gepubliceerd op 21 augustus 2020
Koninklijk besluit inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving
FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER
14 JULI 2020. - Koninklijk besluit inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op het Belgisch Scheepvaartwetboek, artikelen 1.1.1.2, 4°, 2.2.3.9, 2.5.2.4 en 4.2.1.6;
Gelet op de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten, artikel 6, § 2, en artikel 11, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 maart 2011 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 juni 2011 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 2017 tot uitvoering van de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 april 2020 betreffende de gedeeltelijke inwerkingtreding van het Belgisch Scheepvaartwetboek ;
Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;
Gelet op het advies nr. 47/2020 van de Gegevensbeschermingsautoriteit gegeven op 5 juni 2020 met toepassing van artikel 23 van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 april 2020;
Gelet op het advies 67.403/4 van de Raad van State gegeven op 8 juni 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Noordzee, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Artikel 1.1. Voor de toepassing van dit besluit betekent: 1° Directoraat: het Directoraat-generaal Scheepvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;2° erkende organisatie: een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr.391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (herschikking); 3° EER : Europese Economische Ruimte. Art. 1.2. Wanneer het woord "schriftelijk" wordt gebruikt in dit besluit, sluit dit niet uit dat een document in elektronische vorm kan worden opgesteld en/of verstuurd.
Art. 1.3. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald in dit besluit is de verantwoordelijke voor de verwerkingen van persoonsgegevens met oog op handhaving en controle van het Belgisch Scheepvaartwetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.
De persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van de natuurlijke personen in verband met de verwerking van de persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) worden bewaard tot maximum 10 jaar nadat het schip niet meer onder Belgische vlag vaart.
HOOFDSTUK 2. - Vlaggenstaat Art. 2.1. Dit hoofdstuk voorziet in de omzetting van: - richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen.
Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van: - richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006.
Art. 2.2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° certificaten: wettelijk voorgeschreven certificaten die met betrekking tot de relevante IMO-verdragen en/of overeenkomstig het MLC-Verdrag zijn afgegeven;2° relevante onderdelen van het MLC-Verdrag: de onderdelen van het MLC-Verdrag waarvan de inhoud geacht wordt overeen te komen met de bepalingen in de bijlage bij richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van richtlijn 1999/63/EG;3° Dienst Vlaggenstaat: de bevoegde autoriteit van België overeenkomstig richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen. Art. 2.3. § 1. De dienst Vlaggenstaat is een onderdeel van het Directoraat. § 2. Om te garanderen dat de vlaggenstaatverplichtingen doeltreffend en consequent vervuld worden en om de veiligheid en de maritieme arbeid te verbeteren en verontreiniging door Belgische zeeschepen te voorkomen, wordt de Dienst Vlaggenstaat belast met volgende opdrachten: 1° toezicht op het naar behoren naleven van de internationale en nationale regelgeving met betrekking tot maritieme arbeid, de veiligheid van Belgische zeeschepen, de voorkoming van verontreiniging van het mariene milieu door Belgische zeeschepen en de bemanning van Belgische zeeschepen;2° instaan voor de afgifte van de certificaten en de certificaten van vrijstelling aan de Belgische zeeschepen, met uitzondering van de certificaten betreffende verzekeringen en aansprakelijkheden. § 3. De Directeur-generaal van het Directoraat kan bijkomende taken toevertrouwen aan de Dienst Vlaggenstaat.
Art. 2.4. Voordat toegestaan wordt dat een Belgisch zeeschip in gebruik wordt genomen, neemt de Dienst Vlaggenstaat de maatregelen die deze geschikt acht om te waarborgen dat het bewuste Belgische zeeschip aan de toepasselijke internationale en nationale regelgeving voldoet.
De Dienst Vlaggenstaat vergewist zich met name met alle redelijke middelen van de veiligheidsrapporten van het Belgische zeeschip.
Indien nodig pleegt de Dienst Vlaggenstaat overleg met de vorige vlaggenstaat om vast te stellen of er door de genoemde staat ontdekte tekortkomingen of veiligheidsproblemen zijn die onopgelost zijn gebleven.
Wanneer een andere vlaggenstaat informatie vraagt over een zeeschip dat voorheen de Belgische vlag voerde, verstrekt de Dienst Vlaggenstaat onverwijld bijzonderheden over nog te verhelpen tekortkomingen en andere relevante veiligheidsinformatie aan de vlaggenstaat die de informatie vraagt.
Art. 2.5. § 1. Wanneer de Dienst Vlaggenstaat ervan in kennis gesteld wordt dat een Belgisch zeeschip door een havenstaat is aangehouden, ziet de Dienst Vlaggenstaat erop toe dat het Belgische zeeschip in overeenstemming wordt gebracht met de toepasselijke IMO-verdragen en het MLC-Verdrag.
De dienst Vlaggenstaat stelt hiervoor de procedures vast. § 2. Bij het uitoefenen van de in § 1 vastgestelde taken kan er door de Dienst Vlaggenstaat een beroep gedaan worden op een erkende organisatie.
Art. 2.6. § 1. De dienst Vlaggenstaat houdt ten minste de volgende gegevens betreffende de Belgische zeeschepen bij en zorgt ervoor dat deze gemakkelijk toegankelijk zijn voor het doel van artikel 1 van richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen: 1° scheepsgegevens (naam, IMO-nummer indien van toepassing, enz.); 2° datum van de controles, inclusief eventuele aanvullende controles, en van de audits;3° identificatie van de erkende organisaties die betrokken zijn bij de certificering en classificering van het Belgische zeeschip;4° identificatie van de bevoegde autoriteit die het Belgische zeeschip heeft geïnspecteerd overeenkomstig de havenstaatcontrolebepalingen en de data van de inspecties;5° resultaat van de havenstaatcontrole (tekortkomingen: ja of neen, aanhoudingen: ja of neen);6° informatie over ongevallen op zee overeenkomstig hoofdstuk 7 van titel 7 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek;7° identificatie van de zeeschepen die in de voorbije twaalf maanden hebben opgehouden de Belgische vlag te voeren. § 2. De eigenaars van de Belgische zeeschepen leveren de gegevens vermeld in § 1, 2° tot en met 6°, elektronisch en kosteloos aan in een vorm die geschikt is voor het rechtstreeks en automatisch invoeren ervan. § 3. De erkende organisaties leveren de gegevens vermeld in § 1, 2°, elektronisch en kosteloos aan in een vorm die geschikt is voor het rechtstreeks en automatisch invoeren ervan.
Art. 2.7. De administratie van de inspectiesystemen van de Dienst Vlaggenstaat, zoals bepaald in dit hoofdstuk, wordt voortdurend door een systeem van kwaliteitsbewaking getoetst volgens de ISO norm 9001 of volgens een gelijkwaardige norm teneinde te garanderen dat de daartoe vastgestelde doelstellingen worden verwezenlijkt, met inbegrip van de doelstellingen zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006.
Het personeel van de Dienst Vlaggenstaat dat gemachtigd is inspecties uit te voeren overeenkomstig dit hoofdstuk en de wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid 2006, en belast is met de controle op de correcte tenuitvoerlegging van de relevante onderdelen van het MLC-Verdrag, krijgt de opleiding en beschikt over de competentie en de onafhankelijkheid die nodig of wenselijk zijn om die controle te kunnen uitvoeren en om te zorgen voor de handhaving van de relevante onderdelen van het MLC-Verdrag.
Art. 2.8. In het geval dat België zou voorkomen op de zwarte, of twee jaar na elkaar op de grijze lijst in het meest recente jaarverslag van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole (MOU van Parijs), dient de Dienst Vlaggenstaat uiterlijk vier maanden na de bekendmaking van het jaarverslag van het MOU van Parijs een verslag over hun prestaties als vlaggenstaat in bij de Commissie.
Dit verslag stelt de voornaamste redenen voor het gebrek aan naleving dat tot aanhoudingen en tekortkomingen heeft geleid, met de zwarte of grijze status als gevolg, vast en analyseert deze.
HOOFDSTUK 3. - Delegatie Afdeling 1 - Delegatie aan erkende organisaties Art. 3.1. Deze afdeling voorziet in de omzetting van: - richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties; - uitvoeringsrichtlijn 2014/111/EU van de Commissie van 17 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2009/15/EG, wat betreft de vaststelling door de IMO van bepaalde codes en de bijbehorende wijzigingen van bepaalde verdragen en protocollen.
Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van: - richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006.
Art. 3.2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder: a) internationale verdragen: het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS-Verdrag) met uitzondering van hoofdstuk XI-2 van de bijlage bij dat verdrag, het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL-Verdrag), samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten met uitzondering van de punten 16.1, 18.1 en 19 van deel 2 van de code inzake de uitvoering van IMO-instrumenten, en van de punten 1.1, 1.3, 3.9.3.1, 3.9.3.2 en 3.9.3.3 van deel 2 van de IMO-code voor erkende organisaties, in hun bijgewerkte versie; b) inspecties en controles: de inspecties en controles die verplicht zijn op grond van de internationale verdragen;c) wettelijk voorgeschreven certificaat: een certificaat dat door of namens een vlaggenstaat is afgegeven overeenkomstig de internationale verdragen; d) Resolutie A.847(20): Resolutie A.847(20) van de IMO van 27 november 1997, getiteld "Richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de toepassing van IMO-instrumenten"; e) de minister: de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit;f) zeggenschap: voor de toepassing van de bepaling onder g) : rechten, contracten of alle andere middelen, rechtens of feitelijk, die afzonderlijk of in combinatie de mogelijkheid verlenen om beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit, of die entiteit in staat te stellen taken uit te voeren die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen;g) organisatie: een juridische entiteit, haar dochterondernemingen en alle andere entiteiten waarover zij zeggenschap heeft, die gezamenlijk of afzonderlijk taken uitvoeren die binnen het toepassingsgebied van deze afdeling vallen; h) machtiging: een handeling waarbij de minister aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert overeenkomstig artikel 3.3, § 2 en/of § 4; i) Resolutie A.739(18): Resolutie A.739(18) van de IMO van 4 november 1993, getiteld "Richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de administratie optreden"; j) MSC/Circulaire 710: MSC/Circulaire 710 van de IMO, getiteld "Modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de administratie optreden";k) MEPC/Circulaire 307: MEPC/Circulaire 307 van de IMO, getiteld "Modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de administratie optreden";l) Verordening (EG) nr.391/2009: Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties; m) voorschriften en procedures: de eisen van een erkende organisatie voor het ontwerp, de bouw, de uitrusting, het onderhoud en de controle van zeeschepen;n) klassecertificaat: een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat een zeeschip, overeenkomstig de door die erkende organisatie vastgestelde en gepubliceerde voorschriften en procedures, geschikt is voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst;o) lidstaat: een lidstaat van de EER. Art. 3.3. § 1. De Scheepvaartcontrole ziet erop toe dat de internationale verdragen, met name die betreffende de inspectie en de controle van zeeschepen en de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling, naar behoren worden nageleefd.
De Scheepvaartcontrole gaat te werk overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de bijlage en het aanhangsel van Resolutie A.847(20). § 2. Onverminderd de bepalingen van § 4, wanneer de minister, rekening houdend met de samenstelling, de technische kenmerken en het beschikbare marktsegment van de Belgische vloot, voor de toepassing van § 1 besluit om, voor de Belgische zeeschepen: 1° organisaties te machtigen tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met wettelijk voorgeschreven certificaten, met inbegrip van die voor het beoordelen van de naleving van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement en, wanneer van toepassing, tot het afgeven en vernieuwen van de betrokken certificaten, of 2° organisaties te belasten met het volledig of gedeeltelijk uitvoeren van de onder 1° bedoelde inspecties en controles, vertrouwt de minister deze taken alleen toe aan erkende organisaties. Voor de eerste afgifte van certificaten van vrijstelling is in ieder geval de goedkeuring van de Scheepvaartcontrole vereist. De in de bepaling onder 1° bedoelde machtiging kan echter niet de afgifte van het certificaat van deugdelijkheid bedoeld in artikel 2.2.3.10 van het Belgisch Scheepvaartwetboek omvatten. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de certificatie van afzonderlijke onderdelen van de scheepsuitrusting. § 4. De minister kan een erkende organisatie, indien zij daarmee instemt en op voorwaarde dat zij aantoont dat zij voldoende capaciteit heeft en voldoende bevoegd en onafhankelijk is, een bijkomende erkenning en bijkomende machtiging verlenen voor het toezicht op de naleving van het MLC-Verdrag en de afgifte van krachtens het MLC-Verdrag wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling.
In ieder geval blijft de Belgische overheid volledig verantwoordelijk voor de inspectie van de leef- en werkomstandigheden van de betrokken zeevarenden op een Belgisch zeeschip. Deze bepaling doet geen afbreuk aan richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties.
De erkende organisatie die krachtens deze paragraaf een bijkomende machtiging heeft ontvangen ziet erop toe dat haar personeel dat gemachtigd is inspecties uit te voeren en belast is met de controle op de correcte tenuitvoerlegging van het MLC-Verdrag de opleiding krijgt en over de competentie en de onafhankelijkheid beschikt die nodig of wenselijk zijn om die controle te kunnen uitvoeren en om te zorgen voor de handhaving van het MLC-Verdrag. De bepalingen van dit lid doen geen afbreuk aan de bepalingen van bijlage I van Verordening (EG) nr. 391/2009.
De bepalingen van deze afdeling en Verordening (EG) nr. 391/2009, uitgezonderd de bepalingen betreffende de erkenning van organisaties en de bepalingen inzake kennisgeving aan de Europese Commissie en de Lidstaten van de Europese Unie, zijn mutatis mutandis van toepassing voor wat betreft het MLC-Verdrag.
Art. 3.4. § 1. Nadat de minister een besluit ingevolge artikel 3.3, § 2 en/of § 4, heeft genomen neemt, stelt de minister een werkafspraak vast voor de relatie tussen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en de in naam van de minister optredende organisaties.
De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele en niet-discriminerende overeenkomst waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal behelst: 1° de bepalingen van aanhangsel II bij Resolutie A.739(18), met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij MSC/Circulaire 710 en MEPC/Circulaire 307; 2° de volgende bepalingen betreffende de financiële aansprakelijkheid: a) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin voormeld verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van die rechtbank, door de erkende organisatie werd veroorzaakt;b) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het persoonlijk letsel of de dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van die rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt;het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste 4 miljoen euro bedragen; c) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van die rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt;het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste 2 miljoen euro bedragen; 3° een periodieke controle door de Scheepvaartcontrole of door een door de overheid benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 3.6; 4° de mogelijkheid van willekeurige en gedetailleerde inspecties van zeeschepen;5° de verplichte rapportering van belangrijke gegevens betreffende de door hen geklasseerde vloot, en de wijziging, schorsing of intrekking van de klassering van vaartuigen. 6° voor welke verdragen bedoeld in artikel 1.1.1.1 van het Belgische Scheepvaartwetboek dat de erkende organisatie wordt gemachtigd naast de internationale verdragen bedoeld in artikel 3.2, onder a. § 2. In de overeenkomst kan als voorwaarde worden gesteld dat de erkende organisatie die door de minister overeenkomstig artikel 3.3, § 2 en/of § 4, gemachtigd werd, een plaatselijke vertegenwoordiging heeft op Belgisch grondgebied. Een plaatselijke vertegenwoordiging voldoet aan die voorwaarde wanneer zij overeenkomstig de Belgische wetgeving rechtspersoonlijkheid heeft, zetel heeft in België en onder de rechtsbevoegdheid van de Belgische rechtbanken valt. § 3. De minister maakt een kopie van deze werkafspraak over aan de Europese Commissie.
