Energie door de consultant Compass Lexecon. Compass Lexecon heeft de opdracht gekregen om een economische analyse te maken van de investeringsdrempels toegepast in de capaciteitsvergoedingsmechanismen van andere Europese landen en de resultaten van capaciteitsveilingen in relatie tot hoe projecten in aanmerking komen voor langetermijncontracten.

De consultant Compass Lexecon stelde dat met betrekking tot de methodologie de Europese ervaring met CRM-veilingen aangeeft dat: - De methodologie om CAPEX-drempels voor de langerlopende contracten te bepalen gericht is op technologische neutraliteit, - Daarom wordt de drempel vaak vastgesteld op de laagste grens van de mogelijke CAPEX-range van de beste nieuwkomer of tegen een fractie van de gemiddelde investeringskosten. - Naast de CAPEX-drempel zijn andere toelatingscriteria belangrijk. De mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een langetermijncontract op basis van de investering uit het verleden, kan het verkrijgen van dergelijke contracten bijvoorbeeld vereenvoudigen voor projecten waarin vóór de eerste CRM-veilingen is geïnvesteerd.

Het voorstel van PwC is in lijn met een dergelijke aanpak, in tegenstelling tot de benadering van de CREG dat grotendeels gebaseerd is op een in Polen vastgestelde drempel met een ander aanbod van beste nieuwkomerstechnologieën, technologiespecifieke kosten en in aanmerking komende CAPEX. Bovendien heeft Polen zelf zijn drempel voor de laatst voltooide veiling herzien.

De studie van Compass Lexecon bevestigt daarnaast volgende impact van de CAPEX-drempels op de CRM-resultaten in de onderzochte Europese landen: - "Pivot"-contractdrempels van ongeveer 300€/kW (VK en Ierland), lieten STEG-centrales toetreden, terwijl een hogere drempel in Polen de toetreding van nieuwe steenkoolprojecten mogelijk maakte; - De internationale ervaring toont dat lage investeringsdrempels de concurrentie in de CRM-veilingen niet belemmeren. De eerder gegunde contracten verminderden meestal de concurrentie in Polen, waar de investeringsdrempel hoog is, maar nauwelijks de concurrentie in het VK, Ierland en Italië, waar de drempels laag zijn. - De beschikbare informatie uit de internationale ervaring met CRM's toont niet aan dat de capaciteitsprijs die voortkomt uit de veiling lager is als gevolg van het aandeel langerlopende contracten. De veiling resultaten in Polen en VK lijken aan te geven dat een groter aandeel langerlopende contracten vaak gepaard gaat met een hogere clearingprijs. Echter, de relatie tussen veilingclearingprijzen en het volume van geclearde nieuwe en gerenoveerde capaciteit met langeretermijn contracten, zou er eerder op kunnen wijzen dat de lagere financieringskosten bij langetermijncontracten de concurrentiekloof tussen de bestaande en de nieuwe / gerenoveerde units niet helemaal overbrugt.

Deze vaststellingen bevestigen dat het aan te bevelen valt om voor het vastleggen van de investeringsdrempels eerder de voorbeelden uit het VK, Ierland en Italië te volgen.

Aangepaste investeringsdrempels Het voorliggende Koninklijke besluit bevat bijgevolg aangepaste investeringsdrempels: 1° voor een capaciteitscontract dat maximaal vijftien jaren bestrijkt: € 360 /kW;2° voor een capaciteitscontract dat maximaal acht jaren bestrijkt: € 239 /kW;3° voor een capaciteitscontract dat maximaal drie jaren bestrijkt: € 106 /kW. Het advies van Compass Lexecon geeft aan dat de methodologie zoals toegepast in het rapport van PWC van 19 november 2019, met name gebruik makend van de laagste grens van de mogelijke CAPEX-range van de beste nieuwkomer, het meest geschikt is. De waarden die PWC berekend heeft kunnen echter niet één op één overgenomen worden.

Immers, zoals opgemerkt door de CREG, houden deze waarden geen rekening met aansluitingskosten.

