Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 december 2018
gepubliceerd op 31 december 2018

Koninklijk besluit tot uitvoering van Hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2018015719
pub.
31/12/2018
prom.
21/12/2018
ELI
eli/besluit/2018/12/21/2018015719/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot uitvoering van Hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat aan Uw handtekening wordt voorgelegd bevat uitvoeringsmaatregelen van het Hoofdstuk 2. - Overdracht van de bevoegdheid inzake kwijtschelding van belastingverhogingen en fiscale administratieve boetes, van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst, hierna de wet van 29 maart 2018. Deze wet vloeit voort uit een parlementair initiatief en het Hoofdstuk 2 geeft uitwerking aan de aanbevelingen nrs. 63 en 64 van het verslag van 7 mei 2009 van de Parlementaire onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraude-dossiers (DOC 52 0034/004).

De aanbeveling nr. 63 bepaalt dat "de bevoegdheid waarover de minister van Financiën krachtens artikel 9 van het Organiek Besluyt van 18 maart 1831 van het bestuer van 's lands middelen beschikt" zodanig moet georganiseerd worden "dat de tussenkomst van de minister voor de beslissingen tot kwijtschelding niet meer vereist is.".

De aanbeveling nr. 64 van hetzelfde verslag regelt op zijn beurt het bijhouden van "een inventaris van de verzoeken om tussenbeide te komen, met toepassing van het genaderecht, in een register dat wordt bezorgd aan het Rekenhof. Dat brengt op zijn beurt jaarlijks aan de Kamer van volksvertegenwoordigers verslag uit, met inachtneming van de beginselen van de persoonlijke levenssfeer en de anonimiteit van de belastingplichtigen.".

Bovendien houdt de wet van 29 maart 2018 rekening met het verslag van het Rekenhof van januari 2014 over de fiscale maatregelen voor belastingplichtigen met betaalmoeilijkheden.

I. Juridische grondslag en huidige geldigheid van artikel 9 van het Regentsbesluit van 18 maart 1831: goedkeuring van een nieuwe wettelijke basis beperkt tot drie soorten van belastingen De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in het arrest nr. 108.981 van 9 juli 2002 uitspraak gedaan over de juridische basis van artikel 9 van het besluit van de Regent van 18 maart 1831.

Hierna wordt volgt een officieuze vertaling van een gedeelte van dat arrest.

Inzake inkomstenbelastingen machtigde "artikel 114 van de wet van 28 juni 1822 betreffende de personenbelasting (...) de fiscale administratie om beslissingen te nemen houdende een vermindering van fiscale sancties, ook wat betreft "verhogingen van rechten ten titel van boetes", heden ten dage gekwalificeerd als belastingverhogingen (...). In de mate dat artikel 114 van de reeds aangehaalde wet van 28 juni 1822 betrekking heeft op fiscale sancties, werd het niet geschrapt door de artikelen 110 en 112 van de Grondwet van 7 februari 1831, die het principe van de legaliteit inzake belastingen bekrachtigt; (...) de belastingverhoging heeft inderdaad het karakter van een administratieve sanctie, en niet van een belasting, (...) wanneer het besluit nr. 78 van 18 maart 1831 werd aangenomen, beschikte de administratie dus over de bevoegdheid om een transactie af te sluiten omtrent het bedrag van deze verhoging, en dus ook om het te verminderen. (...) Deze bevoegdheid erkend door artikel 114 van de voormelde wet van 28 juni 1822, kon ten uitvoer worden gelegd door de Regent, die de bevoegdheden van de Koning uitoefende en het kwam Hem meer bepaald toe, op basis van Zijn algemene bevoegdheid tot uitvoering van de wetten verleend door artikel 67 van de Grondwet van 7 februari 1831, en van Zijn bevoegdheid tot organisatie van de overheidsdiensten, voortvloeiende uit de artikelen 29 en 66, alinea 2, van de Grondwet van 7 februari 1831, om te verduidelijken welke autoriteit deze bevoegdheid toegewezen aan de uitvoerende macht door de wet mocht uitoefenen. Het is op basis van deze bevoegdheden dat de Regent, door artikel 9 van Zijn voormeld besluit nr. 78 van 18 maart 1831 aan te nemen, artikel 114 van de voormelde wet van 28 juni 1822 heeft toegepast, die er de wettelijke basis voor vormt".

En het arrest besluit dat de minister van Financiën altijd beschikt over de bevoegdheid om te oordelen over de verzoeken (bezwaarschriften) die de vermindering van belastingverhogingen tot voorwerp hebben, want "in dit geval is geen enkele afschaffing of vervanging van artikel 9 van het voormelde besluit van de Regent nr. 78 tussengekomen en de progressieve vervanging van de belastingen overeenkomstig de voormelde wet van 28 juin 1822 door nieuwe belastingen en de afschaffing van dezelfde wet zijn niet vergezeld geworden door de aanneming van normen die kracht van wet hebben of van andere hogere normen die onverenigbaar zijn met de toekenning aan de minister van Financiën (van een gratiebevoegdheid inzake fiscale sancties)".

Deze situatie is evenwel recent gewijzigd door artikel 3 van de wet van 29 maart 2018, met als doel de goedkeuring van een nieuwe wettelijke norm die toelaat om de ministeriële bevoegdheid tot kwijtschelding of vermindering van de belastingverhogingen en fiscale administratieve boetes over te dragen aan de "Cel administratieve sancties" opgericht bij de fiscale bemiddelingsdienst maar enkel voor: - de inkomstenbelastingen ; - de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen; en - de diverse rechten en taksen.

Dientengevolge blijft het Regentsbesluit van toepassing voor alle verzoekschriften om kwijtschelding of vermindering van proportionele en niet proportionele boetes inzake indirecte belastingen (met uitzondering van de diverse rechten en taksen).

Volledigheidshalve wordt meegedeeld dat het ministeriële genaderecht door een dienstorder van 2 december 1991 werd "gedelegeerd aan de directeur van de btw-administratie, van de registratie en van de domeinen, met de mogelijkheid om (hem) te subdelegeren aan de ambtenaren die hij aanduidt.".

Anders gezegd betekent dit dat voor de fiscale boetes inzake btw, registratierechten en successierechten, de Minister van Financiën zijn bevoegdheden heeft gedelegeerd aan de administratie, maar dat hij een evocatierecht behoudt vermits het gaat om een delegatie en niet om een overdracht van bevoegdheden.

II. De kwijtschelding of vermindering van belastingverhogingen en administratieve boetes is het resultaat van een gratiebeslissing, namelijk los van elk fiscaal geschil Sinds geruime tijd bestaat er een grote verwarring tussen, enerzijds, de verminderingen (in het Frans: réductions) van fiscale boetes en, anderzijds, de kwijtscheldingen of verminderingen (in het Frans: modérations) van fiscale boetes. Deze verwarring wordt nog groter door het gebruik van hetzelfde woord "vermindering" in het Nederlands om de Franse woorden "réduction" en "modération" te vertalen, daar de "modération" in feite een "remise partielle" of een gedeeltelijke kwijtschelding is.

De verminderingen (réductions) van fiscale boetes bestaan uit de toepassing van een lagere boete dan het wettelijke maximum (200 %) en zijn afhankelijk van de fiscale situatie en van het gedrag van de belastingplichtige: i) de aard en ernst van de inbreuk en ii) goede of slechte trouw.

