gepubliceerd op 05 augustus 2020
Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 6, § 3, tweede lid, en artikel 10bis, tweede lid, van het koninklijk besluit van 9 januari 2003 houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie
9 JULI 2020. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 6, § 3, tweede lid, en artikel 10bis, tweede lid, van het koninklijk besluit van 9 januari 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/01/2003 pub. 03/02/2003 numac 2003022018 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 september 2002 tot uitvoering van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 sluiten houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie
RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving Advies 66.672/4 van 25 november 2019 over een ontwerp van ministerieel besluit `tot uitvoering van artikel 6, § 3, tweede lid, en artikel 10bis, tweede lid, van het
koninklijk besluit van 9 januari 2003Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
09/01/2003
pub.
03/02/2003
numac
2003022018
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 september 2002 tot uitvoering van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987
sluiten houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie' Op 24 oktober 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post, belast met Administratieve Vereenvoudiging, Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van ministerieel besluit `tot uitvoering van artikel 6, § 3, tweede lid, en artikel 10bis, tweede lid, van het
koninklijk besluit van 9 januari 2003Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
09/01/2003
pub.
03/02/2003
numac
2003022018
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 september 2002 tot uitvoering van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987
sluiten houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie'.
Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 25 november 2019. De kamer was samengesteld uit Martine BAGUET, kamervoorzitter, Bernard BLERO en Wanda VOGEL, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK, assessor, en Charles-Henri VAN HOVE, toegevoegd griffier.
Het verslag is uitgebracht door Anne VAGMAN, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wanda VOGEL. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 25 november 2019.
Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van de minister beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of het ontwerp onder die beperkte bevoegdheid valt, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van alle feitelijke gegevens die de minister in aanmerking kan nemen als hij moet beoordelen of het nodig is een verordening vast te stellen of te wijzigen.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN 1. Meerdere voorafgaande vormvereisten zijn relatief lang geleden vervuld: het advies nr.27/2014 van de Commissie voor de Bescherming van de persoonlijke levenssfeer is gegeven op 2 april 2014, het advies van het BIPT is verstrekt op 16 september 2014, de openbare raadpleging georganiseerd door het BIPT heeft plaatsgevonden van 18 juli tot 31 augustus 2016 en de kennisgeving aan de Europese Commissie dateert van 26 juli 2016 - zonder enige reactie vanwege de Commissie.
Dat een voorafgaand vormvereiste vervuld is op een datum die het moment van de adiëring van de afdeling Wetgeving lang voorafgaat, vormt op zich geen bezwaar.
Zulks kan echter wel een probleem opleveren wanneer tussen het tijdstip van de vervulling van het vormvereiste en dat van de adiëring van de afdeling Wetgeving, en a fortiori van de aanneming van de ontworpen tekst, de juridische of feitelijke omstandigheden veranderd zijn of eventueel een wijziging hebben ondergaan. 2.1. In casu zijn de datums waarop twee vormvereisten vervuld zijn problematisch, en wel om volgende redenen. 2.2. In verband met het advies van de Commissie voor de Bescherming van de persoonlijke levenssfeer mag het feit niet uit het oog verloren worden dat het rechtskader inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer fundamenteel gewijzigd is, zowel op Europees niveau, door de aanneming van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 `betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)', als op internrechtelijk niveau, door de aanneming van de wet van 3 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/12/2017 pub. 10/01/2018 numac 2017031916 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit sluiten `tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit' en de aanneming van de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031626 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse bepalingen inzake inkomstenbelastingen type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018031589 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake Economie type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten `betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens', waarvan artikel 280 strekt tot opheffing van de wet van 8 december 1992 `tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens'.
De vergelijking van de opgeheven Europese en interne rechtsinstrumenten met de rechtsinstrumenten die in de plaats ervan gekomen zijn, toont aan dat de aldus tot stand gekomen wijziging van het rechtskader fundamenteel is en dus geen louter formeel karakter heeft waardoor ze zich, bijvoorbeeld, zou beperken tot het eenvoudigweg vervangen van de Commissie voor de Bescherming van de persoonlijke levenssfeer, opgericht bij de artikelen 23 en volgende van de wet van 8 december 1992, door de Gegevensbeschermingsautoriteit, ingesteld bij de wet van 3 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/12/2017 pub. 10/01/2018 numac 2017031916 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit sluiten.