Voor de aangepaste investeringsdrempels wordt, net zoals in de methodologie van de CREG, eerst de investeringsdrempel voor de 15 jaren capaciteitscontracten vastgelegd. Voor deze waarde werd uitgegaan van de minimum waarde van totale investeringskost voor STEG centrales zoals teruggevonden kan worden in de onderbouwing van de CREG (die dateert van 2019), en dit in de plaats van de gemiddelde waarde. Dit is in overeenstemming met de aanpak in andere Europese landen, zoals blijkt uit de conclusies van Compass Lexecon. Uit de literatuur (JRC ETRI en Fichtner) kan echter afgeleid worden dat deze investeringskost inmiddels waarschijnlijk lager zal liggen. Er wordt daarom van uitgegaan dat er 25 % leverancierskortingen kunnen bekomen worden. Het betreft hierbij de totale investeringskost, waarvan slechts een deel ook daadwerkelijk in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van de contractduur. De CREG hanteert hiervoor 80 %. Dit leidt tot het vastleggen van de investeringsdrempel voor het in aanmerking komen voor een 15 jaren capaciteitscontract op € 360 /kW. Vanuit deze waarden wordt de annuïteit bepaald. Deze is gelijk aan €40,78/kW/j.

Deze annuïteit wordt doorgetrokken naar de investeringsdrempels voor 8 en 3 jaren contracten, wat respectievelijk leidt tot €239/kW en €106/kW. Het KB voorziet verder dat de CREG, wanneer nodig en minstens om de drie jaar, een verslag zal opstellen over de noodzaak om deze investeringsdrempels te wijzigen. Bij deze periodieke herziening zal rekening worden gehouden met de technologische evoluties alsook met de Belgische en Europese energie- en klimaatdoelstellingen en de subdoelstellingen voor de elektriciteitsproductiesector. De contractduur van elektriciteitsproductie-installaties met een netto CO2 uitstoot moet immers verenigbaar zijn met de Belgische en Europese doelstellingen op vlak van de uitstoot van broeikasgassen en in het bijzonder de doelstelling om de EU klimaatneutraal te maken tegen 2050, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs.

Advies 69.021/3 van de Raad van State, gegeven op 13 april 2021 Ten gevolge van het advies 69.021/3 van de Raad van State, gegeven op 13 april 2021, wordt nog volgende verduidelijking in dit verslag opgenomen: De definitie van "dezelfde geografische locatie" wordt aangepast voor wat betreft de tweede situatie van meerdere kadasterpercelen, waarbij het geheel wordt doorkruist door een openbare weg. Het is inderdaad correcter om hier te spreken over een geheel van dicht bij elkaar liggende percelen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Energie, T. VAN DER STRAETEN _______ Nota https://www.plan.be/uploaded/documents/201805171245060.

WP_1805_11575.pdf https://www.elia.be/en/publications/studies-and-reports https://www.energyville.be/sites/energyville/files/downloads/ 2020/20200918_fullpresentation.pdf

Raad van State, afdeling Wetgeving advies 69.021/3 van 13 april 2021 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de investeringsdrempels en de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten' Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 6 april 2021. De kamer was samengesteld uit Wilfried VAN VAERENBERGH, kamervoorzitter, Chantal BAMPS en Koen MUYLLE, staatsraden, en Annemie GOOSSENS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Arne CARTON, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Koen MUYLLE, staatsraad. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 13 april 2021. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 2. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt er vooreerst toe om in capaciteitscategorieën te voorzien in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme waarin wordt voorzien door artikel 7undecies van de wet van 29 april 1999 `betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt' (hierna: de Elektriciteitswet), ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 15 maart 2021 `tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 22 april 2019 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt teneinde een capaciteitsvergoedingsmechanisme in te stellen'. De capaciteitscategorieën worden bepaald (artikel 2 van het ontwerp), evenals de in aanmerking komende investeringskosten (artikel 3) en de investeringsdrempels voor de indeling van een capaciteit in een capaciteitscategorie (artikel 6). Om een capaciteit in een capaciteitscategorie te kunnen klasseren, moet rekening worden gehouden met het nominaal referentievermogen van de capaciteit na de beoogde investering (artikel 4). Elke capaciteit die deel uitmaakt van een geaggregeerde offerte wordt geklasseerd in een capaciteitscategorie (artikel 5).