De beslissing om een boete toe te passen hangt in eerste instantie af van de taxatieagent, maar het is de adviseur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen die, op basis van een door de belastingplichtige ingediend bezwaarschrift, nagaat of de schalen van de belastingverhogingen (anders gezegd, de proportionele boetes) en de administratieve boetes (anders gezegd, de niet proportionele boetes) vastgesteld krachtens de artikelen 444 en 445 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) en de artikelen 225, 226, en 229/1, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB 92, op een juiste wijze werden toegepast in functie van het gedrag dat door de belastingplichtige daadwerkelijk werd aangenomen.

Indien na een administratief bezwaarschrift het geschil aanhoudt, wordt het onderworpen aan het oordeel van de rechterlijke macht en zal de rechter met volheid van bevoegdheid oordelen, namelijk of hij zijn beoordeling in de plaats kan stellen van de bestreden directoriale beslissing. Rechtens kan worden gesteld dat hij de macht heeft om de administratieve beslissing aan hem voorgelegd door de rechtsonderhorige, te wijzigen.

De kwijtscheldingen en verminderingen (de gedeeltelijke kwijtscheldingen) van fiscale boetes zijn geenszins een tweede geschillenronde waarbij de belastingplichtige zou verzoeken om de administratieve sanctie die hij heeft opgelopen opnieuw te onderzoeken onder het motief dat zijn fiscale situatie onjuist beoordeeld werd door de administratieve overheid of door de rechter.

Integendeel, de verzoekschriften om kwijtschelding of vermindering van fiscale boetes die bij de CAS zullen worden ingediend, zijn eigenlijk genadeverzoeken. Belastingplichtige zal los van elk fiscaal geschil zijn persoonlijke of financiële toestand die hem niet of niet meer toelaat om de toegepaste fiscale boete te betalen, uiteenzetten.

Bijgevolg wordt hier niet meer de vraag of de fiscale boete terecht of onterecht werd toegepast, behandeld, daar deze vraag reeds definitief in een eerder stadium is beslecht ter gelegenheid van een administratieve of gerechtelijke beroep waarbij uitspraak werd gedaan over de eerder door de belastingplichtige gestelde vraag, namelijk de vermindering (réduction) (in voorkomend geval tot nul) van de proportionele of de niet proportionele fiscale boete.

De beslissing van de CAS die uitspraak zal doen over een gratieverzoek wijzigt dus geenszins de beslissing waarbij de belastingplichtige een fiscale boete heeft opgelopen; zij verleent eenvoudigweg om billijkheidsredenen (humanitaire, sociale, financiële, ...) een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de uitvoering van een aan de belastingplichtige opgelegde geldelijke sanctie. De fiscale sanctie, namelijk de belastingverhoging of de administratieve boete, blijft weliswaar op zich bestaan, maar de uitvoering ervan wordt niet meer door de fiscale administratie voortgezet.

In die zin sluit het genaderecht in fiscale zaken nauw aan bij het gratierecht dat inzake strafzaken door artikel 110 van de Grondwet is toegekend aan de Koning, wat ontheffing verleent van de uitvoering van een deel van de gevangenisstraf waarvoor een rechtsonderhorige werd veroordeeld.

In de praktijk zal de motivering van de gratiebeslissing zich moeten baseren op een onderzoek van de persoonlijke en financiële situatie van de schuldenaar van de administratieve sanctie, gestoeld op argumenten van sociale, financiële, economische of humanitaire aard, evenals op zijn goede trouw.

Deze motivering, en het is belangrijk om dit aan te halen, zal door de betrokken burger of onderneming kunnen onderworpen worden aan het oordeel van de Raad van State, bij toepassing van artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

Om dit punt af te sluiten, de doelgroep van de genieters van de genademaatregelen, is deze die allerhande tegenslagen kent, namelijk elke natuurlijke persoon of rechtspersoon waarvan de financiële mogelijkheden om een opgelopen belastingverhoging of boete te betalen, sterk zijn achteruit gegaan en dit op een onvrijwillige wijze, bijvoorbeeld ingevolge een echtscheiding, een levensbedreigende ziekte, een faling, een verlies van werk of van een belangrijke cliënt, enz.

De argumenten die door de belastingplichtige naar voren zijn gebracht, zullen het voorwerp uitmaken van een grondig onderzoek uitgevoerd door de CAS. Op basis van een door deze cel opgesteld omstandig verslag zal door het College van de fiscale bemiddelingsdienst ter zake een beslissing genomen worden.

De wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen is hier uiteraard van toepassing voor de te nemen beslissingen over de gratieverzoeken inzake fiscale sancties.

III. Procedure te volgen voor de administratieve behandeling van een verzoekschrift om kwijtschelding of vermindering van een belastingverhoging of van een fiscale boete Het besluit is opgesteld op basis van een logische vraagstelling: wie, wanneer, hoe en waar.

Wie kan een verzoekschrift indienen ? Artikel 1 van het ontwerp van besluit bepaalt wie een verzoekschrift kan indienen. Dit artikel werd aangepast aan de opmerkingen van de afdeling Wetgeving van de Raad van State opgenomen in punt 10 van het advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018.

Uiteraard in eerste instantie de belastingschuldige, maar eveneens ieder ander persoon die tot de betaling van de administratieve sanctie kan worden aangesproken.

Kunnen bijvoorbeeld eveneens een gratieverzoek indienen, de personen die wettelijk gehouden zijn tot een hoofdelijke betaling van de belastingschuld van de belastingschuldige: de rechthebbenden in het kader van een nalatenschap, de beherende vennoten in een gewone commanditaire vennootschap of in een commanditaire vennootschap op aandelen en de vennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid of van een vennootschap onder firma.

Zijn daarentegen niet betrokken, de bestuurders die veroordeeld zijn door de Ondernemingsrechtbank tot hoofdelijke betaling (van de btw of) van de bedrijfsvoorheffing omdat deze hoofdelijke aansprakelijkheid zich beperkt tot de hoofdsom (de belasting) en niet tot de belastingverhogingen, noch tot de boetes.

Vanaf wanneer kan men een verzoekschrift indienen ? Voor de belastingverhogingen en de fiscale boetes inzake inkomstenbelastingen en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen moet de beslissing om de administratieve sanctie toe te passen definitief zijn alvorens een verzoekschrift om kwijtschelding of vermindering kan worden ingediend, namelijk na uitputting van alle administratieve (bezwaarschrift) en gerechtelijke (eerste aanleg, beroep en cassatie) rechtsmiddelen.

Voor de fiscale boetes inzake diverse rechten en taksen -waarvoor geen administratieve beroepsprocedure is ingesteld- kan een verzoekschrift om kwijtschelding slechts worden ingediend bij de CAS nadat de Adviseur-generaal dienstchef van het betrokken Centrum Particulieren, KMO of Grote Ondernemingen reeds beslist heeft over een vermindering van de opgelegde boete.

Anders gezegd moet in dit laatste geval een verzoekschrift om kwijtschelding of vermindering dat gebaseerd is op de persoonlijke en financiële situatie van de belastingplichtige, steeds in de tijd worden voorafgegaan door een administratieve beslissing die uitspraak doet over een vroegere aanvraag om vermindering van de boete die op basis van zijn fiscale situatie aan de belastingplichtige werd opgelegd. De indiening van het verzoekschrift is in dit geval niet verbonden aan een vervaltermijn, maar is afhankelijk van de aanwezigheid van een kritieke persoonlijke of financiële situatie, daar de fiscale administratie reeds definitief uitspraak heeft gedaan over de boete in functie van de fiscale situatie van de belastingplichtige.