Artikel 36, lid 4, van verordening (EU) 2016/679, in combinatie met artikel 2 van de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018031626 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse bepalingen inzake inkomstenbelastingen type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018031589 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake Economie type wet prom. 30/07/2018 pub. 05/09/2018 numac 2018040581 bron federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en ministerie van landsverdediging 30 JULI 2018 - Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens sluiten, voorziet in een verplichting tot raadpleging van de toezichthoudende autoriteit, te weten de Gegevensbeschermingsautoriteit zoals bedoeld in de wet van 3 december 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/12/2017 pub. 10/01/2018 numac 2017031916 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit sluiten, bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking. In die context dient de ontworpen tekst voor advies voorgelegd te worden aan de Gegevensbeschermingsautoriteit. 2.3. De openbare raadpleging die plaatsgevonden heeft van 18 juli 2016 tot 31 augustus 2016 heeft bepaalde reacties uitgelokt.
Uit de informatie die de gemachtigde van de minister bezorgd heeft, blijkt dat sommige bepalingen van het ontworpen besluit ingevoegd zijn naar aanleiding van de opmerkingen die een welbepaalde operator geformuleerd heeft ter gelegenheid van die openbare raadpleging, welke opmerkingen berusten op uitermate technische aspecten.
Onder voorbehoud van de bijzondere opmerkingen die hierna gemaakt zullen worden met betrekking tot de aldus in het oorspronkelijk ontwerp ingevoegde bepalingen, rijst de vraag of, in een sector waarin de technologie uitermate snel evolueert, enerzijds, de opmerkingen die gemaakt zijn ter gelegenheid van een openbare raadpleging die plaatsgevonden heeft meer dan drie jaar vóór de adiëring van de afdeling Wetgeving up-to-date blijven, en of, anderzijds, de ontworpen tekst geen aanleiding zou geven tot andere opmerkingen dan die welke meer dan drie jaar geleden geformuleerd zijn.
Behalve als de steller van het ontwerp bij machte is aan te tonen dat op die tweeledige vraag ontkennend geantwoord kan worden, dient een nieuwe openbare raadpleging gehouden te worden.1 ONDERZOEK VAN HET ONTWERP AANHEF 1. De wettelijke of reglementaire bepalingen die de rechtsgrond vormen van een besluit van reglementaire aard, moeten vermeld worden samen met alle nog van kracht zijnde wijzigingen ervan, waarbij eveneens aangegeven moet worden of het gaat om een invoeging dan wel om een wijziging.2 Het eerste tot het derde lid moeten dienovereenkomstig aangevuld worden. 2. Artikel 6 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten `houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging' luidt als volgt: " § 1.Elk regeringslid voert, volgens de voorwaarden die door de Koning zijn vastgelegd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in artikel 5 bedoelde impactanalyse uit van de voorontwerpen van wet en van de ontwerpen van koninklijke of ministeriële besluiten die onder zijn bevoegdheid vallen en waarvoor de tussenkomst van de Ministerraad is vereist door een wettelijke of reglementaire bepaling. § 2. Elk regeringslid kan de in artikel 5 bedoelde impactanalyse van de voorontwerpen van wet, de ontwerpen van koninklijke of ministeriële besluiten, omzendbrieven en beslissingen die onder zijn bevoegdheid vallen en waarvoor geen tussenkomst van de Ministerraad is vereist, uitvoeren onder dezelfde voorwaarden als deze bedoeld in § 1." Daaruit volgt dat alleen in verband met de besluiten waarvoor bij een wettelijke of reglementaire bepaling de tussenkomst van de ministerraad vereist is, een impactanalyse moet gebeuren.
Zulks doet zich niet voor in het geval van het ontwerp van ministerieel besluit.
Aangezien de in casu uitgevoerde impactanalyse geen verplicht vormvereiste is, mag ze niet vermeld worden in de vorm van een lid beginnend met de woorden "Gelet op", maar wel in de vorm van een overweging.
De aanhef moet dienovereenkomstig herzien worden.
DISPOSITIEF Artikel 1 De gemachtigde van de minister is het ermee eens dat in fine van paragraaf 2 het woord "kalenderjaar" vervangen moet worden door het woord "jaar".