Om in een capaciteitscategorie te worden geklasseerd moet de capaciteitshouder of de beheerder van een geaggregeerde offerte een investeringsdossier indienen bij de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna: CREG) (artikel 7). De (inhoud van de) aanvraag wordt geregeld, evenals de behandeling ervan door de CREG (artikelen 8 tot 11).

Voorts wordt de controle van de CREG op de klassering van een capaciteit of van een geaggregeerde offerte in een capaciteitscategorie geregeld (artikelen 12 tot 17). Hiertoe bezorgt een capaciteitsleverancier aan de CREG het afsluitingsdossier van de investering (artikel 13). De communicatie tussen de CREG en de capaciteitsleverancier wordt geregeld (artikel 14), evenals de bevoegdheden van de CREG in het geval van laattijdige indiening of niet-indiening van het afsluitingsdossier (artikel 15), bij gebrek aan aanvullende informatie (artikel 16) of indien wordt vastgesteld dat het project geen recht heeft op de aanvankelijke toegekende klassering (artikel 17).

Ten slotte worden de voorwaarden bepaald waaronder een persoon door een capaciteitshouder of -leverancier mag worden aangewezen als technisch expert (artikel 18).

Het te nemen besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad (artikel 19).

Voorafgaande opmerking 3. Het ontwerp is zeer technisch van aard, zodat alle finesses ervan moeilijk te doorgronden zijn.De toetsing van het ontwerp aan hogere rechtsnormen, en met name aan het recht van de Europese Unie, is dan ook niet evident.

Uit de vaststelling dat over een bepaling in dit advies niets wordt gezegd, mag daarom niet zonder meer worden afgeleid dat er niets over gezegd kan worden en, indien er wel iets over wordt gezegd, dat er niet méér over te zeggen valt. Het zal aan de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak en, desgevallend, het Hof van Justitie, toekomen om zich in voorkomend geval hierover uit te spreken.

Rechtsgrond 4.1. Voor het ontwerp kan vooreerst rechtsgrond worden gevonden in artikel 7undecies, § 9, vierde lid, van de Elektriciteitswet. In die bepaling wordt de Koning gemachtigd om, op voorstel van de CREG, opgesteld na openbare raadpleging en na advies van de netbeheerder, de criteria vast te stellen voor het in aanmerking komen van de investeringskosten die toelaten om elke capaciteit in een capaciteitscategorie te klasseren, de investeringsdrempels die deze categorieën onderscheiden, alsook de procedure van klassering.

Voorts kan een beroep worden gedaan op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning (artikel 108 van de Grondwet), gelezen in samenhang met artikel 7undecies, § 9, van de Elektriciteitswet. 4.2. In het tweede lid van de aanhef van het ontwerp wordt ook verwezen naar artikel 7undecies, § 5, van de Elektriciteitswet. In die bepaling wordt evenwel enkel het advies geregeld dat de Algemene Directie Energie van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en de netbeheerder geven over het voorstel van de CREG inzake de specifieke waarden van de parameters waarmee het volume aan te kopen capaciteit wordt bepaald. Vermits hieromtrent niets in het te nemen besluit wordt bepaald, moet geen rechtsgrond worden gezocht in die bepaling van de Elektriciteitswet.

Vormvereisten 5.1. Het ontwerp bevat bepalingen die de verwerking van persoonsgegevens regelen. Zo worden in artikel 7, § 1, derde lid, van het ontwerp de elementen bepaald die het investeringsdossier minstens bevat, waaronder een aantal persoonsgegevens.

Artikel 36, lid 4, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 `betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)', gelezen in samenhang met artikel 57, lid 1, c), en overweging 96 van die verordening, voorziet in een verplichting om de toezichthoudende autoriteit, in dit geval de Gegevensbeschermingsautoriteit bedoeld in de wet van 3 december 2017 `tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit', te raadplegen bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking. 5.2. In antwoord op de vraag om het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit verklaarde de gemachtigde: "De adviesaanvraag zal eerstdaags verstuurd worden." Bijgevolg moet het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit nog worden ingewonnen. 5.3. Indien de aan de Raad van State voorgelegde tekst ten gevolge van het vervullen van de voornoemde vormvereiste nog wijzigingen zou ondergaan, moeten de gewijzigde of toegevoegde bepalingen, ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, alsnog aan de afdeling Wetgeving worden voorgelegd.