Art. 3.5. Niettegenstaande de in de bijlage I bij Verordening (EG) nr. 391/2009 vermelde minimumcriteria kan de minister indien deze van oordeel is dat deze een erkende organisatie niet langer kan machtigen om namens de minister de in artikel 3.3 omschreven taken uit te voeren, die machtiging schorsen of intrekken. In dat geval stelt de minister de Europese Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van zijn met redenen omklede besluit.
Art. 3.6. De Scheepvaartcontrole vergewist zich ervan dat erkende organisaties de taken waartoe zij voor de toepassing van artikel 3.3, § 2 en/of § 4, werden gemachtigd, daadwerkelijk uitvoeren ten genoegen van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.
Om de in het eerste lid bedoelde taak uit te voeren, controleert de Scheepvaartcontrole minstens om de twee jaar elke namens de minister optredende erkende organisatie en legt zij uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin die controles werden verricht een verslag over de resultaten van die controles voor aan de andere lidstaten en de Europese Commissie.
Art. 3.7. Om de in artikel 3.6, eerste lid, bedoelde taken uit te voeren, deelt de Scheepvaartcontrole alle informatie over alle toepasselijke nationale wet- en regelgeving en relevante internationale instrumenten mee aan de erkende organisatie.
Art. 3.8. Bij de uitoefening van de inspectierechten en het nakomen van de verplichtingen als havenstaat meldt de Scheepvaartcontrole aan de Europese Commissie en de overige lidstaten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer zij ontdekt dat door namens een vlaggenstaat optredende erkende organisaties geldige wettelijk voorgeschreven certificaten zijn afgegeven aan een zeeschip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een zeeschip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van zeeschepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de erkende organisaties, worden binnen de doelstellingen van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de nodige vervolgmaatregelen kan treffen.
Art. 3.9. Het Directoraat houdt een lijst bij van de erkende organisaties, gemachtigd om op te treden voor wat betreft het MLC-Verdrag en overhandigt die aan het Internationaal Arbeidsbureau.
Op deze lijst wordt vermeld voor welke taken de erkende organisaties zijn gemachtigd Art.3.10. De Scheepvaartcontrole ziet erop toe dat de Belgische zeeschepen, worden ontworpen, gebouwd, uitgerust en onderhouden overeenkomstig de voorschriften en procedures van een erkende organisatie betreffende de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur.
De Scheepvaartcontrole werkt samen met de erkende organisaties die door de minister overeenkomstig artikel 3.3, § 2 en/of § 4, gemachtigd werden, bij de ontwikkeling van de voorschriften en procedures van de erkende organisaties. Zij overlegt met de erkende organisaties om te komen tot een consistente interpretatie van de internationale verdragen.
Afdeling 2 - Delegatie aan andere partijen Art. 3.11. De minister kan taken van de Scheepvaartcontrole die niet onder afdeling 1 vallen toekennen aan ondernemingen die hun maatschappelijke zetel binnen de EER hebben.
Art. 3.12. Nadat de minister een besluit ingevolge artikel 3.11 heeft genomen, stelt de minister een werkafspraak vast voor de relatie tussen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en de desbetreffende onderneming.
De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele en niet-discriminerende overeenkomst waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal het volgende behelst: 1° de volgende bepalingen inzake financiële aansprakelijkheid: a) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de onderneming, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de onderneming optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de onderneming in de mate waarin voormeld verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van die rechtbank, door de onderneming werd veroorzaakt;b) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het persoonlijk letsel of de dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de onderneming, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de onderneming optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de onderneming in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van die rechtbank door de erkende onderneming werd veroorzaakt;het door de onderneming te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste even hoog zijn als het bedrag bepaald door de minister bij de toekenning bedoeld in artikel 3.11. c) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de onderneming, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de onderneming optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de onderneming in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van die rechtbank door de erkende onderneming werd veroorzaakt;het door de onderneming te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste de helft zijn van het bedrag bedoeld in de bepaling onder b; 2° een periodieke controle door de Scheepvaartcontrole of door een door de overheid benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 3.6; 3° de mogelijkheid van willekeurige en gedetailleerde inspecties van zeeschepen;4° de verplichte rapportering. Afdeling 3. - Gegevensverwerking Art. 3.13. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitvoering van dit hoofdstuk is de erkende organisatie respectievelijk de onderneming zoals bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk.
De personeelsleden van het Directoraat en de personeelsleden van de erkende organisatie respectievelijk de onderneming zoals bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk hebben toegang tot de persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van de natuurlijke personen in verband met de verwerking van de persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) in het kader van dit hoofdstuk.
De persoonsgegevens overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming worden bewaard tot maximum 10 jaar nadat het schip niet meer onder Belgische vlag vaart.
HOOFDSTUK 4. - Havenstaatcontrole Art. 4.1. Dit hoofdstuk voorziet in de omzetting van: - richtlijn 96/40/EG van de Commissie van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten; en - richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole gewijzigd bij Richtlijn 2013/38/EU en gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG; en - richtlijn 2017/2110/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 betreffende een inspectiesysteem voor de veilige exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en tot intrekking van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad.
Art. 4.2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° verdragen: de volgende verdragen, met inbegrip van de op deze verdragen betrekking hebben protocollen, wijzigingen en voorschriften met dwingend karakter, in de versie die van kracht is: a) LL-Verdrag;b) SOLAS-Verdrag;c) MARPOL-Verdrag;d) STCW-Verdrag;e) COLREG-Verdrag;f) TMC-Verdrag;g) CLC-Verdrag 1992;h) MLC-Verdrag;i) AFS-Verdrag;j) BUNKER-Verdrag;k) BWM-Verdrag;2° MOU van Parijs: het op 26 januari 1982 te Parijs ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole, in de versie die van kracht is; 3° Kader en procedures voor de audit van de lidstaten door de IMO: resolutie A.1067(28) van de algemene vergadering van de IMO; 4° Onder het MOU van Parijs vallende gebied: het geografische gebied waarin de ondertekenende partijen bij het MOU van Parijs inspecties uitvoeren overeenkomstig het MOU van Parijs;5° Schip: een zeegaand vaartuig waarop één of meer van de verdragen van toepassing zijn, varend onder een andere vlag dan die van de havenstaat;6° Schip/haven-raakvlak: de interacties die plaatsvinden wanneer een schip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij de acties die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel de verlening van havendiensten aan of vanuit het schip;7° Schip voor een ankerplaats: een schip in een haven of in een ander gebied onder de jurisdictie van een haven dat niet aan de kade ligt en een schip/haven-raakvlak uitvoert;8° Inspecteur: de scheepvaartcontroleur aangeduid om havenstaatcontroles in de zin van dit besluit uit te voeren;9° Bevoegde autoriteit: maritieme overheid die overeenkomstig Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole verantwoordelijk is voor de havenstaatcontrole;10° Nachttijd: de tijd tussen 20 uur `s avonds en 6 uur 's ochtends; 11° Eerste inspectie: een bezoek door een inspecteur aan boord van een schip teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de geldende verdragen en voorschriften waarbij ten minste de in artikel 4.12, 1, vermelde controles worden uitgevoerd; 12° Meer gedetailleerde inspectie: een inspectie waarbij het schip, de uitrusting en de bemanning, geheel of, voor zover van toepassing, gedeeltelijk onder de in artikel 4.12, 3, beschreven omstandigheden worden onderworpen aan een grondig onderzoek, dat de constructie van het schip, de uitrusting, de personeelssterkte, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat; 13° Uitgebreide inspectie: een inspectie die tenminste de in bijlage VII opgesomde onderdelen omvat.Een uitgebreide inspectie kan een meer gedetailleerde inspectie omvatten indien daarvoor op grond van artikel 4.12, 3, gegronde redenen zijn; 14° Klacht: informatie of rapport ingediend door een persoon of organisatie die een legitiem belang heeft bij de veiligheid van het schip, met inbegrip van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor bemanning, leef- en werkomstandigheden aan boord en de voorkoming van verontreiniging;15° Aanhouding: het formele verbod voor een schip om uit te varen omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat het schip niet zeewaardig is;16° Besluit tot weigering van de toegang: een besluit dat aan de kapitein van het schip, de verantwoordelijke maatschappij en de vlaggenstaat wordt overhandigd waarbij wordt meegedeeld dat het schip de toegang tot alle havens en ankerplaatsen van de EER wordt geweigerd;17° Stopzetting van een activiteit: het formele verbod voor een schip om een activiteit voort te zetten omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit gevaarlijk is;18° Maatschappij: de eigenaar van het schip of een andere organisatie of persoon, zoals de bedrijfsvoerder of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de eigenaar en er daardoor mee heeft ingestemd alle door de Internationale Veiligheidsmanagementcode (ISM-code) voorgeschreven taken en verantwoordelijkheden op zich te nemen;19° Wettelijk voorgeschreven certificaat: een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig internationale verdragen afgegeven certificaat;20° Klassecertificaat: een document waarin wordt bevestigd dat wordt voldaan aan SOLAS-Verdrag, hoofdstuk II-1, deel A-1, voorschrift 3-1;21° Inspectiedatabank: het informatiesysteem dat ontwikkeld, onderhouden en bijgewerkt wordt door de Europese Commissie en dat bijdraagt tot de uitvoering van de regeling inzake het havenstaatcontrolestelsel in de Europese Unie en betreffende de gegevens van inspecties uitgevoerd in de Europese Unie en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied;22° lidstaat: een lidstaat van de EER;23° ro-ro-passagiersschip: een schip dat de nodige voorzieningen heeft om weg- of spoorvoertuigen het schip op en af te laten rijden, en dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;24° hogesnelheidspassagiersschip: een schip als omschreven in hoofdstuk X, voorschrift 1, van het SOLAS-verdrag van 1974, dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;25° geregelde dienst: een reeks oversteken van een ro-ro-passagiersschip of een hogesnelheidspassagiersschip ten behoeve van het verkeer tussen dezelfde twee of meer havens, of een reeks reizen van en naar dezelfde haven zonder tussen liggende aanloophavens, welke plaatsvinden: i) Volgens een gepubliceerde dienstregeling;of ii) Met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een herkenbare systematische reeks vormen.
Alle verwijzingen in dit hoofdstuk naar de verdragen, internationale codes en resoluties, waaronder voor certificaten en andere documenten, worden beschouwd als verwijzingen naar de actuele versies van die verdragen, internationale codes en resoluties.
Art. 4.3. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op ieder schip en zijn bemanning dat een Belgische haven of ankerplaats aandoet om een interactie schip/haven-raakvlak te verrichten.
Indien een inspecteur een schip inspecteert dat zich bevindt in de onder de jurisdictie van België vallende wateren op een andere plaats dan in een haven, wordt deze inspectie beschouwd als een inspectie voor de toepassing van dit hoofdstuk.
Dit artikel laat het recht om op te treden waarover een inspecteur op grond van de relevante internationale verdragen beschikt, onverlet.
Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op inspecties van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidsschepen die worden uitgevoerd buiten een haven of ankerplaats tijdens een geregelde dienst overeenkomstig artikel 4.15. § 2. In het geval van schepen met een brutotonnenmaat van minder dan 500, passen de inspecteurs de toepasselijke bepalingen van de verdragen toe en voor zover een verdrag niet van toepassing is, nemen zij de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de schepen geen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu. Bij de toepassing van deze paragraaf nemen de inspecteurs bijlage 1 van het MOU van Parijs als richtsnoer. § 3. Bij de inspectie van een schip dat vaart onder de vlag van een staat die geen partij is bij een verdrag, zien de inspecteurs erop toe dat schip en bemanning geen gunstiger behandeling krijgen dan een schip dat vaart onder de vlag van een staat die wel partij is bij dat verdrag. Een dergelijk schip wordt onderworpen aan een meer gedetailleerde inspectie in overeenstemming met de procedures van het MOU van Parijs. § 4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vissersvaartuigen, oorlogsschepen, marinehulpschepen, houten schepen van primitieve bouw, voor niet-commerciële doeleinden gebruikte overheidsschepen en niet-commerciële pleziervaartuigen. § 5. Maatregelen die ter uitvoering van dit hoofdstuk worden vastgesteld, leiden niet tot een verlaging van het algemene niveau van de bescherming die zeevarenden op grond van het sociaal recht van de Unie genieten op de gebieden waarop dit hoofdstuk van toepassing is, ten opzichte van de situatie die in iedere lidstaat reeds bestaat. Als de Scheepvaartcontrole bij de uitvoering van die maatregelen te weten komt dat er sprake is van een duidelijke schending van het Unierecht aan boord van schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, meldt deze instantie dit in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk onverwijld aan andere bevoegde autoriteiten met het oog op passende reacties daarop.
Art. 4.4. De inspecteurs voeren inspecties uit overeenkomstig de in artikel 4.11 en in bijlage I omschreven keuzeregeling.
Teneinde te voldoen aan de jaarlijkse inspectieverplichting: 1° inspecteren de inspecteurs alle schepen van prioriteitsklasse I, als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, en 2° voeren de inspecteurs jaarlijks een aantal inspecties uit van schepen van de prioriteitsklasse I en II, als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° en onder 2°, dat tenminste overeenkomt met het inspectieaandeel van België van het totale aantal jaarlijks in de EER en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied uit te voeren inspecties. Het inspectieaandeel van België is gebaseerd op het aantal individuele schepen die de havens van België aandoen in verhouding tot de som van de individuele schepen die de havens van alle lidstaten in de EER en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied aandoen.
In een ankerplaats liggende schepen worden niet meegerekend in het in het tweede lid, onder 2°, bedoelde deel van het totale aantal inspecties dat jaarlijks in de EER en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied moet worden verricht.
Art. 4.5. Wanneer de voorgeschreven inspecties bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 1°, niet volledig uitgevoerd worden, wordt de inspectieverplichting als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 1°, nageleefd indien de niet-uitgevoerde inspecties binnen de volgende marges blijven: 1° 5 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I met een hoog risicoprofiel die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, 2° 10 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I zonder hoog risicoprofiel die de Belgische havens of ankerplaatsen aandoen, Onverminderd de percentages in het eerste lid, onder 1° en 2° wordt voorrang gegeven aan inspecties van schepen die volgens de informatie van de inspectiedatabank niet vaak havens in de EER aandoen. Onverminderd de percentages vermeld in het eerste lid, onder 1° en 2° wordt voor schepen van prioriteitsklasse I bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° die ankerplaatsen aandoen, voorrang gegeven aan inspecties van schepen met een hoog risicoprofiel die volgens de informatie van de inspectiedatabank niet vaak havens in de EER aandoen.
Art. 4.6. Indien het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I die een Belgische haven aandoen, groter is dan het inspectieaandeel als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 2°, wordt de inspectieverplichting nageleefd indien een aantal inspecties op schepen van prioriteitsklasse I worden uitgevoerd dat ten minste beantwoordt aan het inspectieaandeel en ten hoogste 30 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, niet wordt geïnspecteerd.