Artikel 3 1. Artikel 3 van het ontworpen besluit luidt als volgt: "Artikel 1 is niet van toepassing op de centrales die werken als een digitaal netwerk voor geïntegreerde diensten (ISDN), noch op de mobiele diensten die deze centrales gebruiken voor de configuratie van gesloten gebruikersgroepen, van een operator van een elektronische-communicatienetwerk of van een verstrekker van een elektronische- communicatiedienst. Voor de platformen voor de onderschepping van e-mail stellen deze operatoren en verstrekkers het buffergeheugen in op basis van de technische mogelijkheden conform de ETSI standaarden en in overleg met de NTSU-CTIF." Die bepaling voorziet dus in twee regelingen die afwijken van de regeling bedoeld in artikel 1 van het ontwerp.
De steller van het ontwerp moet bij machte zijn om de redenen op te geven die, in het licht van het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie, die twee afwijkingen van de algemene regeling ingesteld bij artikel 1 van het ontwerp redelijkerwijze kunnen rechtvaardigen. 2. Op dat punt blijkt uit de uitleg die de gemachtigde van de minister heeft gegeven dat de bij het eerste lid van artikel 3 ingestelde regeling er gekomen is om rekening te houden met de vraag van een operator die, in zijn brief van 31 augustus 2016 aan het BIPT, het volgende gesteld heeft: "Bovendien, stelt zich de vraag of deze aanpassingen ook in onze oude systemen moeten doorgevoerd worden: - Zo gebruiken we vandaag voor PTSN en R4 mobile diensten een klassieke E1 verbinding naar de autoriteiten waarvoor geen buffering voorzien is.Pas na de migratie VoIP zouden we ook buffering kunnen voorzien voor spraakdiensten. De oude systemen zullen dus geen buffering voorzien. Gezien de hoge betrouwbaarheid van de E1 verbindingen, is een buffering volgens ons niet noodzakelijk." De regeling ingesteld bij het tweede lid van artikel 3, is volgens de gemachtigde van de minister ingevoerd om rekening te houden met de vraag van dezelfde operator die, in zijn brief van 31 augustus 2016 aan het BIPT, het volgende gesteld heeft: "Bovendien, stelt zich de vraag of deze aanpassingen ook in onze oude systemen moeten doorgevoerd worden: [...] - Verder beschikken we voor e-mail over een oud niet-ETSI platform en een nieuwe ETSI compliant platform. Het oude platform zullen we op termijn afbouwen en zullen we dus niet voorzien van buffering." De gemachtigde van de minister heeft daar in dat verband het volgende aan toegevoegd: 1° "Les opérateurs et les fournisseurs des services d'email sont dépendants des possibilités techniques des réseaux et fournisseurs sous-jacents qui supportent leurs services d'email.Ainsi, ils ne contrôlent pas certaines limitations techniques qui en résultent"; 2° "Vanwege de zeer brede variatie aan interceptiesystemen en de technische complexiteit ervan is een generieke verwoording beter om de problematiek met de operator [te] kunnen regelen.Elke meer specifieke beschrijving van werking, protocollen of andere technische omstandigheden, houdt immers een risico in dat bepaalde gevallen worden vergeten en dat net in die gevallen NTSU-CTIF niet in de mogelijkheid zou zijn om de samenwerkingswijze overeen te komen met de operator." 3. Aangezien de afdeling Wetgeving niet beschikt over bijzondere kennis aangaande de uitermate technische aspecten inzake de in het ontwerpbesluit beoogde elektronische communicatie en de concrete gegevens die in aanmerking genomen moeten worden, en aangezien ze overigens niet de juridische mogelijkheid heeft om daaromtrent een tegensprekelijk debat te organiseren, kan ze alleen maar akte nemen van de gegeven uitleg, zonder zich categorisch te kunnen uitspreken over de relevantie en de juridische toelaatbaarheid van de afwijkende regelingen bedoeld in artikel 3 van het ontwerp. Er dient evenwel minstens gedrukt te worden op het feit dat een bepaling in een tekst van reglementaire aard niet ingevoegd mag worden alleen maar omdat ze tegemoet zou komen aan de vraag van een operator.
Dan nog moet de steller van het ontwerp zelf de feitelijke realiteit hebben beoordeeld van de elementen die door de operator aangevoerd worden, alsook de relevantie, de wenselijkheid en de noodzakelijkheid van de invoeging van de bepaling in kwestie.
Artikel 3 moet herzien worden in het licht van deze opmerking.