Voor de verzoeken om kwijtschelding of vermindering ingediend vóór 1 januari 2019, zal de CAS alle betrokkenen aanschrijven en hen op de hoogte brengen van de gewijzigde wettelijke en reglementaire bepalingen. Deze verzoeken zullen in de mate van het mogelijke prioritair door de CAS worden behandeld.

Hoe en waar ? Een schriftelijk verzoekschrift, gemotiveerd met de persoonlijke of financiële situatie van de belastingplichtige, moet bij de CAS worden ingediend per brief of e-mail. Zolang het College van de fiscale bemiddelingsdienst geen uitspraak heeft gedaan over het door de belastingschuldige ingediende verzoekschrift, kan het verzoekschrift worden aangevuld.

IV. Onderzoek van de verzoekschriften om kwijtschelding of vermindering van een administratieve sanctie Artikel 3 heeft betrekking op het onderzoek van de verzoekschriften en vereist geen commentaar over de hierin opgenomen bepalingen die al bij al gebruikelijk zijn. Het is evenwel nuttig om, in verhouding tot het gebruikelijke onderzoek dat eigen is aan de dienst zelf die het ingestelde beroep heeft ontvangen, een specificiteit te vermelden doordat artikel 3, eerste lid, in fine, voorziet in de mogelijkheid om elk personeelslid van de FOD Financiën te betrekken bij het onderzoek van de verzoekschriften.

De afdeling Wetgeving van de Raad van State stelt zich in punt 8.3 van haar advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 vragen over de rechtsgrond van artikel 3, eerste lid, van het aan de Raad voorgelegd ontwerp van besluit.

Teneinde zich een grondig en totaalbeeld te kunnen vormen van het in behandeling zijnde dossier, moeten de medewerkers van de CAS beroep kunnen doen op de kennis van de ambtenaren van de FOD Financiën die noodzakelijk kan zijn bij de behandeling van de voorgelegde verzoekschriften. Er zal niet systematisch beroep op hen worden gedaan, maar enkel wanneer zulks nuttig blijkt te zijn, bijvoorbeeld bij het nagaan van bepaalde verzachtende omstandigheden, zoals het nakomen van de fiscale verplichtingen door de belastingschuldige voor bepaalde dossiers met een fraudeaspect, voor de behandeling van dossiers die slaan op verschillende belastingen (bijvoorbeeld btw en inkomstenbelastingen), of dossiers die een gezamenlijke inzet vergen van verschillende diensten (bijvoorbeeld invordering en taxatie).

De deelname van elk personeelslid van de FOD Financiën zoals aangegeven in de vorige alinea's is in dit besluit uitdrukkelijk voorzien ter voorkoming van elke eventuele, op andere reglementaire bepalingen gegronde betwisting over de geldigheid van de beslissingen waarbij op dergelijke samenwerking beroep werd gedaan. De CAS bij dewelke de verzoekschriften zullen moeten worden ingediend, is er namelijk niet toe gehouden om deze gratieverzoeken in alle omstandigheden alleen te onderzoeken en moet desgevallend beroep kunnen doen op de kennis van het fiscaal dossier van de verzoeker waarover de ambtenaren van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit, van de Bijzondere Belastinginspectie, van de Inning en de Invordering en van de Patrimoniumdocumentatie beschikken. Dit was trouwens ook al zo bij het onderzoek van gelijkaardige verzoeken ingediend krachtens artikel 9 van het Regentsbesluit van 18 maart 1831.

De mogelijkheid om eender welke ambtenaar van de FOD Financiën te raadplegen bij het onderzoek van de verzoeken om kwijtschelding of vermindering van een administratieve boete of belastingverhoging kan, voor zover dat nodig blijkt, op collegiale wijze worden georganiseerd.

Een protocol tussen de verschillende algemene administraties zal daartoe worden opgesteld.

Op die manier zal de CAS beschikken over alle kennis die noodzakelijk is bij het onderzoek van de gratieverzoeken.

Voor het overige werd artikel 3 van het ontwerp van besluit aangepast aan de opmerkingen van de afdeling Wetgeving van de Raad van State opgenomen onder de punten 12 en 13 van haar advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018.

V. Een genadebeslissing uitgevaardigd door het College van de fiscale bemiddelingsdienst Artikel 6 van het besluit kent een functie van ordonnateur toe aan het College van de fiscale bemiddelingsdienst, waarna de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de administratieve sanctie uitvoert.

V. Een jurisdictioneel beroep bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij toepassing van artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (Gec.W RvS) Het Hof van Beroep te Gent heeft op 7 januari 2014 een principieel arrest geveld (nr. 2013/AR/502) over een eventuele toepassing van artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W) dat een gerechtelijk beroep mogelijk maakt tegen een ministeriële beslissing die een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een fiscale sanctie afwijst bij toepassing van artikel 9 van het Regentsbesluit van 18 maart 1831.

Na een grondig onderzoek over de kwestie heeft het Hof terecht besloten dat een beslissing van een rechter, die een fiscaal gratieverzoek afwijst, niet kan beschouwd worden als bepalend inzake een geschil betreffende de toepassing van een belastingwet.

Uit het principieel arrest uitgesproken door het Hof van Beroep te Gent, waarbij de bevoegdheid van de rechtelijke macht wordt geweerd, blijkt inderdaad dat het geschil dat voor de rechter werd gebracht, niet te beschouwen is als een geschil betreffende de toepassing van een belastingwet (artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek), maar een geschil betreffende de wettelijkheid van een administratieve beslissing over een kwijtschelding of een vermindering van een administratieve sanctie. Dergelijke geschillen behoren tot de bevoegdheid van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijgevolg, indien er geen gerechtelijk beroep mogelijk is, kan er steeds een jurisdictioneel beroep ingediend worden bij de Raad van State bij toepassing van artikel 14, § 1, Gec.W RvS. Artikel 5, derde lid, van het ontwerp van besluit voorgelegd aan de Raad van State bepaalde het volgende: "Tegen deze administratieve beslissing kan geen gerechtelijk beroep worden ingesteld.".

Deze bepaling werd ingelast teneinde iedere indiener van een gratieverzoek ervan op de hoogte te brengen dat de wet van 29 maart 2018 niet voorziet in een georganiseerd beroep zodat artikel 14, § 1, Gec.W RvS van toepassing is.

De afdeling Wetgeving van de Raad van State merkt in punt 14 van haar advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 het volgende op: "Het staat niet aan de uitvoerende macht om te bepalen welke beslissingen onderworpen worden aan de rechtsmacht van de Raad van State en welke aan de rechtsmacht van de hoven en rechtbanken.

Krachtens de artikelen 145 en 160 van de Grondwet is dat een aan de wetgever voorbehouden bevoegdheid. De betrokken bepalingen dienen derhalve weggelaten te worden uit het ontwerp van koninklijk besluit.

De toelichting van de gemachtigde kan eventueel wel opgenomen worden in het verslag aan de Koning dat bij het ontwerp is gevoegd.".

Deze toelichting luidde als volgt: "Het is juist omdat de wet niet voorziet in een georganiseerd beroep voor de Hoven en Rechtbanken dat artikel 14 van de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973 van toepassing is. De tekst van het besluit maakt enkel melding van het gebrek aan een georganiseerd gerechtelijk beroep, waardoor de afdeling bestuursrechtspraak bij verstek bevoegd wordt als rechter.".

Krachtens artikel 14, § 1, eerste lid, 1°, van voormelde wetten op de Raad van State, heeft de vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State immers een algemeen karakter in die zin dat ze mede geldt voor alle eenzijdige bestuurshandelingen van de onderscheiden administratieve overheden, behalve indien de wet voorzien heeft in een bijzonder beroep voor een ander rechtscollege.