Indien het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I en II die een Belgische haven aandoen, kleiner is dan het inspectieaandeel als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 2°, wordt de inspectieverplichting nageleefd indien de op grond van artikel 4.4, tweede lid, onder 1°, voorgeschreven inspecties van schepen van prioriteitsklasse I worden uitgevoerd en ten minste 85 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse II die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen worden geïnspecteerd.
Art. 4.7. § 1. De inspecteurs kunnen in de volgende omstandigheden besluiten de inspectie van een schip van prioriteitsklasse I dat een Belgische haven heeft aangedaan, bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° uit te stellen: 1° indien de inspectie kan worden uitgevoerd de eerstvolgende keer dat het schip opnieuw een Belgische haven aandoet, op voorwaarde dat het schip in de tussentijd geen andere haven in de EER of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied heeft aangedaan en het uitstel niet meer dan 15 dagen bedraagt, of 2° indien de inspectie binnen 15 dagen kan worden uitgevoerd in een andere haven die in de EER of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt aangedaan, op voorwaarde dat de staat waar die haven gelegen is, zich vooraf bereid heeft verklaard de inspectie uit te voeren. Indien een inspectie wordt uitgesteld overeenkomstig de bepalingen vermeld in het eerste lid, onder 1° of 2°, en in de inspectiedatabank wordt geregistreerd, wordt die inspectie niet als een niet-uitgevoerde inspectie gerekend.
Wanneer een inspectie van een schip van prioriteitsklasse I als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° niet is uitgevoerd in een haven van de EER, is het betrokken schip niet van inspectie vrijgesteld indien de volgende haven die aangedaan wordt een Belgische haven is. § 2. Onder de volgende uitzonderlijke omstandigheden wordt een om operationele redenen niet-uitgevoerde inspectie van schepen van prioriteitsklasse I als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° niet als niet-uitgevoerde inspectie aangerekend, mits de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd: 1° indien het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de Scheepvaartcontrole een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu, of 2° indien het schip alleen gedurende de nachttijd de haven aandoet.De Scheepvaartcontrole neemt in dit geval echter de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat schepen die regelmatig gedurende de nachttijd een haven aandoen, eventueel kunnen worden geïnspecteerd. § 3. Indien een in ankerplaats liggend schip niet wordt geïnspecteerd, wordt zulks niet als niet-uitgevoerde inspectie aangerekend, indien: 1° het schip binnen 15 dagen in een andere haven of ankerplaats in de EER of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt geïnspecteerd overeenkomstig bijlage I;of 2° het schip alleen gedurende de nachttijd de haven aandoet, of gedurende een zodanig korte tijd de haven aandoet dat de inspectie niet naar behoren kan worden uitgevoerd, en de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd;of 3° het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de Scheepvaartcontrole een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu, en de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd. Art. 4.8. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat overeenkomstig artikel 4.14 voor een uitgebreide inspectie in aanmerking komt en op weg is naar een Belgische haven of ankerplaats dient de aankomst daarvan te melden overeenkomstig de bepalingen van bijlage III. Indien mogelijk geschiedt communicatie als bedoeld in dit artikel elektronisch.
De met het oog op bijlage III ontwikkelde procedures en formulieren dienen te voldoen aan de betreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad.
Art. 4.9. Aan elk schip dat een Belgische haven of ankerplaats aandoet, wordt in de inspectiedatabank een scheepsrisicoprofiel toegekend, dat bepalend is voor de voorrang voor inspectie, de termijnen tussen de inspecties en de reikwijdte van de inspectie.
Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende algemene en historische risicoparameters: 1° algemene parameters Overeenkomstig bijlage I, deel I.1 en bijlage II, worden de algemene parameters gebaseerd op het type, de ouderdom, de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisaties en de prestatie van de maatschappij. 2° historische parameters Overeenkomstig bijlage I, deel I.2 en bijlage II, worden de historische parameters gebaseerd op het aantal tekortkomingen en aanhoudingen over een bepaalde periode.
Art. 4.10. Schepen die een Belgische haven of ankerplaats aandoen, worden als volgt aan een periodieke of een aanvullende inspectie onderworpen: 1° schepen worden afhankelijk van hun risicoprofiel met vooraf vastgestelde tussenpozen aan een periodieke inspectie onderworpen, overeenkomstig bijlage I, deel I.De termijn tussen twee periodieke inspecties neemt toe naarmate het risico afneemt. Voor schepen met een hoog risicoprofiel is deze termijn nooit langer dan zes maanden; 2° ongeacht de datum waarop de laatste periodieke inspectie heeft plaatsgevonden, worden schepen als volgt aan een aanvullende inspectie onderworpen: - de Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat schepen waarvoor dwingende factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II.2A, worden geïnspecteerd; - schepen waarvoor onverwachte factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II. 2B, kunnen worden geïnspecteerd. Het besluit om een aanvullende inspectie te verrichten, wordt overgelaten aan het professionele oordeel van de Scheepvaartcontrole.
Art. 4.11. De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat schepen voor inspectie worden geselecteerd op basis van hun risicoprofiel als bedoeld in bijlage I, deel I, dan wel, indien dwingende of onverwachte factoren optreden, overeenkomstig bijlage I, deel II. 2A en 2B. Met het oog op de inspectie van schepen: 1° selecteert de Scheepvaartcontrole schepen die aan een verplichte inspectie moeten worden onderworpen, "schepen van prioriteitsklasse I" genoemd, volgens de in bijlage I, deel II.3A, beschreven selectieregeling; 2° kan de Scheepvaartcontrole schepen selecteren die voor inspectie in aanmerking komen, "schepen van prioriteitsklasse II" genoemd, overeenkomstig bijlage I, deel II.3B. Art. 4.12. De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat schepen die overeenkomstig artikel 4.11 of artikel 4.15 voor inspectie zijn geselecteerd, als volgt aan een eerste of meer gedetailleerde inspectie worden onderworpen: 1° Bij elke eerste inspectie van een schip zorgt de Scheepvaartcontrole ervoor dat de inspecteur ten minste: a) de in bijlage IV opgesomde certificaten en documenten controleert die zich overeenkomstig de communautaire maritieme wetgeving, de Belgische wetgeving en de internationale verdragen met betrekking tot veiligheid en beveiliging aan boord dienen te bevinden;b) zo nodig verifieert of de tekortkomingen die een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend bij een vorige inspectie heeft vastgesteld zijn verholpen;c) nagaat hoe het staat met de algemene toestand van het schip, met inbegrip van de hygiënische omstandigheden, en van de machinekamer en de accommodatie.2° Wanneer na een inspectie als bedoeld in de bepaling onder 1° door een bevoegde autoriteit van een lidstaat in de inspectiedatabank is geregistreerd welke tekortkomingen moeten worden verholpen in de volgende haven die wordt aangedaan en wanneer deze volgende haven een Belgische haven is, kan de Scheepvaartcontrole besluiten dat de in de bepaling onder 1°, onder a) en c), bedoelde verificaties niet worden uitgevoerd.3° Er vindt een meer gedetailleerde inspectie plaats en er wordt gecontroleerd of aan de operationele voorschriften aan boord wordt voldaan wanneer er, na de in de bepaling onder 1° bedoelde inspecties, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip of zijn uitrusting of bemanning op belangrijke punten niet voldoet aan de relevante voorschriften van een verdrag. Er bestaan gegronde redenen indien de inspecteur feiten ontdekt die naar zijn beroepsmatige oordeel een meer gedetailleerde inspectie van het schip, de uitrusting of de bemanning rechtvaardigen.
Voorbeelden van gegronde redenen zijn opgenomen in bijlage V. De inspecteur moet overgaan tot een meer gedetailleerde inspectie, indien wordt vastgesteld dat de leef- en werkomstandigheden waarvan geoordeeld of aangevoerd wordt dat deze niet conform de bepalingen van het MLC-Verdrag zijn, een reëel gevaar kunnen betekenen voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van de zeevarenden of wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat elke tekortkoming een ernstige inbreuk is op de bepalingen van het MLC-Verdrag, met inbegrip van de rechten van de zeevarenden.
Wanneer er een klacht is overeenkomstig norm A5.2.1.1(d) van het MLC-Verdrag, is de inspectie in het algemeen beperkt tot het voorwerp van de klacht, tenzij de klacht of het onderzoek ervan gegronde redenen oplevert om aan te nemen dat de leef- en werkomstandigheden aan boord van het schip niet overeenstemmen met de bepalingen van het MLC-Verdrag. In dat geval wordt tot een meer gedetailleerde inspectie overgegaan.
Wanneer een meer gedetailleerde inspectie wordt verricht op basis van de in norm A5.2.1.1, (a), (b) of (c), van de in het MLC-Verdrag genoemde omstandigheden, moet deze inspectie in beginsel op de in Bijlage A5-III van het MLC-Verdrag vermelde punten betrekking hebben.
Art. 4.13. Bij elke inspectie van een schip kan de inspecteur overgaan tot het bemonsteren van het ballastwater van het schip in overeenstemming met de toepasselijke richtsnoeren opgesteld door de IMO. De tijd die nodig is voor het analyseren van de monsters mag evenwel niet worden gebruikt als grond voor onnodige vertraging van de exploitatie, verplaatsing of het vertrek van het schip.
De inspecteur mag het ballastwaterjournaal aan boord van een schip controleren en een afschrift maken van de vermeldingen en van de kapitein verlangen dat deze het afschrift voor eensluidend waarmerkt.
De controle van een ballastwaterjournaal en het maken van een gewaarmerkt afschrift dienen zo spoedig mogelijk plaats te vinden zonder te leiden tot onnodige vertraging van het schip.
Art. 4.14. § 1. De volgende categorieën schepen komen in aanmerking voor een uitgebreide inspectie overeenkomstig bijlage I, deel II. 3A en 3B: 1° schepen met een hoog risicoprofiel;2° passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar;3° schepen met een hoog risicoprofiel of passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar, in het geval van dwingende of onverwachte factoren; 4° schepen die aan een nieuwe inspectie moeten worden onderworpen nadat overeenkomstig artikel 4.17 een besluit tot weigering van toegang is uitgevaardigd. § 2. De exploitant of kapitein van het schip staat ervoor in dat genoeg tijd beschikbaar is in de exploitatieplanning om toe te laten dat een uitgebreide inspectie wordt uitgevoerd.
Onverminderd de om beveiligingsredenen uit te voeren controlemaatregelen, blijft het schip in de haven totdat de inspectie is afgerond. § 3. Na ontvangst van een voorafgaande aanmelding van een schip dat in aanmerking komt voor een periodieke uitgebreide inspectie, informeert de Scheepvaartcontrole het schip wanneer er geen uitgebreide inspectie zal worden uitgevoerd. § 4. De reikwijdte van een uitgebreide inspectie, met inbegrip van de te inspecteren risicogebieden, wordt omschreven in bijlage VII. Art. 4.15. Inspecties van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op een geregelde dienst: Ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen die worden ingezet op een geregelde dienst komen in aanmerking voor inspecties overeenkomstig de termijnen en andere voorschriften van bijlage XII. De Scheepvaartcontrole houdt bij het plannen van inspecties van ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidsschepen naar behoren rekening met het vaar- en onderhoudsschema van het ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip.
Wanneer een ro-ro-passagiersschip of een hogesnelheidspassagiersschip overeenkomstig bijlage XII aan een inspectie is onderworpen, wordt die inspectie in de inspectiedatabank geregistreerd en in aanmerking genomen voor de toepassing van de artikelen 4.9, 4.10, 4.11 en om de naleving van de inspectieverplichting van elke lidstaat te berekenen.
De inspectie wordt meegeteld voor het totale aantal jaarlijkse inspecties dat elke lidstaat overeenkomstig artikel 4.5 moet uitvoeren.
Artikel 4.8, eerste lid, artikel 4.10, tweede lid, 1° en artikel 4.14 zijn niet van toepassing op ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op een geregelde dienst die overeenkomstig dit artikel wordt geïnspecteerd.
De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersschepen die overeenkomstig artikel 4.10, 2°, aan een aanvullende inspectie worden onderworpen, worden geselecteerd voor een inspectie overeenkomstig bijlage I, deel II, punten 3A, c), en 3B, c). Overeenkomstig onderhavig lid uitgevoerde inspecties laten het inspectie-interval zoals bepaald in punt 2 van bijlage XII onverlet.
De inspecteur kan ermee instemmen om tijdens een inspectie van een ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip door een havenstaatinspecteur van een andere lidstaat als waarnemer te worden vergezeld. Indien de vlaggenstaat van het schip een lidstaat is, nodigt de havenstaat op verzoek een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat uit om bij de inspectie als waarnemer aanwezig te zijn.
Art. 4.16. § 1. De inspecteurs volgen de in bijlage VI opgenomen richtsnoeren en procedures. § 2. Wat de beveiligingscontroles betreft, worden de relevante procedures van bijlage VI van dit hoofdstuk toegepast op alle in artikel 3, paragrafen 1, 2 en 3, van Verordening nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten vermelde schepen die een Belgische haven of ankerplaats aandoet.
Art. 4.17. § 1. De Scheepvaartcontrole weigert de toegang tot zijn havens en ankerplaatsen van elk schip dat: - Vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad in de zwarte lijst, vastgesteld overeenkomstig het MOU van Parijs op basis van in de inspectiedatabank geregistreerde informatie die jaarlijks door de Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden in de loop van de afgelopen 36 maanden in een haven of ankerplaats van een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend, of - Vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad in de grijze lijst, vastgesteld overeenkomstig het MOU van Parijs op basis van in de inspectiedatabank geregistreerd informatie die jaarlijks door de Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden in de loop van de afgelopen 24 maanden in een haven of ankerplaats van een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend.
De eerste paragraaf is niet van toepassing in de in artikel 4.24, paragraaf 6, genoemde omstandigheden.
De weigering van toegang geldt zodra het schip de haven of ankerplaats heeft verlaten waar het voor een derde keer is aangehouden en waar een weigering van toegang is uitgevaardigd. § 2. Het besluit tot weigering van toegang wordt ten vroegste drie maanden na de datum van uitvaardiging ingetrokken indien voldaan is aan de voorwaarden onder 3 tot en met 9 van bijlage VIII. Indien het schip reeds een tweede keer de toegang wordt geweigerd, bedraagt deze periode twaalf maanden. § 3. Een daaropvolgende aanhouding in een haven of ankerplaats in de EER leidt tot een besluit tot weigering van toegang tot alle havens en ankerplaatsen in de EER. Dit derde besluit tot weigering van toegang kan uitsluitend worden ingetrokken nadat een periode van 24 maanden sinds de uitvaardiging van de weigering is verstreken, en indien: 1° het schip vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die niet onder de in paragraaf 1 bedoelde zwarte of grijze lijst valt;2° de wettelijk voorgeschreven certificaten en de classificatiecertificaten van het schip zijn afgegeven door een organisatie of organisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr.391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties; 3° het schip wordt geëxploiteerd door een maatschappij die goed presteert overeenkomstig bijlage I, deel I.1; 4° aan de voorwaarden van bijlage VIII, onder 3 tot en met 9 is voldaan. Elk schip dat 24 maanden na uitvaardiging van de weigering niet aan de in deze paragraaf neergelegde criteria voldoet, wordt permanent de toegang tot de havens en ankerplaatsen in de EER geweigerd. § 4. Elke aanhouding in een haven of ankerplaats in de EER volgend op de derde weigering van toegang leidt tot een permanente weigering van de toegang tot alle havens en ankerplaatsen in de EER. § 5. Voor de toepassing van dit artikel moet worden voldaan aan de procedures die zijn vastgesteld in bijlage VIII. Art. 4.18. Na voltooiing van een inspectie, een meer gedetailleerde inspectie of een uitgebreide inspectie stelt de inspecteur een rapport op conform bijlage IX. De kapitein van het schip ontvangt een kopie van het inspectierapport.