Artikel 4 Volgens de logica van de voorliggende bepaling zou artikel 3 van het ontwerp in werking moeten treden op dezelfde datum als artikel 1.
Artikel 4 moet dienovereenkomstig herzien en aangevuld worden.
De griffier, De voorzitter, Charles-Henri VAN HOVE Martine BAGUET _______ Nota's (1) In verband met de verplichte aard van die raadpleging zie artikel 14 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 `betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn), dat vervangen zal worden door de artikelen 18 en 19 van richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 `tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie' (de omzettingstermijn verloopt op 21 december 2020 - artikelen 124 en 125 van richtlijn (EU) 2018/1972). (2) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 27. c) en formules F 3-2-1 tot F 3-2-8.
9 JULI 2020. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 6, § 3, tweede lid, en artikel 10bis, tweede lid, van het koninklijk besluit van 9 januari 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/01/2003 pub. 03/02/2003 numac 2003022018 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 september 2002 tot uitvoering van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 sluiten houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie De Minister van Telecommunicatie en de Minister van Justitie;
Gelet op het Wetboek van strafvordering, artikel 88bis vervangen bij de wet van 10 juni 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/06/1998 pub. 15/08/1998 numac 1998022534 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot wijziging van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders sluiten en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2012, van 5 februari 2016, van 29 mei 2016, van 25 december 2016 en van 5 mei 2019, en artikel 90quater vervangen bij de wet van 25 december 2016;
Gelet op de wet van 13 juni 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2005 pub. 20/06/2005 numac 2005011238 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de elektronische communicatie sluiten betreffende de elektronische communicatie, artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, gewijzigd bij de wetten van 4 februari 2010 en van 27 maart 2014;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 januari 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/01/2003 pub. 03/02/2003 numac 2003022018 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 september 2002 tot uitvoering van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 sluiten houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen met betrekking tot elektronische communicatie, artikel 6, § 3, tweede lid en artikel 10bis, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 februari 2011;
Gelet op het advies van de Commissie voor de Bescherming van de persoonlijke levenssfeer nr. 27/2014 van 2 april 2014;
Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 16 september 2014;
Gelet op de openbare raadpleging die georganiseerd is van 18 juli 2016 tot 31 augustus 2016;
Gelet op de kennisgeving van 26 juli 2016 aan de Europese Commissie conform Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Gelet op de adviezen van de inspecteurs van Financiën, gegeven op 22 november 2017 en 7 februari 2019;
Overwegende dat een impactanalyse van de regelgeving overeenkomstig artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging op 25 februari 2019 werd uitgevoerd;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 22 juli 2019;
Gelet op het advies 66.672/4 van de Raad van State, gegeven op 25 november 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit nr 25/2020 van 13 maart 2020, Besluiten :
Artikel 1.§ 1. Om gegevensverlies te vermijden en in geval van een onderbreking, om welke reden dan ook, van de overdracht naar de dienst NTSU-CTIF van de krachtens de artikelen 88bis of 90ter van het Wetboek van strafvordering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit gevorderde gegevens, zorgen de operatoren van elektronische-communicatienetwerken en de verstrekkers van elektronische-communicatiediensten ervoor dat ze tijdelijk bewaard worden in een buffergeheugen, zoals bepaald in de normen TS 102 232-5, B.1, b.3) en b.4), TS 101 331, punt 3.1 en punt 4.2, b, 3 en 4 en TS 102 232-1, punt 6.3.3 van het Europees Normalisatie-Instituut voor Telecommunicatie (hierna ETSI).
De gegevens worden opgeslagen in het buffergeheugen tot aan de succesvolle overdracht ervan aan de dienst NTSU-CTIF. § 2. In overeenstemming met de normen TS 101 331, 4.2. b) en TS 102 232-1, punt 6.3.3. en TS 102 232-1, B.6, R24 van het ETSI zorgen de operator van elektronische-communicatienetwerken of de verstrekker van elektronische-communicatiediensten ervoor dat de capaciteit van het buffergeheugen ten minste gelijk is aan driemaal de capaciteit die nodig is voor de opslag van één uur van de in paragraaf 1 bedoelde datastromen tegen gemiddelde snelheid van de operator of de verstrekker naar de NTSU-CTIF gedurende het voorgaande jaar.
Wanneer geen enkele datastroom werd verzonden naar de NTSU-CTIF gedurende het voorbije jaar, houdt de operator of verstrekker rekening met het meest recente jaar tijdens welk datastromen werden verstuurd naar hem.