Aangezien dit niet het geval is, zal tegen de door de fiscale bemiddelingsdienst krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 29 maart 2018 genomen beslissingen, een beroep kunnen ingesteld worden overeenkomstig artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973.

Teneinde rekening te houden met de opmerking van de Raad van State werd artikel 5, derde lid, van het ontwerp van besluit geschrapt.

VII. Overgangsbepaling Artikel 8 van het aan de Raad van State voorgelegd ontwerp van besluit, voorzag in een overgangsbepaling voor wat betreft de gratieverzoeken ingediend vóór de inwerkingtreding van hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 en van dit besluit.

Artikel 8 luidde als volgt: "De artikelen 2 tot 8 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst en de bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de verzoekschriften die overeenkomstig artikel 9 van het Organiek Besluyt van de Regent van 18 maart 1831 van het bestuer van 's lands middelen werden ingediend vóór de inwerkingtreding van Hoofdstuk 2 van de voormelde wet van 29 maart 2018.

In afwijking van artikel 2 kan in het in het vorige lid bedoelde geval, de ontvangstmelding worden uitgereikt tot de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van bekendmaking van dit besluit.".

Dit artikel wordt geschrapt teneinde rekening te houden met punt 15 van het advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State.

Er zijn ongeveer 650 gratieverzoeken hangende op het moment van de opmaak van onderhavig ontwerp van besluit.

Teneinde de rechtszekerheid van de indieners van die gratieverzoeken niet in het gedrang te brengen en in het kader van de algemene dienstverlening aan de burgers en de ondernemingen, zal de CAS alle betrokkenen aanschrijven en hen op de hoogte brengen van de gewijzigde wettelijke en reglementaire bepalingen.

VIII. Een jaarverslag in te dienen bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de "geanonimiseerde" kopieën van de beslissingen genomen door het College van de fiscale bemiddelingsdienst Een jaarverslag, met als bijlage de genomen en geanonimiseerde beslissingen, zal ten laatste op 30 juni van het jaar volgend op de betrokken periode via de Minister van Financiën aan de Kamer van volksvertegenwoordigers moeten worden voorgelegd.

Het eerste verslag van de CAS, dat van 2019, zal dus uiterlijk op 30 juni 2020 moeten worden voorgelegd.

IX. Andere opmerkingen van de Raad van State Met betrekking tot de nog niet hiervoor in het verslag behandelde punten van het advies nummer 64.252/3 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State, wordt het volgende geantwoord.

VORMVEREISTEN I. Overlegprocedure Gemeenschappen en Gewesten In haar advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 stelt de afdeling Wetgeving van de Raad van State in punt 3 dat de geregelde aangelegenheid weliswaar behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid, maar dat met betrekking tot de gewestelijke belastingen waarvoor de dienst nog niet door de gewesten is overgenomen, een overlegverplichting geldt die krachtens artikel 5, § 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, moet worden nageleefd.

Aangezien de aanvankelijke datum van inwerkingtreding van de maatregel vermeld in artikel 9 van het aan de Raad van State voorgelegd ontwerp, zijnde 1 november 2018, niet haalbaar is gebleken, zal de maatregel pas inwerking treden vanaf 1 januari 2019 en kan het inzonderheid enkel nog gaan om eventuele belastingverhogingen of boetes met betrekking tot: - de onroerende voorheffing in Wallonië; - de belastingen op spelen en weddenschappen, op automatische ontspanningstoestellen in Brussel; - de verkeersbelasting en de belasting op de inverkeerstelling in Brussel (tot 31.12.2019).

Wat betreft de onroerende voorheffing is artikel 444 WIB 92, bij gebrek aan aangifteverplichting, niet van toepassing, er kunnen m.a.w. nooit belastingverhogingen worden toegepast. De voorheffing wordt geheven op basis van het door de Algemene Administratie van de Patrimoniudocumentatie vastgestelde kadastraal inkomen en wordt rechtstreeks opgenomen in de gevestigde aanslag. Bij niet (tijdige) betaling zal de invorderingsprocedure worden opgestart en zullen nalatigheidsinteresten worden aangerekend. De artikelen 445 WIB 92 en 229/1 KB/WIB 92 vinden in de praktijk evenmin toepassing.

De Cel administratieve sancties (CAS) beschikt ter zake dus over geen enkele bevoegdheid.

Specifieke sancties inzake de belasting op spelen en weddenschappen, en op automatische ontspanningstoestellen voorzien dat in geval van bedrog of verzuim een verhoging van 500 pct. kan worden toegepast (artikel 68 en 89 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WGB)). In geval van schending van de sluiting of het verbod uitgesproken krachtens artikel 70 WGB, kan overeenkomstig artikel 71 van hetzelfde wetboek een boete van 250 EUR tot 12.500 EUR worden opgelegd. Beide sancties worden als strafrechtelijke sancties aangemerkt en vallen derhalve niet onder het toepassingsgebied van Hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018.

Wat betreft de verkeersbelasting en de belasting op de inverkeerstelling werd de overname van de dienst van de belasting door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, aanvankelijk voorzien voor 1 januari 2019, uitgesteld tot 1 januari 2020.

De sancties voor wat betreft de verkeersbelasting worden vastgesteld in de artikelen 40 en 41 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.

Krachtens artikel 40 van voormeld wetboek kan de belastingschuldige, bij gebrek aan aangifte binnen de voorgeschreven termijn of in geval van ontoereikendheid van de aangifte van ambtswege aangeslagen worden.

De ontdoken belasting wordt op het drievoudige gebracht wanneer zij een tiende van de oorspronkelijke belasting overschrijdt. De belasting van ambtswege vastgesteld, moet dadelijk worden betaald.

Deze sanctie wordt eveneens als een strafrechtelijke sanctie aangemerkt en valt derhalve niet onder het toepassingsgebied van Hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018.

Overeenkomstig artikel 41 van hetzelfde wetboek kan de rechtbank, wanneer de belasting niet is betaald, de nummerplaat van het voertuig verbeurd verklaren en de teruggave ervan bevelen aan de Dienst van het Wegverkeer, momenteel de Dienst voor Inschrijving van Voertuigen (DIV) van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Uit informatie van de diensten van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit (AAFisc) belast met de coördinatie van de toepassing van artikel 9 van het Regentsbesluit van 9 maart 1831, blijkt dat met betrekking tot eventuele boetes geheven op voormelde belastingen, nog nooit een gratieverzoek werd ingediend.

De andere belastingen waarvoor de dienst van de belasting nog niet naar de Gewesten werd overgeheveld (de successie- en registratierechten in Brussel en Wallonië en bepaalde rechten in Vlaanderen, de openingstaksen op de slijterijen van gegiste dranken in Brussel), vallen niet onder het toepassingsgebied van Hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018.

Gelet op wat voorafgaat, moet bij gebrek aan belangenconflict een overlegprocedure tussen de federale regering en de gewestregeringen niet worden georganiseerd.

Overeenkomstig artikel 5, § 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten werd evenwel het advies van de Gewesten ingewonnen tijdens een Interministeriële Conferentie Financiën en Begroting, samengesteld uit de betrokken gewestelijke en federale ministers of hun vertegenwoordiger.

Alle betrokken partijen hebben op 18 december 2018 een positief advies vertrekt.