Indien uit een meer gedetailleerde inspectie blijkt dat de leef- en werkomstandigheden aan boord niet voldoen aan de vereisten van het MLC-Verdrag, brengt de inspecteur de tekortkomingen onmiddellijk onder de aandacht van de kapitein van het schip en stelt hij de termijnen waarbinnen deze tekortkomingen moeten worden verholpen.
Als de inspecteur deze tekortkomingen aanzienlijk vindt of als zij betrekking hebben op een mogelijke klacht als bedoeld in punt 19 van deel A van bijlage V, brengt de inspecteur de tekortkomingen ook onder de aandacht van de betrokken Belgische organisaties van reders en zeevarenden en kan de inspecteur: a) een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat in kennis stellen;b) de relevante informatie verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van de volgende aanloophaven. Met betrekking tot zaken die betrekking hebben op het MLC-Verdrag heeft de lidstaat waar de inspectie wordt uitgevoerd, het recht een afschrift van het inspectieverslag, waarbij in voorkomend geval alle binnen de gestelde termijn ontvangen antwoorden van de bevoegde autoriteit van de vlaggenstaat zijn gevoegd, te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau met het oog op de maatregelen die passend of aangewezen worden geacht om ervoor te zorgen dat die informatie wordt opgeslagen en onder de aandacht wordt gebracht van partijen die mogelijk gebruik willen maken van de relevante beroepsprocedures.
Art. 4.19. Wanneer schepen gedurende twee of meer opeenvolgende verslagperiodes niet hebben voldaan aan de monitoring- en rapportagevoorschriften overeenkomstig Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en andere handhavingsmaatregelen er niet toe hebben geleid dat die voorschriften worden nageleefd, kan de Scheepvaartcontrole een verwijderingsbevel afgeven dat zal worden gemeld aan de Europese Commissie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), de overige lidstaten van de EER en de betrokken vlaggenstaat. Indien nodig, zal dit eveneens aan het betrokken gewest worden gemeld.
Indien een andere lidstaat van de EER een verwijderingsbevel afgeeft, zal de toegang tot een Belgische haven voor het betrokken schip geweigerd worden, totdat de maatschappij overeenkomstig de artikelen 11 en 18 van Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG voldoet aan de monitoring- en rapportageverplichtingen. Het voldoen aan die verplichtingen wordt bevestigd door de kennisgeving van een geldig conformiteitsdocument aan de Scheepvaartcontrole (in geval het schip de Belgische vlag voert) of de bevoegde nationale autoriteit van de lidstaat van de EER die het verwijderingsbevel heeft afgegeven (in geval het schip een vreemde vlag voert). Dit lid laat de internationale maritieme regels die van toepassing zijn op gevallen van schepen in nood onverlet.
De maatschappij, scheepseigenaar of de exploitant van een schip of zijn vertegenwoordiger in de lidstaten van de EER kan beroep aantekenen tegen een verwijderingsbevel overeenkomstig het eerste lid bij de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart overeenkomstig artikel 4.2.1.28 van het Belgisch Scheepvaartwetboek en wordt daarover naar behoren geïnformeerd door de Scheepvaartcontrole.
Art. 4.20. Alle klachten worden snel aan een eerste toetsing door de Scheepvaartcontrole onderworpen. Met deze toetsing kan worden vastgesteld of de klacht met reden omkleed is.
Als dat het geval is, neemt de Scheepvaartcontrole naar aanleiding van de klacht passende maatregelen, met name dat alle andere direct bij die klacht betrokken personen hun standpunt kenbaar kunnen maken.
Indien de Scheepvaartcontrole van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is, brengt zij de indiener van de klacht op de hoogte van haar beslissing en motivering daarvan.
De identiteit van de persoon die de klacht heeft ingediend wordt niet bekendgemaakt aan de kapitein of de eigenaar van het betrokken schip.
De inspecteur neemt de gepaste stappen om de vertrouwelijkheid van door zeevarenden ingediende klachten te garanderen, onder andere door de vertrouwelijkheid bij elk gesprek met zeevarenden te waarborgen.
De Scheepvaartcontrole brengt de administratie van de vlaggenstaat op de hoogte, met indien passend, een afschrift aan de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), van klachten die niet kennelijk ongegrond zijn en de maatregelen die na de klacht zijn genomen.
Art. 4.21. § 1. Een klacht van een zeevarende waarin een inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) wordt aangevoerd, kan worden gemeld aan een inspecteur in de haven waar het schip van de zeevarende is binnengelopen. In die gevallen verricht de inspecteur een eerste onderzoek. § 2. Indien zulks gelet op de aard van de klacht passend is, wordt tijdens het eerste onderzoek ook nagegaan, of aan boord de klachtenprocedures zijn gevolgd waarin voorschrift 5.1.5 van het MLC-Verdrag voorziet. De inspecteur kan ook een meer gedetailleerde inspectie in overeenstemming met artikel 4.12 van dit hoofdstuk verrichten. § 3. De inspecteur tracht, in voorkomend geval, een oplossing voor de klacht aan boord te bevorderen. § 4. Indien het onderzoek of de inspectie een onder artikel 4.22 vallende inbreuk uitwijst, is dat artikel van toepassing. § 5. Indien paragraaf 4 niet van toepassing is en een klacht van een zeevarende over aangelegenheden die onder het MLC-Verdrag vallen niet aan boord is opgelost, stelt de inspecteur de vlaggenstaat daarvan onmiddellijk in kennis en verlangt hij binnen een vastgestelde termijn advies en een corrigerend actieplan van de vlaggenstaat. Een verslag van iedere verrichte inspectie wordt via elektronische weg naar de inspectiedatabank gestuurd. § 6. Indien de klacht na de overeenkomstig paragraaf 5 ondernomen actie niet is opgelost, stuurt het Directoraat de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau een afschrift van het verslag van de inspecteur. Elk antwoord dat binnen de voorgeschreven termijn van de bevoegde autoriteit van de vlaggenstaat is ontvangen, wordt bij het verslag gevoegd. De desbetreffende organisaties van reders en zeevarenden in de havenstaat worden eveneens op de hoogte gebracht.
Daarnaast stuurt de havenstaat de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau regelmatig statistieken en informatie over de opgeloste klachten.
Dergelijke toezendingen worden voorzien om een bestand van dergelijke informatie bij te houden, voor zover op basis van dergelijke acties als passend en doelmatig kan worden beschouwd, en die onder de aandacht van partijen wordt gebracht, waaronder de organisaties van reders en zeevarenden, die eventueel gebruik willen maken van de beroepsprocedures. § 7. Dit artikel laat artikel 4.20 onverlet. Artikel 4.20, vierde lid, geldt ook voor klachten over aangelegenheden die vallen onder het MLC-Verdrag.
Art. 4.22. § 1. Ten overstaan van de Scheepvaartcontrole moet worden aangetoond dat de bij de inspectie bevestigde of aan het licht gekomen tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden of zullen worden verholpen. § 2. Wanneer sprake is van tekortkomingen die een duidelijk gevaar inhouden voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, ziet de Scheepvaartcontrole erop toe dat het schip wordt aangehouden of dat de activiteit in verband waarmee de tekortkomingen aan het licht zijn gekomen, wordt stopgezet. De aanhouding of de stopzetting van de activiteit wordt pas opgeheven wanneer het gevaar is weggenomen of wanneer de Scheepvaartcontrole bepaalt dat, op bepaalde voorwaarden, het schip mag uitvaren dan wel de activiteit mag worden hervat zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers of bemanning of voor andere schepen of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 3. Bij leef- en werkomstandigheden aan boord die een manifest gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van de zeevarenden inhouden of bij tekortkomingen die een ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) vormen, moet de Scheepvaartcontrole, erop toezien dat het schip wordt aangehouden of dat de nog in gang zijnde operatie waarop die tekortkomingen betrekking hebben, wordt stopgezet.
De aanhouding van het schip of de stopzetting van een operatie wordt pas opgeheven wanneer deze tekortkomingen verholpen zijn of wanneer de Scheepvaartcontrole een actieplan om de betrokken tekortkomingen te verhelpen, heeft aanvaard en zich ervan heeft vergewist dat het actieplan spoedig zal worden uitgevoerd. Alvorens een actieplan te aanvaarden, kan de inspecteur de vlaggenstaat raadplegen. § 4. Bij zijn beroepsmatige beoordeling van de vraag of een schip al dan niet moet worden aangehouden, past de inspecteur de in bijlage X vervatte criteria toe. § 5. De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat het schip wordt aangehouden indien uit de inspectie blijkt dat het schip niet is uitgerust met een functionerende reisgegevensrecorder, terwijl het gebruik daarvan op grond van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad verplicht is.
Wanneer deze tekortkoming niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de Scheepvaartcontrole het schip toestaan verder te reizen naar de geschikte reparatiewerf die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkoming wel zonder meer kan worden verhopen, of kan zij verlangen dat de tekortkomingen worden verholpen binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen als bepaald in de in het MOU van Parijs opgenomen richtsnoeren. Daartoe zijn procedures van artikel 4.24 van toepassing. § 6. In uitzonderlijke omstandigheden, waarin de algemene toestand van het schip duidelijk niet aan de normen voldoet, mag de Scheepvaartcontrole de inspectie van het schip opschorten tot de verantwoordelijke partijen de nodige stappen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het schip aan de relevante voorschriften van de verdragen voldoet. § 7. In geval van aanhouding dient de Scheepvaartcontrole onmiddellijk, schriftelijk en onder overlegging van het inspectierapport, de administratie van de vlaggenstaat of, wanneer dit niet mogelijk is, de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die staat in kennis te stellen van het geheel van omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht. Bovendien moeten, indien relevant, ook de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de classificatiecertificaten of de wettelijk voorgeschreven certificaten die overeenkomstig verdragen worden afgegeven, worden ingelicht. Indien een schip niet kan uitvaren wegens ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag, met inbegrip van de rechten van zeevarenden, of indien de leef- en werkomstandigheden aan boord een duidelijk gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van zeevarenden vormen, stelt de Scheepvaartcontrole voorts de vlaggenstaat daarvan onverwijld in kennis met een verzoek aan een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat om, indien mogelijk, aanwezig te zijn, en verlangt hij dat de vlaggenstaat binnen een voorgeschreven termijn antwoordt. De Scheepvaartcontrole brengt de betrokken organisaties van reders en zeevarenden in de havenstaat waar de inspectie is uitgevoerd onverwijld op de hoogte. § 8. Dit hoofdstuk laat de additionele voorschriften van de verdragen betreffende kennisgevings- en rapportageprocedures in verband met de havenstaatcontrole onverlet. § 9. Bij de uitoefening van de havenstaatcontrole uit hoofde van dit hoofdstuk wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden. § 10. Om havencongestie te vermijden kan de Scheepvaartcontrole toestemming verlenen om een aangehouden schip naar een ander deel van de haven te verplaatsen indien dat op een veilige manier kan gebeuren.
Het risico op havencongestie is echter geen criterium om te beslissen of een schip al dan niet blijft aangehouden.
De Scheepvaartcontrole werkt samen met de bevoegde dienst van het bevoegde gewest om te voorzien in faciliteiten voor de opvang van aangehouden schepen. § 11. Wanneer een aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, verwittigt de Scheepvaartcontrole zo snel mogelijk de bevoegde dienst van het bevoegde gewest.
Art. 4.23. De Scheepvaartcontrole dient de kapitein van het schip als naar behoren op de hoogte te stellen van zijn recht om beroep in te stellen en van de praktische regelingen hieromtrent.
Wanneer ten gevolge van een door de eigenaar of de exploitant van een schip, of zijn vertegenwoordiger, ingediend beroep of verzoek een aanhoudingsbevel of weigering van toegang wordt opgeheven of gewijzigd: 1° zorgt de Scheepvaartcontrole ervoor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast;2° brengt de Scheepvaartcontrole binnen 24 uur na die beslissing de Europese Commissie op de hoogte van deze beslissing. Art. 4.24. § 1. Wanneer tekortkomingen als bedoeld in artikel 4.22, § 2, niet in de haven van inspectie kunnen worden verholpen, mag de Scheepvaartcontrole het desbetreffende schip toestaan zo snel mogelijk naar de door de kapitein en de betrokken instanties gekozen geschikte reparatiewerf te varen die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkomingen kunnen worden verholpen, mits aan de door de bevoegde overheid van de vlaggenstaat vastgestelde en door de Scheepvaartcontrole goedgekeurde voorwaarden wordt voldaan.
Deze voorwaarden dienen te garanderen dat het schip deze reis kan ondernemen zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers en bemanning of voor andere schepen, of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 2. Wanneer een schip naar een reparatiewerf wordt gestuurd vanwege tekortkomingen bij de naleving van IMO-resolutie A.744(18), hetzij wat de scheepsdocumenten betreft, hetzij wegens structurele gebreken of tekortkomingen, kan de Scheepvaartcontrole eisen dat in de haven van aanhouding de nodige diktemetingen worden uitgevoerd voordat het schip toestemming krijgt om uit te varen. § 3. In de in § 1 genoemde omstandigheden stelt de Scheepvaartcontrole de bevoegde autoriteit van de Staat waar zich de reparatiewerf bevindt, alsmede de in artikel 4.22, § 6, vermelde partijen en alle andere betrokkenen instanties in kennis van alle voorwaarden voor de reis.
Wanneer de Scheepvaartcontrole een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, licht de Scheepvaartcontrole de kennisgevende overheid in over de maatregelen die zij heeft genomen. § 4. De inspecteurs nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de toegang tot alle havens of ankerplaatsen in de EER wordt geweigerd aan schepen als bedoeld in § 1: 1° die uitvaren zonder te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn door de Scheepvaartcontrole, of 2° die uitvaren en weigeren te voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen door zich niet naar de aangegeven reparatiewerf te begeven. De weigering blijft van kracht totdat de eigenaar of de exploitant ten genoegen van de Scheepvaartcontrole, heeft aangetoond dat het schip volledig aan alle van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen voldoet. § 5. In de in § 4, onder 1°, genoemde omstandigheden waarschuwen de inspecteurs onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten.
In de in § 4, onder 2°, genoemde omstandigheden waarschuwt de Scheepvaartcontrole indien de reparatiewerf in België gelegen is, onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten.
Voordat de toegang geweigerd wordt kunnen de inspecteurs verzoeken om overleg met de vlaggenstaatadministratie van het betrokken schip. § 6. In afwijking van de bepalingen van § 4, mag in geval van overmacht of om prevalerende beveiligingsmaatregelen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, tot een Belgische haven of ankerplaats toegang worden verleend door de Scheepvaartcontrole op voorwaarde dat de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip ten genoegen van de Scheepvaartcontrole afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.
Art. 4.25. De inspecties mogen uitsluitend worden uitgevoerd door inspecteurs die voldoen aan de in bijlage XI vermelde kwalificaties en door het Directoraat gemachtigd zijn tot uitvoering van havenstaatcontroles.
Wanneer de Scheepvaartcontrole niet de noodzakelijke beroepsbekwaamheid kan bieden, mag de inspecteur worden bijgestaan door een persoon met de vereiste beroepsbekwaamheid.