Algemene opmerkingen 6. Het ontwerp bevat een aantal bepalingen die een overname of een parafrasering vormen van bepalingen in artikel 7undecies van de Elektriciteitswet.Zo wordt in artikel 7, § 1, eerste lid, van het ontwerp de datum hernomen voor dewelke het investeringsdossier moet worden ingediend bij de CREG. (1) Bepalingen die enkel een hogere norm in herinnering brengen door die over te nemen of te parafraseren, horen in beginsel niet thuis in een uitvoeringsregeling, onder meer omdat daardoor onduidelijkheid dreigt te ontstaan omtrent de juridische aard van de overgenomen bepalingen en erdoor verkeerdelijk de indruk wordt gewekt dat de overgenomen regels kunnen worden gewijzigd door de overheid die de regels overneemt. Enkel wanneer het voor een goed begrip van de ontworpen regeling onontbeerlijk is dat bepalingen uit een hogere rechtsnorm worden overgenomen, kan dergelijke werkwijze worden gebillijkt, en dan enkel op voorwaarde dat de oorsprong van de betrokken regels wordt vermeld (door het aanbrengen van de vermelding "overeenkomstig artikel ... van de wet van ...") en dat de overname correct en letterlijk gebeurt om geen onduidelijkheid te doen ontstaan omtrent de juiste draagwijdte ervan.

Indien de stellers van het ontwerp deze - in beginsel overbodige - herhalingen wensen te behouden, moet bijgevolg de oorsprong van de betrokken regels worden vermeld. (2) 7. De stellers van het ontwerp dienen de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst van het ontwerp en het consequent gebruik van de gehanteerde terminologie nog eens grondig na te gaan. Zo worden in de Nederlandse tekst van artikel 12, § 3, van het ontwerp de woorden "à la commission" in de Franse tekst niet vertaald. In de Nederlandse tekst van het ontwerp stemt het opschrift van hoofdstuk VI (`Bijzondere voorzieningen') niet overeen met de Franse tekst (`Dispositions finales'). 8. Artikel 1 van het ontwerp voorziet in een aantal definities.In de daarop volgende artikelen van het ontwerp worden de in die bepaling gedefinieerde begrippen echter niet op een consistente wijze gehanteerd.

Zo wordt in artikel 5, § 1, van het ontwerp niet het in artikel 1, § 2, 10°, van het ontwerp gedefinieerde begrip "nominaal referentievermogen" gehanteerd, maar wordt gewag gemaakt van het "maximaal nominaal referentievermogen", en dit terwijl in de voormelde definitie al is vermeld dat het gaat om het maximale vermogen van een capaciteit. Daarnaast bevat artikel 1, § 2, 9°, van het ontwerp een definitie van het begrip "dezelfde geografische locatie", maar wordt in de Nederlandse tekst van artikel 7, § 2, van het ontwerp gewag gemaakt van "eenzelfde geografische site". In artikel 1, § 2, 3°, van het ontwerp wordt het begrip "in aanmerking komende kosten" gedefinieerd, terwijl in artikel 3, § 1, eerste lid van het ontwerp gewag wordt gemaakt van "in aanmerking komende investeringskosten".

Bijgevolg moet worden nagegaan of de in artikel 1 van het ontwerp gedefinieerde begrippen consequent worden gebruikt en moet de in het ontwerp gehanteerde terminologie in het licht hiervan worden aangepast.

Onderzoek van de tekst Opschrift 9. Aangezien het ontwerp er niet toe beperkt is de investeringsdrempels en de criteria voor het in aanmerking komen van investeringskosten vast te stellen, verdient het aanbeveling om het opschrift aan te passen zodat het beter de inhoud van het te nemen besluit weergeeft. Aanhef 10.1. De aanhef moet worden aangepast aan hetgeen hiervoor over de rechtsgrond voor het ontwerp is opgemerkt. Zo moet in het tweede lid van de aanhef de verwijzing naar artikel 7undecies, § 5, van de Elektriciteitswet worden weggelaten. 10.2. In het tweede lid van de aanhef schrijve men "ingevoegd bij de wet van 15 maart 2021" (in plaats van " ingevoegd bij de wet van 22 april 2019").