II. Advies Gegevensbeschermingsautoriteit In punt 4 van het advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 stelt de afdeling Wetgeving van de Raad van State dat het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit moet worden ingewonnen om volgende redenen: "Artikel 36, lid 4, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 "betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevens-bescherming)", gelezen in samenhang met artikel 57, lid 1, c), en overweging 96 van die verordening, voorziet in een verplichting om de toezichthoudende autoriteit, in dit geval de Gegevensbeschermingsautoriteit bedoeld in de wet van 3 december 2017 `tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit', te raadplegen bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking.".

De voorafgaande raadpleging van de toezichthoudende autoriteit vermeld in artikel 36.4 van de verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016, waarnaar punt 4 van voormeld advies verwijst, betreft een toekomstige handeling voorgeschreven in het kader van een door het nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel.

De behandeling van een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van een administratieve sanctie is evenwel geen nieuwe techniek gelet op het feit dat de ministeriële macht tot gratieverlening bestaat sedert 1831 en nu louter gedeeltelijk wordt doorgeschoven naar de fiscale bemiddelingsdienst. Daarbij komt nog dat ook nu reeds alle gevraagde applicaties intern gebruikt worden voor de behandeling van dergelijke dossiers. Er zijn bijgevolg geen hoge risico's die het nemen van verzachtende maatregelen vereisen, aangezien de gegevensverwerking reeds bestaat en de wettelijke noch reglementaire basis ervan niet wordt veranderd. De materiële taak zal niet langer door de bevoegde diensten van de AAFisc worden uitgevoerd, maar door de CAS, opgericht bij artikel 2 van de wet van 29 maart 2018 binnen de fiscale bemiddelingsdienst, die alhoewel autonoom, nog steeds ressorteert onder de FOD Financiën.

Uit inlichtingen ingewonnen bij de Dienst Privacy van de FOD Financiën is daarenboven het volgende gebleken.

Krachtens hoofdstuk 2, afdeling 4, van de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën in het kader van zijn opdrachten (BS 24.08.2012), "kan de FOD Financiën met het oog op, in het kader van zijn wettelijke opdrachten, enerzijds gericht controles uit te voeren op basis van risico-indicatoren en anderzijds analyses uit te voeren op relationele gegevens afkomstig van verschillende administraties en/of diensten van de FOD Financiën, de overeenkomstig artikel 3 ingezamelde gegevens samenvoegen in een datawarehouse waardoor er processen van datamining en datamatching uitgevoerd worden, (...).".

De CAS ressorteert onder de fiscale bemiddelingsdienst en bijgevolg onder de FOD Financiën. Gelet op voormelde wetsbepaling is artikel 3, tweede lid, van onderhavig ontwerp van besluit overbodig en kan het worden geschrapt.

Het advies van de Gegevensbeschermings-autoriteit is, gelet op wat voorafgaat, dan ook niet vereist.

III. Regelgevingsimpactanalyse Er werd rekening gehouden met het advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State voor wat betreft de Regelgevingsimpactanalyse.

IV. Staatsteun Artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) stelt: "Behoudens afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.".

Artikel 107, lid 2, VWEU specifieert wat verenigbaar is met de interne markt, bijvoorbeeld: a) Steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar oorsprong van de producten; b) Steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen (...) Door de momenteel bevoegde diensten van de AAFisc worden geen statistieken bijgehouden nopens het bedrag van de kwijtgescholden of verminderde administratieve sancties, noch over de aard van de belastingplichtigen (natuurlijke personen/vennootschappen).

Het is dus onmogelijk om op dit moment met zekerheid te stellen dat het al dan niet "omvangrijke" bedragen zou betreffen. De redenen waarom gratie kan worden verleend staan los van de fiscaliteit. Het zal eerder moeten gaan om sociale, familiale, financiële, gezondheidsreden.

Ook in geval ondernemingen beroep willen doen op het genaderecht, zal het in iedere geval moeten gaan om ondernemingen die zich ingevolge buitengewone omstandigheden in financiële moeilijkheden bevinden. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de onderneming, noch naar de plaats van vestiging, de maatregel geldt, net als artikel 9 van het Regentsbesluit van 18 maart 1831, zowel voor binnenlandse als voor buitenlandse ondernemingen.

Gratie kan enkel worden verleend m.b.t. de fiscale administratieve sanctie en nooit met betrekking tot de hoofdsom of de verschuldigde interesten.

Om te vermijden dat voor ondernemingen geval per geval zal moeten worden beoordeeld of een voorgenomen beslissing van de fiscale bemiddelingsdienst moet worden aangemeld bij de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van de VWEU - zoals vooropgesteld in punt 6 van het advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State-, werd op 21 november 2018 een pre-notificatie ingediend bij de Europese Commissie.

De vraag werd gesteld of het verlenen van kwijtschelding of vermindering van administratieve boetes en belastingverhogingen overeenkomstig de wet van 29 maart 2018 en het ontwerp van uitvoeringsbesluit, als staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU moet worden aangemerkt.

Na overleg op 5 december 2018 tussen de Permanente Vertegenwoordiging, de Europese Commissie en leden van het College van de fiscale bemiddelingsdienst, deelde het Directoraat-generaal Concurrentie, Staatssteun, op 13 december 2018 het volgende mede: "On the basic of the information available, the competent services of the Directorate General for Competition would like to bring to your attention the following: - The mere transfer of competences within the public administration under the envisaged draft Royal Decree in itself does not raise any State aid concerns. - However, the granting of relief in relation to administrative or tax penalties to companies, that under normal circumstances would be obliged to pay those penalties, could potentially involve State aid. - The power to grant the relief does not classify as an aid scheme because it lacks predefined, abstract criteria based on which the relief will be granted. As a result, the question whether State aid is involved (or not) and its compatibility with the internal market will have to be assessed on an individual, case-by-case basis. - In light of the figures presented (pending requests), it appears that the relief potentially granted would be (far) below the "de minimis" threshold (see Commission Regulation 1407/2013 of 18 December 2013 on the application of Articles 107 and 108 of the Treaty on the Functioning of the European Union to de minimis aid, OJ L 352, 24.12.2013).

In order to comply with State aid rules the Belgian authorities could consider making the application of the grace measure conditional upon compliance with the de minimis Regulation. In that context, they would be expected to closely monitor the situation and keep track of the amount of relief granted. In any event, any case that would exceed the amounts set in the de minimis Regulation should be (pre-)notified to the Commission.".

Met het oog op administratieve vereenvoudiging, zowel voor de Lidstaat als voor de diensten van de Commissie - die haar middelen moet kunnen richten op gevallen van steunverlening die van werkelijk belang zijn op communautair niveau - en in het belang van het "Midden- en Kleinbedrijf° heeft de Commissie, in 1992 een zogenaamde de minimis-regel ingevoerd waarbij een steunniveau in een absoluut bedrag wordt vastgesteld.

Het totale bedrag van de de-minimissteun die is verleend aan één onderneming, mag niet hoger zijn van 200.000 EUR over een periode van drie jaar. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel.

Het College van de fiscale bemiddelingsdienst zal er dus moeten over waken dat voormeld bedrag van 200.000 EUR niet wordt overschreden gedurende eenzelfde periode van drie jaar, het jaar van de beslissing tot kwijtschelding inbegrepen, ongeacht de jaren waarin de boetes en belastingverhogingen gevestigd werden.

Teneinde dit te garanderen werd in artikel 6 uitdrukkelijk vermeld dat onderhavig besluit onder de toepassing valt van de de-minimissteun zoals vervat in Verordening (EU) 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun en de eventuele latere wijzigingen van deze verordening.

Tevens wordt in de aanhef van het besluit melding gemaakt van voormelde Europese Verordening.

RECHTSGROND I. Aanhef en artikel 9 van het aan de Raad van State voorgelegd ontwerp van besluit De afdeling Wetgeving van de Raad van State stelt in punt 8.1 van haar advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 dat de rechtsgrond voor het in werking stellen van hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 (artikel 9 van het ontworpen besluit) geboden wordt door artikel 15, § 2, van dezelfde wet. Ook van dat artikel zal derhalve melding moeten worden gemaakt in het tweede lid van de aanhef.

De aanvankelijk vooropgestelde inwerkingtreding van hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 op 1 november 2018 blijkt niet haalbaar. Er wordt dan ook voorgesteld om dit hoofdstuk in werking te laten treden op 1 januari 2019.

Deze datum van inwerkingtreding is expliciet opgenomen in artikel 15, § 2, van de wet van 29 maart 2018. Het advies van de Raad van State kan derhalve niet meer worden gevolgd.

Dit geeft eveneens tot gevolg dat artikel 9 van het aan de Raad van State voorgelegd ontwerp van besluit (dat de inwerkingtreding van hoofdstuk 2 van voormelde wet regelde) moet worden geschrapt. Indien niet, zou het immers een loutere overname zijn van het bepaalde in artikel 15, § 2, van de wet van 29 maart 2018.

De inwerkingtreding van het voorgelegd besluit zelf wordt eveneens vastgesteld op 1 januari 2019.

II. Artikel 3 van het aan de Raad van State voorgelegd ontwerp van besluit Artikel 3, tweede lid, van het ontwerp van besluit bepaalde het volgende: "Gedurende het onderzoek maakt de Cel administratieve sancties gebruik van alle informaticatoepassingen die zij nuttig acht om een gemotiveerd advies uit te brengen bij het college bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 mei 2007 tot uitvoering van Hoofdstuk 5 van Titel VII van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).".

Gelet op het vermelde onder punt II van de "vormvereisten" hiervoor en teneinde rekening te houden met de opmerking van de Raad van State in voormeld advies, wordt deze bepaling geschrapt.

De wijzigingen aangebracht aan het ontwerp van besluit voorgelegd aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State vloeien voort uit het gevolg dat aan het advies nummer 64.252/3 van 11 oktober 2018 werd gegeven. Het ontwerp ondergaat geen andere grondige wijzigingen en hoeft bijgevolg geen tweede maal aan voormelde afdeling van de Raad van State te worden voorgelegd.

Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO

ADVIES 64.252/3 van 11 oktober 2018 over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van de Hoofdstukken 2 en 7 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst" Op 11 september 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van de Hoofdstukken 2 en 7 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst".

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 2 oktober 2018 . De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Peter Sourbron, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Astrid Truyens, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Dries Van Eeckhoutte, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 11 oktober 2018. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 "tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst".(1) Vormvereisten 3. Krachtens artikel 5, § 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 "betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten" (hierna: bijzondere financieringswet), zorgt de Staat voor de dienst van de belasting "in overleg met het betrokken gewest" en tot het gewest de dienst van een belasting overneemt. Op de vraag of dit overleg heeft plaatsgehad, antwoordde de gemachtigde het volgende: "le champ d'application matériel de l'arrêté royal en projet concerne les accroissements d'impôts, les amendes proportionnelles et les amendes non proportionnelles infligées à titre de sanctions administratives lors de la commission d'une infraction aux dispositions du code des impôts sur les revenus, du code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus et du code des droits et taxes divers. L'article 5, § 3 de la loi spéciale de financement (LSF) concerne quant à lui uniquement les impôts régionaux "impropres" visés à l'article 3 LSF mais pas les impôts fédéraux, ni les impôts sur lesquels les régions peuvent établir des taxes additionnelles en vertu de l'article 5/1 LSF. Par ailleurs, en ce qui concerne les impôts régionaux, l'autorité fédérale reste compétente pour fixer et modifier toutes les règles relevant du droit fiscal formel, c'est-à-dire les règles de procédure, et ceci tant que le service de l'impôt relatif au groupe d'impôt concerné n'a pas été transféré à l'autorité régionale (voir article 5, §§ 3 et 4 LSF).

En cas de transfert du service de l'impôt (article 5, § 3 LSF) d'un groupe d'impôts visés à l'article 3 de la LSF, l'autorité régionale qui reprend le service des impôts transférés décide souverainement de continuer à appliquer ou pas l'article 9 de l'arrêté du Régent du 18 mars 1831. En consultant la banque de données du SPF Justice `Législation belge consolidée', vous constaterez que dans la foulée du transfert du service de l'impôt relatif aux droits d'enregistrement régionaux et des droits de succession le 1er janvier 2015, la Région flamande a abrogé l'arrêté du Régent en ce qui concerne l'application des impôts dont le service était auparavant assuré par le SPF Finances, lequel arrêté du régent reste par contre d'application pour les impôts régionaux localisés par l'article 5, § 2 LSF en régions wallonne et bruxelloise et dont le service n'est à ce jour toujours pas transféré.

Il n'y a dès lors pas matière à organiser une concertation avec les Régions." Daarmee kan niet worden ingestemd. De geregelde aangelegenheid behoort weliswaar tot de bevoegdheid van de federale overheid, maar met betrekking tot de gewestelijke belastingen waarvoor de dienst nog niet door de gewesten is overgenomen, geldt een overlegverplichting die moet worden nageleefd. 4. Luidens artikel 3, tweede lid, van het ontwerp mag de Cel administratieve sancties gebruik maken van "alle informaticatoepassingen die zij nuttig acht"(2).Dat gebruik houdt een verwerking van persoonsgegevens in.

Artikel 36, lid 4, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 `betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)', gelezen in samenhang met artikel 57, lid 1, c), en overweging 96 van die verordening, voorziet in een verplichting om de toezichthoudende autoriteit, in dit geval de Gegevensbeschermingsautoriteit bedoeld in de wet van 3 december 2017 "tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit" (3), te raadplegen bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking. Het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit moet bijgevolg nog worden ingewonnen vooraleer het ontwerp doorgang kan vinden. 5. Uit het zevende lid van de aanhef blijkt dat de stellers van het ontwerp ervan uitgaan dat een regelgevingsimpactanalyse (RIA) niet vereist is, omdat het om "autoregulering van de federale overheid" in de zin van artikel 8, § 1, 4°, van de wet van 15 december 2013 "houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging" zou gaan. De voorliggende ontworpen regeling is echter niet daartoe beperkt, zoals blijkt uit artikel 3 van het ontwerp (4).

Bijgevolg zal alsnog een RIA moeten worden opgesteld. 6. Met het te nemen koninklijk besluit wordt uitvoering gegeven aan de wet van 29 maart 2018, waarbij de fiscale bemiddelingsdienst de bevoegdheid krijgt om te beslissen over verzoeken om kwijtschelding of vermindering van belastingverhogingen en administratieve boetes - niet van de belastingschuld zelf.Het is mogelijk dat het door de fiscale bemiddelingsdienst kwijtschelden aan ondernemingen van omvangrijke (5) bedragen kan worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU): "Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt" (6).