De Scheepvaartcontrole, de inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten en de personen die hun bijstaan, mogen geen commerciële belangen hebben in de haven van inspectie, noch in de geïnspecteerde schepen. De inspecteurs mogen evenmin werknemer zijn van of opdrachten uitvoeren voor niet-gouvernementele organisaties die wettelijk voorgeschreven certificaten en klassecertificaten afgeven of de noodzakelijke onderzoeken uitvoeren voor het afgeven van die certificaten aan schepen.
Iedere inspecteur is houder van een persoonlijk document in de vorm van een identiteitskaart die in overeenstemming met Richtlijn 96/40/EG van de Commissie van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten, die wordt afgegeven door de Scheepvaartcontrole.
Het Directoraat ziet erop toe dat wordt nagegaan of de inspecteurs voldoen aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en aan de minimumcriteria als bedoeld in bijlage XI, zulks voordat de inspecteurs worden gemachtigd tot uitvoering van inspecties en vervolgens op gezette tijden, in het licht van de uniforme communautaire regeling inzake opleiding en beoordeling van de bekwaamheid van de inspecteurs inzake havenstaatcontrole door de lidstaten.
Het Directoraat ziet erop toe dat de inspecteurs worden bijgeschoold met betrekking tot de wijzigingen van het in de EER toegepaste havenstaatcontrolestelsel als vastgesteld in dit hoofdstuk en eventuele wijzigingen in de verdragen.
Art. 4.26. De inspecteurs zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen na de melding van klaarblijkelijke anomalieën door loodsen en de door de bevoegde gewesten aangewezen havenautoriteiten of haveninstanties en stellen een rapport op van de genomen maatregelen.
Art. 4.27. De inspecteurs zorgen ervoor dat de gegevens in verband met inspecties die overeenkomstig dit hoofdstuk worden uitgevoerd, worden overgebracht naar de inspectiedatabank zodra het inspectieverslag is voltooid of de aanhouding is opgeheven.
De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat de gegevens die zijn overgebracht naar de bovengenoemde inspectiedatabank binnen 72 uur worden gevalideerd met het oog op de publicatie ervan.
Art. 4.28. De door de nationale autoriteit voor maritieme beveiliging, zoals bedoeld in Boek 2, Titel 5, hoofdstuk 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, aangewezen instantie deelt de volgende in haar bezit zijnde informatie mee aan het Directoraat: 1° informatie betreffende schepen die niet hebben voldaan aan de voorschriften inzake aanmelding van Verordening (EG) nr.725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten; 2° informatie betreffende schepen die om beveiligingsredenen de toegang tot een haven is geweigerd of zijn verplicht om de haven te verlaten. Art. 4.29. De aanhouding wordt pas opgeheven wanneer volledige betaling of een toereikende waarborg voor de verschuldigde retributies.
HOOFDSTUK 5.- Scheepvaartcontrole Art. 5.1. Met de Scheepvaartcontrole wordt bedoeld, de Directeur-generaal van het Directoraat en de hiertoe door de Directeur-generaal aangeduide ambtenaren van het Directoraat.
Art. 5.2. Het Directoraat bezorgt de ambtenaren van de Scheepvaartcontrole, bedoeld in artikel 5.1 een legitimatiekaart die blijk geeft van hun hoedanigheid voor de uitoefening van hun bevoegdheden.
De legitimatiekaart wordt opgesteld overeenkomstig het model opgesteld door het Directoraat. De geldigheidstermijn van de legitimatiekaart is maximaal vijf jaar en de uiterste geldigheidsdatum staat vermeld op de legitimatiekaart.
Wanneer de Directeur-generaal van het Directoraat of een aangeduide ambtenaar bedoeld in artikel 1 het Directoraat verlaat, maken deze automatisch geen deel meer uit van de scheepvaartcontrole.
HOOFDSTUK 6.- Wijzigingsbepalingen Art. 6.1. In artikel 108 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, vervangen door het koninklijk besluit van 29 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 2.1 wordt vervangen als volgt: "2.1 Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit artikel van toepassing op gevaarlijke goederen die in verpakte vorm worden aangeboden voor vervoer of vervoerd worden in alle schepen onderworpen aan het SOLAS-verdrag evenals in vrachtschepen met een brutotonnenmaat van minder dan 500."; 2° de bepaling onder 2.3 wordt vervangen als volgt: "2.3 Het aanbieden of vervoeren van gevaarlijke stoffen in verpakte vorm is verboden tenzij het geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel."; 3° de bepaling onder 3 wordt vervangen als volgt: " 3.Het aanbieden of vervoeren van gevaarlijke goederen in verpakte vorm moet voldoen aan de voorschriften van de IMDG-code.".
Art. 6.2. In artikel 1, paragraaf 4 van het koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole" vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving".
Art. 6.3. In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt: "1° "het koninklijk besluit van 14 juli 2020": het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving;"; 2° in de bepaling onder 13° worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010 " vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020". Art. 6.4. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010" vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020".
Art. 6.5. In artikel 9, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden "overeenkomst artikel 25, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 2010" vervangen door de woorden "overeenkomstig hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020".
Art. 6.6. In artikel 10, derde lid van hetzelfde besluit worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010" vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020".
Art. 6.7. In artikel 3.80 van het koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart, worden de woorden "koninklijk besluit van 13 maart 2011 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties" telkens vervangen door de woorden "hoofdstuk 3 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving".
Art. 6.8. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 maart 2017 tot uitvoering van de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten worden de woorden "voor zover hij geen andere administratieve geldboete heeft opgelegd aan de overtreder in het jaar voorafgaand aan het begaan van de inbreuk." vervangen door ". De bevoegde autoriteit kan voorwaarden opleggen aan het verleende uitstel.".
HOOFDSTUK 7.- Opheffingsbepalingen Art. 7.1. Het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole, gewijzigd bij de besluiten van 21 juli 2014, 15 februari 2016, 11 augustus 2017 en 28 februari 2019 wordt opgeheven.
Art. 7.2. Het koninklijk besluit van 13 maart 2011 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties, gewijzigd bij de besluiten van 7 mei 2015 en 2 oktober 2015, wordt opgeheven.
Art. 7.3. Het koninklijk besluit van 15 juni 2011 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen, gewijzigd bij besluit van 7 mei 2015, wordt opgeheven.
Art. 7.4. Het koninklijk besluit van 6 april 2020 betreffende de gedeeltelijke inwerkingtreding van het Belgisch Scheepvaartwetboek, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 8.- Slotbepalingen Art. 8.1. De minister bevoegd voor Maritieme Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 8.2. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2020.
Brussel, 14 juli 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving Bijlage I. - ELEMENTEN VAN HET COMMUNAUTAIRE SYSTEEM INZAKE HAVENSTAATINSPECTIE (bedoeld in artikel 4.4) Het communautaire systeem inzake havenstaatinspectie omvat de volgende elementen: I. SCHEEPSRISICOPROFIEL Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende algemene en historische parameters: 1. Algemene parameters a) Type van het schip Passagiersschepen, olie- en chemicaliëntankers, gastankers en bulkschepen worden geacht een hoger risico te vormen.b) Ouderdom van het schip Schepen ouder dan twaalf jaar vormen een hoger risico.c) Prestaties van de vlaggenstaat i) Schepen die onder de vlag varen van een staat die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een hoge aanhoudingsgraad heeft, worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen die onder de vlag varen van een staat die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een lage aanhoudingsgraad heeft, worden als een lager risico beschouwd. iii) Schepen die onder de vlag varen van een staat die overeenkomstig het kader en de procedures voor de vrijwillige audit van de lidstaten door de IMO het voorwerp heeft uitgemaakt van een voltooide audit en waarvoor in voorkomend geval een herstelactieplan is voorgelegd, worden als een lager risico beschouwd. Zodra de in artikel 10, § 3, van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole bedoelde maatregelen zijn aangenomen, dient de vlaggenstaat van dergelijke schepen aan te tonen dat de code voor de toepassing van verplichte IMO-instrumenten is nageleefd. d) Erkende organisaties i) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door een erkende organisaties met een, wat betreft de aanhoudingsgraad binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, laag of zeer laag prestatieniveau, worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door erkende organisaties met een, wat betreft de aanhoudingsgraad binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, hoog prestatieniveau, worden als een lager risico beschouwd. iii) Schepen met een certificaat dat is afgegeven door een erkende organisatie op grond van Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties. e) Prestaties van de maatschappij i) Schepen van een maatschappij die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt en matig of slecht presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen, worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen van een maatschappij die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt en goed presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen, worden als een lager risico beschouwd. 2. Historische parameters i) Schepen die meer dan één keer zijn aangehouden worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen die bij inspecties die tijdens de in bijlage II bedoelde periode zijn verricht, minder dan het in bijlage II bedoelde aantal tekortkomingen hadden, worden als een lager risico beschouwd. iii) Schepen die tijdens de in bijlage II bedoelde periode niet zijn aangehouden, worden als een lager risico beschouwd.
De risicoparameters worden gecombineerd door een weging te maken van de relatieve invloed van elke parameter op het totale risico van het schip voor de vaststelling van de volgende scheepsrisicoprofielen: - hoog risico; - normaal risico; - laag risico.
Bij de bepaling van het risicoprofiel wordt vooral de nadruk gelegd op de parameters type schip, prestaties van de vlaggenstaat, van de erkende organisaties en van de maatschappijen.
II. INSPECTIE VAN SCHEPEN 1. Periodieke inspecties Periodieke inspecties worden verricht op vooraf vastgestelde termijnen.De frequentie van de periodieke inspecties hangt af van het risicoprofiel van het schip. Schepen met een hoog risico worden minstens om de zes maanden aan een periodieke inspectie onderworpen.
Bij schepen met een ander risicoprofiel zal de termijn tussen twee periodieke inspecties toenemen naarmate het risico afneemt.
De Scheepvaartcontrole voert een periodieke inspectie uit bij: - elk schip met een hoog risicoprofiel dat tijdens de laatste zes maanden niet is geïnspecteerd in een haven of ankerplaats binnen de Gemeenschap of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een hoog risico komen vanaf de 5e maand in aanmerking voor inspectie; - elk schip met een normaal risicoprofiel dat tijdens de laatste 12 maanden niet is geïnspecteerd in een haven of ankerplaats binnen de Gemeenschap of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een normaal risico komen vanaf de 10e maand in aanmerking voor inspectie; - elk schip met een laag risicoprofiel dat tijdens de laatste 36 maanden niet is geïnspecteerd in een haven of een ankerplaats binnen de Gemeenschap of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een laag risico komen vanaf de 24e maand in aanmerking voor inspectie. 2. Aanvullende inspecties Ongeacht de datum waarop de laatste inspectie heeft plaatsgevonden, wordt een schip onderworpen aan een inspectie wanneer een van de volgende dwingende of onverwachte factoren optreedt.De noodzaak om op basis van onverwachte factoren een aanvullende inspectie te verrichten, wordt evenwel overgelaten aan het professionele oordeel van de inspecteur. 2A. Dwingende factoren Schepen ten aanzien waarvan de volgende dwingende factoren van toepassing zijn, worden geïnspecteerd, ongeacht de datum van hun laatste periodieke inspectie: - schepen waarvan de klassering om beveiligingsredenen is opgeheven of ingetrokken sedert de laatste inspectie in de Gemeenschap of in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt; - schepen die voorwerp zijn geweest van een rapport of een kennisgeving van een andere lidstaat; - schepen die niet terug te vinden zijn de inspectiedatabank; - schepen die: - op weg naar de haven bij een aanvaring betrokken zijn geweest of aan de grond gelopen of gestrand zijn; - beschuldigd zijn van een vermoedelijke schending van de bepalingen inzake lozing van schadelijke stoffen of effluenten; - op onregelmatige of onveilige wijze hebben gemanoeuvreerd, waarbij de door de IMO vastgestelde routeringsmaatregelen, of veilige vaarpraktijken en -procedures niet in acht zijn genomen. 2B. Onverwachte factoren Schepen ten aanzien waarvan de volgende onverwachte factoren van toepassing zijn, kunnen aan een inspectie worden onderworpen, ongeacht de datum van hun laatste periodieke inspectie. Het besluit om deze aanvullende inspectie te verrichten, wordt overgelaten aan het professionele oordeel van de inspecteurs: - schepen die niet hebben voldaan aan de toepasselijke versie van de IMO-aanbeveling inzake de vaart door de toegangswateren tot de Oostzee; - schepen met een certificaat dat werd afgegeven door een voormalige erkende organisatie waarvan de erkenning werd ingetrokken na de laatste inspectie in de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt; - schepen waarbij door loodsen of de door de bevoegde diensten van het bevoegde gewest aangeduide havenautoriteiten of haveninstanties klaarblijkelijke anomalieën zijn gesignaleerd die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart of een dreiging vormen voor het milieu; - schepen die niet aan de verplichtingen inzake aanmelding hebben voldaan als bedoeld in artikel 8 van hoofdstuk 4 van dit besluit, in Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, in het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad en, indien van toepassing, in Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten; - schepen waarover een rapport of klacht, daaronder begrepen een klacht aan wal, is ingediend door de kapitein, een bemanningslid of een persoon of organisatie die een rechtmatig belang heeft bij de veilige werking van het schip, de leef- en werkomstandigheden aan boord of de preventie van verontreiniging, tenzij de Scheepvaartcontrole het rapport of de klacht als kennelijk ongegrond beschouwt; - schepen die meer dan drie maanden geleden reeds eerder zijn aangehouden; - schepen waarbij openstaande tekortkomingen zijn vastgesteld, met uitzondering van schepen met tekortkomingen die binnen 14 dagen na het vertrek dienden te zijn verholpen, en schepen met tekortkomingen die voor het vertrek dienden te zijn verholpen; - schepen waarbij problemen met de lading zijn vastgesteld, met name schadelijke en gevaarlijke ladingen; - schepen die op zodanige wijze zijn gebruikt dat zij gevaar voor personen, eigendommen of het milieu opleverden; - schepen waarvan uit informatie uit betrouwbare bron blijkt dat hun risicoparameters verschillen van de geregistreerde parameters en dat het risiconiveau bijgevolg hoger ligt. - schepen waarvoor een actieplan is overeengekomen om tekortkomingen als bedoeld in artikel 4.22, § 3, lid 2, weg te werken maar waarvan de uitvoering van dat plan niet door een inspecteur is geverifieerd. 3. SELECTIESYSTEEM 3A.Schepen van prioriteitsklasse I worden als volgt geïnspecteerd: a) een uitgebreide inspectie: - schepen met een hoog risicoprofiel die in de laatste zes maanden niet zijn geïnspecteerd; - passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een normaal risicoprofiel die in de laatste 12 maanden niet zijn geïnspecteerd; b) een eerste of, in voorkomend geval, meer gedetailleerde inspectie: - schepen met een normaal risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn, die in de laatste 12 maanden niet zijn geïnspecteerd;c) in geval van een dwingende factor: - wordt er, afhankelijk van het professionele oordeel van de inspecteur, een meer gedetailleerde of een uitgebreide inspectie verricht van schepen met een hoog risicoprofiel en van passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar; - wordt er een meer gedetailleerde inspectie verricht van schepen die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn. 3B. Wanneer de Scheepvaartcontrole beslist een schip van prioriteitsklasse II te inspecteren, is het volgende van toepassing: a) Een uitgebreide inspectie wordt verricht van: - schepen met een hoog risicoprofiel die in de laatste vijf maanden niet zijn geïnspecteerd; - passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een normaal risicoprofiel die in de laatste 10 maanden niet zijn geïnspecteerd; - passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een laag risicoprofiel die in de laatste 24 maanden niet zijn geïnspecteerd; b) een eerste of, in voorkomend geval, een meer gedetailleerde inspectie wordt verricht van: - schepen met een normaal risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn en die in de laatste 10 maanden niet zijn geïnspecteerd; - schepen met een laag risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn en die in de laatste 24 maanden niet zijn geïnspecteerd; c) in geval van een onverwachte factor: - wordt er, afhankelijk van het professionele oordeel van de inspecteur, een meer gedetailleerde of een uitgebreide inspectie verricht van schepen met een hoog risicoprofiel en van passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar; - wordt er een meer gedetailleerde inspectie verricht van schepen die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE II. - ONTWERP VAN SCHEEPSRISICOPROFIELEN (bedoeld in artikel 4.9, lid 2)
Profiel
Schip met hoog risico (SHR)
Schip met normaal risico (SNR)
Schip met laag risico (SLR)
Algemene parameters
Criteria
Wegingspunten
Criteria
Criteria
1
Type schip
Chemicaliëntanker Gastanker Olietanker Bulkschip Passagiersschip
2
schip met noch laag, noch hoog risico
Alle types
2
Leeftijd schip
alle types > 12 j
1
Alle leeftijden
3a
Vlag
ZGW-lijst
Zwart - ZHR, HR, M tot HR
2
Wit
Zwart - MR
1
3b
IMO-Audit
-
-
Ja
4a
Erkende organisatie
Prestatie
H
-
-
Hoog
M
-
-
-
L
Laag
1
-
ZL
Zeer laag
-
4b
Erkend door EU
-
-
Ja
5
Maatschappij
Prestatie
H
-
-
Hoog
M
-
-
-
L
Laag
2
-
ZL
Zeer laag
-
Historische parameters
6
Aantal tekortkomingen geregistreerd bij elke inspectie in voorgaande 36 maanden
Tekortkomingen
Komt niet in aanmerking
-
? 5 (en ten minste één inspectie in voorgaande 36 maanden)
7
Aantal aanhoudingen in voorgaande 36 maanden
Aanhoudingen
? 2 aanhoudingen
1
Geen aanhouding
SHR zijn schepen die voldoen aan de criteria met een totale waarde van 5 of meer wegingspunten.