Artikel 1 11.1. In artikel 1, § 2, 9°, van het ontwerp wordt het begrip "dezelfde geografische locatie" als volgt gedefinieerd: "eenzelfde kadasterperceel, of meerdere kadasterpercelen die aan elkaar grenzen of meerdere kadasterpercelen die niet aan elkaar grenzen maar deel uitmaken van een geheel van tegen elkaar liggende percelen, ongeacht of er al dan niet een openbare weg door dat geheel loopt".

Het lijkt tegenstrijdig om omtrent dezelfde percelen gewag te maken van percelen "die niet aan elkaar grenzen" en van "tegen elkaar liggende percelen". Wanneer twee percelen tegen elkaar liggen, grenzen ze per definitie aan elkaar. De vraag rijst of niet veeleer dicht bij elkaar liggende percelen worden bedoeld.

Voorts vloeit uit de voormelde definitie voort dat het gegeven dat een openbare weg twee percelen scheidt, niet verhindert dat het om dezelfde geografische locatie gaat. De vraag rijst of hetzelfde geldt wanneer twee percelen door een waterweg van elkaar worden gescheiden.

Dit moet minstens in het verslag aan de Koning worden verduidelijkt. 11.2. Voor de definitie van het begrip "dagelijks programma" in artikel 1, § 2, 6°, van het ontwerp wordt verwezen naar de definitie van hetzelfde begrip in artikel 2, 22°, van het nog te nemen koninklijk besluit "tot vaststelling van de berekeningsmethode van het noodzakelijke capaciteitsvolume en de parameters die nodig zijn voor de organisatie van de veilingen in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme". Daargelaten het gegeven dat die verwijzing niet lijkt te kloppen, (3) zou het de leesbaarheid van het ontwerp evenwel ten goede komen indien de in dat besluit vervatte definitie hier wordt hernomen. Indien dit niet gebeurt, zal er alleszins voor moeten worden gezorgd dat beide besluiten gelijktijdig in werking treden.

Artikelen 3 en 4 12.1. De artikelen 3 en 4 van het ontwerp betreffen de klassering van een capaciteit in een capaciteitscategorie.

Dienaangaande wordt in artikel 3, § 1, eerste lid, van het ontwerp bepaald dat voor de klassering van een capaciteit in een capaciteitscategorie "alleen" rekening wordt gehouden met "in aanmerking komende investeringskosten". Artikel 4 van het ontwerp luidt daarentegen als volgt: "Om een capaciteit in een capaciteitscategorie te kunnen klasseren, moet rekening worden gehouden met het nominaal referentievermogen van de capaciteit na de beoogde investering." De gemachtigde gaf in dit verband de volgende toelichting: "Om toe te laten vast te stellen in welke capaciteitscategorie een capaciteit kan worden ingedeeld, is het noodzakelijk niet enkel de bedragen van de in aanmerking komende investeringen te bepalen (m.a.w. de EURO's), maar ook het vermogen dat in rekening moet worden gebracht bij de berekening (m.a.w. de MW'en). In artikel 4 wordt specifiek verduidelijkt dat om geklasseerd te worden in een bepaalde categorie, rekening zal worden gehouden met het nominaal (en dus niet na toepassing van de reductiefactor) referentievermogen nss de beoogde investering. Dit principe geldt voor alle capaciteiten." Gelet hierop moeten de artikelen 3 en 4 van het ontwerp duidelijker worden geformuleerd, zodat blijkt dat artikel 3, § 1, van het ontwerp slechts een eerste fase in de procedure van de klassering betreft. Het woord "alleen" in die bepaling moet alleszins worden weggelaten. 12.2. In artikel 3, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de in aanmerking komende kosten investeringsuitgaven zijn "die noodzakelijk zijn voor de bouw en/of levering van de essentiële fysieke technische elementen van de capaciteit".