Wanneer de onderbreking van de gegevensoverdracht bedoeld in paragraaf 1 leidt tot de overschrijding van de capaciteit van het buffergeheugen, dan bewaart de operator van elektronische-communicatienetwerken of de verstrekker van elektronische-communicatiediensten de gegevens van de meest recente uren voor het einde van de onderbreking in het buffergeheugen. § 3. In overeenstemming met de normen TS 101 331, punt 4.5, b) en TS 101 331, 4.5., a), van het ETSI zorgen de operatoren van elektronische-communicatienetwerken of verstrekkers van elektronische-communicatiediensten ervoor dat, vooraleer zij nieuwe diensten op de markt brengen of bestaande diensten wijzigen, de capaciteit van hun buffergeheugen voldoende gedimensioneerd wordt om aan de in de paragraaf 2 vastgelegde vereisten te kunnen voldoen.
Art. 2.§ 1. In overeenstemming met de norm TS 101 331, punt 4.2, e) en nota 5 van TS 101 331, 4.2, e) van het ETSI en om de transmissie van niet-relevante gegevens te vermijden zodat alleen de overeenkomstig de artikelen 88bis of 90ter van het Wetboek van strafvordering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit gevorderde gegevens worden overgemaakt aan de dienst NTSU-CTIF, is iedere operator van een elektronische-communicatienetwerk en verstrekker van een elektronische-communicatiedienst technisch in staat om de gegevensstroom naar de dienst NTSU-CTIF te filteren en stelt hij alles in het werk om de stromen die niet het voorwerp uitmaken van de vordering, niet aan hem te sturen. § 2. In overeenstemming met de normen TS 101 331, punt 4.2, e) en TS 102 232-1, punt F.4 van het ETSI gebeurt het filteren op basis van de verschillende elektronische-communicatiediensten die hij aan zijn gebruikers aanbiedt en op basis van de communicatiepoorten voor de gegevensstromen.
Op vraag van de dienst NTSU-CTIF verfijnt de operator van het elektronische-communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische-communicatiedienst de filters op het niveau van de communicatiepoorten in overeenstemming met de norm TS 101 331, punt 4.2, e) van het ETSI. In overeenstemming met de norm TS 101 331, punt 4.2, b) van het ETSI en wanneer de vordering van de bevoegde gerechtelijke autoriteit betrekking heeft op een elektronische-communicatiedienst die toegankelijk is via verschillende communicatiepoorten, maakt de operator van het elektronische-communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische-communicatiedienst de volledige gegevensstroom met betrekking tot deze poorten over aan de dienst NTSU-CTIF. Bij de filtering van de gegevensstroom mogen de operatoren van een elektronische-communicatienetwerk en de verstrekkers van elektronische-communicatiediensten geen kennis nemen van de inhoud van de communicaties zoals bepaald in de norm TS 101 331, punt 4.2, b), 5) van het ETSI. Wanneer het technisch niet mogelijk is om de communicatiestromen te filteren zonder kennis te nemen van de inhoud, bezorgt de operator van het elektronische-communicatienetwerk of de aanbieder van de elektronische-communicatiediensten de volledige gegevensstroom aan de dienst NTSU-CTIF. § 3. In overeenstemming met de normen TS 101 331, punt 4.2, e) en TS 102 232-1, punt F.4 van het ETSI gebeurt de onderschepping van inkomende e-mail na de eventueel door de operator van een elektronische-communicatienetwerk of de verstrekker van een elektronische-communicatiedienst aangeboden spam-filter.
Art. 3.Artikel 1 is niet van toepassing op de centrales die werken als een digitaal netwerk voor geïntegreerde diensten (ISDN), noch op de mobiele diensten die deze centrales gebruiken voor de configuratie van gesloten gebruikersgroepen, van een operator van een elektronische-communicatienetwerk of van een verstrekker van een elektronische-communicatiedienst.
Voor de platformen voor de onderschepping van e-mail stellen deze operatoren en verstrekkers het buffergeheugen in op basis van de technische mogelijkheden conform de ETSI standaarden en in overleg met de NTSU-CTIF.
Art. 4.Artikels 1 en 3 treden in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van 12 maanden volgend op de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, 9 juli 2020.
De Minister van Telecommunicatie, Ph. DE BACKER De Minister van Justitie, K. GEENS