SLR zijn schepen die voldoen aan alle criteria van de parameters voor een laag risico.
SNR zijn schepen die noch SHR, noch SLR zijn.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE III. - AANMELDING (bedoeld in artikel 4.8, eerste lid) Informatie die moet worden verstrekt overeenkomstig artikel 4.8, eerste lid: De volgende informatie wordt verstrekt aan de door het bevoegde gewest aangeduide bevoegde autoriteit ten minste drie dagen voor het vermoedelijke tijdstip van aankomst in de haven of ankerplaats of vóór het vertrek in de vorige haven of ankerplaats indien de reis naar verwachting minder dan drie dagen in beslag zal nemen: a) scheepsidentificatienummer (naam, roepletters, IMO-identificatienummer of MMSI-nummer);b) geplande duur van het verblijf in de haven;c) voor tankers: i) configuratie: enkelwandig, enkelwandig met SBT, dubbelwandig; ii) conditie van de lading en ballasttanks; vol, leeg, gevuld met inerte gassen; iii) volume en aard van de lading; d) geplande handelingen in de haven of ankerplaats van bestemming (laden, lossen, andere);e) geplande wettelijk voorgeschreven inspectie en belangrijke onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, uit te voeren in de haven van bestemming;f) datum van de laatste uitgebreide inspectie in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving Bijlage IV. - LIJST VAN CERTIFICATEN EN DOCUMENTEN (bedoeld in artikel 4.12, lid 1) 1. Meetbrief (1969).2. - veiligheidscertificaat voor passagiersschepen, - veiligheidsconstructiecertificaat voor vrachtschepen, - uitrustingscertificaat voor vrachtschepen, - radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen, - certificaat van vrijstelling, inclusief, waar nodig, de vrachtlijst, - veiligheidscertificaat voor vrachtschepen.3. Internationaal scheepsbeveiligingscertificaat (ISSC) voor het schip.4. Continuous Synopsis Record van het schip.5. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk: - Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk.6. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk: - Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk.7. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door olie.8. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.9. Internationaal certificaat van uitwatering (1966): - Internationaal certificaat van vrijstelling van uitwatering.10. Oliejournaal, delen I en II.11. Ladingjournaal.12. Verklaring van minimum-bemanningssterkte.13. Certificaten of andere documenten, vereist krachtens de bepalingen van het STCW-Verdrag.14. Medische certificaten (zie MLC-verdrag).15. Tabel met de arbeidsorganisatie aan boord (zie MLC-Verdrag en STCW-Verdrag) 16.Register van de werk- en rusttijden van zeevarenden (zie MLC-Verdrag) 17. Stabiliteitsgegevens 18.Afschriften van het document van overeenstemming en het veiligheidsbeleidscertificaat die zijn afgegeven overeenkomstig de internationale code voor de veilige werking van schepen en voor voorkoming van verontreiniging (SOLAS-Verdrag, hoofdstuk IX). 19. Certificaten met betrekking tot de sterkte van de scheepsromp en de machines, afgegeven door de betrokken erkende organisatie (is alleen vereist als het schip bij een erkende organisatie geklasseerd is).20. Document van overeenstemming met de bijzondere eisen die gelden voor schepen die gevaarlijke goederen vervoeren.21. Veiligheidscertificaat voor hogesnelheidsschepen en vergunning voor de exploitatie van hogesnelheidsschepen.22. Speciale lijst of manifest van gevaarlijke goederen, of gedetailleerd stuwplan.23. Scheepsdagboek voor het bijhouden van tests en oefeningen, waaronder beveiligingsoefeningen, en het logboek voor aantekening van inspectie en onderhoud van reddingsmiddelen en -voorzieningen en van brandblusmiddelen en -voorzieningen.24. Veiligheidscertificaat voor schepen voor bijzondere doeleinden.25. Veiligheidscertificaat voor mobiele offshore-boorinstallaties.26. Voor olietankers, de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.27. De monsterrol, het brandbestrijdingsplan, en voor passagiersschepen een schadebestrijdingsplan.28. Scheepsnoodplan voor olieverontreiniging.29. Inspectierapport (bij bulk vervoerders en olietankers).30. Rapporten van vorige havenstaatcontrole-inspecties.31. Voor roropassagiersschepen, gegevens over de A/A-max.ratio. 32. Vergunning voor het vervoer van graan.33. Handleiding voor het vastzetten van lading.34. Plan voor het beheer van afvalstoffen en afvalstoffenjournaal.35. Beslissingsondersteunend systeem voor kapiteins van passagiersschepen.36. SAR-samenwerkingsplan voor passagiersschepen die op vaste routes opereren.37. Lijst van operationele beperkingen voor passagiersschepen.38. Bulkcarrierboekje (Bulk carrier booklet).39. Laad- en losplan voor bulkschepen.40. Certificaat van verzekering of andere financiële zekerheid terzake van wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1992).41. Certificaat verplicht overeenkomstig Richtlijn 2009/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen.42. Bij ongevallen verplicht certificaat overeenkomstig Verordening (EG) nr.392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee. 43. Internationaal Certificaat van voorkoming van luchtverontreiniging.44. Internationaal Certificaat van voorkoming van verontreiniging van het riool- of afvalwater.45. Maritiem arbeidscertificaat.46. Conformiteitsverklaring voor maritieme arbeid, deel I en deel II.47. Internationaal certificaat betreffende aangroeiwerende verfsystemen.48. Certificaat van verzekering of andere financiële zekerheid inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie.49. Een certificaat betreffende de inventaris van gevaarlijke materialen of een verklaring van overeenstemming, afhankelijk van hetgeen op grond van Verordening (EU) nr.1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG van toepassing is. 50. Het internationaal certificaat inzake ballastwaterbeheer;51. Het ballastwaterjournaal 52.Conformiteitsdocument afgegeven krachtens Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG.] Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE V. - NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN "GEGRONDE REDENEN" (bedoeld in artikel 4.12, 3°, derde lid) A. Voorbeelden van gegronde redenen voor een meer gedetailleerde inspectie 1. De schepen als omschreven in bijlage I, deel II, 2A en 2B.2. Het niet behoorlijk bijgehouden zijn van het oliejournaal.3. De ontdekking van onnauwkeurigheden bij de controle van de certificaten en de andere documenten.4. Aanwijzingen dat de bemanningsleden niet kunnen voldoen aan de eisen inzake communicatie aan boord van artikel 98bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement.5. Een certificaat dat op frauduleuze wijze is verkregen of waarvan de houder niet de persoon is aan wie het oorspronkelijk werd afgegeven.6. Een schip met een kapitein, officier of kwalificatie met een certificaat dat is afgegeven door een land dat het STCW-Verdrag niet heeft geratificeerd.7. Bewijzen dat het laden en andere verrichtingen niet op veilige wijze of volgens de IMO-richtlijnen zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld het zuurstofgehalte in de inertgashoofdtoevoerleiding naar de laadtanks ligt boven het voorgeschreven maximumpeil.8. Het niet kunnen voorleggen door de kapitein van een olietanker van de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.9. Het ontbreken van een bijgewerkte monsterrol, of bemanningsleden die niet weten wat hun taak is in geval van brand of bij een bevel om het schip te verlaten.10. De uitzending van foutieve noodsignalen die niet is gevolgd door een passende annuleringsprocedure.11. Het ontbreken van door de verdragen voorgeschreven belangrijke uitrusting of voorzieningen.12. Buitengewoon onhygiënische toestanden aan boord van het schip.13. Op de algemene indruk en waarnemingen van de inspecteur gebaseerde bewijzen dat er een ernstige aantasting van of gebreken aan de romp of de constructie bestaan die een gevaar kunnen betekenen voor de structurele integriteit, de waterdichtheid of de weerbestendigheid van het schip.14. Informatie of bewijzen dat de kapitein of bemanning niet bekend is met handelingen aan boord die essentieel zijn voor de veiligheid van schepen of de voorkoming van verontreiniging, of dat deze handelingen niet zijn verricht.15. Het ontbreken van een tabel met de arbeidsorganisatie aan boord of een register met de werk- en rusttijden van de bemanning 16.De op grond van MLC-Verdrag vereiste documenten worden niet overgelegd, worden niet bijgehouden of worden valselijk gehouden of de overgelegde documenten bevatten niet de op grond van het MLC-Verdrag vereiste informatie of zijn om een andere reden ongeldig. 17. De leef- en werkomstandigheden op het schip zijn niet in overeenstemming met de normen van MLC-Verdrag.18. Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het schip van vlag heeft gewisseld opdat MLC-Verdrag niet hoeft te worden nageleefd.19. Er is een klacht ingediend dat de leef- en werkomstandigheden op het schip niet in overeenstemming met de normen van MLC-Verdrag zijn. B. Voorbeelden van gegronde redenen voor de controle van beveiligingsaspecten op schepen 1. Tijdens de eerste havenstaatcontrole kan de inspecteur op de volgende manier vaststellen dat er gegronde redenen zijn voor aanvullende beveiligingscontroles: 1.1. Het ISSC is ongeldig of verlopen. 1.2. Het veiligheidsniveau van het schip is lager dan dat van de haven. 1.3. Op het schip hebben geen beveiligingsoefeningen plaatsgevonden. 1.4. De verslagen van de laatste 10 transacties tussen schip en haven of tussen schepen onderling zijn onvolledig. 1.5. Bewijs of constatering dat belangrijke bemanningsleden van het schip niet met elkaar kunnen communiceren. 1.6. Bewijs dat beveiligingsvoorzieningen ernstige tekortkomingen vertonen. 1.7. Informatie van derde partijen zoals een rapport of klacht met informatie inzake beveiliging. 1.8. Het schip bezit een tijdelijk internationaal scheepsbeveiligingscertificaat (ISSC) dat op latere datum en aansluitend bij een eerder tijdelijk ISSC werd afgegeven en de inspecteur is beroepsmatig van oordeel dat de maatschappij dit certificaat heeft aangevraagd om na het verstrijken van het eerste tijdelijke certificaat niet volledig te hoeven voldoen aan SOLAS-Verdrag, hoofdstuk XI-2 en deel A van de ISPS-Code. In deel A van de ISPS-Code wordt vermeld in welke omstandigheden een tijdelijk certificaat mag worden verleend. 2. Indien gegronde redenen worden vastgesteld als hierboven vermeld, brengt de inspecteur de voor de beveiliging bevoegde autoriteit daarvan onverwijld op de hoogte (tenzij de inspecteur ook naar behoren is gemachtigd tot het uitvoeren van beveiligingsinspecties).De voor beveiliging bevoegde autoriteit besluit vervolgens, rekening houdend met het beveiligingsniveau overeenkomstig Voorschrift nr. 9 van SOLAS-Verdrag, hoofdstuk XI, welke controlemaatregelen nodig zijn. 3. Andere dan de voormelde gegronde redenen moeten worden beoordeeld door een naar behoren inzake beveiligingsaspecten gemachtigde functionaris. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE VI. - PROCEDURES VOOR DE CONTROLE VAN SCHEPEN (bedoeld in artikel 4.16, § 1) Bijlage 1 " Havenstaatscontroleprocedures " van het MOU van Parijs en de volgende, door het MOU van Parijs vastgestelde instructies, in hun bijgewerkte versie: - Instruction 33/2000/02: Operational Control on Ferries and Passenger Ships (Operationele controle op veerboten en passagiersschepen), - Instruction 35/2002/02: Guidelines for PSCOs on Electronic Charts (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende elektronische kaarten), - Instruction 36/2003/08: Guidance for Inspection on Working and Living Conditions (Richtsnoeren voor inspectie betreffende leef- en werkomstandigheden), - Instruction 37/2004/02: Guidelines in Compliance with STCW 78/95 Convention as Amended (Richtsnoeren overeenkomstig het STCW-Verdrag nr. 78/95, als gewijzigd), - Instruction 37/2004/05: Guidelines on the Inspection of Hours of Work/Rest (Richtsnoeren betreffende de inspectie van arbeids/rusttijden), - Instruction 37/2004/10: Guidelines for Port State Control Officers on Security Aspects (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende beveiligingsaspecten), - Instruction 38/2005/02: Guidelines for PSCO's Checking a Voyage Data Recorder (VDR) (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole voor de controle van een reisgegevensrecorder (VDR), - Instruction 38/2005/05: Guidelines on MARPOL 73/78 Annex I (Richtsnoeren betreffende het MARPOL-Verdrag bijlage I), - Instruction 38/2005/07: Guidelines on Control of the Condition Assessment Scheme (CAS) of Single Hull Oil Tankers (Richtsnoeren betreffende de controle inzake de keuringsregeling scheepvaart (CAS) van enkelwandige olietankers), - Instruction 39/2006/01: Guidelines for the Port State Control Officer on the ISM-Code (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende de ISM-Code), - Instruction 39/2006/02: Guidelines for Port State Control Officers on Control of GMDSS, (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende de controle van het GMDSS), - Instruction 39/2006/03: Optimisation of Banning and Notification Checklist (Optimalisering van de lijst van toegangsverboden en aanmeldingen), - Instruction 39/2006/10: Guidelines for PSCOs for the Examination of Ballast Tanks and Main Power Failure Simulation (black-out test) (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole voor het onderzoeken van ballasttanks en de simulatie van een onderbreking van de hoofdelektriciteitsvoorziening (black-out test)), - Instruction 39/2006/11: Guidance for Checking the Structure of Bulk Carriers (Richtsnoeren voor het onderzoeken van de structuur van bulkschepen), - Instruction 39/2006/12: Code of Good Practice for Port State Control Officers (Gedragscode voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole), - Instruction 40/2007/04: Criteria for Responsibility Assessment of Recognised Organisations (R/O) (Criteria voor de beoordeling van de verantwoordelijkheid van erkende organisaties (R/O)), - Instruction 40/2007/09: Guidelines for Port State Control Inspections for Compliance with Annex VI of MARPOL 73/78 (Richtsnoeren voor inspecties inzake havenstaatcontrole met het oog op de naleving van bijlage VI van het MARPOL-Verdrag).