De vraag rijst wanneer een investeringsuitgave als noodzakelijk kan worden beschouwd voor de bouw of levering van de voormelde essentiële fysieke technische elementen. Kan, bijvoorbeeld, de bouw van een systeem voor CO2-captatie ("Carbon Capture and Storage (CCS)") als noodzakelijk worden beschouwd, als de vergunning voor de bouw of levering van de essentiële fysieke technische elementen van de capaciteit hiervan afhangt? Hieromtrent om toelichting gevraagd, verklaarde de gemachtigde: "De in aanmerking komende kosten worden omschreven in artikel 3, § 1 van het ontwerp van Koninklijk Besluit. Hierin staat onder meer: `en die noodzakelijk zijn voor de bouw en/of levering van de essentiële fysieke technische elementen van de capaciteit' Overeenkomstig § 3 van artikel 3 werden ontwerprichtlijnen gepubliceerd door de commissie (https://www.creg.be/nl/publicaties/beslissing-b2129), waar in randnummer 47 kan worden gelezen: `47. Een fysiek technisch element wordt essentieel geacht indien (...) en, in voorkomend geval, indien: het onmisbaar is voor de verkrijging van de vergunningen en de prekwalificatie van de capaciteit in het CRM'.

Op het eerste zicht, maar afhankelijk van concrete beoordeling van het geval, zouden dergelijke kosten in aanmerking kunnen komen." Die toelichting zou in het verslag aan de Koning bij het ontwerp moeten worden opgenomen.

Artikel 6 13. In artikel 6, § 2, van het ontwerp wordt bepaald dat de CREG een verslag opstelt over de noodzaak om de investeringsdrempels te wijzigen, dit verslag doorstuurt naar de minister bevoegd voor energie en het bekendmaakt op haar website. Uit artikel 7undecies, § 9, vierde lid, van de Elektriciteitswet vloeit evenwel voort dat de Koning de investeringsdrempels bepaalt op voorstel van de CREG. Bijgevolg moet in artikel 6, § 2, van het ontwerp het woord "verslag" telkens worden vervangen door het woord "voorstel" en schrijve men "dit voorstel" in plaats van "deze periodieke herziening".

Artikel 7 14.1. De nummering in de Nederlandse tekst van de paragrafen in artikel 7 van het ontwerp klopt niet, aangezien paragraaf 3 tweemaal voorkomt. Gelet op de Franse tekst moet de tweede vermelding van " § 3" in de Nederlandse tekst van het ontwerp worden weggelaten. 14.2. In artikel 7, § 3, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de CREG "[u]iterlijk zes maanden voor de eerste veiling" de procedure meedeelt voor het gebruik van het informaticaplatform waarmee de indiening van de investeringsdossiers gebeurt.

Uit de parlementaire voorbereiding bij de wet van 15 maart 2021 blijkt dat de eerste veiling in oktober 2021 zal plaatsvinden, (4) wat impliceert dat de CREG in april 2021 de procedure voor het gebruik van het informaticaplatform zou moeten meedelen.

Gevraagd of dat nog haalbaar is, mede gelet op de datum waarop dit advies wordt gegeven, verklaarde de gemachtigde: "De procedure voor het gebruik van het informaticaplatform zal door de commissie worden meegedeeld op haar website. Deze publicatie op haar website hangt niet af van de publicatie van het KB in het B.S." Hiermee kan niet worden ingestemd. Er kan immers niet worden aanvaard dat aan de CREG verplichtingen zouden worden opgelegd die ze op het ogenblik van de bekendmaking van het te nemen besluit materieel onmogelijk nog kan nakomen indien ze op dat moment niet zou zijn overgegaan tot een spontane bekendmaking van de voormelde procedureregels. Het ontwerp dient op dat punt dan ook te worden aangepast. 14.3. In artikel 7, § 5, van het ontwerp wordt in de mogelijkheid voorzien voor de aanvrager om zijn aanvraag op een aantal punten te wijzigen. Er wordt evenwel geen uiterste termijn bepaald voor het aanbrengen van dergelijke wijzigingen. Gevraagd of het om een vergetelheid gaat, verklaarde de gemachtigde: "De uiterste termijn vloeit in principe voort uit de beslissingsprocedure voorzien in artikel 7undecies, § 9 van de Elektriciteitswet: `Na onderzoek van het investeringsdossier, bepaalt de commissie de klassering van de capaciteit in een capaciteitscategorie. De commissie deelt haar beslissing aan de capaciteitshouder en aan de netbeheerder mee uiterlijk vijftien dagen voor de uiterste indieningsdatum van de biedingen in het kader van de veiling bedoeld in paragraaf 10.' Het opzet is inderdaad dat na het nemen van die beslissing en de betekening ervan (die dergelijke individuele beslissing in principe doet inwerking treden) geen wijzigingen meer mogelijk zijn. Om de leesbaarheid te vergroten kan het inderdaad aangewezen zijn om dergelijke termijn ook expliciet te voorzien, namelijk tot op het ogenblik dat de beslissing van de commissie werd betekend aan de aanvrager." Het antwoord van de gemachtigde impliceert dat tot het nemen van de beslissing, en de betekening ervan, het voor de aanvrager nog mogelijk zou zijn om de door hem verstrekte informatie te wijzigen. Dit lijkt niet werkzaam, vermits het zelfs niet uit te sluiten valt dat de aanvrager zijn aanvraag wijzigt na de beslissing van de CREG, maar vooraleer die beslissing betekend wordt.