Er zal echter geval per geval moeten worden beoordeeld of een voorgenomen beslissing van de fiscale bemiddelingsdienst moet worden aangemeld bij de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van de VWEU. Een aanmelding van dit ontwerp lijkt derhalve niet nodig. 7. Indien de aan de Raad van State voorgelegde tekst ten gevolge van het vervullen van de voornoemde vormvereisten nog wijzigingen zou ondergaan, moeten de gewijzigde of toegevoegde bepalingen, ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, aan de afdeling Wetgeving worden voorgelegd. Rechtsgrond 8. De bepalingen vermeld in het tweede lid van de aanhef, namelijk hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018, bieden rechtsgrond voor de meeste bepalingen van het ontworpen besluit, maar volstaan niet als rechtsgrond voor alle onderdelen ervan.In dat verband zijn de volgende opmerkingen te maken. 8.1. De rechtsgrond voor het in werking stellen van hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 (artikel 9 van het ontworpen besluit) wordt geboden door artikel 15, § 2, van dezelfde wet. Ook van dat artikel zal derhalve melding moeten worden gemaakt in het tweede lid van de aanhef. 8.2. Rechtsgrond voor artikel 4 van het ontworpen besluit, dat handelt over het ter beschikking van de Cel administratieve sancties stellen van personeelsleden van de FOD Financiën, kan worden gevonden in artikel 107, tweede lid, van de Grondwet. Aan die bepaling ontleent de Koning de bevoegdheid om het statuut van de ambtenaren bij het algemeen bestuur te regelen. 8.3. Artikel 3 van het ontworpen besluit strekt ertoe om de Cel administratieve sancties van de fiscale bemiddelingsdienst bepaalde onderzoeksbevoegdheden te verlenen. De Cel mag "alle inlichtingen inwinnen die hij nodig acht, alle betrokken personen horen en ter plaatse alle vaststellingen doen" (eerste lid). Bovendien mag de Cel "gebruik [maken] van alle informaticatoepassingen die zij nuttig acht" (tweede lid).

Het is niet duidelijk wat daarvoor de rechtsgrond zou kunnen zijn. Het toekennen van dergelijke onderzoeksbevoegdheden komt in beginsel aan de wetgever zelf toe, vermits het uitoefenen ervan gepaard kan gaan met de inmenging in bepaalde individuele rechten. De betrokken bepalingen dienen derhalve uit het ontworpen besluit te worden weggelaten. 8.4. De overige rechtsgrondproblemen worden behandeld bij het onderzoek van de tekst.

Onderzoek van de tekst Aanhef 9. De aanhef dient in overeenstemming te worden gebracht met wat hiervoor is opgemerkt over de rechtsgrond van het ontworpen besluit. Artikel 1 10. Om nadere toelichting gevraagd welke personen overeenkomstig artikel 1 van het ontwerp een verzoek tot kwijtschelding of vermindering kunnen indienen, stelde de gemachtigde voor om de ontworpen bepaling ("De belastingschuldige, zijn echtgenoot op wiens goederen een administratieve sanctie kan worden ingevorderd, evenals elke persoon die hoofdelijk gehouden is tot de betaling van de sanctie, ...") in de volgende zin aan te passen: "De belastingplichtige evenals elke persoon die gehouden is tot de betaling van de sanctie, ...".

Vermits uiteraard ook de belastingplichtige zelf aangesproken kan worden om de sanctie te betalen, volstaat het om eenvoudigweg te schrijven: "Elke persoon die gehouden is tot de betaling van de verhoging of de boete (7), ...". 11. Aan de gemachtigde werd gevraagd of de woorden "voor zover tegen deze belastingverhoging of administratieve boete geen administratieve of gerechtelijke beroepsprocedure meer hangende is" aan het einde van artikel 1 van het ontwerp geen loutere overname is van het bepaalde in artikel 5 van de wet van 29 maart 2018. De gemachtigde antwoordde: "Actuellement et pour l'application de l'arrêté du Régent, une requête en remise ou modération d'accroissement d'impôt ou d'amende fiscale peut être introduite, même lorsque la cotisation d'impôt dont la sanction administrative est l'accessoire, n'est pas encore devenue définitive. Simplement, le Ministre ne prenait un arrêté de remise partielle ou totale ou rejetait la requête qu'après épuisement des voies de recours administratives et judiciaires (cassation comprise).

Il s'agit donc d'une règle nouvelle de "recevabilité" qui est instaurée par l'article 1er de l'arrêté en projet et qui ne fait nullement double emploi avec l'article 5 de la du 29 mars 2018 qui traite du moment de l'exercice d'une compétence décisionnelle." Met die uitleg kan worden ingestemd.

Artikel 3 12. Teneinde beter in overeenstemming te zijn met de bedoeling van de stellers van het ontwerp, stelle men de tweede zin van artikel 3, eerste lid, van het ontwerp ("Elk personeelslid van de Federale overheidsdienst Financiën mag deelnemen aan het onderzoek van het verzoekschrift."), beter als volgt: "Hierom verzocht, neemt elk personeelslid van de Federale overheidsdienst Financiën deel aan het onderzoek van het verzoekschrift." De gemachtigde was het hiermee eens. 13. Om nadere toelichting gevraagd over artikel 3, derde lid, van het ontwerp ("Zolang er geen beslissing is genomen, kan de aanvrager worden gehoord of de motivering van zijn verzoekschrift vervolledigen."), antwoordde de gemachtigde het volgende: "L'objectif poursuivi dans le projet d'arrêté est de permettre tant au contribuable de demander d'être entendu, qu'aux collaborateurs de la CSA d'entendre d'initiative le contribuable. C'est la pratique actuelle pour l'instruction des demandes de conciliation fiscale, elle permet bien souvent de faciliter et d'accélérer l'instruction d'une demande. Pour enlever toute ambiguïté au texte qu'emportent effectivement les mots `d'initiative', nous proposons de remplacer in fine de l'article 3, alinéa 3, les mots : "d'initiative ou sur demande du collaborateur" par "sur sa demande ou celle du collaborateur"." De tekst waar de gemachtigde naar verwijst, is niet de versie voorgelegd aan de Raad van State. Het blijkt om een vroegere versie te gaan die onder meer aan de inspecteur van financiën is voorgelegd.

Met de gemachtigde moet evenwel worden ingestemd dat het aan te bevelen is om in artikel 3, derde lid, duidelijkheidshalve te preciseren dat het horen van de aanvrager en het aanvullen van de motivering zowel kan gebeuren op initiatief van de aanvrager als op initiatief van een medewerker van de Cel administratieve sancties.

Artikel 5 14. Op de vraag waarom in artikel 5 van het ontwerp wordt bepaald dat het college van de fiscale bemiddelingsdienst beslissingen neemt "als administratieve overheid", waartegen "geen gerechtelijk beroep [kan] worden ingesteld", antwoordde de gemachtigde: "Article 5, alinéa 3, c'est justement parce que la loi n'a pas prévu de recours organisé devant les Cours et Tribunaux, que l'article 14 des lois coordonnées le 12 janvier 1973 sur le Conseil d'Etat, est d'application.Le texte de l'arrêté ne fait que relever l'absence d'un recours judiciaire organisé, ce qui par défaut rend la section du contentieux administratif du Conseil d'Etat compétente comme juge." Het staat niet aan de uitvoerende macht om te bepalen welke beslissingen onderworpen worden aan de rechtsmacht van de Raad van State en welke aan de rechtsmacht van de hoven en rechtbanken.

Krachtens de artikelen 145 en 160 van de Grondwet is dat een aan de wetgever voorbehouden bevoegdheid. De betrokken bepalingen dienen derhalve weggelaten te worden uit het ontwerp van koninklijk besluit.

De toelichting van de gemachtigde kan eventueel wel opgenomen worden in het verslag aan de Koning dat bij het ontwerp is gevoegd.

Artikel 8 15. Bij artikel 3 van de wet van 29 maart 2018 wordt artikel 9 van het "Organiek Besluyt van de Regent van 18 maart 1831 van het bestuer van 's lands middelen" opgeheven (8) "wat de inkomstenbelastingen, de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen en de diverse rechten en taksen betreft".Gelet op artikel 9 van het ontworpen besluit zal die opheffing normaal ingaan op 1 november 2018.

In artikel 8 van het ontwerp wordt bepaald dat de vóór 1 november 2018 overeenkomstig artikel 9 van het regentsbesluit van 18 maart 1831 ingediende verzoekschriften zullen behandeld worden volgens de nieuwe regels opgenomen in de artikelen 2 tot 8 van de wet van 29 maart 2018, terwijl de Koning in de wet niet gemachtigd wordt om de overgang tussen beide te regelen. De wet zelf bevat geen overgangsregeling, zodat de vóór 1 november 2018 overeenkomstig artikel 9 van het regentsbesluit van 18 maart 1831 tot de minister van financiën gerichte verzoekschriften op 1 november 2018 zonder voorwerp worden.

Het staat de betrokkenen echter vrij om een nieuw verzoek in te dienen overeenkomstig de wet van 29 maart 2018.

Artikelen 9 en 10 16. Het is de vraag of de datum van inwerkingtreding op 1 november 2018, bepaald in de artikelen 9 en 10 van het ontwerp, nog wel kan worden gehandhaafd, gelet op de nabijheid ervan.17. In artikel 9 van het ontwerp dienen de woorden "heeft uitwerking" vervangen te worden door de woorden "treedt in werking" (9). De voorzitter J. Baert De Voorzitter A. Truyens

21 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot uitvoering van Hoofdstuk 2 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

Gelet op de Grondwet, artikelen 37, 107, tweede lid en 108;

Gelet op de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst, hoofdstuk 2;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 26 juni 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 28 augustus 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister belast met Ambtenarenzaken, d.d. 11 juli 2018;

Gelet op het advies 64.252/3 van de Raad van State, gegeven op 11 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, § 1, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging.

Op de voordracht van de Minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Elke persoon die gehouden is tot de betaling van de belastingverhoging of de administratieve boete, kan bij de "Cel administratieve sancties" van de fiscale bemiddelingsdienst een schriftelijk en gemotiveerd verzoek om kwijtschelding of vermindering indienen tegen het bedrag van elke opgelegde belastingverhoging of administratieve boete zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst, voor zover tegen deze belastingverhoging of administratieve boete geen administratieve of gerechtelijke beroepsprocedure meer hangende is, noch kan ingediend worden.

Art. 2.De verzoekschriften om kwijtschelding of vermindering van administratieve sancties maken het voorwerp uit van een ontvangstbewijs uitgereikt aan de aanvrager binnen een termijn van vijftien werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoekschrift.

Art. 3.Voor het onderzoek van een verzoekschrift kan de Cel administratieve sancties, bedoeld in artikel 2 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst, binnen de FOD Financiën alle inlichtingen inwinnen die zij nodig acht. Elk personeelslid van de Federale overheidsdienst Financiën mag deelnemen aan het onderzoek van het verzoekschrift.

Zolang er geen beslissing is genomen, kan de aanvrager, op eigen initiatief of op initiatief van een medewerker van de Cel administratieve sancties worden gehoord of de motivering van zijn verzoekschrift vervolledigen.

Het onderzoek wordt afgesloten door een verslag gericht aan voormeld college en bevattende een voorstel van beslissing.

Art. 4.Uit de kandidatenlijst samengesteld op basis van de selectieprocedure georganiseerd overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 9 mei 2007 tot uitvoering van Hoofdstuk 5 van Titel VII van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), duidt de Minister van Financiën de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Financiën aan die ter beschikking van de Cel administratieve sancties worden gesteld.

Art. 5.Het college van de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 mei 2007 tot uitvoering van Hoofdstuk 5 van Titel VII van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), doet als administratieve overheid in een gemotiveerde beslissing uitspraak over de argumenten die door de aanvrager ter staving van zijn verzoekschrift werden geformuleerd.

Binnen een termijn van vijftien werkdagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing wordt de aanvrager bij ter post aangetekende zending in kennis gesteld van de beslissing.

Art. 6.Dit besluit valt onder de toepassing van de de-minimissteun zoals vervat in Verordening (EU) 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun en de eventuele latere wijzigingen van deze verordening.

Het college van de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 mei 2007 tot uitvoering van Hoofdstuk 5 van Titel VII van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV) zal erover waken dat het plafond vermeld in de Verordening (EU) 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun, niet wordt overschreden.

Art. 7.Het college van de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 mei 2007 tot uitvoering van Hoofdstuk 5 van Titel VII van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV) stelt het bedrag van de belastingverhoging of van de administratieve boete vast dat door haar beslissing wordt kwijtgescholden en deelt dit ter uitvoering mee aan de administratie belast met de inning en de invordering van de belastingen.

Art. 8.Het jaarverslag en de kopieën bedoeld in artikel 7 van de wet van 29 maart 2018 tot uitbreiding van de opdrachten en versterking van de rol van de fiscale bemiddelingsdienst worden ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op datgene waarop het verslag slaat door de Minister van Financiën aan de Kamer van volksvertegenwoordigers bezorgd.

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Art. 10.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 december 2018.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO _______ Nota 1) Die wet is voortgevloeid uit een wetsvoorstel (Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-1521/001). De afdeling Wetgeving is over dat wetsvoorstel, noch over de amendementen erbij om advies verzocht. (2) Het is onduidelijk wat de precieze draagwijdte van die machtiging is.Hieromtrent om nadere toelichting gevraagd, verduidelijkte de gemachtigde dat meer specifiek de toegang tot interne databanken van de FOD Financiën wordt bedoeld. Die uitleg strookt niet met de draagwijdte van de ontworpen bepaling, die duidelijk ruimer is. (3) De Commissie voor de persoonlijke levenssfeer is vanaf 25 mei 2018 opgevolgd door de Gegevensbeschermingsautoriteit (zie de artikelen 3 en 110 van de wet van 3 december 2017).De leden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer oefenen evenwel de taken en de bevoegdheden van de Gegevensbeschermingsautoriteit uit tussen 25 mei 2018 en de dag waarop de leden van het directiecomité van de Gegevensbeschermingsautoriteit de eed afleggen en een verklaring ondertekenen dat er geen belangenconflicten zijn (artikel 114 van de wet van 3 december 2017). (4) Zie evenwel de opmerkingen in verband met de rechtsgrond die bij artikel 3 worden gemaakt (opmerking 8.3). (5) Krachtens artikel 3, lid 2, van verordening (EU) nr.1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 `betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun' mag het totale bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan één onderneming wordt verleend, in de meeste gevallen niet hoger liggen dan 200.000 euro over een periode van drie belastingjaren. (6) Zie ook de mededeling van de Europese Commissie betreffende het begrip "staatssteun" in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2016/C 262/01), Pb.C. 19 juli 2016, afl. 262, p. 36, nr. 5.4.3. (7) Door "sanctie" te vervangen door "verhoging of boete" komt duidelijker tot uiting wat daarmee wordt bedoeld.(8) Er wordt in de wet bepaald dat die bepalingen niet meer van toepassing zijn, wat neerkomt op een opheffing.(9) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, p.170-171 en formule F 4-5-3, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be) .

^