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 7 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE VII. - UITGEBREIDE INSPECTIE VAN SCHEPEN (als bedoeld in artikel 4.14, § 4) Een uitgebreide inspectie heeft in het bijzonder betrekking op de algemene toestand van de volgende risicogebieden: - documentatie - structurele toestand - weerbestendigheid - noodvoorzieningen - radiocommunicatie - ladingsoperaties - brandveiligheid - alarmsystemen - leef- en werkomstandigheden - navigatieapparatuur - reddingsmiddelen - gevaarlijke goederen - voortstuwing en hulpmachines - preventie van vervuiling.
Voorts omvat een uitgebreide inspectie, voor zover dat mogelijk is gelet op de praktische haalbaarheid of op mogelijke dwingende omstandigheden in verband met de veiligheid van personen, het schip of de haven, de verificatie van specifieke elementen van risicogebieden afhankelijk van het type schip dat wordt geïnspecteerd, als bepaald overeenkomstig artikel 4.14, § 3.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 8 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE VIII. - BEPALINGEN BETREFFENDE HET BESLUIT TOT WEIGERING VAN TOEGANG TOT HAVENS EN ANKERPLAATSEN IN DE GEMEENSCHAP (bedoeld in artikel 4.17) 1. Indien aan de in artikel 4.17, § 1, beschreven voorwaarden wordt voldaan, stelt de Scheepvaartcontrole, de kapitein van het schip er schriftelijk van in kennis dat een besluit tot weigering van toegang] zal worden uitgevaardigd die onmiddellijk van kracht wordt nadat het schip de haven heeft verlaten. Het besluit tot weigering van toegang wordt onmiddellijk van kracht nadat het schip de haven heeft verlaten na het wegwerken van de tekortkomingen op grond waarvan het werd aangehouden. 2. De Scheepvaartcontrole bezorgt ook een afschrift van het besluit tot weigering van toegang aan de administratie van de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisatie, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs, de Europese Commissie en het secretariaat van het MOU van Parijs.De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat de informatie betreffende het besluit tot weigering van toegang onverwijld wordt opgenomen in de inspectiedatabank. 3. Om het besluit tot weigering van toegang te laten intrekken moet de eigenaar of de exploitant een formeel verzoek indienen bij de Scheepvaartcontrole als deze het besluit tot weigering van toegang heeft opgelegd.Dit verzoek dient vergezeld te gaan van een door de administratie van de vlaggenstaat, na een bezoek aan boord van een door de administratie van de vlaggenstaat naar behoren gemachtigde inspecteur, afgegeven document waarin wordt aangetoond dat het schip volledig aan de eisen in de toepasselijke bepalingen van de internationale verdragen voldoet. De administratie van de vlaggenstaat levert aan de Scheepvaartcontrole een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord. 4. Het verzoek om het besluit tot weigering van toegang in te trekken, dient eventueel ook te worden vergezeld van een document van het classificatiebureau dat het schip na een bezoek aan boord door een inspecteur van het classificatiebureau heeft geklasseerd en waaruit blijkt dat het schip voldoet aan de classificatienormen die door dat bureau zijn vastgesteld.Het classificatiebureau levert aan de Scheepvaartcontrole een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord. 5. Het besluit tot weigering van toegang kan slechts worden ingetrokken na afloop van de in artikel 4.17 bedoelde periode en na een nieuwe inspectie van het schip in een overeengekomen haven.
Indien de overeengekomen haven zich in België bevindt, kan de Scheepvaartcontrole op verzoek van de bevoegde autoriteit die het besluit tot weigering van toegang heeft opgelegd, het schip toestaan zich naar de overeengekomen haven te begeven voor een nieuwe inspectie. In dat geval worden in de haven geen ladingoperaties uitgevoerd totdat het besluit tot weigering van toegang is ingetrokken. 6. Indien de aanhouding op grond waarvan een besluit tot weigering van toegang is uitgevaardigd onder meer gebaseerd is op structurele tekortkomingen aan het schip, kan de Scheepvaartcontrole als deze het besluit tot weigering van toegang heeft uitgevaardigd eisen dat bepaalde ruimtes, waaronder laadruimtes en tanks, worden vrijgemaakt voor onderzoek tijdens een nieuwe inspectie.7. De nieuwe inspectie wordt uitgevoerd door de Scheepvaartcontrole als deze het besluit tot weigering van toegang heeft opgelegd of, met diens toestemming, door de bevoegde autoriteit van de haven van bestemming.De Scheepvaartcontrole kan een aankondiging tot 14 dagen voor de herinspectie vereisen. Ten genoegen van de Scheepvaartcontrole wordt aangetoond dat het schip volledig voldoet aan de toepasselijke voorschriften van de internationale verdragen. 8. De hernieuwde inspectie bestaat uit een uitgebreide inspectie die ten minste de relevante punten van bijlage VII dient te omvatten.9. De retributies verschuldigd voor deze uitgebreide inspectie worden door de eigenaar of de exploitant van het schip gedragen.10. Indien de resultaten van de uitgebreide inspectie voldoen voor de Scheepvaartcontrole in overeenstemming met bijlage VII wordt het besluit tot weigering van toegang opgeheven en wordt de maatschappij van het schip daar schriftelijk van in kennis gesteld.11. De Scheepvaartcontrole moet haar beslissing ook schriftelijk meedelen aan de administratie van de vlaggenstaat, het betrokken classificatiebureau, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs, de Europese Commissie en het secretariaat van het MOU van Parijs.De Scheepvaartcontrole zorgt er na de opheffing van de weigering van toegang tevens voor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast. 12. Informatie over schepen waaraan de toegang tot havens en ankerplaatsen in de Gemeenschap is ontzegd, moet in de inspectiedatabank beschikbaar worden gesteld en worden bekendgemaakt. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 9 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE IX. - INSPECTIEVERSLAG (bedoeld in artikel 4.18) Het inspectierapport moet tenminste de volgende punten omvatten: I. Algemene punten 1. Inspecteur(s) die het rapport heeft geschreven 2.Datum en plaats van inspectie 3. Naam van het geïnspecteerde schip 4.Vlag 5. Type schip (als aangeduid in het veiligheidsbeleidscertificaat) 6.IMO-identificatienummer 7. Roepnaam 8.Brutotonnenmaat 9. Draagvermogen (voor zover van toepassing) 10.Bouwjaar, bepaald op basis van de datum op de veiligheidscertificaten van het schip 11. Het classificatiebureau of de classificatiebureaus, alsmede enige andere organisatie, voor zover van toepassing, die voor dit schip de eventuele classificatiecertificaten heeft/hebben afgegeven 12.De erkende organisatie of organisaties, en/of elke andere partij die namens de vlaggenstaat certificaten heeft afgegeven voor dit schip in overeenstemming met de toepasselijke verdragen 13. Naam en adres van de maatschappij of de exploitant van het schip 14.Naam en adres van de bevrachter die verantwoordelijk is voor de keuze van het schip en het type charter indien de schepen vloeistoffen of vaste lading in bulk vervoeren 15. Definitieve datum waarop het inspectierapport is geschreven 16.Vermelding dat gedetailleerde informatie over een inspectie of een aanhouding bekend kan worden gemaakt II. Informatie over de inspectie 1. Certificaten welke zijn afgegeven overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen, instantie of organisatie die het/de betrokken certificaat/certificaten heeft afgegeven, met inbegrip van de datum van afgifte en de datum waarop deze aflopen 2.Delen of elementen van het schip welke geïnspecteerd werden (in het geval van een meer gedetailleerde of uitgebreide inspectie) 3. Haven waar en datum waarop de laatste tussentijdse of jaarlijkse inspectie of inspectie met het oog op verlenging heeft plaatsgevonden en de naam van de organisatie die de inspectie heeft uitgevoerd 4.Soort inspectie (inspectie, meer gedetailleerde inspectie, uitgebreide inspectie) 5. Aard van de tekortkomingen 6.Genomen maatregelen III. Aanvullende informatie in het geval van aanhouding 1. Datum van het aanhoudingsbevel 2.Datum waarop het aanhoudingsbevel is opgeheven 3. Aard van de tekortkomingen die een aanhoudingsbevel wettigen (verwijzingen naar verdragen, indien van toepassing) 4.Aanwijzingen omtrent de vraag of de erkende organisatie, of een andere particuliere instelling die de desbetreffende controle heeft verricht, verantwoordelijkheid droeg in verband met de tekortkoming, of de combinatie van tekortkomingen, die tot de aanhouding heeft geleid 5. Genomen maatregelen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 10 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE X. - CRITERIA VOOR DE AANHOUDING VAN EEN SCHIP (bedoeld in artikel 4.22, § 4) INLEIDING Alvorens te bepalen of tijdens een inspectie geconstateerde tekortkomingen aanhouding van het betrokken schip rechtvaardigen, past de inspecteur de in de punten 1 en 2 genoemde criteria toe.
Punt 3 bevat een niet-limitatieve lijst van tekortkomingen die op zich aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen (artikel 4.22, § 4).
Wanneer de grond voor de aanhouding voortvloeit uit bij een ongeval ontstane schade tijdens de reis van het schip naar de haven, wordt geen aanhoudingsbevel uitgevaardigd, mits: a) naar behoren is voldaan aan de eisen van voorschrift I/11(c) van SOLAS-Verdrag betreffende kennisgeving aan de administratie van de vlaggenstaat, de aangewezen inspecteur of de erkende organisatie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het desbetreffende certificaat;b) de kapitein of eigenaar van het schip, voordat het schip de haven aandoet, de Scheepvaartcontrole heeft ingelicht over de omstandigheden van het ongeval en de ontstane schade, en informatie heeft gegeven over de vereiste kennisgeving van de administratie van de vlaggenstaat;c) door het schip naar genoegen van de Scheepvaartcontrole passende herstelmaatregelen worden getroffen, en tevens;d) de Scheepvaartcontrole, na in kennis van de uitvoering van de herstelmaatregelen te zijn gesteld, zich ervan heeft vergewist dat de gebreken, die duidelijk gevaar inhielden voor veiligheid, gezondheid of het milieu, verholpen zijn.1. Belangrijkste criteria Wanneer hij beroepshalve moet beoordelen of een schip al dan niet moet worden aangehouden, dient de inspecteur de volgende criteria toe te passen: Tijdschema: Schepen die niet veilig zee kunnen kiezen, worden bij de eerste inspectie aangehouden, ongeacht de tijd die het schip in de haven zal doorbrengen. Criterium: Het schip wordt aangehouden indien de tekortkomingen zo ernstig zijn dat een inspecteur het opnieuw moet bezoeken om zich er vóór afvaart van te vergewissen dat deze zijn verholpen. De ernst van de tekortkomingen wordt bepaald door de noodzaak dat de inspecteur terugkeert naar het schip. Dit brengt echter niet in alle gevallen deze verplichting mee. Wel betekent het dat de instantie op enigerlei wijze, bij voorkeur door een hernieuwd bezoek, verifieert dat de tekortkomingen vóór het vertrek zijn verholpen. 2. Toepassing van de belangrijkste criteria Wanneer hij beslist of de tekortkomingen van een schip ernstig genoeg zijn om het schip aan te houden, dient de inspecteur te beoordelen of: 1.het schip de vereiste documenten heeft en of deze geldig zijn; 2. het schip over de bemanning als vereist in de Verklaring van minimum-bemanningssterkte beschikt.Gedurende de inspectie dient de inspecteur te bekijken of het schip en/of de bemanning in staat is: 3. de volgende bestemming veilig te bereiken;4. tot de volgende bestemming de lading veilig te behandelen, te vervoeren en te controleren;5. tot de volgende bestemming de machinekamer veilig te bedienen;6. tot de volgende bestemming een goede voortstuwing en besturing te handhaven;7. tot de volgende bestemming zo nodig efficiënt een brand te blussen in enig deel van het schip;8. tot de volgende bestemming, wanneer nodig, het schip snel en veilig te verlaten en reddingswerkzaamheden te verrichten;9. tot de volgende bestemming verontreiniging van het milieu te voorkomen;10. tot de volgende bestemming een passende stabiliteit te handhaven;11. tot de volgende bestemming het schip waterdicht en intact te houden;12. tot de volgende bestemming zo nodig in noodsituaties te communiceren;13. tot de volgende bestemming te zorgen voor veilige en gezonde omstandigheden aan boord;14. bij een ongeluk zoveel mogelijk informatie te verstrekken. Indien het antwoord op een van deze vragen ontkennend luidt, wordt, rekening houdend met alle geconstateerde tekortkomingen, aanhouding ernstig overwogen. Ook een combinatie van minder ernstige tekortkomingen kan aanhouding van het schip rechtvaardigen. 3. Om de inspecteur te helpen bij de toepassing van deze criteria, volgt hier een lijst van naar de betrokken verdragen en/of Codes gegroepeerde tekortkomingen die als dermate ernstig worden beschouwd dat zij de aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen. Deze lijst is niet limitatief. 3.1. Algemeen Het ontbreken van geldige certificaten en documenten als vereist bij de relevante instrumenten. Schepen die onder de vlag varen van Staten die geen partij zijn bij een relevant verdrag of die een ander relevant instrument niet ten uitvoer hebben gelegd, zijn echter niet gerechtigd de certificaten van het verdrag of het andere relevante instrument in bezit te hebben. Daarom is het ontbreken van de vereiste certificaten op zich geen reden om deze schepen aan te houden; door toepassing van de geen gunstiger behandelingsclausule " dient echter in aanzienlijke mate naleving van de bepalingen geëist te worden alvorens het schip kan vertrekken. 3.2. Werkingssfeer van SOLAS-Verdrag 1. Slechte werking van de voortstuwing en andere essentiële machines en van de elektrische installatie.2. Onvoldoende schone machinekamer, teveel olie-watermengsel in de bilges, isolatie van leidingen met inbegrip van de uitlaatleidingen in de machinekamer, aangetast door olie, slecht functioneren van de lensinrichting.3. Slecht functioneren van de noodgenerator, noodverlichting, accumulatoren en schakelaars.4. Slechte werking van de hoofd- en hulpstuurinrichting.5. Het ontbreken, onvoldoende capaciteit of ernstige beschadiging van individuele reddingsmiddelen, van reddingsboten en installaties om deze te water te brengen.6. Het ontbreken van brandopsporingssystemen, brandalarm, blusuitrusting, vast aangebrachte blusinstallaties, ventilatieafsluiters, brandkleppen, snelsluitinrichtingen, of, indien wel aanwezig, het niet-conform of in slechte staat zijn in een mate die niet verenigbaar is met de bestemming ervan.7. Het ontbreken, het in slechte toestand verkeren of het niet juist werken van de brandbescherming aan dek van tankers.8. Het ontbreken, het niet-conform zijn of de slechte toestand van lichtseinen, dagmerken of geluidsseinen.9. Het ontbreken of het niet goed werken van de radio-uitrusting voor nood- en veiligheidscommunicatie. 