Het verdient met het oog op de rechtszekerheid dan ook aanbeveling om in een specifieke termijn voor wijzigingen van de aanvraag te voorzien die de CREG in staat stelt om, voorafgaand aan het nemen van een beslissing, nog rekening te houden met die wijzigingen.

Artikel 13 15.1. Aangezien het eerste en tweede lid van artikel 13, § 1, van het ontwerp twee onderscheiden situaties regelen, namelijk een capaciteitscontract voor meer dan drie perioden (eerste lid) en een capaciteitscontract dat ten hoogste drie perioden bestrijkt (tweede lid), is de zinsnede "Onverminderd het tweede lid," in het eerste lid overbodig. 15.2. In artikel 13, § 1, van het ontwerp wordt het begrip "capaciteitsleverancier" gedefinieerd. Die definitie stemt niet overeen met de definitie van hetzelfde begrip in artikel 2, 75°, van de Elektriciteitswet. Bijgevolg moet in artikel 13, § 1, een ander begrip worden gebruikt, dat dan in artikel 1 van het ontwerp moet worden gedefinieerd (en dus niet tot tweemaal toe in de tekst van artikel 13, § 1, van het ontwerp, zoals thans het geval is).

Artikel 17 16. Artikel 17, vierde lid, van het ontwerp luidt als volgt: "Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 31 van de wet." Met "de wet" wordt, zoals blijkt uit artikel 1, § 1, van het ontwerp, de Elektriciteitswet bedoeld.

Aangezien een koninklijk besluit behoudens uitdrukkelijke machtiging geen afbreuk kan doen aan een wettelijke bepaling, en ook de geldingskracht van een wettelijke bepaling niet moet bevestigen, is artikel 17, vierde lid, van het ontwerp overbodig en moet het worden weggelaten.

Artikel 18 17. Naar luid van artikel 18, § 1, 1°, b), van het ontwerp mogen capaciteitshouders of -leveranciers geen "ongepaste invloed" uitoefenen op de technisch expert. Het woord "ongepast" in die bepaling zou ten onrechte de indruk kunnen wekken dat andere vormen van beïnvloeding wel zijn toegestaan, hetgeen volgens de gemachtigde niet het geval is. Hij stelde dan ook voor het woord "ongepast" weg te laten.

Hiermee kan worden ingestemd.

De Griffier Annemie Goossens De voorzitter Wilfried Van Vaerenbergh _______ Nota's (1) Zie artikel 7undecies, § 9, eerste lid, van de Elektriciteitswet, gelezen in samenhang met paragraaf 8, zevende lid, van dezelfde bepaling.(2) Zo zou in artikel 7, § 1, eerste lid, van het ontwerp moeten worden verwezen naar artikel 7undecies, § 8, zevende lid, en § 9, eerste lid, van de Elektriciteitswet. (3) Allicht wordt artikel 1, § 2, 15°, van het koninklijk besluit `tot vaststelling van de parameters waarmee het volume aan te kopen capaciteit wordt bepaald, inclusief hun berekeningsmethode, en van de andere parameters die nodig zijn voor de organisatie van de veilingen in het kader van het capaciteitsvergoedingsmechanisme' bedoeld, waaromtrent de Raad van State heden advies 69.020/3 geeft. (4) Parl.St. Kamer 2020-21, nr. 55-1779/001, 11.

^