10. Het ontbreken of het niet goed werken van navigatiemiddelen, rekening houdend met de bepalingen van SOLAS-Verdrag, voorschrift V/16.2. 11. Het ontbreken van bijgewerkte zeekaarten en/of alle andere nautische publicaties die nodig zijn voor de voorgenomen reis, rekening houdend met het feit dat een goedgekeurd Electronic Chart Display and Information System (ECDIS-elektronische navigatiekaarten) op basis van officiële gegevens als vervanging voor papieren kaarten mag worden gebruikt.12. Het ontbreken van vonkvrije afvoerventilatie voor ladingpompkamers. 13. Ernstige tekortkoming van de operationele voorschriften, als beschreven in deel 5.5 van bijlage 1 bij het MOU van Parijs. 14. Aantal, samenstelling of diplomering van de bemanning is niet in overeenstemming met de verklaring van minimum-bemanningssterkte.15. Het niet uitvoeren van het uitgebreide inspectieprogramma overeenkomstig SOLAS-Verdrag, hoofdstuk XI, voorschrift 2. 3.3. Werkingssfeer van de IBC-code 1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.2. Het ontbreken of beschadigd zijn van hogedrukveiligheidsinrichtingen.3. De elektrische installatie is niet intrinsiek veilig of stemt niet overeen met de eisen van de code.4. Ontbrandbaar materiaal op gevaarlijke plaatsen.5. Niet voldoen aan speciale voorschriften.6. Overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid lading per tank.7. Onvoldoende bescherming tegen hitte van kwetsbare producten. 3.4. Werkingssfeer van de IGC-code 1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.2. Het ontbreken van middelen om accommodatie of dienstruimten af te sluiten.3. Schotten niet gasdicht.4. Tekortkoming aan de luchtsluizen.5. Het ontbreken of niet goed werken van snelafsluiters.6. Het ontbreken of niet goed werken van veiligheidsafsluiters.7. Elektrische installatie is niet intrinsiek veilig en correspondeert niet met de eisen van de code.8. Ventilatoren in het ladinggedeelte niet bruikbaar.9. Niet werkende drukalarmen voor ladingtanks.10. Het gasdetectie-apparaat en/of detectieapparaat voor giftig gas vertoont/vertonen gebreken.11. Vervoer zonder geldig inhibitor-certificaat van stoffen waarvan reactie moet worden tegengegaan. 3.5. Werkingssfeer van het LL-Verdrag 1. Belangrijke plaatsen hebben schade of corrosie of putjes in de platen en daarmee gepaard gaande verstijving van dekken en romp, die van invloed is op de zeewaardigheid of het plaatselijk bestand zijn tegen ladingen, tenzij passende voorlopige reparaties worden uitgevoerd om een reis naar een haven voor definitieve reparatie mogelijk te maken.NL 28 mei 2009 Publicatieblad van de Europese Unie L 131/89 2. Een geconstateerd geval van onvoldoende stabiliteit.3. Het ontbreken van voldoende en betrouwbare informatie in goedgekeurde vorm op grond waarvan de kapitein op snelle en eenvoudige wijze het laden en het ballasten van zijn schip kan regelen, zodanig dat er in alle stadia en onder wisselende omstandigheden tijdens de reis een veilige stabiliteitsmarge is en dat het ontstaan van onaanvaardbare spanningen op de constructie van het schip vermeden wordt.4. Sluitwerk, luiken en waterdichte deuren ontbreken, verkeren in slechte staat of vertonen gebreken.5. Overbelading.6. Ontbreken of onleesbaarheid van het uitwateringsmerk. 3.6. Werkingssfeer van MARPOL-Verdrag, bijlage I 1. Het ontbreken, ernstige beschadiging of het niet goed werken van het olie-waterafscheidingssysteem, het bewakings- en regelsysteem voor de olielozingen of de alarminrichting wanneer de limiet van 15 delen olie per miljoen in een mengsel wordt overschreden.2. Overblijvende capaciteit van de sloptank is onvoldoende voor de voorgenomen reis.3. Het oliejournaal is niet aanwezig.4. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht.5. Het onderzoeksrapport ontbreekt of is niet in overeenstemming met voorschrift 13G(3)(b) van MARPOL-Verdrag. 3.7. Werkingssfeer van MARPOL-Verdrag, bijlage II 1. Het ontbreken van het P&A Manual.2. De lading is niet gecategoriseerd.3. Geen ladingjournaal aanwezig.4. Vervoer van olieachtige stoffen zonder te voldoen aan de voorschriften of zonder een daartoe op passende wijze aangepast certificaat.5. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht. 3.8. Werkingssfeer van MARPOL-Verdrag, bijlage V 1. Ontbreken van een plan voor het beheer van afvalstoffen.2. Ontbreken van een afvalstoffenjournaal.3. Scheepsbemanning is niet vertrouwd met de vereisten inzake verwijdering/lozing van het plan voor het beheer van afvalstoffen. 3.9. Werkingssfeer van het STCW-Verdrag en Richtlijn 2008/106/EG 1. Zeevarenden die niet beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs, een geschikt vaarbevoegdheidsbewijs, die geen geldige vrijstelling hebben of geen schriftelijk bewijs kunnen overleggen dat bij de administratie van de vlaggenstaat een aanvraag voor een aantekening is ingediend.2. Bewijs dat een certificaat op onrechtmatige wijze is verkregen of dat de houder niet de persoon is aan wie het certificaat aanvankelijk werd afgegeven.3. Er wordt niet voldaan aan de van toepassing zijnde eisen van de administratie van de vlaggenstaat inzake de minimum-bemanningssterkte.4. De regeling van de navigatie- en de machinekamerwacht voldoet niet aan de voorschriften van de administratie van de vlaggenstaat.5. Van het wachtdienst doend personeel kan niemand de apparatuur bedienen die essentieel is voor veilige navigatie, radiocommunicatie voor de veiligheid of de voorkoming van verontreiniging van de zee.6. Er kan geen bewijs worden geleverd van vakbekwaamheid met betrekking tot de aan zeevarenden ten behoeve van de veiligheid van het schip en ter voorkoming van verontreiniging opgedragen taken.7. Voor de eerste wacht bij het begin van de reis en de daaropvolgende aflossing van de wacht is geen personeel beschikbaar dat voldoende is uitgerust en anderszins geschikt is voor de dienst. 3.10. Werkingssfeer van de MLC-Verdrag 1. Onvoldoende voedsel voor de reis naar de volgende haven.2. Onvoldoende drinkwater voor de reis naar de volgende haven.3. Uiterst ongezonde omstandigheden aan boord.4. Geen verwarming in de accommodatie van een schip dat vaart in gebieden waar temperaturen uiterst laag kunnen zijn.5. Onvoldoende ventilatie in de accommodatie van een schip.6. Uitzonderlijk veel vuilnis, versperring door uitrusting of vracht, of anderszins onveilige omstandigheden, in gangpaden of -accommodatie.7. Duidelijke tekenen dat wachtdoend personeel en ander personeel van dienst voor de eerste wacht of aflossing daarvan zijn verzwakt door vermoeidheid.8. De omstandigheden aan boord vormen een duidelijk gevaar voor de veiligheid, gezondheid of bescherming van zeevarenden.9. De tekortkoming vormt een ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van MLC-Verdrag, met inbegrip van de rechten van zeevarenden met betrekking tot de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden op het schip, zoals bepaald in het maritiem arbeidscertificaat en de conformiteitsverklaring voor maritieme arbeid van het schip. 3.11. Gevallen die geen aanhouding rechtvaardigen, maar waarbij bijvoorbeeld ladingoperaties moeten worden opgeschort Niet goed functioneren (of slecht onderhoud) van het inert-gassysteem, installaties of machines die betrekking hebben op het laden, wordt beschouwd als voldoende aanleiding om het laden te stoppen.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 11 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE XI. - MINIMUMEISEN VOOR INSPECTEURS (bedoeld in artikel 4.25, eerste en vijfde lid) 1. Inspecteurs dienen te beschikken over de nodige theoretische kennis over en praktische ervaring met schepen en de exploitatie daarvan.Zij moeten over de nodige bekwaamheden beschikken om de vereisten van de internationale verdragen en de betrokken havenstaatcontroleprocedures te doen naleven. De verwerving van de kennis en bekwaamheid voor de tenuitvoerlegging van internationale en communautaire regelgeving gebeurt via een door documenten gestaafd opleidingsprogramma. 2. Inspecteurs dienen ten minste: a) te beschikken over gepaste kwalificaties van een zeevaartinstelling of nautische instelling en over relevante zeevaartervaring als gecertificeerd scheepsofficier en in het bezit te zijn (of te zijn geweest) van een geldig STCW II/2 of III/2 -bewijs van bekwaamheid zonder beperking wat betreft het inzetgebied, het voortstuwingsvermogen of de tonnage, of b) te zijn geslaagd voor een door het Directoraat erkend examen van scheepsbouwkundig ingenieur, werktuigbouwkundig ingenieur of ingenieur op een met de scheepvaart verband houdend gebied, en in die hoedanigheid ten minste vijf jaar te hebben gewerkt, of c) in het bezit te zijn van een relevant universitair diploma of een gelijkwaardige opleiding te hebben gevolgd en naar behoren opgeleid en gediplomeerd te zijn als inspecteurs scheepsveiligheid.3. De inspecteur dient: - ten minste één jaar als vlaggenstaatinspecteur, belast met controle en certificering in het kader van de verdragen, werkzaam te zijn geweest of betrokken te zijn geweest bij het toezicht op de activiteiten van erkende organisaties waaraan wettelijk voorgeschreven taken zijn gedelegeerd, of - een vergelijkbaar niveau van bekwaamheid te hebben bereikt door het volgen van ten minste één jaar praktijkopleiding bestaande uit het deelnemen aan inspecties in het kader van de havenstaatcontrole onder leiding van ervaren inspecteurs inzake havenstaatcontrole.4. De inspecteurs als bedoeld in 2, onder a), dienen ten minste vijf jaar ervaring in de zeevaart te hebben opgedaan en tijdens deze periode onder andere werkzaam te zijn geweest als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst, dan wel als inspecteur van de vlaggenstaat of als adjunct-inspecteur voor havenstaatcontrole.Die ervaring dient een periode van ten minste twee jaar in de zeevaart als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst te omvatten. 5. De gekwalificeerde inspecteur moet schriftelijk en mondeling met zeevarenden kunnen communiceren in de op zee het meest gesproken taal.6. Inspecteurs die niet aan bovenstaande criteria voldoen, worden ook erkend indien zij op 23 april 2009 in dienst waren van het Directoraat in het kader van havenstaatcontrole. 7. Wanneer havenstaatcontrole-inspecteurs inspecties, als bedoeld in artikel 4.16, § 1 en § 2, in een lidstaat verrichten, dienen de inspecteurs te beschikken over de gepaste kwalificaties, met inbegrip van voldoende theoretische kennis en praktische ervaring op het vlak van maritieme beveiliging. Daartoe behoren in principe: a) een goed inzicht in maritieme beveiliging en de toepassing van dit concept bij de geïnspecteerde activiteiten;b) een goede praktijkkennis van beveiligingstechnologieën en -technieken;c) kennis van inspectieprincipes, -procedures en -technieken;d) praktijkkennis van de geïnspecteerde activiteiten. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER
Bijlage 12 bij het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving BIJLAGE XII. - INSPECTIES VAN RO-RO-PASSAGIERSSCHEPEN EN HOGESNELHEIDSPASSAGIERSSCHEPEN OP EEN GEREGELDE DIENST 1.1. Voordat een ro-ro-passagiersschip of een hogesnelheidspassagiersschip wordt ingezet op een geregelde dienst die onder dit besluit valt, voert de Scheepvaartcontrole een inspectie uit overeenkomstig artikel 3, § 1, van koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten, om ervoor te zorgen dat het ro-ro-passagiersschip of het hogesnelheidspassagiersschip voldoet aan de voorschriften voor de veilige exploitatie van een geregelde dienst. 1.2. Wanneer een ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip op een geregelde dienst wordt ingezet, kan de Scheepvaartcontrole rekening houden met inspecties die een andere lidstaat in de afgelopen acht maanden met betrekking tot dat ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip heeft uitgevoerd ten behoeve van een andere onder dit besluit vallende geregelde dienst, mits de Scheepvaartcontrole in elk geval van oordeel is dat die eerdere inspecties relevant zijn voor de nieuwe exploitatieomstandigheden en dat tijdens die inspecties aan de noodzakelijke voorschriften voor de veilige exploitatie van een geregelde dienst was voldaan. De in punt 1.1 bedoelde inspecties hoeven niet te worden toegepast vooraleer het ro-ro-passagiersschip of het hogesnelheidspassagiersschip op de nieuwe geregelde dienst wordt ingezet. 1.3. Indien er door onvoorziene omstandigheden een dringende behoefte is om snel een vervangend ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip in te zetten om de continuïteit van de dienst te verzekeren en punt 1.2 niet toepassing is, kan de Scheepvaartcontrole toestemming geven om het passagiersschip of het vaartuig te gebruiken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) Een visuele inspectie en documentencontrole leidt niet tot het vermoeden dat het ro-ro-passagiersschip of het hogesnelheidspassagiersschip niet voldoet aan de voorschriften voor een veilige exploitatie, en b) De Scheepvaartcontrole verricht de inspectie binnen één maand als bedoeld in artikel 3, paragraaf 1 van het koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten.2. De Scheepvaartcontrole verricht eenmaal per jaar, zij het niet eerder dan vier maanden en niet later dan acht maanden na de vorige inspectie: a) Een inspectie, met inachtneming van de voorschriften van bijlage II van het koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten, en van Verordening (EU) nr.428/2010 van de Commissie van 20 mei 2010 ter uitvoering van artikel 14 van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad wat uitgebreide inspectie van schepen betreft, voor zover van toepassing, en b) Een inspectie tijdens een geregelde dienst.Die inspectie omvat de in bijlage III bij koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten, genoemde punten en, naargelang het professionele oordeel van de inspecteur, voldoende punten van de bijlagen I en II bij koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaar-tuigen op geregelde diensten teneinde zich ervan te vergewissen dat het ro-ro-passagiersschip of het hogesnelheidspassagiersschip nog steeds voldoet aan alle voorschriften voor een veilige exploitatie. 3. Wanneer een ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip niet is geïnspecteerd in overeenstemming met punt 2, wordt het ro-ro-passagiersschip en hogesnelheidspassagiersschip als behorende tot prioriteitsklasse I beschouwd. 4. Een overeenkomstig punt 1.1 uitgevoerde inspectie wordt beschouwd als een inspectie voor de toepassing van punt 2, a).
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER