gepubliceerd op 17 augustus 2021
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
2 JULI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
DE VLAAMSE MINISTER VAN JUSTITIE EN HANDHAVING, OMGEVING, ENERGIE EN TOERISME VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING Algemene toelichting Het ontwerp van besluit strekt er toe het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) en bijlage VIII van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid te wijzigen.
De wijzigingen in Vlarema betreffen wijzigingen van of aanvullingen op: -Hoofdstuk 1, Algemene bepalingen - Hoofdstuk 2, Afbakening van de afvalfase - Hoofdstuk 3, Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid Afdeling 3.1 - Algemene bepalingen
Afdeling 3.2 - Aanvaardingsplicht
Afdeling 3.4 - Afvalstofspecifieke bepalingen
Afdeling 3.5 - Vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen
en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen - Hoofdstuk 4, Algemene bepalingen over het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen Afdeling 4.1 - Indeling van afvalstoffen
Afdeling 4.2 - Indeling van afvalstoffenhandelingen
Afdeling 4.3 - Afzonderlijke inzameling van afvalstoffen
Afdeling 4.5 - Stort- en verbrandingsverboden
- Hoofdstuk 5, Bepalingen over het beheer van specifieke materiaalkringlopen en afvalstoffen Afdeling 5.2 - Bepalingen over het beheer van sommige bijzondere
afvalstoffen Afdeling 5.3 - Bepalingen over het beheer van specifieke materialen
die geen afvalstoffen zijn - Hoofdstuk 6, Inzamelen en vervoeren van afvalstoffen Afdeling 6.1 - Vervoeren en inzamelen van en handelen en makelen in
afvalstoffen - Hoofdstuk 9, Milieuheffingen en milieubijdragen - Bijlagen Deze wijzigingen hebben betrekking op: - de aanpassingen noodzakelijk voor de implementatie van de bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG; - het aanpassen van de omschrijving van de afvalstoffen van schepen die gescheiden kunnen worden aangeboden zodat deze in lijn zijn met de IMO richtsnoeren1 gekoppeld aan de gewijzigde MARPOL Annex V2. - de aanpassingen noodzakelijk voor de implementatie van de bepalingen van Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen - bepalingen ter bevordering van de selectieve sloop van gebouwen en de kwaliteit van de gerecycleerde granulaten - de uitvoeringsbepalingen van artikel 33 van het materialendecreet betreffende asbestinventarisatie - bepalingen ter bevordering van de preventie van afval en de gescheiden inzameling van een aantal afvalstoffen - enkele nieuwe bepalingen omtrent banden, olie, matrassen, batterijen en accu's en afgedankte voertuigen in kader van de aanvaardingsplicht - de digitalisering van data-inzameling met betrekking tot afvalstoffen - het minder fraudegevoelig maken van de manier waarop analyseresultaten van grondstoffen met de OVAM worden uitgewisseld - aanpassingen om ervoor te zorgen dat de gewestelijke, provinciale en lokale toezichthouders naast hun bestaande bevoegdheden inzake artikel 12 § 1 Materialendecreet (het achterlaten van afvalstoffen), ook bevoegd worden om te handhaven op het verbod om te sluikstorten of zwerfvuil te veroorzaken - een aantal redactionele of inhoudelijke aanpassingen of verduidelijkingen.
Bepalingen rond de inzameling van afval van schepen van de zeevaart De bepalingen die nodig zijn voor de omzetting van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen voor afvalafgifte van schepen en voor de conformiteit met de IMOrichtsnoeren omschrijven: - een aantal definities die in deze richtlijnen worden gebruikt - de vereisten met betrekking tot de gescheiden inzameling van scheepsafvalstoffen - welke schepen onder deze bepalingen vallen - de vereisten waaraan een havenontvangstvoorziening moet voldoen - de criteria voor de opmaak van een afvalbeheersplan door de havenbeheerder - de procedure voor goedkeuring van dergelijke plannen door de OVAM - de informatie die moet worden verstrekt aan elke havengebruiker - de informatie die moet worden verstrekt door de havengebruiker - de verplichtingen met betrekking tot de afvalafgifte door een schip - de wijze waarop kosten worden vergoed - de mogelijkheden tot vrijstelling van bepaalde verplichtingen - de verplichtingen met betrekking tot de rapportage van afval in een Europese databank - opleidingsvereisten voor het personeel dat de afvalstoffen inzamelt.
Verplichte sloopopvolging met oog op betere kwaliteit van gerecycleerde granulaten Met betrekking tot het thema bouw zijn in dit besluit wijzigingen opgenomen die de selectieve sloop en de kwaliteit van de recyclaten zullen verhogen.
Zo wordt de volledige sloopopvolging van opmaak van een sloopopvolgingsplan tot het afleveren van een sloopattest verplicht gemaakt voor grote werven. Dit zijn de werven waarvoor de opmaak van een sloopopvolgingsplan volgens de huidige Vlarema reeds verplicht is.
Er wordt voor gekozen om sloopopvolging gefaseerd in te voeren en te starten met die werken waarvoor nu al de opmaak van een sloopopvolgingsplan verplicht is. Deze verplichting biedt de volgende voordelen: - Er komen meer representatieve data ter beschikking over de herkomst, de hoeveelheid en de verwerkingswijze van de sloopmaterialen. Op die manier worden de materiaalstromen in de keten zichtbaar en kan het beleid gerichter en sneller worden bijgestuurd. - Op de databanken van de sloopbeheerorganisatie (en de bodembeheerorganisaties) kan datamining toegepast worden zodat handhaving meer gerichte controles kan uitvoeren. Jaarlijks worden ca. 10 000 sloopvergunningen afgeleverd. Deze kunnen qua aantal en volume onmogelijk gecontroleerd worden door de inspecteurs van departement Omgeving of door de lokale inspecteurs. Door een verplichte sloopopvolging kan de sloopbeheerorganisatie de handhavers op een gerichte wijze de nodige informatie ter beschikking stellen, zodanig dat met hetzelfde aantal handhavers een veel groter resultaat kan worden bereikt. - Door middel van datamining kan eveneens onderzocht worden welke materiaalstromen in de toekomst vrijkomen en welke synergiën er mogelijk zijn tussen sorteer-, reinigings- en de verschillende verwerkingsinrichtingen voor de respectievelijke fracties.
Afvalstoffen voor de ene verwerker zijn potentiële grondstoffen voor de andere verwerker. Een betere sloopopvolging door de sloopbeheerorganisatie kan een transitie naar circulaire verdienmodellen binnen de bouwsector ondersteunen.
Uiteraard is datamining als basis voor het beleid, het versterken van de circulaire economie en handhaving enkel mogelijk wanneer de sloopbeheerorganisatie de kritische werven en een representatief deel van de materiaalstromen kan opvolgen. Deze wijziging houdt hier rekening mee. Naar schatting komt meer dan 50% van het bouw- en sloopafval vrij bij de grote sloopwerven. Het aantal werven waarvoor sloopopvolging wordt ingevoerd is relatief beperkt maar vertegenwoordigen naar verhouding grote hoeveelheden afvalstromen.
Het initiële doel van de sloopopvolging zelf is de kwaliteit van de sloopmaterialen verbeteren zodat deze sloopmaterialen hergebruikt of gerecycleerd kunnen worden. De inzet in de meer hoogwaardige toepassingen wordt op die manier gefaciliteerd. In de standaardprocedures voor sloopopvolging is dit in detail uitgewerkt voor de puinfractie, veruit de grootste stroom sloopmateriaal.
Puin wordt gebroken tot gerecycleerde granulaten. Copro en Certipro garanderen de kwaliteit van de gerecycleerde granulaten door de certificatie overeenkomstig het eenheidsreglement. Via dit eenheidsreglement wenst men de kwaliteit van de gerecycleerde granulaten te verbeteren door de invoering van het onderscheid tussen laagmilieurisico-profiel (LMRP) en hoogmilieurisico-profiel (HMRP). In tegenstelling tot LMRP-puin waarbij het puin bij de afvoer naar de breker wordt opgevolgd en er kwaliteitsgaranties zijn over het puin, is dit bij HMRP-puin niet het geval. De verwerking van dit HMRP-puin zal daarom strikter moeten opgevolgd worden om zo de kwaliteit van de gerecycleerde granulaten te kunnen garanderen.
De invoering van volledige sloopopvolging voor grote werven moet ervoor zorgen dat de hoeveelheid LMRP-puin groter wordt zodat het LMRP-puin als een afzonderlijke stroom zal verwerkt worden. Omdat het aandeel LMRP dat werd aangeboden bij de breker tot op heden beperkt bleef, werd dit LMRP-puin samen met het HMRP-puin als HMRP-puin verwerkt. De beoogde kwaliteitsverbetering van de gerecycleerde granulaten werd niet bekomen omdat het beperkte aandeel `kwaliteitsvol' LMRP-puin wordt vermengd met het HMRP-puin.
Sloopopvolging moet er dus voor zorgen dat het aandeel LMRP-puin vergroot en dat LMRP-puin apart verwerkt wordt bij de breker. Dit zal als gevolg hebben dat het (LMRP-)puin dat door een sloopbeheerorganisatie wordt opgevolgd bij de breker onder het eenvoudiger systeem van LMRP valt, wat sloopopvolging voordeliger maakt en op zijn beurt zal stimuleren. Een noodzakelijke voorwaarde is wel dat het eenheidsreglement moet voorzien in een significant verschil in uitkeuring tussen HMRP en LMRP zodat de kwaliteit van de gerecycleerde granulaten gegarandeerd is én de aanvoer van LMRP bevoordeelt en stimuleert. Zoniet zal de breker het LMRP-puin nog samen met het HMRP-puin blijven verwerken.
Verder is voorzien in een verduidelijking van de definitie van wat wordt verstaan onder in hoofdzaak residentiële gebouwen, zodat duidelijker wordt wanneer de volledige sloopopvolging verplicht is. De standaardprocedure voor de opmaak van een sloopopvolgingsplan moet ook bepalingen bevatten over kwalificaties van de deskundige die het plan opmaakt en de wijze waarop het plan en het controleverslag worden opgemaakt.
Asbestinventarisatie In uitvoering van het Actieplan Asbestafbouw (20 juli 2018) werd het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (Materialendecreet) aangevuld met nieuwe bepalingen inzake het asbestafbouwbeleid. Voor de nieuwe rechtsgronden is vaak een delegatie naar de Vlaamse Regering voorzien.
Via deze wijziging van Vlarema, wordt een invulling gegeven aan deze delegatie. De artikelen rond asbestinventarisatie bevatten - een delegatie aan de minister voor het opstellen van een inspectieprotocol voor asbestinventarisatie - een uitzondering op de verplichting voor een asbestinventarisatieattest voor kleine constructies - erkenningsvoorwaarden en een erkenningsprocedure voor certificatie-instellingen asbest - een taakomschrijving voor de certificatie-instellingen asbest - voorwaarden waaronder de OVAM de taak van een certificatie-instelling zelf kan opnemen - erkenningsvoorwaarden voor asbestdeskundigen inventarisatie, zowel voor personen als voor bedrijven - voorwaarden waaronder een preventie-adviseur of milieucoördinator een asbestinventarisattest kan opmaken - bepalingen rond bescherming van persoonsgegevens door asbestdeskundigen - bepalingen rond toegang tot de databank asbestinventarisatie - bepalingen rond de geldigheidsduur van een asbestinventarisattest - een regeling rond retributies voor de uitreiking van een asbestinventarisattest met delegatie aan de minister om de hoogte te bepalen - de uitvoeringsbepalingen van artikel 66 van het materialendecreet betreffende retributies.
Bevorderen van afvalpreventie en gescheiden inzameling van afvalstoffen In dit besluit zijn bepalingen opgenomen die de preventie van afval of de gescheiden inzameling en recyclage van bepaalde afvalstoffen moeten verbeteren: - een uitbreiding van de pmd definitie met alle huishoudelijke plastic verpakkingen; - voorwaarden waaraan eindverkopers moeten voldoen wanneer die afgedankte producten vrijwillig terugnemen; - uniforme afspraken over de boodschap op stickers tegen reclamedrukwerk en gratis regionale pers in de brievenbus, en de verspreiding van deze stickers; - een verhoging van de doelstellingen voor de inzameling, het hergebruik en de recyclage van afvalbanden en afspraken over de rapportering daarover; - bepalingen over de invoering van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor matrassen en voorwaarden voor hun inzameling, opslag en transport; - een veralgemeende verplichting voor het gescheiden aanbieden of lokaal composteren van bioafval van huishoudens en bedrijven die ingaat vanaf 31 december 2023; - een verbod op het mengen van afvaloliën indien dit nadelig is voor de recyclage of regeneratie; - de invoering van nieuwe regels die gelden voor de inzamelaars van bedrijfsrestafval en voor de verwerkers die dit bedrijfsrestafval aanvaarden. Deze regels moeten ervoor zorgen dat er meer recycleerbare afvalstoffen worden geweerd uit het bedrijfsrestafval. Oorspronkelijk was voorzien dat deze regels werden ingevoerd als een code van goede praktijk vastgelegd in een ministerieel besluit. Op advies van de Raad van State worden deze regels opgenomen in het Vlarema.
Met betrekking tot matrassen worden volgende wijzigingen aangebracht naar aanleiding van de onderhandelingen over een aanvaardingsplichtconvenant met de matrassenproducenten: - opnemen van een afwijking op de verplichte inzameling bij de distributie; - invoegen van inzamel- en recyclagedoelstellingen; - uitbreiden van de rapportageverplichtingen; - verplichten van droge inzameling, opslag en transport; - verplichten van de recyclagedoelstellingen voor individuele afvalstoffenproducenten en voor de individuele inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars en kennisgevers.
Dit besluit wijzigt enkele uitzonderingsbepalingen met betrekking tot de aanvaardingsplicht voor afgedankte voertuigen voor oldtimers, voertuigen die gehouden worden als verzamelobject en voertuigen die het voorwerp zijn van een gerechtelijk onderzoek, een inbeslagname of een aansprakelijkheidsonderzoek. Ze heft ook de verplichting op voor het toevoegen van een bijlage in verband met moraliteit bij de aanvraag voor een erkenning als centrum voor de depollutie, ontmanteling en vernietiging van afgedankte voertuigen.
In het kader van de omzetting van de Europese kaderrichtlijn afval, zijn er bepalingen gewijzigd met betrekking tot de aanvaardingsplicht.
De aanvaardingsplicht wordt omschreven als een "regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid" die onderworpen is aan de minimumvereisten vastgelegd in de kaderrichtlijn. Zij hebben betrekking op: - minimale afspraken die moeten zijn vastgelegd in een aanvaardingsplichtconvenant of individueel aanvaardingsplichtplan; - ecomodulatie op de ledenbijdragen; - minimale informatievoorziening door een beheersorganisme.
Met betrekking tot batterijen en accu's, zijn nieuwe afspraken opgenomen over: - wie optreedt als producent in het kader van een aanvaardingsplicht in geval batterijen die zijn voorbereid voor hergebruik, opnieuw op de markt worden gebracht; - waarborgen die worden gesteld door de producent voor de financiering van de nettokosten van het beheer van ingezamelde afgedankte batterijen en accu's; - de informatieverstrekking over de verwerking of hergebruik van afgedankte batterijen en accu's en het gehaalde recyclageniveau;
Afbakening van de afvalfase Het hoofdstuk rond de afbakening van de afvalfase is redactioneel herschikt om dit beter leesbaar te maken. Verder zijn verduidelijkingen aangebracht over o.a : - de informatie die is vereist bij de aanvraag van een grondstofverklaring; - wanneer en hoe een zelfbeoordeling kan gebeuren voor materialen waarvoor geen Europese criteria en geen specifieke criteria bestaan; - hoe de uitwisseling van analyseresultaten van materialen met de OVAM moet gebeuren.
Tracering van afvalstoffen Om de tracering van afvalstoffen (transport en wijze van verwerking) te verbeteren zijn bepalingen opgenomen over de digitalisering van transportdocumenten.
Handhaving op zwerfvuil en sluikstorten Zwerfvuil en sluikstorten vormen een hardnekkig maatschappelijk probleem. Uit zwerfvuilcijfers blijkt dat de hoeveelheid zwerfvuil in Vlaanderen toeneemt. In het uitvoeringsplan voor huishoudelijk afval en gelijkaardig bedrijfsafval is als doel geformuleerd de hoeveelheid zwerfvuil en sluikstorten te doen dalen. De Vlaamse overheid, de lokale besturen en de producenten nemen maatregelen in de strijd tegen zwerfvuil, o.m. via de werking mooimakers. Om de zwerfvuilproblematiek efficiënt aan te pakken zorgen zij voor een samenspel van acties: - de publieke ruimte anders inrichten, plaatsen en proper houden van recipiënten(zoals vuilnisbakken), organiseren van veegbeurten en opruimacties van zwerfvuil; - sensibilisering en communicatie om te komen tot een mentaliteitswijziging en gedragsverandering; - extra aandacht besteden aan omgevingsfactoren die zwerfvuilgedrag uitlokken of begunstigen, zoals leegstand, verloedering, anonimiteit en allerhande vormen van schade en verwaarlozing; - participatie: betrekken van buurtbewoners, vrijwilligers, verenigingen of andere burgerorganisaties en handelaars.
Handhaving is het sluitstuk van dit beleid en moet meer aandacht krijgen. Handhaving gebeurt grotendeels door lokale ambtenaren en politie, maar ook de Vlaamse overheid moet hier een grotere rol opnemen. De Vlaamse overheid kan haar ambtenaren inzetten om mee te handhaven tegen sluikstorten en het veroorzaken van zwerfvuil. Met dit wijzigingsbesluit wordt sluikstorten gedefinieerd en uitdrukkelijk verboden. Naast een verbod op sluikstorten wordt ook een algemeen verbod op de creatie van zwerfvuil ingevoerd.
Totstandkoming De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 4 augustus 2020 en 5 mei 2021;
Het begrotingsakkoord werd verleend op 7 december 2020;
Dit ontwerp werd op 25 januari 2021 meegedeeld aan de Europese Commissie, met toepassing van artikel 5 van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij.
De Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens heeft advies nr. 2021/03 gegeven op 26 januari 2021.
De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen heeft advies gegeven op 1 februari 2021.
De Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen heeft advies gegeven op 1 februari 2021.
De Raad van State heeft advies 69.375/1 gegeven op 4 juni 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 en advies 69.212/1, gegeven op 8 juni 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
De twee ontwerpen van besluit zijn gecombineerd tot één ontwerp van besluit voor definitieve goedkeuring door de Vlaamse regering.
Toelichting bij de artikelen Artikelen 1 tot en met 8 De bevoegdheden van de gewestelijke, provinciale en lokale toezichthouders worden aangepast door de nieuwe Vlarema-artikelen uitdrukkelijk op te nemen in hun bestaande bevoegdheid rond artikel 12 § 1 Materialendecreet, het achterlaten van afvalstoffen.
Voor de toezichthouders vermeld in artikel 12, 5° van het Milieuhandhavingsbesluit (het Agentschap voor Natuur en Bos) wordt hun toezichtsbevoegdheid verruimd door het toevoegen van nieuwe gebieden waarop zij kunnen handhaven.
Voor de toezichthouders vermeld in artikel 12, 6° (OVAM) en 12, 10° (VLM) van het Milieuhandhavingsbesluit wordt een nieuwe bevoegdheid toegevoegd inzake artikel 12 § 1 Materialendecreet en de VLAREMA-artikelen.
Bij alle andere toezichthouders wordt de reeds bestaande bevoegdheid op artikel 12 § 1 Materialendecreet tekstueel aangepast met een rechtstreekse vermelding van de nieuwe VLAREMA-artikelen.
Artikel 9 Artikel 9 vervangt integraal de bijlage VIII van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Deze bijlage VIII bevat een oplijsting van alle milieu-inbreuken in het VLAREMA en wordt nu volledig geactualiseerd en ook in overeenstemming gebracht met de wijzigingen die met dit wijzigingsbesluit zullen doorgevoerd worden.
Artikel 10 Artikel 10 regelt de toevoeging van een lijst van milieuinbreuken betreffende het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en Binnenvaart van 9 september 1996, als bijlage XXXVI aan het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Het betreft administratieve voorschriften uit dit verdrag die via opname in deze bijlage worden gedepenaliseerd. De lijst werd opgesteld in overleg tussen de OVAM en De Vlaamse Waterweg nv.
Artikel 11 In artikel 1.1.1 wordt de verwijzing naar de Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen vervangen door de verwijzing naar de nieuwe Richtlijn (EU) 2019/883 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen.
Artikel 12 De definities voor afval van de zeevaart, haven, havenontvangstvoorziening, ladingresiduen, Marpol, pleziervaartuig, scheepsafval, schip en vissersvaartuig worden in paragraaf 2 van artikel 1.2.1 geschrapt en in een nieuwe paragraaf 4/1 vervangen door nieuwe definities overeenkomstig de Richtlijn (EU) 2019/883. De definitie van levensmiddelenafval wordt geschrapt omdat deze werd opgenomen in het Materialendecreet. De definitie van bouw- en sloopmateriaal wordt geschrapt omdat deze enkel betrekking heeft op sloopopvolging en al omschreven wordt in art. 4.3.5 § 1.
De definitie van een beheerder van een onlinemarktplaats wordt ingevoerd om de regels die gelden bij uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ook van toepassing te laten zijn bij verkoop op afstand via een online marktplaats.
Bouw- en sloopafval wordt gedefinieerd als afvalstoffen die geproduceerd worden door bouw- en sloopwerkzaamheden. Bouw- en sloopafval bestaat uit bouwafval, sloopafval of een mengsel van beide.
Soms vinden sloopwerken en opbouwwerken immers op hetzelfde tijdstip plaats, b.v. bij een renovatie.
Bij bouwafval betreft het de afvalstoffen die op de bouwwerf ontstaan in de constructiefase van een gebouw, delen van een gebouw of een infrastructuurwerk. Het betreft hier enkel afval van bouwmaterialen, zoals resten van bouwstoffen en bindmiddelen en snijresten.
Verpakkingen (zoals folies en paletten), (halflege) verfpotten, siliconespuiten vallen hier bijvoorbeeld niet onder.
Bij sloopafval betreft het de afvalstoffen die geproduceerd worden tijdens sloop-, renovatie-, herstellings-, onderhouds- of uitbreidingswerken. Alle losse elementen die geen deel uitmaken van de constructie en vrijkomen bij de ontruiming, zijn geen deel van het sloopafval. Het gaat hier b.v. om los of demonteerbaar meubilair of toestellen, verplaatsbare machines, aanwezige voorraden, ... die nog in het gebouw aanwezig zijn. Deze moeten eerst verwijderd worden vooraleer de constructie kan worden ontmanteld, gerenoveerd of gesloopt.
Deze definities gelden onverminderd de bepalingen in artikel 4.3.2 die stellen dat de afvalstoffenproducent verschillende afvalfracties die in aanmerking komen voor hoogwaardige materiaalrecyclage, alsook houtafval, kan samenvoegen in hetzelfde recipiënt, onder een aantal cumulatieve voorwaarden, namelijk het moet gaan om droge, niet-gevaarlijke afvalfracties waarbij de samenvoeging van de fracties het uitsorteren en de hoogwaardige verwerking van de afzonderlijke afvalfracties niet verhindert, het recipiënt moet overgebracht worden naar een vergunde sorteerinrichting waar de fracties volledig worden uitgesorteerd en de afvalstoffenproducent moet daarover een contract afgesloten hebben met een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, waarin de samengevoegde fracties worden gespecificeerd.
Het artikel 4.3.3 § 1 van Vlarema stelt dat sloopopvolging verplicht is bij sloop-, renovatie- of ontmantelingswerken bij gebouwen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is en waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 m3 voor alle niet-residentiële gebouwen waarop de vergunning betrekking heeft, of groter dan 5000 m3 voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen, waarop de vergunning betrekking heeft.
Er wordt een nieuwe definitie ingevoerd voor huishoudelijk restafval.
Tot nog toe was huishoudelijk restafval enkel gedefinieerd in het uitvoeringsplan huishoudelijk en gelijkaardig bedrijfsafval, maar niet in Vlarema. Het is beter dat dit ook in Vlarema wordt verduidelijkt.
In de definitie wordt verwezen naar `de fractie van huishoudelijke afvalstoffen die niet selectief wordt aangeboden of ingezameld', waarmee dezelfde bewoording wordt gehanteerd als voor bedrijfsrestafval, wat wel al langer in Vlarema is gedefinieerd.
Inhoudelijk wordt niet afgeweken van de definitie in het uitvoeringsplan. Huisvuil en grofvuil blijven integraal onderdeel uitmaken van het huishoudelijk restafval, want deze worden niet selectief aangeboden of ingezameld. De expliciet genoemde vuilbakjes, straat- en veegvuil en vuil van opruimen van sluikstorten worden ook expliciet in het uitvoeringsplan genoemd. Wel wordt de term "publieke" vuilnisbakjes uit het uitvoeringsplan hier gemeden en wordt dit nauwer gedefinieerd. Dit om te verduidelijken dat bijvoorbeeld vuilbakjes in stations of in provinciale domeinen hier niet onder vallen, aangezien dat duidelijk bedrijfsafval is. Zwerfvuil dat wordt verwijderd bij waterzuivering valt onder de categorie bedrijfsafval.
De niet-residentiële gebouwen zijn bedrijfsgebouwen. Woongebouwen waarvoor pas bij een totaal bouwvolume van 5000 m3 sloopopvolging verplicht is, worden aangeduid met de term `in hoofdzaak residentiële gebouwen'. Daarvoor is echter geen eenduidige definitie in de regelgeving opgenomen. Dit leidt tot discussies over de toepassing.
Vaak heeft een gebouw, of hebben meerdere gebouwen betrokken in eenzelfde omgevingsvergunning voor afbraakwerken, verschillende functies en dit zowel als woning of als bedrijfsruimte. In die gevallen is een interpretatie van het toepassingsgebied nodig.
Deze moet vermijden dat voor een gemengd gebouw met een zeer beperkte bedrijfsfunctie sloopopvolging verplicht is. Daarom dient er een invulling gegeven te worden aan "in hoofdzaak residentieel" en is de definitie nodig. In een `in hoofdzaak residentieel gebouw' neemt de bedrijfsfunctie slechts een minimaal aandeel in van het totale bouwvolume. In de steden en gemeenten bestaan gemengde gebouwen vaak uit een handelszaak (bedrijf) op de gelijkvloerse verdieping met daarboven nog een of twee bouwlagen die dienen als woning.
De onderlinge verhouding bij deze gemengde gebouwen is vaak 1/3 bedrijfsfunctie en 2/3 woonfunctie. Dit is sinds 2017 de interpretatie die de OVAM aan dit begrip heeft gegeven. Niet alle betrokken partijen kennen deze interpretatie. Door het opnemen van deze definitie scheppen we meer duidelijkheid voor de bouwheren, architecten, aannemers en medewerkers van vergunningverlenende diensten.
De definitie van matrassen wordt vervangen waarbij ook toppers (ook wel genoemd topdekmatras, oplegmatras of topmatras) onder deze definitie vallen.
De definitie voor onlinemarktplaats wordt ingevoegd om de regels die gelden bij uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ook van toepassing te laten zijn op producenten die producten verkopen op afstand via een online marktplaats.
De definitie voor "opvulling" is letterlijk overgenomen uit de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen. Met deze definitie wil Europa zorgen voor een uniforme rapportering over welke handelingen als recyclage worden beschouwd. Zo wil ze vermijden dat lidstaten verschillende hoeveelheden rapporteren doordat ze verschillende definities hanteren over wat als recyclage mag worden beschouwd. De term "landschapsaanleg" komt niet overeen met de term "landschapsherstel". Met landschapsaanleg worden activiteiten bedoeld zoals het opvullen van putten of het creëren van heuvels in het landschap.
Om de hoeveelheid plastic in het restafval terug te dringen, wordt de pmd-inzameling uitgebreid met alle plastic verpakkingen ipv enkel de plastic flessen en flacons. Deze definitie is in lijn met de definitie gebruikt in de erkenning van het beheersorganisme voor de terugnameplicht van huishoudelijke verpakkingen.
De definitie van producent wordt ingevoerd om nieuwe afspraken te maken in kader van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid bij verkoop op afstand. Enerzijds wordt het begrip `verkoop op afstand' verduidelijkt door te verwijzen naar de definitie ervan in het Wetboek van economisch recht. De punten a tot en met d in de definitie zijn niet cumulatief. In punt d van de definitie wordt toegevoegd dat naast rechtstreekse verkoop ook verkoop via een online marktplaats onder het toepassingsgebied valt. Het is noodzakelijk dit te verduidelijk zodat ook in dat geval er geen discussie kan zijn over wie als producent moet worden aangeduid.
De term "afgewerkte olie" wordt niet meer gebruikt en overal vervangen door "afvalolie". Zo vermijden we dat in het Vlarema twee verschillende termen worden gebruikt die dezelfde betekenis hebben.
Er wordt een nieuwe definitie ingevoerd voor sluikstorten.
Sluikstorten is omschreven als het "bewust ontwijken van de huishoudelijke afvalophaling of bedrijfsafvalophaling door afvalstoffen achter te laten of te storten op niet-reglementaire plaatsen, tijdstippen of in de foute recipiënten". "Bewust ontwijken" slaat op een ontwijking met opzet. Een persoon heeft de intentie om zich te ontdoen van afval op een andere of verschillende wijze dan deze die is voorzien in de huishoudelijke of bedrijfsafvalophaling. De beweegreden zelf is irrelevant maar in de meerderheid van de situaties zal het vaak slaan op een ontwijking van de kostprijs die gelinkt is aan de huishoudelijke of bedrijfsafvalophaling. Met "niet-reglementaire tijdstippen" wordt bedoeld alle momenten waarbij afval niet wordt aangeboden volgens het politiereglement.
Bijvoorbeeld, dit kan slaan op de situatie waarbij men afval te vroeg buitenzet voorafgaandelijk aan een ophaling. Een recipiënt voor afvalophaling wordt bepaald overeenkomstig het politiereglement. Een "foutieve recipiënt" is bijgevolg enig ander recipiënt dan deze die omschreven is in het politiereglement. Bijvoorbeeld er is sprake van een foutieve recipiënt indien men gebruik maakt van een gewone plastic zak voor restafval in plaats van de aangeduide gemeentelijke zak.
Voor producent van AEEA bestaat een specifieke definitie, in lijn met de definitie in de Europese richtlijn voor AEEA. Hieraan worden dezelfde verduidelijkingen toegevoegd als in bovengenoemde algemene definitie van producent.
Ook voor producent van batterijen en accu's bestaat een specifieke definitie, in lijn met de definitie in de Europese batterijenrichtlijn. Hier wordt eveneens de verwijzing naar de definitie van verkoop op afstand uit het Wetboek voor economisch recht opgenomen. De toevoeging over de verkoop via online marktplaatsen is hier niet nodig gezien de definitie reeds de bepaling `ongeacht de gebruikte verkooptechniek' bevat.
Het nieuwe artikel 1.2.1 § 4/1 geeft aan dat voor de toepassing van onderafdeling 5.2.10 (zijnde "afval van schepen van de zeevaart") een aantal specifieke definities van toepassing zijn. De definities die in dit artikel werden opgenomen komen allemaal letterlijk uit de Richtlijn (EU) 2019/883 (met uitzondering van de definitie van "vissersvaartuig", waarbij gekozen werd een deel van de bestaande definitie ("rijkdommen van de zee") te behouden omwille van de slechte vertaling van "living resources from the sea" in "mariene hulpbronnen").
Daarbij kan opgemerkt worden dat de bepaling uit Richtlijn (EU) 20019/883 dat "afval van schepen" dient te worden beschouwd als afval in de zin van artikel 3, onder 1, van Richtlijn 2008/98/EG, niet in het VLAREMA hoeft te worden omgezet omdat door de bestaande definities van afval in zowel het decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen als het VLAREMA "afval van schepen" sowieso als een afvalstof wordt beschouwd.
Artikel 13 Met dit artikel wordt een nieuwe afdeling "Europese criteria" toegevoegd. Het gaat hier om een herschikking van artikelen. Voor de duidelijkheid zijn de artikelen in de oorspronkelijke afdeling 2.2 "algemene bepalingen" die betrekking hebben op materialen die onderworpen zijn aan Europese criteria, samengevoegd in één afdeling.
De artikelen in de oorspronkelijke afdeling 2.2 "algemene bepalingen" die betrekking hebben op de algemene bepalingen voor specifieke criteria zijn samengevoegd in onderafdeling 2.3.1.
In artikel 2.2.2 is de term grondstoffen vervangen door "einde afval en bijproducten" omdat dit duidelijker aangeeft waar het over gaat, nl. over afvalstoffen die niet langer als afvalstof moeten worden beschouwd of over bijproducten die vrijkomen als reststroom in een productieproces. De Europese Commissie kan bijproductcriteria opstellen voor bepaalde stoffen en kan ook einde-afvalcriteria opstellen voor bepaalde stoffen.
Artikel 14 De artikelen in de oorspronkelijke afdeling 2.2 "algemene bepalingen" die betrekking hebben op de algemene bepalingen voor specifieke criteria zijn samengevoegd in onderafdeling 2.3.1.
Door toevoegen van een nieuwe onderafdeling wordt verduidelijkt dat de artikelen die in deze onderafdeling staan opgesomd, algemene bepalingen bevatten over de manier waarop specifieke criteria worden uitgewerkt en toegepast.
Het vorige artikel 2.2.1 is opgenomen in artikel 2.3.1.3, 4e lid. De verwoording in art. 2.3.1.3, 4e lid is aangepast naar die uit het Materialendecreet (artikel 36.4° en artikel 36.5° ). Een materiaal mag alleen als grondstof worden beschouwd wanneer het gebruik over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft op het milieu of de menselijke gezondheid. Met "geen ongunstige effecten" wordt bedoeld dat de inzet van dit materiaal netto geen bijkomende negatieve effecten mag genereren ten opzichte van het gebruik van een primaire grondstof.
Het vorige artikel 2.2.2, 1e en 3e lid is opgenomen in artikel 2.3.1.2. Het vorige artikel 2.2.2, 2e lid is opgenomen in artikel 2.3.1.3.
Het vorige artikel 2.2.3 is opgenomen in artikel 2.3.1.3. De vorige artikels 2.2.4 en 2.2.8 zijn opgenomen in onderafdeling 2.3.1.
Artikel 15 We willen garanderen dat de gegevens van de monsterneming en analyse volledig en correct worden doorgegeven aan de OVAM. Daarom zorgen we voor een rechtstreekse transfer van deze gegevens door het erkend laboratorium en de OVAM. Enerzijds maakt dit het systeem fraudebestendiger. De houder van de grondstofverklaring heeft immers geen mogelijkheid meer om gegevens van het monsternemings- of analyseverslag aan te passen of te verzwijgen. Anderzijds verlaagt dit de administratieve last. Het is immers de bedoeling de gegevens digitaal te laten doorgeven door het erkend laboratorium zodat dit een gemakkelijke controle toelaat van de analysegegevens met de normen.
Dit artikel treedt in werking vanaf 1 januari 2022. Vanaf dan zullen de systemen klaar zijn om de gegevensuitwisseling mogelijk te maken.
Artikel 16 Het generieke normenkader voor PAK in bouwstoffen is bijlage VI van VLAREBO. De pak-spraytest voor asfaltgranulaat is een snelle methode die op het terrein uitvoerbaar is in tegenstelling tot de chemische analyse. Voor asfaltgranulaat wordt de chemische analyse van PAK in laboratorium enkel uitgevoerd bij twijfel over de resultaten met pak-spraytest of de IRspectroscopie. Beide testen worden standaard rechtstreeks ter plaatse op de bouwstof uitgevoerd in het kader van het Eenheidsreglement voor gerecycleerde granulaten of voorafgaand voor de sloop of opbraak voor de opmaak van een sloopopvolgingsplan en bij de opmaak van bijvoorbeeld bestekken. Deze aanpak wenst OVAM te behouden.
Het normenkader voor asfaltgranulaat moet ook bijlage 2.3.2.A zijn zoals reeds opgenomen voor zeefzand voor asfalt in plaats van bijlage VI van VLAREBO. Deze aanpassing is noodzakelijk om voldoende rechtszekerheid te bieden aan de gebruikers van de pak-spraytest. Er is immers een correlatie aangetoond tussen de pak-spraytest en de normwaarden van bijlage 2.3.2.A, maar niet tussen de pak-spraytest en de normen van bijlage VI van Vlarebo. Het gebruik van de pak-spraytest heeft enkel zin bij een toetsing aan de normen in bijlage 2.3.2.A. Ongeacht de korrelverdeling van gebroken asfaltpuin (asfaltgranulaat of zeefzand van asfalt) moeten de meetwaarden van de chemische analyses aan hetzelfde normenkader getoetst worden ic bijlage 2.3.2.A. Artikel 17 Het betreft hier een verduidelijking en geen wijziging. Er wordt dezelfde formulering gebruikt als in het eenheidsreglement. Er wordt gestreefd naar een gelijk speelveld. Er wordt vermeden dat sorteerinrichtingen die zich inzetten voor kwaliteitsverbetering en over een kwaliteitsborgingssysteem beschikken, een concurrentieel nadeel zouden hebben ten opzichte van sorteerinrichtingen die niet over een kwaliteitsborgingsysteem beschikken.
Artikel 18 De vorige onderafdeling 2.3.1 is overgenomen onder onderafdeling 2.3.3.
De bepalingen van het Mestdecreet blijven onverminderd gelden voor afvalstoffen die als bodemverbeteraar/meststof worden gebruikt. De nutriënteninput vanuit deze materialen wordt meegenomen in de bemestingsbalans van landbouwpercelen.
Artikel 19 Het vorige artikel 2.2.6 is overgenomen in artikel 2.4.1.3.
Deze bepaling is overgenomen uit het voormalige artikel 2.2.6.
Artikel 20 In artikel 2.4.2.2 is verduidelijkt welke informatie een aanvraag voor grondstofverklaring moet bevatten.
Voor aanvragen voor grondstofverklaring die worden opgelegd in afdeling 2.3. "Specifieke criteria" is het belangrijk dat de aanvraag een staving bevat dat het materiaal voldoet aan de toepasselijke specifieke criteria voor grondstoffen uit afdeling 2.3. Eveneens is er een motivatie vereist waarom het gebruik van de grondstof in de toepassing over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft op mens en leefmilieu. Dit is een voorwaarde uit artikel 2.3.1.1 van het VLAREMA. Voor aanvragen voor grondstofverklaring van materialen die vallen onder afdeling 2.6 zijn er geen specifieke criteria beschikbaar in het VLAREMA en moet het aanvraagdossier andere informatie bevatten zodat de OVAM kan beoordelen of het materiaal als een grondstof kan worden beschouwd. De aanvraag voor grondstofverklaring moet een motivatie bevatten waarom het gebruik van het materiaal voldoet aan de voorwaarden uit artikel 36 (einde-afval) of 37 (bijproduct) van het Materialendecreet. De aanvrager toont aan dat de milieu-impact van het hergebruikte of gerecycleerde materiaal niet groter is dan die van de primaire grondstof.
Artikel 21 Voor aanvragen die worden opgelegd in afdeling 2.3. valt de beslissing uiterlijk dertig kalenderdagen na de ontvangstdatum van de aanvraag.
Voor deze toepassingen gelden specifieke criteria en is het duidelijk welke parameters moeten worden onderzocht en beoordeeld. Voor andere aanvragen voor grondstofverklaring bestaan er geen specifieke criteria en moet er voor elke specifieke aanvraag worden onderzocht of er aan alle voorwaarden van artikel 36 of 37 van het Materialendecreet is voldaan en of de aanvrager dit voldoende heeft aangetoond. Dit betekent dat er tijdens de behandelingstermijn meer tijd nodig is voor het onderzoek door de OVAM, voor de ondersteuning van de aanvrager en dat er bijkomend vaak advies moet worden ingewonnen bij andere instanties. Voor aanvragen die vallen onder afdeling 2.6 zal de beslissing daarom genomen worden binnen een termijn van zestig kalenderdagen.
Artikel 22 De aanvraagprocedure stopzetten in plaats van de aanvraag weigeren, betekent voor de OVAM een administratieve efficiëntiewinst omdat er geen besluit moet worden opgemaakt en de melding via een automatische boodschap kan worden verstuurd. Voor de aanvrager biedt het de mogelijkheid om zonder beperkingen een nieuwe aanvraag in te dienen.
Bij een weigering kan men enkel opnieuw indienen als er nieuwe elementen aan het dossier worden toegevoegd die niet mee beoordeeld zijn bij de weigering.
Artikel 23 Voor materialen waarvoor geen Europese criteria of geen specifieke criteria in het VLAREMA bestaan valt de houder terug op de voorwaarden uit artikel 36 of 37 van het Materialendecreet. Afdeling 2.6 verduidelijkt hoe en wanneer deze zelfbeoordeling moet gebeuren.
Artikel 2.6.2 maakt duidelijk wanneer de houder van een materiaal op basis van een zelfbeoordeling kan nagaan of aan de voorwaarden uit artikel 36 van het Materialendecreet is voldaan.
Artikel 2.6.3 maakt duidelijk wanneer de houder van een materiaal op basis van een zelfbeoordeling kan nagaan of aan de voorwaarden uit artikel 37 van het Materialendecreet is voldaan.
De OVAM zal een nieuwe handleiding publiceren op haar website met richtlijnen over hoe een zelfbeoordeling correct wordt uitgevoerd. Er zullen eveneens voorbeelden worden gegeven over hoe kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden uit artikel 36 of 37 van het Materialendecreet is voldaan.
Bij het transport moet een verklaring van de houder aanwezig zijn zodat duidelijk is dat het gaat om een grondstof die het grondstofstatuut heeft gekregen op basis van een zelfbeoordeling. Bij eventuele controle van het transport is het op deze manier duidelijk dat het gaat om het transport van een grondstof en niet om een illegaal afvaltransport. De zelfbeoordeling moet niet aanwezig zijn bij het transport maar moet wel kunnen worden voorgelegd op vraag van de OVAM en de toezichthoudende overheid.
Artikel 2.6.5 verduidelijkt wanneer een grondstofverklaring moet of kan worden aangevraagd bij de OVAM. Het vorige artikel 2.2.5 is opgenomen in artikel 2.6.5.
Artikel 24 Aan artikel 3.1.1. wordt een tweede paragraaf toegevoegd. Hiermee wordt afdeling 3.5 rond de vrijwillige terugname ingekaderd in het hoofdstuk over de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. In het Materialendecreet krijgt de Vlaamse Regering de mogelijkheid om aan verschillende actoren maatregelen op te leggen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Meer bepaald gaat het om iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt, verkoopt of invoert. Dit omvat dus duidelijk ook de eindverkopers waar de inzameling in het kader van de vrijwillige terugname plaatsvindt. Niettegenstaande dergelijke initiatieven ook kunnen uitgaan van andere actoren (bv. private afvalbedrijven), ligt het in de lijn der verwachtingen dat producenten of handelaars steeds meer dergelijke inzamelingen gaan opzetten als reactie op de toenemende grondstoffenschaarste of als klantenservice. De vrijwillige inzameling van afvalstoffen via eindverkopers ligt ook in het verlengde van de wijze waarop de inzameling van afvalstoffen onder de aanvaardingsplicht vaak georganiseerd wordt.
Artikel 25 Er wordt een nieuwe paragraaf 1 in artikel 3.2.1.1 ingevoegd die aangeeft dat de aanvaardingsplicht moet beschouwd worden als een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zoals dit begrip is gedefinieerd in het materialendecreet. Dit is belangrijk omdat hierdoor de minimale vereisten die via de Europese kaderrichtlijn worden opgelegd aan regelingen van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van toepassing zijn. Elk systeem dat wordt uitgewerkt in kader van de aanvaardingsplicht moet dus voldoen aan deze minimumvoorwaarden.
We wijzen erop dat een soortgelijke bepaling niet wordt toegevoegd aan de andere instrumenten uit hoofdstuk 3 in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, namelijk het collectief plan en de vrijwillige terugname. Daarnaast kunnen ook nog specifieke bepalingen worden opgelegd aan bepaalde producenten, zonder dat hiervoor een instrument (aanvaardingsplicht of collectief plan) van toepassing is.
Dit is bijvoorbeeld het geval voor de uitgevers van gratis regionale pers die bepaalde verplichtingen hebben voor de stickers tegen ongewenst reclamedrukwerk en gratis regionale pers. In deze gevallen zijn de minimumvereisten die worden opgelegd aan regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid dus niet van toepassing.
Het gaat in die gevallen immers niet om `een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid', zoals bedoeld in de Europese kaderrichtlijn. De minimumvereisten slaan enkel op die systemen waarbij in het kader van een wettelijk verplichting een selectieve inzameling wordt opgezet die wordt georganiseerd en/of gefinancierd door de producenten. Het is echter ook mogelijk om andere maatregelen te nemen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (bv. het informeren van consumenten, ecodesign, onderzoeksopdrachten...). Het zijn net dat soort maatregelen die met deze instrumenten (collectief plan, vrijwillige terugname) worden beoogd en waarbij het niet zinvol is om alle minimale vereisten automatisch van toepassing te laten zijn.
Het artikel wordt aangevuld met een verduidelijking van de 1-1 terugnameplicht voor verkoop op afstand. Ook in dat geval moet de producent verplicht de afgedankte producten aanvaarden indien de consument dit aanbiedt. Hierbij worden 3 mogelijkheden voorzien: terugname op moment van levering, het aanbieden van een lokaal inzamelpunt of een gratis retouroplossing.
In paragraaf 7 van hetzelfde artikel wordt aan de informatieverplichtingen van de eindverkoper toegevoegd dat hij de consument naast de afdankingsmogelijkheden ook moet informeren over de herstelmogelijkheden van zijn toestel (indien het betrokken product in aanmerking komt voor hergebruik). Dit met het oog op de verlenging van de levensduur van toestellen door meer hergebruik.
Artikel 26 In artikel 3.2.1.2, § 2, eerste lid staan de elementen opgesomd die moeten worden uitgewerkt in een aanvaardingsplichtconvenant of individueel aanvaardingsplichtplan. Hieraan worden een aantal toevoegingen gedaan in lijn met de minimale vereisten die in de Europese kaderrichtlijn zijn ingevoerd. Het betreft met name: - Een duidelijke omschrijving van het gebied, product en materiaal van het inzamelsysteem; - Een specificatie van de elementen waarover de producent moet communiceren: preventie, herstel, hergebruik, inzameling en het voorkomen van zwerfvuil; - De publieke rapportering over de resultaten; - De voorwaarden voor de financiering zoals bepaald in het materialendecreet. Net zoals in de kaderrichtlijn is opgenomen dat de bepalingen over de financiering niet van toepassing zijn voor de afvalstromen AEEA, afgedankte voertuigen en batterijen. Hiervoor gelden de specifieke bepalingen uit de overeenstemmende richtlijnen.
Gezien dit artikel valt onder de onderafdeling aanvaardingsplicht, is dit niet van toepassing op verpakkingen. Deze vallen onder de interregionale terugnameplicht.
Artikel 27 Artikel 3.2.1.3. § 1 bevat de rapporteringsvereisten in het kader van de aanvaardingsplicht. Hieraan wordt een toevoeging gedaan om modaliteiten te bepalen indien meerdere beheersorganismen voor eenzelfde afvalstroom actief zijn. Het betreft men name een bijkomende validatie van de cijfergegevens van deze beheersorganismen op eenvoudig verzoek van de OVAM om dubbeltellingen en hiaten te detecteren en te corrigeren. Er wordt hierover verder bepaald dat de betrokken beheersorganismen op hun kosten éénzelfde keuringsinstelling aanduiden om de validatie uit te voeren. Indien de beheersorganismen niet tot een gezamenlijke keuze komen, beslist de OVAM, na overleg met de diverse beheersorganismen.
Artikel 28 Artikel 3.2.1.5 moet aangepast worden aan de nieuwe definitie van producent, zodat bepalingen met betrekking tot uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ook van toepassing zijn op verkoop op afstand.
Artikel 29 In artikel 3.2.2.1, § 4, tweede lid wordt aan de voorwaarden waaraan het financieel plan van een beheersorganisme moet voldoen, toegevoegd dat bij de berekeningsmethode van de milieubijdrage moet gestreefd worden naar een differentiatie van de bijdrage die rekening houdt met de milieu-impact van de producten. Dit is tevens een minimumvereiste uit de nieuwe kaderrichtlijn.
Er wordt aan het artikel ook een negende paragraaf toegevoegd die stelt dat een beheersorganisme openbaar beschikbare informatie moet verstrekken over de leden van de Algemene Vergadering en de deelnemers van het beheersorganisme, zijnde de bedrijven die zich aansluiten middels het ondertekenen van een toetredingsovereenkomst, de milieubijdragen en de selectieprocedure voor afvalbeheerders. Ook dit is een nieuwe minimumvereiste uit de kaderrichtlijn.
Artikel 30 De gewijzigde tekst van artikel 3.4.1.1 wil nog duidelijker stellen hoe in het Vlaamse Gewest burgers kunnen aangeven geen ongeadresseerd reclamedrukwerk en/of geen gratis ongeadresseerde regionale pers te willen ontvangen. Enkel het gebruik van een NEE/NEE of JA/NEE sticker is toegelaten. De stickers worden gefinancierd door de sector van de uitgevers conform artikel 3.4.1.2 van Vlarema.
Artikel 31 De gewijzigde tekst van artikel 3.4.1.2 actualiseert dit artikel in overeenstemming met de overeenkomst die op 15 april 2019 is afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de sector van het ongeadresseerd reclamedrukwerk en van de gratis regionale pers.
Artikel 32 Dit betreft een wijziging naar aanleiding van de nieuwe aanvaardingsplichtconvenant voor afvalbanden. De verwerkingsdoelstellingen voor afvalbanden worden in artikel 3.4.3.2 aangescherpt. Voor 2030 worden hogere inzameldoelstellingen en doelstellingen voor hergebruik, loopvlakvernieuwing en recyclage vastgelegd. Van deze hogere doelstellingen kan enkel worden afgeweken indien uit een onderbouwde evaluatie blijkt dat deze doelstellingen technisch niet haalbaar zijn.
Artikel 33 Dit betreft een wijziging naar aanleiding van de nieuwe aanvaardingsplichtconvenant voor afvalbanden. De rapportageverplichtingen voor de producenten van banden worden in artikel 3.4.3.4, derde lid aangepast en uitgebreid. Met "nuttig toegepast" worden zowel de gerecycleerde hoeveelheden bedoeld, als de hoeveelheden die op een andere manier nuttig werden toegepast.
Artikel 34 Artikel 3.4.4.15 moet aangepast worden aan de nieuwe definitie van producent, zodat bepalingen met betrekking tot uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ook van toepassing zijn op verkoop op afstand.
Artikel 35 Hier wordt in artikel 3.4.5.1, tweede lid een verduidelijking aangebracht met betrekking tot wie als producent moet gezien worden indien batterijen opnieuw op de markt worden gebracht. Met het toenemend belang van grote industriële batterijen (o.a. elektrische voertuigen) zal het immers gebruikelijker worden dat deze batterijen een tweede leven krijgen in dezelfde of een andere toepassing. Het basisprincipe is dat de verantwoordelijkheid van de oorspronkelijke producent overgaat op een nieuwe producent indien de batterijen een fase van voorbereiding op hergebruik hebben doorlopen. Degene die de batterijen opnieuw op de markt brengt na de voorbereiding op hergebruik wordt in dat geval beschouwd als producent. Indien een batterij rechtsreeks opnieuw op de markt komt, blijft de oorspronkelijke producent verantwoordelijk.
Artikel 36 In artikel 3.4.5.3 worden een aantal wijzigingen aangebracht met betrekking tot de waarborg die een producent moet stellen om aan zijn financiële verantwoordelijkheid te voldoen voor de batterijen die vandaag op de markt worden gebracht, maar pas op een later moment afval worden. De regeling beoogt een oplossing te bieden voor afgedankte batterijen waarvan de producent niet meer bestaat of niet geïdentificeerd kan worden. Naast een all-in milieubijdrage of een individuele waarborg is er ook de mogelijkheid om toe te treden tot een garantiefonds opgezet door een of meerdere beheersorganismen. Het garantiefonds werkt op basis van solidariteit per sector. De kosten van afgedankte batterijen waarvan de producent niet meer bestaat of geïdentificeerd kan worden, worden gedragen door de producenten die actief zijn in die sector.
Artikel 37 In punt 3° van artikel 3.4.5.6 wordt toegevoegd dat naast de inrichtingen en de wijze ook moet gerapporteerd worden over de hoeveelheid batterijen en accu's die werden verwerkt of werden voorbereid voor hergebruik of opnieuw werden gebruikt als batterij of accu in eenzelfde of een andere toepassing.
Artikel 38 "Verbranding met energieterugwinning" wordt vervangen door "nuttige toepassing" om conform te zijn met de manier waarop in de Europese kaderrichtlijn doelstellingen worden geformuleerd voor de verwerking van afvalolie.
Artikel 39 Dit betreft een wijziging naar aanleiding van de nieuwe aanvaardingsplichtconvenant voor afvalolie. De rapportageverplichtingen voor de producenten van olie worden in artikel 3.4.6.4, tweede lid aangepast en uitgebreid.
Artikel 40 Artikel 3.4.8.1, § 2 voorziet een vrijstelling van de verplichte inzameling door eindverkopers. Deze afwijking is nodig omdat in de onderhandelingen met de sector een alternatief systeem voor inzameling is afgesproken waarbij eindverkopers niet verplicht zijn om afgedankte matrassen te aanvaarden en waarbij afgedankte matrassen die zijn ingezameld via andere kanalen dan de recyclageparken niet noodzakelijk gratis moeten worden aanvaard door de producenten. Deze regeling is opgenomen in artikel 3.4.8.1, § 3. De bepalingen van artikel 3.2.1.1 § 3 blijven echter wel geldig. Dit betekent dat burgers matrassen gratis moeten kunnen afgeven in de recyclageparken. De gemeenten worden daarbij vergoed door de producenten voor de nettokosten. Gemeenten die op afroep matrassen selectief inzamelen huis aan huis kunnen hiervoor een vergoeding aanrekenen aan de burger, op voorwaarde dat die enkel dient voor het dekken van de transportkosten. Deze vergoeding mag niet dermate hoog zijn dat ze de burger ontraadt een matras gescheiden aan te bieden.
Het materialendecreet stelt dat de kostendekking door de producenten kan beperkt worden tot minimaal 80% als dat wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om een adequaat afvalbeheer en de economische levensvatbaarheid van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te waarborgen. Dit is in lijn met de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen. De Europese Commissie zal hierrond nog verdere richtlijnen opstellen. Voor de aanvaardingsplicht afgedankte matrassen maken we gebruik van deze afwijkingsoptie. Het systeem dat wordt opgezet kiest er voor om in de professionele sector maximaal de bestaande markt te laten spelen. De inzamelpunten (eindverkopers, hotels, ziekenhuizen...) sluiten op individuele basis een contract met een inzamelaar. De selectieve inzameling en hoogwaardige verwerking wordt gestimuleerd via premies aan de ontdoener/de ophaler. Het is niet mogelijk om daarbij een volledige kostendekking te garanderen gezien dit de onderhandeling over de prijsafspraak tussen het inzamelpunt en de ophaler zou ondermijnen.
Dit model laat wel toe om het bestaande marktmodel met veel vragers en veel aanbieders te behouden en lijkt een aanvaardbare motivering om af te wijken het principe van de volledige kostendekking. Zoals voorzien in het materialendecreet worden de resterende kosten gedragen door de distributie en/of de afvalstoffenhouder (hotels, ziekenhuizen...).
Voor huishoudens is de afgifte wel altijd gratis en ook voor de gemeenten is een volledige kostendekking door de producenten voorzien.
Het premiesysteem in de professionele sector en de volledige vergoeding bij de gemeenten moeten het mogelijk maken om de minimumgrens van 80% te respecteren.
Artikel 41 In art. 3.4.8.2 worden concrete inzamel- en recyclagedoelstellingen opgenomen voor afgedankte matrassen. Er wordt een groeipad voorzien met een stapsgewijze toename van de inzameldoelstelling. Ook voor de recyclagedoelstellingen is een groeipad voorzien. Dit moet toelaten dat stapsgewijs de nodige capaciteit wordt uitgebouwd om de ingezamelde matrassen hoogwaardig te recycleren. Met "nuttig toegepast" worden zowel de gerecycleerde hoeveelheden, als de hoeveelheden die op een andere manier nuttig werden toegepast, bedoeld.
Artikel 42 In art. 3.4.8.3 worden de rapportageverplichtingen voor de producenten van afgedankte matrassen uitgebreid. De producenten moeten ook rapporteren over de bestemming en de toepassing van de materialen die voortkomen uit de verwerking van de afgedankte matrassen. Het is immers belangrijk dat er ook gegevens beschikbaar zijn over de outputzijde van de verwerkingsprocessen van de afgedankte matrassen.
Artikel 43 De nieuwe afdeling 3.5 wil een wettelijk kader invoeren voor de vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen via eindverkopers. Hiermee wordt een juridische basis gevormd waarbinnen dergelijke inzamelkanalen, naast de gemeentelijke inzameling in het kader van de zorgplicht, kunnen bestaan. Eindverkopers die door middel van een vrijwillige terugname afvalstoffen inzamelen kunnen immers een meerwaarde vormen voor het Vlaamse afval- en materialenbeleid: meer inzamelpunten, hogere toegankelijkheid, additionele afvalstromen, hoogwaardige verwerking... Een wettelijk kader met een aantal voorwaarden is echter aangewezen om deze meerwaarde te realiseren en moet garanderen dat deze op correcte wijze verlopen.
Het toepassingsgebied van de onderafdeling is beperkt tot huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen en heeft dus geen impact op de vrijwillige terugname van andere bedrijfsafvalstoffen. Dit blijft perfect mogelijk volgens de bestaande wettelijke bepalingen. Terugname van bedrijfsafvalstoffen is een courante praktijk in veel business to business relaties en wordt gerapporteerd via het IMJV. Voor de vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen worden via deze onderafdeling additionele bepalingen opgelegd.
Het eerste lid van art. 3.5.1 geeft een omschrijving van wat wordt verstaan onder vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen.
Vrijwillige terugname betreft elk initiatief dat tot doel heeft om afvalstoffen selectief in te zamelen bij eindverkopers van gelijkaardige producten. De inzameling kan dus enkel plaatsvinden bij eindverkopers. Publieke plaatsen, inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars, verwerkers enz. zijn dus geen mogelijke inzamelpunten van een vrijwillige terugname. Bovendien moeten de eindverkopers producten op de markt brengen die gelijkaardig zijn aan de afvalstoffen die worden ingezameld. Zo kan een juwelier bijvoorbeeld geen inzamelpunt voor oude schoenen opzetten.
In het tweede lid wordt vastgelegd dat de bepalingen niet van toepassing zijn voor bepaalde afvalstoffen zijnde: a) afvalstoffen die onder een andere vorm van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen.Voor deze afvalstoffen bestaat immers reeds een uitgebreid inzamelnetwerk, vaak met inbegrip van eindverkopers. Het is niet aangewezen om andere inzamelnetwerken via eindverkopers naast die in het kader van de andere vormen van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op te zetten. Dit zou leiden tot inzamelingen die onder verschillende wettelijke regelingen vallen. b) verpakkingsafval dat selectief wordt ingezameld in het kader van de terugnameplicht.Ook hier moet concurrentie tussen verschillende wetgevende kaders vermeden worden. Wel moet het mogelijk zijn om een vrijwillige terugname op te zetten voor die verpakkingen die momenteel niet selectief worden ingezameld. c) papier- en kartonafval.Een belangrijke motivatie voor deze beperking is dat vrijwillige terugname het preventiebeleid rond papier- en kartonafval (o.a. via de stickers tegen reclamedrukwerk en/of gratis regionale pers) niet mag tegenwerken. Indien vrijwillige terugname gepaard zou gaan met voordelen (bv. een financiële vergoeding) zou dit het succes van de stickeractie kunnen ondermijnen.
Bovendien kan dit een negatieve impact hebben op de efficiëntie van de huis aan huis inzameling georganiseerd via de gemeenten. Vanuit logistieke optimalisatie lijkt het aangewezen zoveel mogelijk afvalstoffen via dit kanaal in te zamelen. Bovendien bestaat een deel van het papier- en kartonafval uit verpakkingsafval dat onder de terugnameplicht valt.
Het tweede lid is dus hoofdzakelijk ingegeven door de motivatie om geen concurrentie tussen inzamelingen te creëren op basis van verschillen in wetgeving (aanvaardingsplicht versus vrijwillige terugname). Dit impliceert niet dat een inzameling van afvalstoffen via eindverkopers voor deze stromen niet mogelijk is. Wel dat dit afhankelijk is van de specifieke bepalingen die voor deze stromen zijn opgelegd via andere instrumenten en wetgeving.
Art. 3.5.2 legt een aantal voorwaarden op aan de vrijwillige terugname. Er wordt niet voorzien in een systematische beoordeling (noch ex ante noch ex post) van opgezette systemen voor vrijwillige terugname. Ad hoc controles zijn uiteraard steeds mogelijk. 1° de vrijwillige terugname moet garanderen dat de afvalstoffen worden hergebruikt of gerecycleerd.Het principe van de ladder van Lansink (de hiërarchie vastgelegd in artikel 4 van het Materialendecreet) moet gerespecteerd worden en de vrijwillige terugname moet minstens hetzelfde niveau bereiken als het courante beheer van die afvalstof. 2° de afvalstoffen kunnen enkel worden ingezameld bij eindverkopers die gelijkaardige producten op de markt brengen en bij levering aan huis van gelijkaardige producten.Daarenboven dient de vrijwillige terugname die niet bij levering aan huis gebeurt, op het eigen terrein te gebeuren. Vrijwillige terugname bij levering aan huis kan enkel als de eindverkoper zelf instaat voor het transport van en naar de klant.
De inzameling kan dus enkel plaatsvinden via eindverkopers die hun eigen vervoer organiseren. Inzameling via koerierdiensten komt niet in aanmerking. 3° de afvalstoffen moeten worden opgeslagen zonder schade, hinder of verontreiniging van mens, milieu of directe omgeving.Het inzamelpunt moet hiertoe de nodige voorzorgen nemen. 4° er wordt gezorgd voor een georganiseerde en regelmatige afvoer van de afvalstoffen.5° de recipiënten moeten technisch geschikt en in goede staat zijn.6° de ingezamelde hoeveelheden moeten in verhouding staan tot de geleverde of verkochte producten.Het doel is om grootschalige inzamelingen die uitgaan van een minimale verkoopactiviteit uit te sluiten als inzamelpunt. De vrijstelling van de plicht om over een milieuvergunning te beschikken is vanuit eenzelfde optiek ingesteld. 7° de afvoer gebeurt door een geregistreerde inzamelaar, handelaar of makelaar.8° de OVAM en de gemeente waarin de vrijwillige terugname gebeurt moet op de hoogte worden gebracht van het initiatief.9° de ingezamelde hoeveelheden worden door de exploitant bijgehouden in een afvalstoffenregister.10° van zodra het initiatief tot vrijwillige terugname een semi permanent karakter krijgt, is de exploitant verplicht dit minders 2 opeenvolgende jaren te organiseren. Art. 3.5.3 stelt dat de eindverkopers op vraag van OVAM alle bijkomende informatie moeten verschaffen die de OVAM nuttig acht voor de evaluatie en de controle van de vrijwillige terugname. Dit zal voornamelijk betrekking hebben op informatie die de OVAM nodig heeft om te controleren of de vrijwillige terugname voldoet aan de voorwaarden opgelegd door artikel 2.
Artikel 44 Het Materialendecreet definieert in artikel 3, 17° huishoudelijke afvalstoffen als "afvalstoffen die ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding en afvalstoffen die daarmee gelijkgesteld worden bij een besluit van de Vlaamse Regering". In artikel 4.1.1 van Vlarema wordt vandaag al straat- en veegvuil (afkomstig van zwerfvuil) ook gelijkgesteld aan huishoudelijk afval.
Volgens het Uitvoeringsplan huishoudelijk afval en gelijkaardig bedrijfsafval is evenwel ook afval van (publieke) vuilbakjes en afval afkomstig van het opruimen van sluikstorten te beschouwen als huishoudelijk afval. Het is daarom belangrijk dit ook in Vlarema expliciet te vermelden als `gelijkgesteld met huishoudelijk afval'.
Wel wordt de term "publieke" vuilnisbakjes uit het uitvoeringsplan hier gemeden en wordt dit nauwer gedefinieerd. Dit om te verduidelijken dat bijvoorbeeld vuilbakjes in stations of in provinciale domeinen hier niet onder vallen, aangezien dat duidelijk bedrijfsafval is.
Artikel 45 In artikel 4.1.2, punt 12° werd de omschrijving van "afval van de zee- en binnenvaart" als bijzondere afvalstof gewijzigd in "afval van schepen van de zee- en binnenvaart", dit om tegemoet te komen aan de nieuwe definitie van "afval van schepen" in Richtlijn (EU) 2019/883.
Artikel 46 Deze aanpassingen zijn noodzakelijk om de beschrijving van de handelingen voor nuttige toepassing in overeenstemming te brengen met de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen.
Artikel 47 De wijziging in artikel 4.3.1 dient voor een omzetting van een bepaling in de Europese kaderrichtlijn afval. Die stelt dat lidstaten, uiterlijk 31 december 2023, ervoor zorgen dat bioafval ofwel aan de bron wordt gescheiden en gerecycleerd, ofwel gescheiden wordt ingezameld en niet gemengd wordt met andere soorten afval.
Door deze wijziging is de burger verplicht bioafval ofwel lokaal te composteren (bv via thuis- of wijkcomposteren), ofwel gescheiden aan te bieden in een inzamelkanaal. Niet elke burger heeft echter de mogelijkheid om thuis te composteren. Bovendien tonen de sorteeranalyses van huisvuil aan dat er, ondanks jarenlange stimulering van thuiscompostering, nog belangrijke hoeveelheden bioafval in de huisvuilzak zitten. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de lokale besturen om een laagdrempelig inzamelkanaal voor bioafval ter beschikking te stellen van de burger.
Dit in het kader van de zorgplicht voor huishoudelijk afval overeenkomstig artikel 26 van het Materialendecreet. Eens het afval gescheiden is aangeboden, moet het verder apart worden getransporteerd en verwerkt. Het mag getransporteerd worden samen met andere stromen als de stromen niet met elkaar vermengd worden. Dit artikel treedt in werking vanaf 31 december 2023.
De Vlaamse ervaring leert dat het nascheiden van organisch afval uit gemengd afval niet leidt tot dezelfde kwaliteit van compost als bij selectieve inzameling. Bovendien vervuilt het organisch afval andere recycleerbare afvalstromen in de gemengde fractie. Daarom wordt hier gekozen voor een lokale compostering of een volledig gescheiden inzameling.
Bovendien voorziet de KRL afval dat vanaf 1 januari 2027 gemeentelijk bioafval enkel als gerecycleerd mag meetellen als het gescheiden wordt ingezameld of aan de bron wordt gescheiden.
Het bioafval kan op verschillende manieren gescheiden ingezameld worden, b.v. als een gft-fractie of als een gf-fractie, gescheiden van tuinafval. Er is een task force opgericht met lokale besturen en de OVAM om de invoering van deze nieuwe verplichting voor te bereiden en te zoeken naar de meeste geschikte oplossing, die kan verschillen van regio tot regio of van de typologie van (een deel van) een gemeente.
Artikel 48 De Europese bepaling omtrent het gescheiden houden van bioafval geldt ook voor bedrijfsafvalstoffen vanaf 31 december 2023, niet enkel voor een bepaalde categorie van bedrijven, maar voor alle bedrijven. Ook om deze invoering voor te bereiden zal een task force worden gebruikt om de mogelijke vormen van gescheiden inzameling van bioafval vast te leggen.
Het is de afvalproducent van bedrijfsrestafval ook vrij om te kiezen om zelf een regeling te treffen voor het transport van deze afvalstoffen. Er wordt verduidelijkt dat de verplichting om een overeenkomst af te sluiten met de inzamelaar, handelaar of makelaar van bedrijfsrestafval waarin de inzamelwijze van de afvalfracties is opgenomen enkel geldt indien er gebruik gemaakt wordt van een inzamelaar, handelaar of makelaar van bedrijfsrestafval en dus niet als men zelf een regeling treft voor transport.
Droge niet-gevaarlijke recycleerbare fracties mogen onder bepaalde omstandigheden samen ingezameld worden in één recipiënt. Soms ontstaat er op het terrein verwarring over welke fracties precies in aanmerking komen. Houtafval, metaalafval en harde kunststoffen komen zeker in aanmerking, aangezien deze elkaar niet vervuilen en relatief makkelijk na te sorteren zijn. Daarom worden deze alvast expliciet benoemd. Het is ook belangrijk te benadrukken dat er op het terrein ook heel wat inzamelaars verschillende recycleerbare afvalstoffen tegelijk inzamelen door gebruik te maken van zakken. Zo worden bijvoorbeeld foliezakken ingezameld samen met de papier- en kartoncontainers. Deze zakken kunnen nadien perfect terug uit het papier en karton nagesorteerd worden. Dit valt niet onder de specifieke uitzondering van `droge niet-gevaarlijke fracties', maar wordt gewoon beschouwd als een vorm van selectieve inzameling en is dus ook toegestaan. Dit tenminste zolang de zakken hierop voorzien zijn en niet scheuren, waardoor de afvalstoffen niet los door elkaar komen te zitten.
Voor afvalstoffen die worden ingezameld als vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen gelden dezelfde tarieven als voor de inzameling van huishoudelijk afval. Deze tarieven weerspiegelen niet altijd de volledige en reële kost, maar zijn wel conform het principe vervuiler betaalt uit artikel 10 van het materialendecreet.
Artikel 49 De opmaak van een destructieve asbestinventarisatie vormt reeds een belangrijk inherent onderdeel van de opmaak van een sloopopvolgingsplan. Ook de effectieve opvolging van een sloop en de bijhorende opmaak van een controleverslag, impliceert een opvolging van de asbestverwijdering en een controle of deze correct en selectief gebeurt. Daarom wordt aan artikel 4.3.3 een tweede paragraaf 2 toegevoegd die stelt dat de deskundige die een sloopopvolgingsplan of een controleverslag opmaakt minstens over dezelfde expertise en vaardigheden moet beschikken als deze waarover een gecertificeerd asbestdeskundige asbestinventarisatie beschikt. Op deze manier wordt een kwaliteitsvollere opmaak van sloopopvolgingsplannen en controleverslagen verzekerd en wordt het statuut van de deskundige die ze opmaken meer regelgevend verankerd.
In de standaardprocedure voor opmaak van een sloopopvolgingsplan en controleverslag zal de voorwaarde dat de deskundige over een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie moet beschikken worden opgenomen.
Aan paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd dat de aannemer rekening moet houden met de maatregelen die de sloopbeheerorganisatie nodig acht voor sloopopvolging en die in de conformverklaring van het sloopopvolgingsplan worden vermeld. In de contractuele bepalingen tussen bouwheer en aannemer moet daarom opgelegd worden dat de aannemer deze voorwaarden dient te respecteren. Dit is nodig om een duurzaam materialenbeheer te kunnen garanderen waarbij de gevaarlijke afvalstoffen uit de keten worden verwijderd en de sloopmaterialen hergebruikt of zo optimaal mogelijk gerecycleerd kunnen worden, is het aangewezen om voor grote werken de volledige sloopopvolging door een erkende sloopbeheerorganisatie verplicht te stellen.
Paragraaf 3/1 wordt ingevoerd om de gescheiden en correcte afvoer van het bouw- en sloopafval steeds op te volgen, ook in de gevallen waarbij volgens de conformverklaring van het sloopopvolgingsplan geen verwerkingstoelating (en sloopattest) vereist is of kan afgeleverd worden. Deze invoeging impliceert ook dat de standaardprocedures voor sloopopvolging (Standaardprocedure voor opmaak van een sloopopvolgingsplan en standaardprocedure traceerbaarheid - beide Ministeriële Besluiten) hieraan zullen moeten aangepast worden.
Bij verplichting van sloopopvolging zoals voorgesteld (nieuwe § 4) kan de oude § 4 geschrapt worden. Het is dan niet meer nodig dat de houder van de omgevingsvergunning alle identificatieformulieren en afgiftebewijzen bijhoudt gedurende een periode van vijf jaar als de erkende sloopbeheerorganisatie dit al doet.
Voorliggend voorstel voor aanpassing van Vlarema is ook eenvoudiger te handhaven door de toezichthouders dan de huidige bepalingen: - de toezichthouder hoeft niet alle identificatieformulieren en alle afgiftebewijzen bij de bouwheer te gaan controleren; - voor de werven waarvoor sloopopvolging verplicht is, kan de controle van de toezichthouder zich beperken tot het nazicht van het conformverklaarde sloopopvolgingsplan en sloopattest (indien van toepassing).
De voorgestelde wijzigingen kunnen op basis van voorgaande beschouwd worden als een administratieve vereenvoudiging voor de bouwheer. De verantwoordelijkheden en de administratieve lasten worden bij de sloopbeheerorganisatie gelegd.
Artikel 50 In artikel 4.3.4, eerste lid worden een aantal wijzigingen en toevoegingen doorgevoerd om de lijst van de afvalstoffen van schepen die gescheiden kunnen worden aangeboden beter te laten aansluiten op de bepalingen van het IMO richtsnoer (IMO Resolutie MEPC.219(63)) gekoppeld aan de gewijzigde MARPOL Annex V (IMO Resolutie MEPC.201(62) en IMO Resolutie MEPC.277(70)).
In de uitzondering waarbij bepaalde afvalstromen van de zeevaart toch samen mogen worden vervoerd in dezelfde container zolang ze nadien maar terug uitgesorteerd worden, wordt "droge, niet-gevaarlijke" geschrapt. Dat is iets wat inzamelaars bij het inzamelen van afval van een schip toch niet kunnen controleren. Niettegenstaande schepen aan boord soms wel bepaalde afvalstoffen apart verpakken (vb. in vuilzakken), worden die dan toch in dezelfde container gegooid op de kaai (vaak zelfs als de inzamelaar niet aanwezig is en de container pas komt ophalen als die vol is). Daar zitten soms ook vloeibare en/of gevaarlijke afvalstoffen tussen. Het schrappen van de "droge, niet-gevaarlijke" heeft geen invloed op het uitsorteren met het oog op de hoogwaardige verwerking.
Artikel 51 In artikel 4.3.5 'kan' een verwerkingstoelating / sloopattest afgeleverd worden door een erkende sloopbeheerorganisatie vervangen door 'moet'. Dit volgt uit de verplichting voor de invoering van volledige sloopopvolging voor grote werven zoals gegeven in de algemene toelichting.
De toevoeging "tenzij anders bepaald in de conformverklaring van het sloopopvolgingsplan" is nodig omdat in sommige gevallen geen verwerkingstoelating of sloopattest kan afgeleverd worden. In bepaalde situaties komt er geen of weinig puin vrij of kan het puin niet gescheiden als een zuivere fractie ingezameld worden waardoor er geen verwerkingstoelating kan afgeleverd worden.
Artikel 52 Het bedrijfsafval wordt vandaag onvoldoende selectief ingezameld.
Bijgevolg zit er in het bedrijfsrestafval dat naar verbranding wordt afgevoerd en verbrand wordt, nog heel wat afval dat eigenlijk onder de sorteerplicht valt. In het verbrandingsverbod van artikel 4.5.2 staat vermeld dat het verboden is afval naar verbranding af te voeren of te verbranden als dat niet (volledig) voldoet aan de sorteerplicht van bedrijven.
Om het sorteren bij bedrijven te verbeteren wordt een nieuwe afdeling 5.5 in Vlarema ingevoerd, waarbij inzamelaars, handelaars en makelaars en verwerkers van bedrijfsrestafval een duidelijke rol krijgen. Zij worden geacht een aantal maatregelen te nemen om te zorgen dat hun klanten aan de bron beter sorteren en te zorgen dat er zo min mogelijk recycleerbaar materiaal of gevaarlijk afval in het restafval overblijft vooraleer het naar verbranding gaat. In ruil voor deze inspanningen, is het logisch dat zij dan ook rechtszekerheid krijgen dat het restafval dat wel nog naar verbranding wordt afgevoerd in orde is met het verbrandingsverbod.
Daarom wordt artikel 4.5.2 aangepast. In plaats van te stellen dat bedrijfsrestafval enkel mag worden afgevoerd naar verbranding en verbrand worden als het volledig voldoet aan de sorteerplicht voor bedrijven, wordt gesteld dat het bedrijfsrestafval mag worden afgevoerd naar verbranding en verbrand indien het is ingezameld conform de nieuwe regels in afdeling 5.5.
Verder wordt in artikel 4.5.2 ook de verwijzing geschrapt naar de code van goede praktijk voor inzameling bedrijfsrestafval die door de Minister kan worden ingevoerd. De reden daarvoor is dat er uiteindelijk gekozen is de nieuwe regels in te voeren door dus een nieuwe afdeling 5.5. te voorzien in Vlarema.
De aanpassingen aan artikel 4.5.2 hangen dus samen met het invoeren van de nieuwe afdeling 5.5.
Artikel 53 Hier wordt een nieuwe afdeling ingevoegd met een algemeen verbod op sluikstorten en de creatie van zwerfvuil. Deze nieuwe verbodsbepalingen vallen onder de ruimere en reeds bestaande bevoegdheid van de gewestelijke, provinciale en lokale toezichthouders inzake artikel 12 § 1 Materialendecreet (het achterlaten van afvalstoffen), zoals deze zijn opgenomen in het Milieuhandhavingsbesluit.
Voor de toezichthouders vermeld in artikel 12, 6° (OVAM) en 12, 10° (VLM) van het Milieuhandhavingsbesluit wordt een nieuwe bevoegdheid toegevoegd inzake artikel 12 § 1 Materialendecreet en de VLAREMA-artikelen.
Artikel 54 In artikel 5.2.4.2, § 1 zijn de uitzonderingsvoorwaarden om een voertuig toch niet als afgedankt te beschouwen verder verfijnd om beter in overeenstemming te zijn met de praktijk. Er worden daarbij ook opslagvoorwaarden voorzien om beter in overeenstemming te zijn met de geldende opslagvoorwaarden voor gelijkaardige types voertuigen.
Artikel 55 In artikel 5.2.4.5, § 1 is de vereiste met betrekking tot het voorleggen van een bewijs van goed zedelijk gedrag geschrapt om in overeenstemming te zijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Artikel 56 In artikel 5.2.4.7, § 2 en § 2/1 is telkens de vereiste met betrekking tot het voorleggen van een bewijs van goed zedelijk gedrag geschrapt om in overeenstemming te zijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Artikel 57 De huidige bepalingen van het VLAREMA moeten aangepast worden aan de nieuwe POPs-verordening (EU) 2019/1021. Transformatoren die volgens de oude verordening nog gebruikt mochten worden tot einde levensduur, mogen dit niet meer na 31/12/2025.
Artikel 58 In dit artikel wordt de onderafdeling 5.2.10 vervangen. De oorspronkelijke bepalingen worden echter grotendeels behouden, maar op diverse plaatsen aangepast aan de bepalingen van de nieuwe Richtlijn (EU) 2019/883.
De oorspronkelijke titel van Onderafdeling 5.2.10 ("afval van de zeevaart") werd gewijzigd in "afval van schepen van de zeevaart" om deze beter te laten aansluiten bij de nieuwe definitie "afval van schepen" in Richtlijn (EU) 2019/883 (waarbij een "schip" dient te verstaan te worden als een "zeeschip") en tegelijkertijd duidelijk onderscheid te maken met "afval van de binnenvaart".
In artikel 5.2.10.1 werd het toepassingsgebied van Onderafdeling 5.2.10 aangepast aan dezelfde omschrijving als in Richtlijn (EU) 2019/883. Voor wat betreft het al dan niet uitsluiten van de toepassing van bepaalde verplichtingen voor schepen gelegen aan ankerplaatsen van havens, kan gewezen worden op het feit dat dit via het afvalbeheersplan van de haven geregeld kan worden.
De aanpassingen en toevoegingen in artikel 5.2.10.2 betreffen een verduidelijking van de bepalingen inzake de toereikendheid van havenontvangstvoorzieningen, en werden letterlijk overgenomen uit Richtlijn (EU) 2019/883. Havenontvangstvoorzieningen moeten afvalstoffen gescheiden inzamelen om hergebruik en recyclage mogelijk te maken. Ze kunnen de gescheiden afvalfracties inzamelen volgens de in het MARPOL-verdrag omschreven afvalcategorieën, rekening houdend met de daarin vervatte richtsnoeren. In de MARPOL-categorie F mogen gevaarlijk en niet gevaarlijk afval samen ingezameld worden op voorwaarde dat dit geen negatieve impact heeft op de mogelijkheden voor hergebruik en recyclage. De in artikel 4.5 van Richtlijn (EU) 2019/883 voorgestelde bepalingen inzake het voorzien van de mogelijkheid tot het vragen van schadevergoeding dienen niet in het VLAREMA te worden omgezet aangezien artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek reeds bepalingen bevat inzake algemene schadevergoeding.
Artikel 5.2.10.3 werd aangepast aan de verduidelijkingen in Richtlijn (EU) 2019/883 inzake het opstellen door de havens van de plannen voor de ontvangst en verwerking van afval van schepen. De nieuwe tekst verwijst concreet naar het overleg dat moet gevoerd worden met alle betrokken partijen, en dat dit overleg moet gebeuren zowel tijdens de opstelling van de plannen als na de goedkeuring ervan.
Daarnaast dient opgemerkt te worden dat in paragraaf 1 de procedure voor het goedkeuren van de plannen voor de ontvangst en verwerking van afval van schepen in die zin werd gewijzigd dat ze niet langer door de bevoegde minister worden goedgekeurd, maar door de OVAM (zie ook artikel 5.2.10.4. § 1).
Verder werden ook de bepalingen van paragraaf 5 geschrapt inzake het verplicht structureel uitvoeren van een financiële audit of overzicht waarbij wordt toegezien op de correcte uitvoering van het kostendekkingssysteem: het is immers niet nuttig gebleken dat de havenbeheerders dit op een gestructureerde manier (elke 3 jaar) moeten doen. Bovendien past deze aanpassing in een vereenvoudiging van de wetgeving.
Verder kan erop gewezen worden dat in paragraaf 3 van dit artikel alle bepalingen van Bijlage 1 ("Voorschriften voor afvalontvangst- en verwerkingsplannen") van Richtlijn (EU) 2019/883 werden opgenomen.
Eveneens in paragraaf 3 werd een tikfout verbeterd ("afgesteld" werd vervangen door "afgestemd").
Als dat nodig is om redenen van efficiëntie kunnen de plannen voor ontvangst en verwerking van afval van schepen door twee of meer naburige havens in dezelfde geografische regio samen worden opgesteld.
Dezelfde geografische regio kan ruim worden geïnterpreteerd. Het gaat om havens die in elkaars buurt liggen en daardoor als één geheel kunnen worden beschouwd, zoals de havens Gent en Terneuzen, of de havens Nieuwpoort en Oostende. Eventueel kan zelfs de hele Vlaamse regio worden beschouwd als één zelfde geografische regio.
Artikel 5.2.10.4 bevat de procedure en termijnen voor het indienen en de goedkeuring van de havenafvalbeheersplannen, en betreft vooral procedurele maatregelen.
In paragraaf 1 werd de terminologie voor "aangetekende zending" aangepast in "beveiligde zending", en werd aangegeven dat de havenafvalbeheersplannen worden goedgekeurd door de OVAM. In paragraaf 2 werd de geldigheidstermijn voor de havenafvalbeheersplannen verlengd van drie naar vijf jaar. Bovendien werd eraan toegevoegd dat indien er tijdens de voorgaande vijf jaar geen significante wijzigingen (zie paragraaf 3 van dit artikel) in de haven hebben plaatsgevonden, de nieuwe afvalbeheersplannen door OVAM gevalideerd kunnen worden (bevestiging van de verlenging van de bestaande havenafvalbeheersplannen) in plaats van een formele goedkeuring door de OVAM, zoals dat gebeurt voor een nieuw plan.
Paragraaf 3 bevat verduidelijkingen inzake wat verstaan kan worden onder "significante veranderingen" in de haven. Deze verduidelijkingen werden letterlijk overgenomen uit Richtlijn (EU) 2019/883.
De nieuwe paragraaf 4 implementeert de bepalingen van artikel 5.5 uit Richtlijn (EU) 2019/883, waarbij wordt gesteld dat bepaalde kleine niet-commerciële havens geen afvalbeheersplan hoeven te hebben.
In artikel 5.2.10.5 werd de informatie die aan elke havengebruiker moet worden meegedeeld aangepast aan de bepalingen van artikel 5.2 van Richtlijn (EU) 2019/883.
In artikel 5.2.10.6 worden de modaliteiten opgesomd voor de afvalvooraanmelding van schepen. Paragraaf 1 bevat de verduidelijkingen uit Richtlijn (EU) 2019/883 over welke schepen die moeten aanmelden. De verwijzing naar het model van aanmeldingsformulier in bijlage 5.2.10.A van het VLAREMA werd verplaatst verder in paragraaf 1.
In paragraaf 2 werd de bepaling uit Richtlijn (EU) 2019/883 toegevoegd dat de informatie uit de afvalvooraanmelding desgevraagd ter beschikking moet worden gesteld aan de bevoegde handhavingsinstanties.
Overeenkomstig artikel 6.2 van Richtlijn (EU) 2019/883 moet de informatie van de afvalvooraanmelding elektronisch worden gemeld naar een specifiek daartoe voorzien Europees datasysteem (SafeSeaNet). Deze verplichting werd geïmplementeerd in de nieuwe paragraaf 3.
De oude paragraaf 3 wordt geschrapt aangezien de aanduiding van de instantie waar de afvalaanmelding moet gedaan worden reeds in paragraaf 1 is gedaan (met name het havenbedrijf). De oude paragraaf 4 wordt eveneens geschrapt: aangezien de informatie uit de afvalaanmeldingsformulieren elektronisch moet worden aangemeld in het Europees datasysteem (SafeSeaNet) waar de informatie verder wordt verwerkt en bewaard, is het niet langer nuttig op te leggen dat de info drie jaar moet bijgehouden worden.
In artikel 5.2.10.7 worden de bepalingen inzake de afgifte van afval van schepen aangepast aan de nieuwe verplichtingen overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2019/883.
In paragraaf 1 wordt verwezen naar de toepasselijke lozingsnormen van het MARPOL-verdrag, en wordt de afzonderlijke verwijzing naar ladingresiduen geschrapt (in de nieuwe Richtlijn vallen ladingresiduen immers onder de definitie van "afval van schepen", en wordt er m.b.t. de afgifteplicht dan ook geen onderscheid meer gemaakt tussen operationeel afval en ladingresiduen).
In de nieuwe paragraaf 2 worden de verplichtingen van artikel 7.2 van Richtlijn (EU) 2019/883 geïmplementeerd inzake het afleveren van een afvalontvangstbewijs.
In de paragrafen 3 en 4 worden de bepalingen uit Richtlijn (EU) 2019/883 geïmplementeerd waarbij een schip enerzijds mag doorvaren zonder afval af te geven (paragraaf 3) en anderzijds verplicht is alle afval af te geven (paragraaf 4).
In artikel 5.2.10.8 worden de verplichtingen geïmplementeerd inzake de toepassing van kostendekkingssystemen voor de verschillende soorten afval van schepen. Deze bepalingen werden integraal overgenomen uit artikel 8 van Richtlijn (EU) 2019/883.
Artikel 5.2.10.9 bevat de voorwaarden en procedure inzake vrijstellingen voor schepen. In paragraaf 1 worden de voorwaarden voor het krijgen van een vrijstelling gealigneerd met de bepalingen van artikel 9 van Richtlijn (EU) 2019/883. Paragraaf 2 beschrijft de procedure voor het indienen en goedkeuren van een vrijstelling.
Aangezien een dergelijke aanvraag dient te gebeuren via het daartoe door de OVAM ter beschikking gestelde webloket (waar duidelijk wordt gemaakt welke informatie ter beschikking moet worden gesteld), worden deze bepalingen geschrapt. Ook de uitwisselingsmodaliteiten waarbij de informatie aan de betrokken overheden wordt uitgewisseld wordt geschrapt: deze uitwisseling gebeurt immers automatisch en elektronisch via het OVAM-webloket scheepvaart. In paragraaf 2 werd eveneens de geldigheidstermijn van een vrijstelling vastgelegd op maximaal vijf jaar: dit is gebaseerd op de informatie in de Richtsnoeren3 voor de interpretatie van Richtlijn 2000/59/EC betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen. Verder bevat deze paragraaf de bepaling uit Richtlijn (EU) 2019/883 dat OVAM bij het verlenen van een vrijstelling steeds een vrijstellingscertificaat moet afleveren. Het model van dit certificaat wordt meegenomen in bijlage 5.2.10.D. In paragraaf 5 werd het woordje "Vlaamse" geschrapt omdat een schip, omwille van de redenen verder aangehaald in deze paragraaf, ook een buitenlandse haven moet kunnen aanlopen zonder de vrijstelling te verliezen.
De nieuwe paragraaf 6 bevat integraal de bepalingen van artikel 9.5 van Richtlijn (EU) 2019/883.
Het nieuwe artikel 5.2.10.9/1 werd integraal overgenomen uit artikel 15 van Richtlijn (EU) 2019/883.
Artikel 59 Dit betreft een letterlijke omzetting van artikel 21, lid 1, c) van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen.
Artikel 60 Om recyclage van de matrasmaterialen mogelijk te maken is het belangrijk dat de afgedankte matrassen gedurende de hele inzamelketen droog blijven. Dit wordt opgelegd in artikel 5.2.14.1.
Artikel 5.2.14.2 legt de verwerkingsdoelstellingen die in kader van de aanvaardingsplicht voor afgedankte matrassen gelden, ook op aan de individuele afvalstoffenproducenten die afgedankte matrassen inzamelen, verwerken of met het oog op verwerking aanbieden aan een derde en aan de individuele inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars en kennisgevers.
Artikel 61 Het gebruik van PAK-houdend granulaat/zeefzand is volgens art. 5.3.3.4 niet meer toegelaten na 1 mei 2019 en kan dus opgeheven worden.
Artikel 62 Volgens Vlarema art. 6.1.1.4 moet de inzamelaar van bedrijfsrestafval dit afval bij het inzamelen controleren op sorteerfouten. In andere artikels van dit ontwerpbesluit wordt de visuele controle nog verder uitgewerkt. Bij het gebruik van niet-transparante zakken is de visuele controle evenwel de facto onmogelijk. Inzamelaars die bovendien nog bedrijfsrestafval willen uitsorteren om zeker te voldoen aan het verbrandingsverbod, moeten hierdoor heel wat niet-transparante zakken openscheuren. Dit vereist veel werk. Het gebruik van dergelijke afvalzakken wordt daarom verboden. Dit verbod geldt enkel als de inzameling gebeurt met containers. Indien het bedrijfsrestafval enkel in een zak wordt aangeboden (kleine minderheid van de ophalingen), dan mag er eventueel wel een niet-transparante zak worden gebruikt, om te vermijden dat het restafval voor iedereen zichtbaar is. Het artikel voorziet in een gefaseerde invoer van dit verbod om bedrijven voldoende tijd te geven zich aan te passen aan de nieuwe situatie.
Artikel 63 Artikel 5.4.1 bespreekt de inhoud van het inspectieprotocol asbestinventarisatie. Het inspectieprotocol is de standaardprocedure die gecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie moeten volgen om op een correcte manier een geldige asbestinventaris op te maken.
Kennis over het inspectieprotocol is onderdeel van de verplichte opleiding van kandidaat asbestdeskundigen en het vormt de basis voor het uitvoeren van auditcontroles door erkende certificatie-instellingen. Het garandeert een uniforme en kwaliteitsvolle opmaak van asbestinventarisattesten en biedt een houvast voor de asbestdeskundigen inventarisatie als afbakening van hun aansprakelijkheden en inspanningsverplichtingen. Het inspectieprotocol asbestinventarisatie zal als ministerieel besluit verankerd worden.
Artikel 5.4.2 bakent fysisch de ondergrens af voor constructies met risicobouwjaar naar aanleiding waarvan de eigenaar over een asbestinventarisattest moet beschikken bij overdracht of tegen de mijlpaal van 2032. De afbakening op 20 vierkante meter is enerzijds billijk maar wil anderzijds ook de typische alleenstaande constructies vatten met bijvoorbeeld een functie als materiaalopslag of als onderdak voor dieren. Het gaat hierbij om terreinen waarop verder geen hoofdgebouw aanwezig is, bijvoorbeeld op weilanden van landbouwers of particulieren die huisdieren houden. Deze constructies bezitten vaak asbestcementen onderdelen.
Art. 5.4.3 somt de voorwaarden op voor een kandidaat certificatie-instelling om erkend te worden door de OVAM en de verkregen erkenning te behouden. De voorwaarden beogen een onafhankelijke en kwaliteitsvolle werking voor al hun uit te voeren taken binnen hun erkenning. Om een objectieve en onafhankelijke werking van een certificatie-instelling te garanderen, mogen de personen die de organisatie verbinden geen parallelle activiteiten hebben die dit kunnen bemoeilijken of niet verenigbaar zijn.
In punt 2° wordt onder de term `begeleiding' de dienstverlening verstaan van asbestdeskundigen als expert voor de begeleiding van bijvoorbeeld projectontwikkeling, milieu-incidenten of asbestverwijdering. In punt 6° wordt duidelijk gemaakt dat de asbestdeskundigen inventarisatie als persoonsgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie niet rechtstreeks aangesloten zijn bij een certificatie-instelling asbest maar via het procescertificaat van het bedrijf. Voor activiteiten die onder asbestverwijdering vallen, gaat dit specifiek om ondernemingen die erkend zijn als asbestverwijderaar.
Artikel 5.4.4 beschrijft de procedure tot aanvraag van een erkenning tot certificatie-instelling asbest, de behandelingsprocedure van de aanvraag en de geldigheidsduur van een verkregen erkenning. De erkenningsaanvraag wordt zowel op haar volledigheid als haar kwaliteit beoordeeld. Bij de aanvraag moet immers ook het intern kwaliteitshandboek dat alles procedures beschrijft van de werking en de taken. Dit handboek wordt beoordeeld op haar kwaliteit, bij onvoldoende kwaliteit wordt de aanvraag tot erkenning geweigerd. Op deze manier wordt verzekerd dat er enkel kwaliteitsvolle certificatie-instellingen op de markt komen. De erkenningsaanvraag als certificatie-instelling asbest wordt behandeld binnen een vooropgezette behandeltermijn. Indien deze termijn wordt overschreden, wordt de aanvraag geacht stilzwijgend te zijn goedgekeurd.
Artikel 5.4.5 beschrijft de voorwaarden waaronder de OVAM de erkenning van een certificatie-instelling asbest kan schorsen en de schorsingsprocedure zelf. Onder reglementair werken zoals vermeld in paragraaf 1, punt 1° wordt ook kwaliteitsvol werken verstaan om zo onkunde, onoordeelkunde en onzorgvuldig gedrag te vermijden.
Als de schorsing van de erkenning gebeurde door het niet meer voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, kan de certificatie-instelling asbest tijdens de schorsingsperiode aantonen opnieuw in regel te zijn en een aanvraag tot opheffing van de schorsing aan de OVAM richten. Is na het verstrijken van de schorsingsperiode van zes maanden de certificatie-instelling asbest nog steeds niet in regel met de erkenningsvoorwaarden, gaat een nieuwe schorsingsperiode in van zes maanden. In het certificatiereglement kunnen meer details over de voorwaarden tot schorsing en de schorsingsprocedure worden uitgewerkt.
De certificatie-instelling asbest mag tijdens de schorsingsperiode maar een beperkt aantal van haar taken uitvoeren. Alle andere taken zullen overgenomen worden door andere certificatie-instellingen asbest.
Art. 5.4.6 beschrijft de voorwaarden waaronder de OVAM een erkenning van een certificatie-instelling asbest kan opheffen en de opheffingsprocedure zelf.
Onder in ernstige mate zoals vermeld in paragraaf 1, punt 1° worden ernstige fouten inzake fraude, partijdigheid, onkunde, onoordeelkundig en onzorgvuldig gedrag en niet-objectief of onprofessioneel gedrag verstaan. Indien na het verstrijken van de automatische verlengde schorsingsperiode van zes maanden, vermeld in artikel 5.4.5, § 2, tweede lid, de certificatie-instelling nog steeds niet in regel met de erkenningsvoorwaarden, wordt de erkenning van rechtswege opgeheven. In het certificatiereglement kunnen meer details over de voorwaarden tot opheffing van de erkenning en de opheffingsprocedure worden uitgewerkt.
Art. 5.4.7 beschrijft het toezicht van de OVAM op de verleende erkenningen aan certificatie-instellingen asbest. De controle is minimaal één keer per jaar. De OVAM moet hiervoor alle relevante stukken en informatie kunnen opvragen. De OVAM kan ook een externe onafhankelijke instantie om voor haar deze controles uit te voeren. De certificatie-instellingen asbest moeten elk jaareinde een jaarverslag aan de OVAM bezorgen als insteek voor de beoordeling van haar werking.
Art. 5.4.8 beschrijft de taken van een certificatie-instelling asbest.
De details van deze verplichte taken kunnen uitgewerkt worden in het certificatiereglement. Het door de certificatie-instelling gevraagde jaarlijks tarief per persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie wordt begrensd met een minimum en maximumtarief.
Art. 5.4.9 voorziet de mogelijkheid om de taken van een certificatie-instelling asbest over te nemen in uitzonderlijke situaties namelijk bij het ontbreken van een certificatie-instelling asbest of bij onvoldoende operationaliteit van de certificatie-instellingen asbest hetgeen tot markthinder zou leiden.
Het is dus niet de bedoeling om de taken van een geschorste of opgeheven certificatie-instelling asbest over te nemen. In dat geval is het de bedoeling dat andere certificatie-instellingen asbest de taken die niet kunnen uitgevoerd worden tijdens de schorsingsperiode overnemen. Essentieel is dat een vlotte marktwerking, in het bijzonder voor de overdracht van toegankelijke constructies met risicobouwjaar, wordt gegarandeerd. Indien er geen of onvoldoende capaciteit is bij erkende certificatie-instellingen asbest moet de marktwerking echter gegarandeerd kunnen blijven. Dit wordt evenwel als een worst-case scenario aanzien en niet waarschijnlijk geacht. Het uitgangspunt van dit artikel is louter een terugvalscenario met tijdelijk karakter tot er opnieuw voldoende capaciteit via erkende certificatie-instellingen asbest bestaat. In voorkomend geval van tijdelijke overname van de taken van een certificatie-instelling asbest kan de door de OVAM aangestelde organisatie haar werkingskosten hiervoor verhalen op de betrokken certificatie-instelling asbest.
Art. 5.4.10, eerste lid beschrijft de voorwaarden waaronder natuurlijke personen een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie kunnen behalen. Met het oog op voldoende marktcapaciteit en een gelijkwaardig kansenbeleid bestaat de mogelijkheid om relevant opgebouwde beroepservaring, ongeacht de opleidingsgraad, te honoreren als instapvoorwaarde. De verplichte opleiding met praktijkgedeelte en het examen valideren of kandidaten over voldoende kennis en vaardigheden beschikken om het beroep uit te kunnen oefenen.
De verplichte opleiding behandelt vooral het inspectieprotocol asbestinventarisatie en de werking van de databankapplicatie.
Daarnaast is ook een praktijkgedeelte voorzien voor o.a. monstername.
Om te kunnen slagen in het examen is reeds een bepaalde basiskennis asbest, via vooropleiding of door feitelijke beroepservaring, nodig voor het deelnemen aan de verplichte opleiding. De OVAM publiceert op haar website de onderdelen van de vereiste basiskennis.
Opleidingscentra die reeds opleidingen inzake asbest aanbieden, kunnen op basis hiervan hun modules vervolledigen.
Het tweede lid stelt dat de OVAM zelf de inhoud van het examen opstelt of hiervoor een organisatie aanstelt. De certificatie-instellingen asbest staan enkel in voor de organisatie van het examen en de beoordeling ervan conform de richtlijnen van de OVAM. Op die manier bewaakt de OVAM een uniforme beoordeling van kandidaten en een uniforme en objectieve werking van de verschillende certificatie-instellingen asbest. De inhoud van het examen zal periodiek worden geëvalueerd en aangepast.
Het derde lid beschrijft hoe een geslaagde kandidaat actief het beroep van asbestdeskundige inventarisatie kan oefenen. Met het behaalde persoonscertificaat op zak, heeft hij twee mogelijkheden om het beroep uit te oefenen: als bestuurder-zaakvoerder van een bedrijf dat een procescertificaat bezit of als werknemer van een bedrijf dat een procescertificaat bezit. Het procescertificaat wordt verleend door een erkende certificatie-instelling asbest. Eens deze voorwaarde vervuld is, kan de natuurlijke persoon asbestdeskundige inventarisatie starten met het opmaken van asbestinventarisattesten.
Het is decretaal voorzien dat bedrijven de opmaak van hun asbestinventarisattest kunnen toewijzen aan hun eigen interne preventie-adviseur of milieucoördinator. Zo hoeven ze die opdracht niet extern uit te besteden. Art. 5.4.11 stelt dat het bedrijf zich hiervoor éénmaal moet registeren bij een certificatie-instelling. De registratie omvat louter een administratieve formaliteit om de eigen interne preventie-adviseur of milieucoördinator kenbaar te maken bij de certificatie-instelling asbest. Ook asbestinventarisattesten opgemaakt door de interne preventie-adviseur of milieucoördinator moeten immers gecontroleerd of geaudit kunnen worden door een certificatie-instelling asbest.
De eigen interne preventie-adviseur of milieucoördinator moet over de kennis en vaardigheid beschikken om voor hun bedrijf het asbestinventarisattest op te kunnen maken. Daarom dat ook zij moeten beschikken over een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie.
Art. 5.4.12 somt de voorwaarden op om als bedrijf, zijnde een éénmanszaak of een rechtspersoon met werkgever, een procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie te bekomen. Belangrijk is dat de werkgever zijn werknemers alle tijd en middelen moet kunnen bieden om kwaliteitsvol asbestinventarisattesten op te maken. Daarom dat het beschikken over een intern kwaliteitsbeheersysteem dat dit werkingskader beschrijft, vereist is voor het bekomen van een procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie. Een bedrijf kan slechts over één procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie beschikken en is via dit procescertificaat aangesloten bij de certificatie-instelling asbest.
Art. 5.4.13 bakent de verwerking van persoonsgegevens af voor de asbestdeskundige inventarisatie en de OVAM. Na de doelstelling van 2040 moet de opvolging blijven gebeuren om een asbestvrij Vlaanderen te kunnen garanderen, en zal een controle op het behoud van een asbestveilige toestand van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar gebeuren. De bewaartermijn van de gegevens voor wat betreft de kenmerken van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar worden in dit artikel vastgesteld. Voor de bewaartermijn van de persoonlijke contactgegevens en het rijksregisternummer/identificatienummer van de sociale zekerheid moet verwezen worden naar artikel 33/10, § 4 van het Materialendecreet.
Hetzelfde geldt voor de doelstelling van de gegevensverwerking en voor de aanduiding van de verwerkingsverantwoordelijke, ook deze worden vermeld in artikel 33/10, § 4 van het Materialendecreet.
Art. 5.4.14 bakent de modaliteiten af voor de toegang tot de databank asbestinventarisatie opgedeeld volgens leesrecht en lees- en schrijfrecht. Het schrijfrecht omvat de inhoudelijk aanmaak en wijziging van asbestinventarisattesten en is uiteraard strikt beperkt tot hiervoor persoongecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie, de toezichthoudende medewerkers van de certificatie-instellingen en de aangeduide medewerkers van de OVAM. Het leesrecht is breder. Notarissen moeten de aanwezigheid en de inhoud van een asbestinventarisattest kunnen raadplegen bij overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar.
Vastgoedmakelaars moeten de aanwezigheid en de inhoud van een asbestinventarisattest kunnen raadplegen bij de verkoop of verhuur van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar die zij aanbieden.
Medewerkers van een bij de certificatie-instelling asbest geregistreerde werkgever moeten asbestinventarissen kunnen raadplegen voor de toegankelijke constructie met risicobouwjaar in eigendom of exploitatie van de werkgever, opgesteld door de interne milieucoördinator of de interne preventieadviseur. Toezichtshouders moeten voor uitspraken over de omgevingsveiligheid of de gebouwveiligheid het asbestinventarisattest kunnen raadplegen.
Hulpdiensten hebben er baat bij voorafgaand aan een interventie de potentiële aanwezigheid van asbest te kennen.
Art. 5.4.15 beschrijft de modaliteiten omtrent de geldigheidsduur van een asbestinventarisattest. Een eigenaar zal enkel een asbestinventarisattest voor een overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar kunnen gebruiken indien de geldigheidsduur niet verstreken is. De standaard geldigheidsduur van tien jaar is billijk om overhead in administratie en kosten voor de gebouweigenaar te beperken. Deze geldigheidsduur is wel een generiek vertrekpunt onder strikte voorwaarden. Logische voorwaarden zijn dat er geen urgente risico's mogen vastgesteld zijn door de asbestdeskundige en dat de gerapporteerde toestand in het asbestinventarisattest gedurende deze geldigheidsduur niet wijzigt. De geldigheidsduur van tien jaar geldt ook voor asbestinventarisattesten met als conclusie `asbestveilig' aangezien de uitgevoerde asbestinventaris niet-destructief is en er bij latere werken dus steeds nieuwe asbesthoudende materialen kunnen worden aangetroffen.
Bij urgente risico's zal de asbestdeskundige inventarisatie adviseren welke risicobeheersmaatregelen snel moeten genomen worden en zal hij hieraan gekoppeld de geldigheidsduur van het asbestinventarisattest beperken indien deze risicobeheersmaatregelen niet voor de aflevering van het asbestinventarisattest gerealiseerd werden.
Bij gewijzigde toestand van de toegankelijke constructie met risico-bouwjaar moet binnen een termijn van 1 jaar na vaststelling van deze wijziging een geactualiseerd asbestinventarisattest opgemaakt worden. Op deze manier is men steeds zeker dat het asbestinventarisattest steeds op de meest huidige toestand van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar betrekking heeft.
Indien via werken al het eerder vastgestelde asbest is verwijderd, zal dit via een geactualiseerd asbestattest in de databank worden opgenomen. Het attest zal dan voor die locatie conclusie dragen dat ze asbestveilig is.
Artikel 64 Het bedrijfsafval wordt vandaag onvoldoende selectief ingezameld.
Bijgevolg zit er in het bedrijfsrestafval dat naar verbranding wordt afgevoerd en verbrand wordt, nog heel wat afval dat eigenlijk onder de sorteerplicht valt. Daardoor gaan heel wat materialen verloren.
Om het sorteren bij bedrijven te verbeteren wordt een nieuwe afdeling 5.5 in Vlarema ingevoerd, waarbij inzamelaars, handelaars en makelaars en verwerkers van bedrijfsrestafval een duidelijke rol krijgen. Zij worden geacht een aantal maatregelen te nemen om te zorgen dat hun klanten aan de bron beter sorteren en te zorgen dat er zo min mogelijk recycleerbaar materiaal of gevaarlijk afval in het restafval overblijft vooraleer het naar verbranding gaat. Oorspronkelijk was het de bedoeling om deze regels via Ministerieel Besluit in te voeren. Er is uiteindelijk gekozen voor een nieuwe afdeling in Vlarema.
Deze regels gelden onverminderd de bepalingen in artikel 4.3.2 die stellen dat de afvalstoffenproducent verschillende afvalfracties die in aanmerking komen voor hoogwaardige materiaalrecyclage, alsook houtafval, kan samenvoegen in hetzelfde recipiënt, onder een aantal cumulatieve voorwaarden, namelijk het moet gaan om droge, niet-gevaarlijke afvalfracties waarbij de samenvoeging van de fracties het uitsorteren en de hoogwaardige verwerking van de afzonderlijke afvalfracties niet verhindert, het recipiënt moet overgebracht worden naar een vergunde sorteerinrichting waar de fracties volledig worden uitgesorteerd en de afvalstoffenproducent moet daarover een contract afgesloten hebben met een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, waarin de samengevoegde fracties worden gespecificeerd.
In het verbrandingsverbod van artikel 4.5.2 staat vermeld dat het verboden is afval naar verbranding af te voeren of te verbranden als dat niet (volledig) voldoet aan de sorteerplicht van bedrijven. In de feiten is dit evenwel zo goed als onhaalbaar. Ook een laatste papiersnipper of laatste PET-flesje dat nog in het restafval zit, vormt theoretisch een overtreding van het verbrandingsverbod. Op het terrein wordt enkel voor zware overtredingen effectief handhavend opgetreden, maar de onduidelijkheid leidt tot een situatie van onvoldoende rechtszekerheid. De inzamelaar, handelaar, makelaar (IHM) en de verwerker van bedrijfsrestafval moet vandaag eigenlijk zelf inschatten wat nog aanvaardbaar is en wat niet om af te voeren naar verbranding of te verbranden. Dit leidt tot een race to the bottom. Spelers die zich het minst van het verbrandingsverbod aantrekken kunnen goedkoper restafval ophalen bij klanten, terwijl wie wel maximale inspanningen doet nog steeds niet zeker is geen overtreding te riskeren als er nog kleine hoeveelheden recycleerbaar materiaal in het restafval zitten. Ook individuele handhavers moeten namelijk een inschatting maken van wat nog aanvaardbaar is of niet.
De bedoeling van de nieuwe afdeling 5.5 is om een duidelijke set van regels te ontwerpen waaraan inzamelaars, handelaars en makelaars (IHM), alsook verwerkers van bedrijfsrestafval moeten voldoen. Zij hebben duidelijk een belangrijke verantwoordelijkheid in de keten, maar kunnen anderzijds ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor elke laatste sorteerfout van een klant. De nieuwe afdeling geeft dus duidelijk aan hoe ver de verantwoordelijkheid reikt. Het gaat om inspanningen die moeten gebeuren rond het infomeren van klanten inzake de sorteerplicht, de visuele controles op de sorteerplicht bij klanten en de hoeveelheden recycleerbaar afval die nog in het restafval aanwezig mogen zijn alvorens naar verbranding af te voeren of te verbranden.
In ruil voor deze inspanningen, is het logisch dat de spelers in de keten dan ook rechtszekerheid krijgen dat het restafval dat wel nog naar verbranding wordt afgevoerd in orde is met het verbrandingsverbod. Daarom wordt ook artikel 4.5.2 (het verbrandingsverbod) aangepast. In plaats van te stellen dat bedrijfsrestafval enkel mag worden afgevoerd naar verbranding en verbrand worden als het volledig voldoet aan de sorteerplicht voor bedrijven, wordt gesteld dat het bedrijfsrestafval mag worden afgevoerd naar verbranding en verbrand, indien het is ingezameld conform de nieuwe regels in afdeling 5.5.
Onderafdeling 5.5.1 bepaalt op welke situaties de afdeling (niet) van toepassing is. Artikel 5.5.1.1. geeft aan dat het gaat om de hele keten van inzameling tot verwerking van bedrijfsrestafval. Het vergelijkbaar bedrijfsrestafval (vergelijkbaar naar aard, samenstelling en hoeveelheid als huishoudelijk restafval) is uitgesloten indien dit wordt ingezameld samen met de huishoudelijke rondes. Dan gelden namelijk reeds de regels die van toepassing zijn op huishoudelijke (rest)afvalinzameling en -verwerking. De afdeling is ook niet van toepassing op medisch afval. Niet risicohoudend medisch afval wordt soms als bedrijfsrestafval aanzien. Hoewel dit afval in theorie geen risico's inhoudt, is het uit hygiëne- en gezondheidsoverwegingen toch niet aangewezen hier veel bewerkingen op te doen. Daarom wordt dit uitgesloten. Het is wel de bedoeling dat dergelijk (niet-risicohoudend) medisch afval apart wordt ingezameld van het gewone, echte bedrijfsrestafval. De afdeling voorziet allerlei behandelingen en bewerkingen die moeten gebeuren op het bedrijfsrestafval. Soms wordt dit evenwel expliciet verboden door andere regelgeving of op bevel van politie of bevoegde autoriteiten, zoals douane. In dat geval is de afdeling dus ook niet van toepassing.
Tegelijk willen we het sorteren ook makkelijk maken voor de bedrijven.
De reeds bestaande gezamenlijke inzamelingen van droge niet-gevaarlijke recycleerbare fracties kunnen daarbij helpen, maar zijn vandaag nog te zeer een uitzondering. Het gaat dan niet om restafvalcontainers, maar containers met een mix van materialen die elkaar niet vervuilen, waardoor hoogwaardige verwerking niet in het gedrang komt. Met de invoering van deze nieuwe afdeling wordt gefocust op het vermijden van recycleerbare fracties in het restafval. Maar de komende jaren werken we vanuit het beleid dus ook verder aan oplossingen die innovatieve inzamelsystemen verder kunnen stimuleren en administratief vereenvoudigen.
Onderafdeling 5.5.2 detailleert verder de reeds bestaande informatieplicht van inzamelaars, handelaars, makelaar naar de afvalstoffenproducenten en maakt die concreter voor de inzameling van restafval. Zo detailleert artikel 5.5.2.1 bepalingen die in het contract tussen IHM en klant moeten worden opgenomen bij inzameling van restafval en bepaalt artikel 5.5.2.2 dat er ook naast het contract bijkomende informatie moet voorzien zijn op maat van de klant.
Artikels 5.5.2.3 en 5.5.2.4 verbieden expliciet het verspreiden van foute informatie en het ertoe aanzetten dat klanten fout sorteren.
Onderafdeling 5.5.3 bepaalt wat er moet gebeuren bij de acceptatie van restafval bij ophaalrondes. De facto gaat het hier meestal om rolcontainervrachten of ophaling met zakken. Aangezien het afval van meerdere afvalproducenten al gemengd raakt bij het ophalen, wordt in artikel 5.5.3.1 verplicht dat de visuele controle op de sorteerplicht gebeurt bij de ophaling zelf en wel voor het afval dus in de vrachtwagen verdwijnt. In artikel 5.5.3.2 wordt uitgelegd hoe de controle precies moet gebeuren. Omwille van hygiëne en veiligheid is het bij die controle niet verplicht om ondoorzichtige zakken te controleren. Artikel 5.5.3.3 geeft evenwel aan dat het niet de bedoeling is dat IHM's klanten er bewust toe aanzetten om dergelijke zakken te gebruiken. Artikel 5.5.3.4 legt uit dat er bij opgemerkte sorteerfouten een non-conformiteit moet worden opgemaakt en hoe die moet worden bijgehouden. Een uitzondering wordt voorzien voor eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid om redenen van bescherming van persoonsgegevens. Dankzij het bijhouden van non-conformiteiten wordt het mogelijk om ook een zekere handhaving te realiseren ter hoogte van de afvalstoffenproducent. De non-conformiteit op zich zal nooit gebruikt kunnen worden, maar bedoeling is door veelvuldige non-conformiteiten bij dezelfde afvalstoffenproducenten te kunnen detecteren welke bedrijven helemaal niet op de selectieve inzameling zijn georganiseerd. Dit moet een risicogebaseerde handhaving mogelijk maken, zodat enerzijds bedrijven met rust gelaten worden als ze slechts af en toe een sorteerfout maken, maar anderzijds bedrijven die bewust niet willen sorteren, kunnen worden aangepakt. Het doel van het centraal non-conformiteitsregister is om vermoede veelvuldige overtreders in kaart te brengen en op basis daarvan een risico gebaseerde handhaving te kunnen voeren. Bij de uiteindelijke handhaving zal uiteraard ook rekening gehouden worden met andere gegevens, zoals de verhouding tussen het aantal non-conformiteiten in het register en het aantal ophalingen bij die klant. Artikel 5.5.3.5 geeft aan dat ook de afvalstoffenproducent zelf op de hoogte moet worden gebracht als er een non-conformiteit wordt opgemaakt.
Artikel 5.5.3.6. bepaalt dat recipiënten voor restafval steeds geweigerd moeten worden als er gevaarlijk afval wordt waargenomen. Dit is belangrijk, om te vermijden dat bijvoorbeeld in een perskraakwagen dit gevaarlijk afval doorheen de hele vracht gemengd raakt. Artikel 5.5.3.7 geeft aan wat er moet gebeuren als er andere sorteerfouten worden opgemerkt. Hierbij krijgt de IHM meerdere keuzes: weigering, de non-conformiteit actief doorgeven door het centraal register van de OVAM te gebruiken (zodat handhaving bij de afvalproducent makkelijker wordt) of zorgen dat de hele vracht aan strenge richtwaarden voldoet (eventueel door middel van nasortering). Hierbij wordt de weigering van de afvalstoffen die niet voldoen aan de sorteerplicht als meest wenselijke optie beschouwd. Artikel 5.5.3.8 geeft aan dat ook weigeringen van recipiënten geregistreerd moeten worden. Artikel 5.5.3.9 geeft aan dat het register elke werkdag moet worden aangevuld.
Dit artikel stelt ook dat een IHM die een eigen non-conformiteitenregister bijhoudt, dit register 5 jaar moet bijhouden. Indien van het centraal register gebruik gemaakt wordt, worden de gegevens al na 18 maanden gewist. De reden voor dit verschil heeft te maken met handhaving. Enerzijds moet het non-conformiteitenregister een gerichtere handhaving mogelijk maken ter hoogte van de afvalstoffenproducent. Daarbij zal in de praktijk steeds naar recente gegevens gekeken worden. Het heeft geen zin afvalproducenten te controleren waar jaren geleden non-conformiteiten zijn opgemerkt. Anderzijds zullen registers ook gebruikt worden om na te gaan of de IHM wel de wetgeving opvolgt en een non-conformiteitsprocedure heeft naar de klanten. Hiervoor is een langere tijdshorizon wel wenselijk. Indien van het centraal register gebruik gemaakt wordt, dan is geweten hoe lang de IHM al gebruik maakt van het centraal register, zelfs al worden de gegevens over de klanten zelf gewist. Indien de IHM evenwel enkel een eigen register bijhoudt, is hier geen zicht op. Er zullen regelmatig steekproeven gebeuren om individuele registers op te vragen, maar het is perfect mogelijk dat een IHM pas na enkele jaren een controle krijgt. Het is belangrijk dan te weten hoe lang de wetgeving al wel of niet nageleefd wordt, zeker bij flagrante situaties die tot een vervolging leiden. Dit kan leiden tot een verzwarende of verzachtende inschatting van de overtredingen van de IHM. Onderafdeling 5.5.4 bepaalt wat er moet gebeuren bij de acceptatie van restafval via individuele inzameling. Het gaat meestal om afzetcontainers die per klant worden opgehaald en naar een verwerkingssite gebracht. Visuele controle op de sorteerplicht bij de klant is dan vaak moeilijk. Containers zijn vaak te hoog en bovendien kan men enkel de oppervlakte zien van een heel grote container, waardoor de controle heel beperkt blijft. Artikel 5.5.4.1 stelt daarom dat elke container die wordt meegenomen moet worden uitgekipt op een vergunde site om daar de controle te doen. Artikel 5.5.4.2 geeft opnieuw aan hoe de non-conformiteiten moeten worden opgemaakt en bijgehouden. Het doel van het centraal non-conformiteitsregister is om veelvuldige overtreders in kaart te brengen en op basis daarvan een risico gebaseerde handhaving en een gerichter beleid te voeren.
Artikel 5.5.4.3 stelt dat de afvalstoffenproducent op de hoogte moet worden gebracht van de non-conformiteit.
In artikel 5.5.4.4. wordt duidelijk gemaakt dat al het afval dat is ingezameld via individuele ophalingen moet voldoen aan bepaalde resultaten alvorens naar verbranding te worden afgevoerd. Er wordt expliciet aangegeven hoeveel van verschillende materialen er nog in het restafval aanwezig mag zijn. Indien dit kan worden gerealiseerd via een goede bronsortering door de klanten, is dat prima en geniet dit zelfs de voorkeur. Indien dat niet mogelijk is, zal nasortering nodig zijn. Nasortering wordt evenwel bewust niet expliciet opgelegd en er wordt ook bewust niet aangegeven hoe die nasortering dan precies moet gebeuren (met welke technologische middelen). De resultaten (maximale hoeveelheden) moeten simpelweg gehaald worden. Deze richtwaarden zijn minder streng tot 1 januari 2023, maar worden daarna een stuk strenger. Bij de handhaving zal een pragmatische aanpak gehanteerd worden. Dit biedt de mogelijkheid aan spelers die dat wensen om eventueel bijkomende nasorteercapaciteit te bouwen tegen dan. Voor 2023 gaan we ervan uit dat er weinig spelers reeds uitgebreide sorteerlijnen zullen hebben. Dit is belangrijk voor de interpretatie van de vermelde nultolerantie bij gevaarlijk afval, AEEA, kga, afvalbanden en asbestcement en asbesthoudende afvalstoffen.
Voor 2023 is het de bedoeling dat deze materialen er maximaal uitgehaald worden met de middelen die ter beschikking zijn. Na 2023 wordt de nultolerantie wel strikt geïnterpreteerd. Het is belangrijk om op te merken dat indien er wordt nagesorteerd, dit niet wegneemt dat de oorspronkelijke afvalstoffenproducent nog steeds een sorteerfout heeft gemaakt aan de bron en dit een overtreding blijft van de wetgeving. De nasortering (mits correct uitgevoerd) kan er wel voor zorgen dat de volgende spelers in de keten (IHM's en verwerkers) aan het verbrandingsverbod kunnen voldoen. Bij de richtwaarden is het belangrijk te vermelden dat aan elke norm afzonderlijk moet voldaan zijn. Vaak zijn er zowel aantal stuks als volumes vermeld. Ook dan moet aan beide voldaan zijn. Zo mogen er vanaf 2023 maximaal 3 stukken recycleerbaar papier en karton met oppervlakte van meer dan 0,5m2 in het restafval blijven zitten, maar ook maximum 30 liter samen verpakt papier en karton. Vier te grote stukken is dus een overtreding, maar ook een te grote zak vol met kleine papiersnippers is een overtreding.
Bij volumematen wordt soms gesproken over `samen verpakt' (bij papier/karton en bij hout) en soms over `een pakket' (bij folies).
Waar gesproken wordt over `een pakket' houdt dit ook afval in dat samen verpakt is, maar daarnaast ook bijvoorbeeld een hoop folies die bovenop elkaar liggen of in elkaar verstrengeld zijn.
Artikel 5.5.4.5 geeft aan dat indien er toch al bij de bron, bijvoorbeeld bovenaan de afzetcontainer, al meteen sorteerfouten worden opgemerkt, dat de IHM uiteraard ook mag weigeren om het afval mee te nemen.
Artikel 5.5.4.6 stelt dat ook in deze situatie het non-conformiteitenregister elke werkdag moet worden aangevuld.
Onderafdeling 5.5.5 gaat in op de situatie waarbij een afvalstoffenproducent zelf rechtstreeks naar een vergunde verwerker rijdt, zonder tussenkomst van een IHM. Deze situatie is erg vergelijkbaar met individuele ophalingen en artikel 5.5.5.1 bepaalt dan ook dat dezelfde regels van toepassing zijn als bij onderafdeling 5.5.4.
Onderafdeling 5.5.6 gaat over de samenwerking en transparantie in de keten.
Artikel 5.5.6.1 bepaalt eerst en vooral dat als afval wordt afgevoerd naar verbranding of wordt verbrand, duidelijk moet zijn over wat voor soort restafval het gaat. Meer bepaald of het gaat om restafval van ophaalrondes, van individuele inzamelingen of van een afvalstoffenproducent die zelf naar een verwerker is gegaan.
Afhankelijk hiervan gelden namelijk verschillende regels. Artikel 5.5.6.2 bepaalt ook dat de spelers in de keten een uitgeschreven procedure moeten hebben om te voldoen aan de nieuwe regelgeving.
Artikel 5.5.6.3 stelt dat de nodige bewijsstukken moeten worden bijgehouden.
Vaak werken verschillende spelers in de afvalketen samen. Het afval van een bepaalde afvalstoffenproducent kan bijvoorbeeld door een IHM worden opgehaald, vervolgens bij een heel andere verwerker worden nagesorteerd en dan nog naar een verbrandingsinstallatie worden gebracht. Deze spelers moeten onderling afspraken kunnen maken om te zorgen dat het restafval voldoet aan de bepalingen van afdeling 5.5.
Artikel 5.5.6.4 bepaalt hoe die samenwerking kan worden vastgelegd.
Daarin kunnen de verantwoordelijkheden worden gedeeld en specifiek worden toegewezen. Door deze samenwerking is het mogelijk dat er secundaire afvalstoffenproducenten ontstaan. Door na te sorteren bijvoorbeeld wijzigt aard en samenstelling van de afvalstoffen en wordt degene die de nasortering heeft uitgevoerd ook secundaire afvalstoffenproducent. Het is evenwel natuurlijk niet de bedoeling dat de verplichtingen die reeds zijn vervuld bij de primaire afvalstoffenproducent dan opnieuw moeten plaatsvinden. Indien bijvoorbeeld reeds bij de primaire afvalstoffenproducenten controles zijn gebeurd op sorteerfouten en registraties in het non-conformiteitenregister, dan moet dit niet opnieuw gebeuren ten aanzien van de secundaire afvalstoffenproducent, toch niet indien dit past binnen een samenwerking onder de voorwaarden zoals voorzien in dit artikel.
Artikel 65 Op dit moment wordt het overgrote deel van de identificatieformulieren die bij elk transport van afvalstoffen aanwezig moeten zijn nog op papier aangemaakt. Er bestaat wel de mogelijkheid om digitale identificatieformulieren te gebruiken die afgeleverd worden door een systeem dat door de OVAM wordt goedgekeurd. Aangezien digitale identificatieformulieren een noodzakelijke schakel zijn voor de efficiënte tracering van afvalstoffen, leggen we in dit artikel op dat tegen 01/01/2023 alle identificatieformulieren verplicht digitaal zullen moeten zijn en afgeleverd zullen moeten worden door door de OVAM goedgekeurde systemen, op voorwaarde dat die gebruiksvriendelijk en efficiënt zijn. Tijdens de komende twee jaren hebben dienstverleners dan de mogelijkheid om hun systemen voor het afleveren van digitale identificatieformulieren te laten goedkeuren door de OVAM. Artikel 66 Om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen digitale en analoge identificatieformulieren voor niet gevaarlijke afvalstoffen en om te kunnen onderscheiden via welk systeem het identificatieformulier werd aangemaakt leggen we op dat het uniek nummer van digitale identificatieformulieren start met een drielettercode die het systeem identificeert.
Artikel 67 De Vlaamse Regering wil inzetten op het traceren van afvalstoffen en materialen. Daarom is het nodig om ook de geografische locatie van de start van het afvaltransport en de bestemming te kennen. Daarom leggen we op dat op het digitale identificatieformulier voor niet gevaarlijke afvalstoffen vanaf 01/01/2023 ook de locatie van de start van het transport wordt vermeld en de locatie van de bestemming van het transport. Deze locatiegegevens bieden een meerwaarde voor tracering van afvalstoffen en het handhaven op illegale praktijken doordat deze locatie kan gekoppeld worden aan vergunningengegevens van vergunde afvalverwerkers.
Artikel 68 Om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen digitale en analoge identificatieformulieren voor gevaarlijke afvalstoffen en om te kunnen onderscheiden via welk systeem het identificatieformulier werd aangemaakt leggen we op dat het uniek nummer van digitale identificatieformulieren start met een drielettercode die het systeem identificeert.
Artikel 69 De Vlaamse Regering wil inzetten op het traceren van afvalstoffen en materialen. Daarom is het nodig om ook de geografische locatie van de start van het afvaltransport en de bestemming te kennen. Daarom leggen we op dat op het digitale identificatieformulier voor gevaarlijke afvalstoffen vanaf 01/01/2023 ook de locatie van de start van het transport wordt vermeld en de locatie van de bestemming van het transport. Deze locatiegegevens bieden een meerwaarde voor tracering van afvalstoffen en het handhaven op illegale praktijken doordat deze locatie kan gekoppeld worden aan vergunningengegevens van vergunde afvalverwerkers.
Artikel 70 In artikel 6.1.1.4 is er een nog een verwijzing naar de mogelijkheid om te werken via een Ministerieel Besluit. Deze wordt dus geschrapt.
De aanpassingen aan artikel 6.1.1.4 hangen dus samen met het invoeren van de nieuwe afdeling 5.5.
Artikel 71 In dit artikel creëren we een nieuwe onderafdeling waarin we de procedure vastleggen die beheerders van een systeem voor het afleveren van digitale identificatieformulieren moeten volgen om een goedkeuring van het systeem door de OVAM te verkrijgen. We nemen hier ook de voorwaarden op waaraan dergelijke systemen moeten voldoen.
De belangrijkste voorwaarden hebben te maken met: ? Het gebruik van rechtsgeldige digitale handtekeningen; ? De verantwoordelijkheid voor het opmaken van het digitale identificatieformulier; ? De informatie die in het digitale identificatieformulier moet aanwezig zijn; ? Het regelen van de toegang tot de informatie op digitale identificatieformulieren. ? Het waarborgen van de integriteit van de informatie op het digitale identificatieformulier (ten einde fraude tegen te gaan); ? De archivering van de digitale informatie; ? Het verbieden van dubbel gebruik van analogen en digitale formulieren voor één transport; ? De interoperabiliteit tussen verschillende goedgekeurde systemen ? Het registeren van de gebruikers van het systeem Bij de ontwikkeling van systemen voor digitalisering wordt maximaal gebruik gemaakt van systemen en praktijken die al zijn ontwikkeld of worden toegepast bij de Vlaamse overheid.
De belangrijkste voorwaarde in het kader van de tracering van afvalstoffen is de toegang tot de informatie van de identificatieformulieren voor de inspectiediensten. Tot 01/01/2023 zullen de toezichthouders en inspectiediensten enkel toegang hebben tot de informatie van de gecontroleerde transporten. Op deze manier zorgen we ervoor dat gebruikers van digitale identificatieformulieren niet strenger behandeld worden of op een andere manier gecontroleerd worden als gebruikers van papieren identificatieformulieren. Vanaf 01/01/2023 zullen alle identificatieformulieren digitaal moeten zijn en zal de inhoud van alle identificatieformulieren beschikbaar worden voor de toezichthouders en inspectiediensten die deze informatie kunnen gebruiken voor handhavingsdoeleinden en de tracering van afvalstoffen. Zij dienen wel rekening te houden met het vertrouwelijk karakter van deze gegevens. Daarnaast zullen de producenten, inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars, vervoerders en verwerkers van de afvalstoffen die vervoerd worden toegang hebben tot de informatie die aanwezig is op de identificatieformulieren op het moment dat zij een kopie van het identificatieformulier ontvangen.
Artikel 72 Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 73 Na de aanmaak of actualisatie van een asbestinventarisattest word een retributie gevorderd. Het asbestinventarisattest wordt digitaal ontsloten. Zolang de inhoud van een afgeleverd asbestinventarisattest niet wijzigt, blijft deze onbeperkt retributievrij raadpleegbaar via de digitale ontsluiting. Het bedrag van de retributie moet de werkingskosten voor de OVAM dekken en zal bepaald worden via ministerieel besluit. Lineair met de indexering van werkingskosten is de indexeerbaarheid van de retributies voorzien volgens de bepaling in de tweede paragraaf.
De derde paragraaf van art. 9.2.1 beschrijft hoe procesmatig de vordering van de retributie zal verlopen. De vordering gebeurt niet rechtstreeks aan de opdrachtgever maar aan het bedrijf die het asbestinventarisattest in opdracht opstelde. Het opdrachthoudend bedrijf zal de retributie generiek incalculeren in haar facturatie voor de opmaak van het asbestinventarisattest aan de klant. In het geval een interne preventie-adviseur of milieucoördinator voor zijn werkgever een asbestinventarisattest opmaakte, zal de retributie gevorderd worden aan het bedrijf van de werkgever.
Art. 9.2.2. vermeldt dat er een retributie gevorderd wordt voor de behandeling van een aanvraagdossier tot erkende certificatie-instelling asbest. De vordering gebeurt aan de aanvragende entiteit.
Art. 9.2.3 vermeldt dat er een retributie gevorderd wordt voor het consulteren van de databank asbestinventarisatie.
Artikel 9.2.4. behoeft geen toelichting.
Artikel 74 Bijlage 2.2 wordt gewijzigd om ze in lijn te brengen met de wijzigingen aangebracht door dit besluit.
Artikel 75 Bijlage 5.2.10.A (afvalaanmeldingsformulier) wordt aangepast om het in lijn te brengen met Bijlage 2 van Richtlijn (EU) 2019/883.
Artikel 76 De bijlage 5.2.10.B (berekeningswijze bijdrage kostendekkingssysteem) werd geschrapt omdat deze methodiek niet toegepast wordt. De nieuwe bijlage 5.2.10.B bevat het integraal uit Bijlage 3 van Richtlijn (EU) 2019/883 overgenomen standaardmodel van het afvalontvangstbewijs.
Artikel 77 De nieuwe bijlage 5.2.10.C beschrijft de categorieën van kosten en netto-inkomsten verbonden aan de exploitatie en het beheer van havenontvangstvoorzieningen. Deze bijlage werd integraal overgenomen van Bijlage 4 van Richtlijn (EU) 2019/883.
De nieuwe bijlage 5.2.10.D bevat het model voor het vrijstellingscertificaat. Dit model werd integraal overgenomen van Bijlage 5 van Richtlijn (EU) 2019/883.
Artikel 78 Dit artikel zorgt voor een overgangsbepaling die de continuïteit met de huidige werking moet garanderen.
Systemen die reeds een goedkeuring van de OVAM ontvingen voor de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit blijven goedgekeurd. Op deze manier garanderen we dat er continuïteit is met de huidige manier van werken.
Artikel 79 Dit artikel zorgt voor een overgangsbepaling.
De inzamelaar, handelaar, makelaar van bedrijfsrestafval heeft een informatieplicht naar de klant. Hij moet de klant wijzen op de sorteerplicht. Er moet daarom reeds lang een contract zijn waarin de klant gewezen wordt op de selectief te houden fracties. In het nieuwe artikel 5.5.2.1 wordt vermeld dat in de contracten ook expliciet moet worden opgenomen dat deze fracties niet bij het restafval mogen. Het is evenwel niet de bedoeling dat alle bestaande contracten worden aangepast, aangezien dit een grote administratieve last met zich meebrengt. Het is wel de bedoeling dat dit expliciet vermeld wordt bij nieuwe contracten die worden afgesloten. Dit artikel zorgt voor deze geleidelijke overgang.
Artikel 80 We laten de bepaling rond het rechtstreeks doorgeven van analyseverslagen door de erkende laboratoria aan de OVAM pas ingaan vanaf 1 januari 2022 om de laboratoria en de OVAM voldoende tijd te geven hiervoor de nodige procedures uit te werken en toe te passen.
Artikel 81 De Europese kaderrichtlijn afval stelt 31 december 2023 voorop als deadline voor het scheiden van het bioafval van het restafval.
Artikel 82 Dit artikel zorgt voor een overgangsbepaling.
De overgangstermijn is noodzakelijk opdat de gehele sector voldoende ruim op voorhand de zekerheid heeft over wanneer deze verplichting tot sloopopvolging effectief van kracht wordt. Op die manier kunnen de verschillende actoren gesensibiliseerd worden zodat deze tijdig de nodige acties kunnen ondernemen om zich in orde te stellen.
Zo moeten de bouwheren bij de opmaak van een aanvraag voor sloopvergunning en bij het uitschrijven van de prijsvraag rekening houden met de verplichting tot sloopopvolging. De sloopbeheerorganisatie moet tijdig de nodige IT-toepassingen kunnen doorvoeren en investeren in eigen personeel en in de opleiding van deskundigen. Ook de standaardprocedures voor sloopopvolging zullen moeten worden aangepast.
Art. 39, 3° stelt dat de deskundige voor sloopopvolging een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie als vermeld in artikel 5.4.10 moet hebben. Deze verplichting voor de sloopdeskundige kan pas ingaan wanneer dit persoonscertificaat verplicht is voor het opstellen voor asbestattesten.
Artikel 83 Met de nieuwe richtlijn havenontvangstvoorzieningen moeten havens hun tariefsysteem veranderen. De havens starten internationaal liever op hetzelfde moment. Nederland probeert om op 1 januari 2022 te starten.
Bovendien moeten nieuwe afvalbeheersplannen worden opgemaakt en goedgekeurd. De havens moeten voldoende tijd hebben om die op te maken en te laten goedkeuren. Ook andere processen moeten met de nieuwe richtlijn aangepast worden, o.m. de elektronische aanmelding, afgiftebewijzen, enz. Enkele Europese tools (o.a. het maritieme elektronische systeem SafeSeaNet) moeten ook nog aangepast worden om de nieuwe richtlijn te faciliteren. Daarom gaat de bepaling pas in vanaf 1 januari 2022.
Artikel 84 Een van de taken van erkende certificatie-instellingen is het organiseren van een verplichte opleiding met praktijkgedeelte. Na deze opleiding wordt de kennis van de kandidaat asbestdeskundige inventarisatie getoetst in een eindexamen.
Om te komen tot een voldoende grote pool van gecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie bij de inwerkingtreding van de verplichtingen bij overdracht (onderafdeling 6.4 Materialendecreet), kan een certificatie-instelling opleidingen omtrent asbestinventarisatie die gevolgd zijn in de periode van drie maanden voor de aflevering van de eerste erkenning als certificatie-instelling, beschouwen als de opleiding vermeld in artikel 5.4.10, 2° van het Vlarema. Op deze manier kan een kandidaat certificatie-instelling asbest reeds drie maanden voor de formele ontvangst van haar erkenning als voorbereiding starten met het organiseren van de opleidingen met de verplichte inhoud voor kandidaat asbestdeskundigen inventarisatie. Na het formeel ontvangen van haar erkenning kan ze deze opleidingen honoreren als afdoende om de kandidaten toe te laten tot het eindexamen.
De nieuwe artikelen 5.4.3 tot en met 5.4.12 (erkenning en werking van certificatie-instelling asbest, afleveren persoons- en procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie) en artikel 5.4.15 (toegangsbeheer databank asbestinventarisatie) treden in werking op een door de minister te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2022.
Uitwerking van deze artikelen is immers nodig in het certificatiereglement en het inspectieprotocol om tot een werkbaar systeem te komen (bv. Technische uitwerking van de erkenningsvoorwaarden, één van de voorwaarden voor het behalen van een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie wat inhoudt dat zonder dit inspectieprotocol er geen persoonscertificaten kunnen afgeleverd worden, ... ) waardoor het zonder deze ministeriële besluiten niet mogelijk is om deze bepalingen in werking te laten gaan.
Artikel 85 Met uitzondering van het inwerking treden van de verplichte aanwezigheid van een asbestinventarisattest bij overdracht, treden de bepalingen met betrekking tot asbestinventarisatie in het decreet in werking bij publicatie van dit besluit.
Artikel 86 De datum van inwerkingtreding van de decretale bepalingen omtrent verplichtingen bij overdracht is afgestemd op de termijn waartegen een voldoende operationaliteit en capaciteit in de gehele marktwerking voor de opmaak van asbestinventarisattesten kan gegarandeerd worden.
Daarom dat gerekend wordt op 5 maanden na het afleveren van de eerste erkenning als certificatie-instelling asbest om de markt tijd te geven om over voldoende gecertificeerde (zowel persoons- als bedrijfs-) asbestdeskundige inventarisatie te beschikken. Om zekerheid te kunnen geven wanneer dit systeem op poten moet zijn is er ook een afbakening in de tijd: ongeacht de datum van de aflevering van de eerste erkenning treedt deze bepaling ten vroegste in werking op 1 maart 2022.
Om billijkheidsredenen geldt deze verplichting enkel voor onderhandse aktes en overeenkomsten tot overdracht van een toegankelijke constructie met risico-bouwjaar die gesloten worden vanaf deze datum.
Overdrachten waarvoor de onderhandse akte of overeenkomst al gesloten zijn voor deze datum vallen niet onder de verplichtingen van artikel 33/14 van het Materialendecreet waardoor ook de authentieke akte kan verleden worden zonder te moeten beschikken over een asbestinventarisattest.
Om een vlotte marktwerking voor collectieve gebouwen met mede-eigendom te garanderen, is een overgangsperiode van 3 jaar voorzien waartegen de mede-eigendom over een apart asbestinventarisattest voor de gemeenschappelijke delen moet beschikken. Tot dan volstaat de aanwezigheid van een asbestinventarisattest voor het private deel bij overdracht.
Artikel 87 De bepalingen rond de invoering van het non-conformiteitenregister treden pas in werking vanaf 1 september 2021 zodat er voldoende tijd is om de nodige IT-applicaties klaar te maken.
Artikel 88 Dit artikel behoeft geen toelichting.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR
Bijlagen Concordantietabel A voor omzetting van richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen in het Vlarema
Artikel in richtlijn (EU) 2018/851
Artikel in richtlijn 2008/98/EG in gewijzigde vorm
Artikel in voorliggend ontwerp van besluit
Artikel in Vlarema in gewijzigde vorm
Toelichting
Artikel 1, 1)
Artikel 1
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 2)
Artikel 2, lid 2, e)
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 3), a)
Artikel 3, 2bis Artikel 3, 2ter Artikel 3, 2quater
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 3), b)
Artikel 3, 4
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 3), c)
Artikel 3, 4bis
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 3), d)
Artikel 3, 9
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 3, e)
Artikel 3, 12
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 3), f)
Artikel 3, 15bis
Nvt
Nvt
Deze term wordt in de kaderrichtlijn enkel gebruikt in het artikel rond de rapportering van data aan de Europese Commissie. Er worden verder geen verplichtingen of andere afspraken aan verbonden. Daarom is het niet nodig deze definitie over te nemen in het materialendecreet of Vlarema.
Artikel 1, 3), g)
Artikel 3, 17bis
Artikel 12, 6°
Artikel 1.2.1, § 2, 60° /2
Artikel 1, 3), h)
Artikel 3, 21
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 4)
Artikel 4, 3
Reeds geïmplementeerd
Hoofdstuk 3
Dit hoofdstuk bevat de bepalingen met betrekking tot regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
Afdeling 5.1
Deze afdeling bevat bepalingen om kosten voor de inzameling van afvalstoffen door te rekenen aan huishoudens conform het principe de vervuiler betaalt.
Artikel 1, 5), a)
Artikel 5, 1
Reeds geïmplementeerd
Hoofdstuk 2
Dit hoofdstuk bevat de bepalingen die gelden voor bijproducten.
Artikel 1, 5), b)
Artikel 5, 2
Nvt
Nvt
Dit artikel houdt een opdracht in voor de Europese Commissie en kan dus niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 5), c)
Artikel 5, 3
Reeds geïmplementeerd
Hoofdstuk 2
Dit artikel voorziet de mogelijkheid criteria op te stellen voor bijproducten, conform de kaderrichtlijn.
Artikel 1, 6), a)
Artikel 6, 1
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 6), b)
Artikel 6, 2
Reeds geïmplementeerd
Hoofdstuk 2
Dit hoofdstuk bevat de bepalingen die gelden voor einde-afval.
Artikel 1, 6), c)
Artikel 6, 3
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet.
Artikel 1, 7), a)
Artikel 7, 1
Nvt
Nvt
Dit artikel houdt een opdracht in voor de Europese Commissie en kan dus niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 7), b)
Artikel 7, 2
Nvt
Nvt
Dit artikel houdt een opdracht in voor de Europese Commissie en kan dus niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 7), c)
Artikel 7
Nvt
Nvt
Dit artikel houdt een opdracht in voor de Europese Commissie en kan dus niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 8), a)
Artikel 8, 1
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 8), b)
Artikel 8, 2
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 8), c)
Artikel 8, 5
Nvt
Nvt
Dit artikel houdt een opdracht in voor de Europese Commissie en kan dus niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 9)
Artikel 8bis
Artikel 25, 26 en 29
Artikel 3.2.1.1, 3.2.1.2 en 3.2.2.1
Artikel 1, 10)
Artikel 9
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 11)
Artikel 10
Reeds geïmplementeerd
Afdeling 4.3 en 4.5
Artikel 1, 12), a)
Artikel 11
Nvt
Nvt
Dit artikel betreft slechts een wijziging van een titel in de kaderrichtlijn.
Artikel 1 12, b)
Artikel 11
Reeds geïmplementeerd en artikel 49 voor wat bouw- en sloopafval betreft
Afdeling 4.3
De erkenningen voor kringloopcentra ter ondersteuning van hergebruik zijn geregeld in het materialendecreet
Artikel 1, 12, c)
Artikel 11
Nvt
Nvt
Dit wordt behandeld in het uitvoeringsplan voor huishoudelijk en gelijkaardig bedrijfsafval
Artikel 1, 12, d)
Artikel 11
Nvt
Nvt
Het Vlaams Gewest kan geen beroep doen op deze uitzonderingsbepalingen.
Artikel 1, 12, e)
Artikel 11
Nvt
Nvt
Dit artikel houdt een opdracht in voor de Europese Commissie en kan dus niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 13
Artikel 11bis
Nvt
Nvt
Dit artikel betreft voorschriften inzake berekeningen van de mate waarin doelstellingen zijn verwezenlijkt. Deze voorschriften zullen worden gevolgd wanneer het Vlaams Gewest rapporteert aan de de Europese Commissie.
Artikel 1, 14)
Artikel 12
Reeds geïmplementeerd
Artikel 12.1 wordt omgezet via artikel 11, § 1, 1e lid van het materialendecreet, waarin een vergunningsplicht wordt opgelegd aan verwijderingshandelingen. Deze vergunning moet op basis van artikel 11, §§ 2 en 3 van het materialendecreet voldoen aan de vereisten van artikel 13 van de kaderrichtlijn afvalstoffen die zijn opgenomen in artikel 4, § 3, 2° van het materialendecreet.
Artikel 1, 15)
Artikel 14
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 16)
Artikel 18
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 17)
Artikel 20
Reeds geïmplementeerd
Artikel 4.3.1
Artikel 1, 18), a)
Artikel 21
Reeds geïmplementeerd
Artikel 4.3.2
Artikel 1, 18), b)
Artikel 21
Reeds geïmplementeerd
Artikel 3.4.6.2, 2e lid
Artikel 1, 18), c)
Artikel 21
Artikel 59
Artikel 5.2.13.1
Artikel 1, 19)
Artikel 22
Artikel 47 en 48
Artikel 4.3.1 en 4.3.2
Artikel 1, 20)
Artikel 27
Nvt
Nvt
De wijziging heeft betrekking op een opdracht voor de Europese Commissie die niet kan worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 21)
Artikel 28
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 22)
Artikel 29
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 23)
Artikel 30, lid 2
nvt
Dit artikel betreft een opdracht voor het Europees Milieuagentschap en moet niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 24)
Artikel 33
Nvt
nvt
Dit betreft een opdracht voor de Europese Commissie en kan niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 25), a)
Artikel 35
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 25), b)
Artikel 35
Nvt
Nvt
Artikel 7.2.3.2 en afdeling 7.3
Artikel 1, 26)
Artikel 36
Nvt
Nvt
Is omgezet in materialendecreet
Artikel 1, 27)
Artikel 37
Nvt
nvt
Dit heeft betrekking op de wijze van rapporteren en moet niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 28)
Artikel 38
Nvt
nvt
Dit betreft een opdracht voor de Europese Commissie en kan niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 29)
Artikel 38bis
Nvt
nvt
Dit betreft een opdracht voor de Europese Commissie en kan niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 30)
Artikel 39
Nvt
nvt
Dit betreft een opdracht voor de Europese Commissie en kan niet worden omgezet in Vlaamse wetgeving.
Artikel 1, 31)
Bijlage II
Artikel 46
Artikel 4.2.2
Artikel 1, 32)
Bijlagen IVbis en IVter
Nvt
Nvt
De mate waarin wordt tegemoet gekomen aan bijlage IVbis wordt besproken bij artikel 1, 4). De bijlage IVter is niet van toepassing op het Vlaamse Gewest.
Concordantietabel A voor omzetting van richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen in het materialendecreet
Artikel in richtlijn (EU) 2019/883
Artikel in voorliggend ontwerp van besluit
Artikel in Vlarema in gewijzigde vorm
Toelichting
Artikel 1
Nvt
Nvt
Moet niet worden omgezet
Artikel 2
Artikel 1212°
Artikel 1.2.1
De term "mariene hulpbronnen" in de Europese richtlijn is vervangen door "rijkdommen van de zee" omdat deze term minder verwarrend is.
Artikel 3
Artikel 58
Artikel 5.2.10.1
Artikel 4
Artikel 58
Artikel 5.2.10.2
Artikel 5
Artikel 58
Artikel 5.2.10.3, 5.2.10.4 en 5.2.10.5
Artikel 6
Artikel 58
Artikel 5.2.10.6
Artikel 7
Artikel 58
Artikel 5.2.10.7
Artikel 8
Artikel 58
Artikel 5.2.10.8
Artikel 9
Artikel 58
Artikel 5.2.10.9
Artikel 10 en 11
Nvt
Nvt
Is een federale bevoegdheid
Artikel 12
Nvt
Nvt
Moet niet omgezet worden
Artikel 13
Artikel 58
Artikel 5.2.10.2
Artikel 14
Nvt
Nvt
Is federale bevoegdheid
Artikel 15
Artikel 58
Artikel 5.2.10.9/1
Artikel 16 tem 26
Nvt
Nvt
Moet niet omgezet worden
Concordantietabel B voor omzetting van richtlijnen - (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen in het materialendecreet - (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG
Artikel in voorliggend ontwerp van besluit
Artikel in Vlarema in gewijzigde vorm (*) Indien niet in Vlarema, dan wordt dit apart vermeld
Artikel in Europese richtlijn 2018/851
Artikel in Europese richtlijn 2019/883
Artikel 1 - 11
Nvt
Nvt
Nvt
Artikel 12
Artikel 1.2.1
Artikel 1, 3)
Artikel 2
Artikel 13
Afdeling 2.2
Artikel 1, 5) en 6)
Artikel 14 - 15
Onderafdeling 2.3.1
Artikel 1, 5) en 6)
Artikel 16 - 22
Nvt
Nvt
Nvt
Artikel 23
Afdeling 2.6
Artikel 1, 5) en 6)
Artikel 24
Nvt
Nvt
Artikel 25
Artikel 3.2.1.1
Artikel 1, 8)
Artikel 26
Artikel 3.2.1.2
Artikel 1, 9)
Artikel 27
Artikel 3.2.1.3
Nvt
Nvt
Artikel 28
Nvt
Nvt
Nvt
Artikel 29
Artikel 3.2.2.1
Artikel 1, 9)
Artikel 30 - 44
Nvt
Nvt
Nvt
Artikel 45
Nvt
Nvt
Artikel 46
Artikel 4.2.2
Artikel 1, 31)
Artikel 47
Artikel 4.3.1
Artikel 1, 11)
Artikel 48
Artikel 4.3.2
Artikel 1, 11)
Artikel 49 - 58
Nvt
Nvt
Nvt
Artikel 59
Onderafdeling 5.2.13
Artikel 1, 18)
Artikel 60 - 74
Nvt
Nvt
Nvt
Artikel 75
Bijlage 5.2.10 A
Bijlage 2
Artikel 76
Bijlage 5.2.10 B
Bijlage 3
Artikel 77
Bijlage 5.2.10 C en D
Bijlage 4 en 5
Artikel 78-88
Nvt
Nvt
Nvt
_______ Nota's 1 IMO Resolutie MEPC.219(63) 2 IMO Resolutie MEPC.201(62) en IMO Resolutie MEPC.277(70) 3 Mededeling van de Europese Commissie, 01/04/2016, ref. 2016/C 115/05
RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving Advies 69.212/1, van 8 juni 2021 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen' Op 6 april 2021 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme verzocht binnen een termijn van dertig verlengd tot 8 juni 2021 dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 18 mei 2021. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Chantal BAMPS en Bert THYS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Wim GEURTS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur-afdelingshoofd.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 8 juni 2021. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 `tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA)' te wijzigen teneinde Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 `tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen', Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 `inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG' en de IMO-richtsnoeren om te zetten in Vlaamse regelgeving. Het VLAREMA wordt aangepast om de gescheiden inzameling en recyclage van een aantal afvalstoffen te bevorderen. Zo komt er een verplichte sloopopvolging van grote werven om de kwaliteit van gerecycleerde puingranulaten te verbeteren. Er wordt een verplichting ingevoerd om vanaf eind 2023 bioafval uit het restafval te weren bij alle huishoudens en bedrijven. Via de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid worden er inzamel- en recyclagedoelstellingen ingevoerd voor matrassen en worden de doelstellingen voor recyclage van afvalbanden verhoogd. Voor batterijen en accu's komen er nieuwe afspraken rond het stellen van waarborgen voor de financiering van de inzameling en recyclage. Er komen duidelijkere regels met betrekking tot uitgebreide producentenverantwoordelijkheid bij verkoop op afstand. De invoering van duidelijkere spelregels voor de ophaling van bedrijfsrestafval moet de gescheiden inzameling van recycleerbare fracties bij bedrijven verbeteren en een gelijk speelveld garanderen in de inzamelsector.
Nieuwe bepalingen maken de digitalisering van afvaltransportdocumenten mogelijk zodat de tracering van transport en verwerking van afval worden bevorderd. Ten slotte bevat het te nemen besluit de maatregelen die nodig zijn voor de asbestinventarisatie ter uitvoering van het actieplan asbestafbouw. 3.1. Uit de rubriek "Rechtsgronden" van de aanhef blijkt dat rechtsgrond voor de ontworpen regeling wordt gezocht in artikel 16.4.27 van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' (hierna: DABM) en in de artikelen 3, 6°, 9° en 17°, 5, 6, § 2, 9, 12, § 3 en § 4, 13, § 2, 13/1, 19, 21, 21/1, 22, 32, 33/3, 33/6, derde lid, 33/9, § 1, 33/10, § 3 en § 4, 33/11, derde lid, 33/14, § 5, 33/16, 36, 37, 39, § 1, § 2 en § 3, 40, § 1, § 2 en § 3, 41, en 66, § 1, vijfde, zesde en zevende lid, en § 3, van het decreet van 23 december 2011 `betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen' (hierna: Materialendecreet).
Bij de adviesaanvraag werd bovendien de volgende rechtsgrondentabel gevoegd:
Wijziging besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 1
Bijlage VIII
Artikel 16.4.27, derde lid DABM
Art. 2
Bijlage XXXVI
Artikel 16.4.27, derde lid DABM
Wijziging Vlarema
Art. 3
Art. 1.1.1
Omzetting RL, geen rechtsgrond
Art. 4
Art. 1.2.1
definities geen rechtsgrond
Art. 5
Art. 2.2.1
Art. 39 MD
Art. 2.2.2
Art. 39 MD
Art. 6
Art. 2.3.1.1
Art. 39 MD
Art. 2.3.1.2
Art. 39 MD
Art. 2.3.1.3
Art. 39 MD
Art. 2.3.1.3/1
Art. 39 MD
Art. 2.3.1.3/2
Art. 39 MD
Art. 2.3.1.3/2
Art. 39 MD
Art. 7
Art. 2.3.1.3/2
Art. 39 MD
Art. 8
Art. 2.3.2.1, § 2
Art. 39 MD
Art. 9
Art. 2.3.2.2
Art. 39 MD
Art. 10
Art. 2.3.3.1
Art. 39 MD
Art. 2.3.3.2
Art. 39 MD
Art. 2.3.3.3
Art. 39 MD
Art. 11
Art. 2.4.1.3
Art. 40 MD
Art. 12
Art. 2.4.2.2
Art. 40 MD
Art. 13
Art. 2.4.2.3, § 2
Art. 40 MD
Art. 14
Art. 2.4.2.3, § 3
Art. 40 MD
Art. 15
Art. 2.6.1
Art. 39 MD
Art. 2.6.2
Art. 39 MD
Art. 2.6.3
Art. 39 MD
Art. 2.6.4
Art. 39 MD
Art. 2.6.5
Art. 39 MD
Art. 16
Art. 3.1.1
Art. 21 MD
Art. 17
Art. 3.2.1.1
Art. 21 en 21/1 MD
Art. 18
Art. 3.2.1.2, § 2, eerste lid
Art. 21 MD
Art. 19
Art. 3.2.1.3, § 1
Art. 21 MD
Art. 20
Art. 3.2.1.5
Art. 21 MD
Art. 21
Art. 3.2.1.6
Art. 21 MD
Art. 22
Art. 3.2.2.1
Art. 21 en 21/1 MD
Art. 23
Art. 3.4.1.1
Art. 21 MD
Art. 24
Art. 3.4.1.2
Art. 21 MD
Art. 25
Art. 3.4.3.2
Art. 21 MD
Art. 26
Art. 3.4.3.4
Art. 21 MD
Art. 27
Art. 3.4.4.15
Art. 21 MD
Art. 28
Art. 3.4.5.1
Art. 21 MD
Art. 29
Art. 3.4.5.3
Art. 21 MD
Art. 30
Art. 3.4.5.6
Art. 21 MD
Art. 31
Art. 3.4.6.2
Art. 21 MD
Art. 32
Art. 3.4.6.4
Art. 21 MD
Art. 33
Art. 3.4.8.1
Art. 21 MD
Art. 34
Art. 3.4.8.2
Art. 21 MD
Art. 35
Art. 3.4.8.3
Art. 21 MD
Art. 36
Art. 3.5.1
Art. 21 MD
Art. 3.5.2
Art. 21 MD
Art. 3.5.3
Art. 21 MD
Art. 37
Art. 4.1.1
Art. 3, 17° MD
Art. 38
Art. 4.1.2
Art. 3, 9° en 22 MD
Art. 39
Art. 4.2.2
Art. 3, 23° MD
Art. 40
Art. 4.3.1
Artikel 9, § 1, derde lid MD
Art. 41
Art. 4.3.2
Artikel 9, § 1, derde lid MD
Art. 42
Art. 4.3.3
Artikel 13/1 MD
Art. 43
Art. 4.3.4
Artikel 9, § 1, derde lid MD
Art. 44
Art. 4.3.5
Artikel 13/1 MD
Art. 45
Art. 4.5.2
Artikel 9 MD
Art. 46
Art. 5.2.4.2, § 1
Art. 22 en 32 MD
Art. 47
Art. 5.2.4.5, § 1
Art. 22 en 32 MD
Art. 48
Art. 5.2.4.7
Art. 22 en 32 MD
Art. 49
Art. 5.2.8.5, § 2
Art. 22 en 32 MD
Art. 50
Art. 5.2.10.1
Art. 22 en 32 MD
Art. 5.2.10.2
Art. 22 en 32 MD
Art. 5.2.10.3
Art. 22, 32 en 41 MD
Art. 5.2.10.4
Art. 22 en 32 MD
Art. 5.2.10.5
Art. 22, 32 en 41 MD
Art. 5.2.10.6
Art. 22 en 32 MD
Art. 5.2.10.7
Art. 22 en 32 MD
Art. 5.2.10.8
Art. 41 MD
Art. 5.2.10.9
Art. 22, 32 en 41 MD
Art. 5.2.10.9/1
Art. 22 en 32 MD
Art. 51
Art. 5.2.13.1
Art. 22 en 32 MD
Art. 52
Art. 5.2.14.1
Art. 22 en 32 MD
Art. 5.2.14.2
Art. 22 en 32 MD
Art. 53
Art. 5.3.3.4
Art. 36 +37 MD
Art. 54
Art. 5.3.13.2
Art. 5 MD
Art. 55
Art. 5.4.1
Art. 33/6, derde lid + art. 33/10, § 3 MD
Art. 5.4.2
Art. 33/9, § 1 + Art. 33/14, § 5 MD
Art. 5.4.3
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.4
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.5
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.6
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.7
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.8
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.9
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.10
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.11
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.12
Art. 33/16 MD
Art. 5.4.13
Art. 19 MD
Art. 5.4.14
Art. 33/10, § 4 MD
Art. 5.4.15
Art. 33/10, § 4 MD
Art. 5.4.16
Art. 33/10, § 3 + art. 33/11 MD
Art. 56
Art. 5.5.1.1
Art. 9 MD
Art. 5.5.2.1
Art. 9 MD
Art. 5.5.2.2
Art. 9 MD
Art. 5.5.2.3
Art. 9 MD
Art. 5.5.2.4
Art. 9 MD
Art.5.5.3.1
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.2
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.3
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.4
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.5
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.6
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.7
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.8
Art. 9 MD
Art. 5.5.3.9
Art. 9 MD
Art. 5.5.4.1
Art. 9 MD
Art. 5.5.4.2
Art. 9 MD
Art. 5.5.4.3
Art. 9 MD
Art. 5.5.4.4
Art. 9 MD
Art. 5.5.4.5
Art. 9 MD
Art. 5.5.4.6
Art. 9 MD
Art. 5.5.5.1
Art. 9 MD
Art. 5.5.6.1
Art. 9 MD
Art. 5.5.6.2
Art. 9 MD
Art. 5.5.6.3
Art. 9 MD
Art. 5.5.6.4
Art. 9 MD
Art. 57
Art. 6.1.1.2, § 1, vierde lid
Art. 6 § 2 MD
Art. 58
Art. 6.1.1.2, § 2, eerste lid, 1°
Art. 6 § 2 MD
Art. 59
Art. 6.1.1.2, § 2, eerste lid, 8°
Art. 6 § 2 MD
Art. 60
Art. 6.1.1.2, § 2, tweede lid, 1°
Art. 6 § 2 MD
Art. 61
Art. 6.1.1.2, § 2, tweede lid, 11°
Art. 6 § 2 MD
Art. 62
Art. 6.1.1.4
Art. 9 + 10 MD
Art. 63
Art. 6.1.5.1 t.e.m. 6.1.5.8
Art. 6 § 2 MD
Art. 64
Opschrift hoofdstuk 9
Art. 65
Art. 9.2.1
Art. 66, § 1, vijfde lid + Art. 66, § 3 MD
Art. 9.2.2
Art. 66, § 1, zevende lid + Art. 66, § 3 MD
Art. 9.2.3
Art. 66, § 1, zesde lid + Art. 66, § 3 MD
Art. 9.2.4
Art. 66, § 3 MD
Art. 66
Bijlage 2.2
Art. 39 en 40
Art. 67
Bijlage 5.2.10.A
Art. 22 en 32 MD
Art. 68
Bijlage 5.2.10.B
Art. 22 en 32 MD
Art. 69
Bijlage 5.2.10.C
Art. 22 en 32 MD
Bijlage 5.2.10.D
Art. 70
Overgangsbepaling
Art. 71
Overgangsbepaling
Art. 72
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 73
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 74
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 75
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 76
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 77
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 78
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 79
Uitvoeringsbepaling
Hiermee kan worden ingestemd onder voorbehoud van het volgende. 3.2.1. Voor de artikelen 1 en 2 van het ontwerp kan bijkomend rechtsgrond worden gevonden in artikel 16.1.2, 1°, f), DABM. 3.2.2. Artikel 40, § 1, van het Materialendecreet biedt mee rechtsgrond voor de artikelen 5, 6 en 7 van het ontwerp. 3.2.3. Artikel 15 van het ontwerp ontleent bijkomend rechtsgrond aan artikel 40, § 1, van het Materialendecreet. 3.2.4. Artikel 21 van het ontwerp legt verplichtingen op aan beheerders van onelinemarktplaatsen. Artikel 4, 6°, van het ontwerp voegt aan het VLAREMA een omschrijving toe van "onlinemarktplaats"1.
Artikel 4, 9°, van het ontwerp vervangt in het VLAREMA de definitie van "producent" zodat voortaan ook de persoon die "door gebruik van een online marktplaats" een product verkoopt op het grondgebied, als producent wordt omschreven.
Artikel 21 van het ontwerp voegt artikel 3.2.1 toe aan het VLAREMA en ontleent volgens de concordantietabel hiervoor rechtsgrond aan artikel 21 van het Materialendecreet.
Artikel 21, § 1, eerste lid van het Materialendecreet luidt: "Om preventie, hergebruik, recyclage en andere nuttige toepassingen van afvalstoffen te stimuleren kan de Vlaamse Regering maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt, verkoopt of invoert (producent van het product), een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid draagt." De in het voornoemde artikel opgenomen machtigingen hebben enkel betrekking op de personen die in deze bepaling zijn vermeld. De beheerder van een onlinemarktplaats past niet binnen de categorieën van personen die aldaar worden opgesomd. Bijgevolg is er geen rechtsgrond voorhanden voor artikel 21 dat dient te worden weggelaten uit het ontwerp. De voornoemde definities moeten dienovereenkomstig worden aangepast. 3.2.5. Artikel 30 van het ontwerp ontleent eveneens rechtsgrond aan artikel 21/1, § 1, 3°, van het Materialendecreet. 3.2.6. Artikel 53 ontleent rechtsgrond aan artikel 5 van het Materialendecreet in plaats van aan de artikelen 36 en 37 van dat decreet. 3.2.7. Het ontworpen artikel 5.4.11 VLAREMA (artikel 55 van het ontwerp) vindt rechtsgrond in artikel 33/10, § 3, laatste lid, van het Materialendecreet, in plaats van in artikel 33/16 van dat decreet. 3.2.8. Het ontworpen artikel 5.4.13 VLAREMA (artikel 55 van het ontwerp), dat de oprichting regelt van een sectorraad asbest, kan geen rechtsgrond ontlenen aan artikel 19 van het Materialendecreet. Bij gebrek aan een deugdelijke rechtsgrond dient de ontworpen bepaling te worden weggelaten uit het ontwerp. 3.2.9. Voor artikel 56 van het ontwerp kan bijkomend rechtsgrond worden gevonden in artikel 22 van het Materialendecreet. 3.2.10. De artikelen 77 en 78 van het ontwerp ontlenen rechtsgrond aan artikel 29 van het decreet van 29 maart 2019 `tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen'. 3.2.11. Voor de in de ontworpen regeling aan OVAM toegekende taken (bijvoorbeeld in de artikelen 10, 15, 55 en 63 van het ontwerp) kan rechtsgrond worden ontleend aan artikel 10.3.4, § 6, DABM. VORMVEREISTEN 4. Gevraagd of, gelet op de verwerkingen van persoonsgegevens die terug te vinden zijn in de ontworpen regeling, het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit werd ingewonnen, antwoordde de gemachtigde: "Bij artikel 10/1 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer werd de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens opgericht. De Vlaamse toezichtcommissie (VTC) is een autonome dienst met rechtspersoonlijkheid en is als toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 36, lid 4, van de AVG verantwoordelijk voor het toezicht op de toepassing van de AVG door de instanties. Ingevolge artikel 51, lid 1, van de AVG kan immers elke lidstaat één of meer onafhankelijke overheidsinstanties, verantwoordelijk voor het toezicht op de toepassing van deze verordening, oprichten.
Sinds de bekendmaking van de aanstelling van de leden van de VTC door de Vlaamse Regering in het Belgisch Staatsblad d.d. 29 maart 2019, is de VTC ingevolge artikel 10/4, § 1, van voornoemd decreet bevoegd om hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van het Vlaams Parlement of de Vlaamse Regering adviezen te verstrekken omtrent elke aangelegenheid met betrekking tot de verwerkingen van persoonsgegevens. Er werd advies gevraagd aan de VTC waarbij het ontwerp is getoetst aan de AVG." Uit dit antwoord blijkt dat de ontworpen regeling niet voor advies is voorgelegd aan de federale Gegevensbeschermingsautoriteit, maar enkel aan de Vlaamse Toezichtcommissie.
In advies 61.267/2/AV van 27 juni 2017 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 3 december 2017 `tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit',2 heeft de algemene vergadering van de afdeling Wetgeving uiteengezet dat noch de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG),3 noch de bevoegdheidsverdelende regels eraan in de weg staan dat in eenzelfde lidstaat meerdere toezichthoudende autoriteiten worden opgericht. In dat advies wordt gesteld dat de gemeenschappen en gewesten autoriteiten kunnen oprichten die toezicht houden op de naleving van de `specifieke' regels die de deelstaten ter uitvoering van de AVG hebben vastgesteld inzake de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten die onder hun bevoegdheid vallen.4 Het verlenen van de bevoegdheid aan die autoriteiten om adviezen te geven, teneinde te voldoen aan de verplichting die voortvloeit uit de verordeningsbepalingen, valt daar ook onder. Zoals echter eveneens in het voormelde advies is uiteengezet, is het de Gegevensbeschermingsautoriteit, opgericht bij de wet van 3 december 2017, die belast is met het toezicht op de naleving van de `algemene' regels inzake de verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van de algemene regels die de federale overheid ter uitvoering van de AVG heeft vastgesteld.5 Daaronder valt ook de bevoegdheid om, wat die regels betreft, advies te geven teneinde te voldoen aan de voormelde adviesverplichting. Hieruit volgt dat met betrekking tot de ontworpen regeling niet zal kunnen worden volstaan met het inwinnen van het advies van uitsluitend de Vlaamse Toezichtcommissie.
De conclusie is dan ook dat het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit alsnog moet worden ingewonnen vooraleer het ontwerp doorgang kan vinden.
ONDERZOEK VAN DE TEKST ALGEMENE OPMERKINGEN 5. Door de ontworpen regeling wordt de gedeeltelijke omzetting in interne regelgeving beoogd van Richtlijn (EU) 2018/851 en Richtlijn (EU) 2019/883. 5.1. Richtlijn (EU) 2018/851 werd eerder al op gebrekkige wijze omgezet bij diverse besluiten van de Vlaamse Regering.6 Het voorliggende ontwerp beoogt te remediëren aan deze gebrekkige omzetting, nu een door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedure7 lopende is.
Artikel 2.1, tweede lid, van Richtlijn (EU) 2018/851 bepaalt dat, wanneer de lidstaten omzettingbepalingen aannemen, in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn wordt verwezen, waarbij de methoden voor deze verwijzingen door de lidstaten worden vastgesteld.
Overeenkomstig aanwijzing 148, 4°, van de Vlaamse omzendbrief betreffende de Wetgevingstechniek VR 2019/4 moet artikel 3 van het ontwerp worden aangevuld met de vermelding dat ook Richtlijn (EU) 2018/851 gedeeltelijk in de interne regelgeving wordt omgezet.
Tevens dient erop te worden gewezen dat uit de met de gemachtigde gevoerde communicatie blijkt dat er fouten voorkomen in de bij de adviesaanvraag gevoegde concordantietabellen betreffende de omzetting van Richtlijn (EU) 2018/851. Deze fouten dienen te worden gecorrigeerd.8 5.2.1. Uit de bij de adviesaanvraag gevoegde concordantietabellen blijkt dat artikel 50 van het ontwerp de omzetting beoogt van artikel 13 van Richtlijn (EU) 2019/883.
Over artikel 13.2, d) van voornoemde richtlijn gaf de gemachtigde de volgende toelichting: "d) werd nog niet omgezet. Dit zal gebeuren door middel van de volgende aanvulling in art. 5.2.10.9, § 2: `Als de vrijstelling wordt toegekend, geeft de OVAM een vrijstellingscertificaat af op basis van het formaat dat is opgenomen in bijlage 5.2.10.D, waarmee wordt bevestigd dat het schip voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden en voorschriften voor de toepassing van de vrijstelling en waarin de duur van de vrijstelling is vermeld. De informatie uit dit vrijstellingscertificaat en de eventuele opheffing van de vrijstelling worden door de OVAM, via het Belgisch centraal beheersysteem en SafeSeaBEL, elektronisch gemeld en actueel gehouden in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.'" Met deze aanvulling kan worden ingestemd. 5.2.2. Het ontworpen artikel 5.2.10.4, VLAREMA (artikel 50 van het ontwerp), regelt de procedure voor de aanneming van "plannen voor de ontvangst en verwerking van afval van schepen". Deze bepaling beoogt mee de omzetting van artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/883 dat enerzijds aangeeft wat kan worden verstaan onder een "aanzienlijke wijziging in de exploitatie van de haven" en anderzijds voorschrijft dat, bij een aanzienlijke wijziging, het plan opnieuw moet worden goedgekeurd.
De voornoemde richtlijnbepaling lijkt op dit punt niet correct te zijn omgezet, nu het ontworpen artikel 5.2.10.4, § 3, VLAREMA bepaalt dat aanzienlijke wijzigingen worden gemeld aan OVAM en dat op basis van de gemelde wijzigingen OVAM beslist of een nieuw plan moet worden ingediend, terwijl uit de richtlijnbepaling volgt dat bij aanzienlijke wijzigingen in de exploitatie een nieuw plan moet worden goedgekeurd.
De ontworpen bepaling dient dan ook te worden afgestemd op de richtlijnbepaling waarvan de omzetting wordt beoogd. 6. Het ontwerp bevat tal van delegaties van verordenende bevoegdheid aan de minister. Zoals de Raad van State in het verleden reeds meermaals heeft opgemerkt, kan het toekennen van een verordenende bevoegdheid door de Vlaamse Regering aan een van haar leden, enkel toelaatbaar worden geacht in zoverre die delegatie slechts regels van bijkomstige aard of van beperkt belang betreft.
Een aantal van die delegatiebepalingen kunnen moeilijk als bijkomstig of detailmatig worden beschouwd. Meer in het bijzonder gaat het om de delegaties in het ontworpen artikel 2.2.2 VLAREMA (artikel 5 van het ontwerp) waarbij de minister wordt gemachtigd om de nadere regels voor de vorm en de inhoud van het register en voor de registratieprocedure vast te stellen, om te bepalen welke informatie beschikbaar moet zijn om de conformiteit aan te tonen en om de nadere regels voor de schrapping uit het register vast te stellen.9 Lijken evenmin betrekking te hebben op bijkomstige of detailmatige aangelegenheden: het ontworpen artikel 4.3.3, § 3/1, van hetzelfde besluit (artikel 42, 5°, van het ontwerp), waarbij de minister wordt gemachtigd om de attestering, vermeld in het eerste lid, verder uit te werken in een standaardprocedure tracering, het ontworpen artikel 5.4.3, derde lid, van hetzelfde besluit (artikel 55 van het ontwerp) waarbij de minister wordt gemachtigd tot het verder uitwerken van de erkenningsvoorwaarden in een certificatiereglement10, het ontworpen artikel 5.4.8, tweede lid, van hetzelfde besluit (artikel 55 van het ontwerp) in zoverre de delegatie betrekking heeft op de tarieven die kunnen worden gevraagd voor de aldaar bedoelde taken11 en de ontworpen artikelen 5.4.10, vijfde lid, en 5.4.12, laatste lid, van hetzelfde besluit (artikel 55 van het ontwerp) waarbij de minister wordt gemachtigd om "minstens" een aantal elementen op te nemen in een certificatiereglement.
De talrijke vrij ruim omschreven delegaties die in het ontwerp voorkomen, dienen in het licht van het voornoemde beginsel te worden begrepen en zullen derhalve niet kunnen worden aangewend om bijvoorbeeld in een ministerieel besluit bijkomende toepassingsvoorwaarden van de ontworpen regeling op te leggen of om erin aangelegenheden te regelen die niet als zijnde bijkomstig of detailmatig vallen aan te merken.
Het gegeven dat de betrokken aangelegenheid in voorkomend geval slechts summier is geregeld in het voorliggende ontwerp kan geen verantwoording bieden voor een ruimere uitlegging van de aldus aan de minister gedelegeerde bevoegdheden.
De stellers van het ontwerp doen er bijgevolg goed aan om na te gaan of voormelde delegatiebepalingen wel beantwoorden aan hetgeen voorafgaat en of deze niet het best nauwer worden afgebakend of erin niet beter moet worden tot uitdrukking gebracht dat de aan de minister gedelegeerde bevoegdheid effectief beperkt van aard is.
Op zijn minst moeten in de ontworpen bepalingen de grenzen worden vastgelegd waarbinnen, of de criteria op grond waarvan, de minister zijn regelgevende bevoegdheid kan uitoefenen. Indien dat niet mogelijk is, moet van de ontworpen bepalingen worden afgezien.
BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef 7. Rekening houdend met hetgeen met betrekking tot de rechtsgrond voor de ontworpen regeling is opgemerkt sub 3.1 en 3.2.11 dient onder de rubriek "Rechtsgronden" eveneens te worden verwezen naar de artikelen 10.3.4, § 6, en 16.1.2, 1°, f), DABM, dient de verwijzing naar de artikelen 12, § 3 en § 4, 33/3, 36 en 37 van het Materialendecreet te worden geschrapt, dient een verwijzing naar de artikelen 3, 23°, 10 en 66, § 3, van hetzelfde decreet te worden toegevoegd en moet tevens worden verwezen naar artikel 29 van het decreet van 29 maart 2019.
Artikel 2 8. Artikel 2 van het ontwerp voegt aan het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 `tot uitvoering van titel XV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' een nieuwe bijlage XXXVI toe.Die bijlage omschrijft de lijst van milieu-inbreuken met betrekking tot bijlage 2 van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en Binnenvaart van 9 september 1996 (hierna: Rijnverdrag).12 Artikel 16 van het Rijnverdrag bepaalt dat de Verdragsluitende Staten de op hun grondgebied begane overtredingen vervolgen van de in dit Verdrag en zijn Uitvoeringsregeling13 vastgelegde ge- en verboden overeenkomstig de desbetreffende nationale regelingen.14-15 8.1. Met het Rijnverdrag en de wijziging ervan werd door het Vlaamse Gewest instemming verleend respectievelijk bij het decreet van 9 mei 2008 `houdende instemming met het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, aangenomen in Straatsburg op 9 september 1996 door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, alsmede met zijn bijlage 1 en 2 en de bij bijlage 2 horende aanhangsels I tot en met V' en bij het decreet van 20 november 2020 `tot instemming met de wijziging van het Verdrag van 9 september 1996 inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI), aangenomen op 22 juni 2017 door de Conferentie van Verdragsluitende Partijen, alsmede van zijn bijlage 2 en van de bij bijlage 2 horende aanhangsels I tot en met V'.
Het voornoemde verdrag met de bijlage 2 werden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 oktober 2009.16 De wijziging van het verdrag is (nog) niet bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.17 Artikel 16.1.2, 1°, DABM omschrijft een `milieu-inbreuk' als een gedraging, in strijd met een voorschrift dat wordt gehandhaafd met toepassing van titel XVI DABM en somt de voorwaarden op waaraan die gedraging moet beantwoorden. Eén van deze voorwaarden is dat de gedraging moet zijn opgenomen in een lijst, te bepalen door de Vlaamse Regering.
Artikel 16.4.27, laatste lid, DABM stelt dat de lijst van de milieu-inbreuken een omschrijving moet bevatten van de juridische basis en van de concrete wettelijke verplichting. 8.2. Aangaande de in de ontworpen bijlage 2 opgenomen lijst met milieu-inbreuken wordt door de gemachtigde de volgende duiding gegeven: "Deze lijst van milieu-inbreuken [betreft] de oorspronkelijke bepalingen van het Verdrag. Er is geen sprake van wijzigingen. Het oorspronkelijke verdrag is in werking getreden op 1 november 2009.
Deze worden nu gedepenaliseerd." 8.3. Er dient te worden opgemerkt dat niet alle milieu-inbreuken uit de ontworpen bijlage betrekking hebben op de in het Belgisch Staatsblad van 22 oktober 2009 bekendgemaakte bijlage 2 van het Rijnverdrag.
Gevraagd op welke versie van bijlage 2 van het Rijnverdrag de ontworpen bijlage dan betrekking heeft en wanneer deze is bekendgemaakt, verwijst de gemachtigde naar de op 22 oktober 2009 in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte bijlage waaraan bij decreet van 9 mei 2008 instemming werd verleend.
Vermits de verplichtingen van de artikelen 3.03 en 3.04 van de ontworpen bijlage 2 verschillen van deze van de op 22 oktober 2009 in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte bijlage 2, dienen de stellers van het ontwerp na te gaan of in het licht van de rechtspraak van het Hof van Cassatie volgens welke verplichtingen pas kunnen worden tegengeworpen aan particulieren indien deze zijn bekendgemaakt en a fortiori het niet naleven van verplichtingen dan ook slechts als milieu-inbreuk kunnen worden gekwalificeerd indien deze zijn bekendgemaakt, in casu aan deze voorwaarde is voldaan. 8.4. Artikel 9.03, derde lid, van de ontworpen bijlage 2 bepaalt dat de exploitanten van passagiersschepen die over boordzuiveringsinstallaties beschikken welke voldoen aan Aanhangsel V, zelf op passende wijze dienen te zorgen voor de correcte afgifte van het zuiveringsslib tegen ontvangstbewijs volgens de nationale voorschriften.
De gemachtigde bevestigde dat deze bepaling niet beantwoordt aan de in artikel 16.1.2, 1°, DABM gegeven omschrijving van een milieu-inbreuk, maar een handeling als bedoeld in artikel 16.6.3 DABM betreft en bijgevolg uit de ontworpen bijlage geschrapt dient te worden.
Hiermee kan worden ingestemd.
Artikelen 6 en 7 9. In het ontworpen artikel 2.3.1.3/2, § 3, derde lid, VLAREMA wordt bepaald dat de producent OVAM jaarlijks op elektronische wijze de analyses bezorgt die de conformiteit met het ministerieel besluit overeenkomstig onderafdeling 2.3.6 aantonen.
Gevraagd welk ministerieel besluit in de ontworpen bepaling wordt bedoeld, antwoordde de gemachtigde: "Hiermee wordt het ministerieel besluit bedoeld waarvan sprake in Vlarema art. 2.3.6.1 § 2. We stellen voor het ontworpen § 3, derde lid te herformuleren als `De producent bezorgt de OVAM ook jaarlijks op elektronische wijze de analyses die de conformiteit met het ministerieel besluit in uitwerking van artikel 2.3.6.1, § 2 aantonen.'" De suggestie van de gemachtigde kan worden bijgetreden.
Artikel 8 10. In het ontworpen artikel 2.3.2.1, § 2, tweede lid, VLAREMA wordt bepaald dat bij twijfel een tegenproef met een chemische analyse op pak via GC-MS bepaalt of de normen in bijlage 2.3.2.A niet zijn overschreden en dat het eenheidsreglement voor gerecycleerde granulaten de proefmethode en de conformiteitscontrole van de pak-spraytest vermeldt.
In het belang van de rechtszekerheid dient te worden verduidelijkt wat moet worden verstaan onder een "pak-spraytest". Het verdient bijgevolg aanbeveling een omschrijving van de desbetreffende test op te nemen in de ontworpen regeling waarbij een vrije toegankelijkheid tot de betrokken analyse, die wordt bekendgemaakt, wordt gegarandeerd.
Bovendien dient te worden benadrukt dat, in zoverre bij deze omschrijving zou worden verwezen naar een technische norm, de Raad van State, afdeling Wetgeving, in het verleden al herhaaldelijk heeft gewezen op het probleem dat technische normen waarnaar wordt verwezen in wet- en regelgeving, niet in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet, dat ze veelal niet in het Nederlands en in het Frans beschikbaar of vertaald zijn en dat ze veelal enkel tegen betaling zijn te raadplegen.
Daarbij werd benadrukt dat het knelpunt van de ontbrekende bekendmaking van technische normen waarnaar wordt verwezen in de interne rechtsorde, op een horizontale manier zou moeten worden opgelost, dat indien daarbij zou worden afgeweken van de gangbare wijze van bekendmaking van normen in het Belgisch Staatsblad erop zal moeten worden toegezien dat de uitgewerkte wijze van bekendmaking van de betrokken technische normen beantwoordt aan de essentiële randvoorwaarden inzake toegankelijkheid en kenbaarheid van een officiële bekendmaking, dat hierbij de beschikbaarheid van een Nederlandse versie van de betrokken normen essentieel is en dat zolang er geen dergelijke wettelijke regeling is tot stand gekomen, in de ontworpen regeling wordt verwezen naar een norm die niet overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet is bekendgemaakt en die bijgevolg niet tegenwerpbaar is.
Artikel 10 11. Het ontworpen artikel 2.3.3.3, § 2, VLAREMA bepaalt dat de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen onderworpen is aan het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende middelen en dat dit kwaliteitsgarantiesysteem wordt beheerd door OVAM. Het ontworpen artikel 2.3.3.3, § 6, VLAREMA bepaalt dat het Algemeen Reglement van de Certificering wordt goedgekeurd bij ministerieel besluit en bij uittreksel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en dat het bestaat uit een organisatorisch deel waarin voorwaarden voor de certificeringsinstellingen zijn opgenomen en uit een uitvoerend deel met voorwaarden voor de inrichtingen voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen.
Dienaangaande wordt door de gemachtigde de volgende toelichting gegeven: "Het `kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen - Bodemverbeterende Middelen' is uitgewerkt in hoofdstuk 5 van het Algemeen Reglement van de Certificering. Aangezien het kwaliteitsgarantiesysteem moet worden vastgesteld bij ministerieel besluit, wordt het Algemeen Reglement van de Certificering bij ministerieel besluit vastgelegd.
De erkenningscriteria, aanvraagprocedure, beoordeling en intrekking van de erkenning worden beschreven in hoofdstuk 4 van het Algemeen Reglement van de Certificering. De certificeringsinstellingen worden erkend door de bevoegde minister op basis van een auditverslag. Op basis van een tweejaarlijkse audit, uitgevoerd door een onafhankelijke auditor die door de OVAM wordt aangewezen, evalueert de OVAM of de certificeringsinstelling nog voldoet aan de erkenningscriteria. Indien niet langer aan de erkenningsvoorwaarden is voldaan, verzoekt de OVAM aan de bevoegde minister om de erkenning in te trekken." Er dient te worden opgemerkt dat thans het ministerieel besluit van 14 februari 2019 `houdende het Algemeen Reglement van de Certificering', bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 april 2019, van toepassing is en dat het volgens de op haar website gepubliceerde gegevens OVAM is die dit Algemeen Reglement (dat de erkenningsvoorwaarden, een beroepsregeling, en de procedure voor erkenning bevat),18 opstelt.
Subdelegatie van regelgevende bevoegdheid aan OVAM is evenwel alleen bij uitzondering toegestaan als ze betrekking heeft op het vaststellen van zuiver administratieve of in hoofdzaak technische maatregelen, wat in casu niet het geval is. In plaats van aan de minister louter een goedkeuringsbevoegdheid toe te kennen, zou het Algemeen Reglement door de minister zelf moeten worden vastgesteld en het voorwerp moeten uitmaken van een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 20 12. Artikel 20, 2°, van het ontwerp schrapt in artikel 3.2.1.5, tweede lid, VLAREMA de woorden "of andere gebruikers dan particuliere".
Op de vraag hoe wordt verantwoord dat de regeling voortaan verschillend is wanneer ze andere gebruikers betreft dan particuliere, antwoordde de gemachtigde: "Correcte opmerking. We stellen voor om artikel 20, 2° te schrappen en dus geen wijziging door te voeren in dit lid." Met dit voorstel kan worden ingestemd.
Artikel 55 13.1. Het ontworpen artikel 5.4.1, eerste lid, VLAREMA bepaalt dat het inspectieprotocol asbestinventarisatie door OVAM wordt opgesteld.
In het belang van de duidelijkheid en de rechtszekerheid verdient het aanbeveling de tekst van de ontworpen bepaling aan te vullen met de in het verslag aan de Vlaamse Regering opgenomen omschrijving van de notie "inspectieprotocol asbestinventarisatie".19 13.2. In het ontworpen artikel 5.4.6, § 1, tweede lid, VLAREMA dient het woord "schorsing" te worden vervangen door het woord "opheffing". 13.3. In het ontworpen artikel 5.4.11, eerste lid, VLAREMA wordt bepaald dat de interne preventieadviseurs of interne milieucoördinators voor een toegankelijke constructie met risico-bouwjaar in eigendom of exploitatie van de werkgever een asbestinventaris kunnen opmaken als voldaan is aan al de volgende voorwaarden: 1° ze bezitten een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie;2° ze treden op als werknemer van de eigenaar of exploitant;3° de werkgever is geregistreerd bij een erkende certificatie-instelling asbest. Artikel 33/10, § 3, laatste lid, Materialendecreet luidt: "De Vlaamse Regering kan bepalen onder welke voorwaarden een interne preventieadviseur of interne milieucoördinator die de werkgever heeft aangesteld, de taken van de asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 33/16, kan vervullen om een asbestinventaris op te maken voor de toegankelijke constructie met risicobouwjaar waar de werkgever werknemers tewerkstelt." Om aan te sluiten bij de voornoemde decreetsbepaling dient de ontworpen bepaling te worden ingeperkt tot constructies waar de werkgever werknemers tewerkstelt ofwel dient in de bepaling uitdrukkelijk te worden verwezen naar de voornoemde decreetsbepaling (in dit geval: "Overeenkomstig artikel 33/10, § 3, laatste lid, Materialendecreet, ..."). 13.4. In de ontworpen artikelen 5.4.14 en 5.4.15 VLAREMA wordt de verwerking van persoonsgegevens geregeld.
De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft, zitting houdend in algemene vergadering, in advies 69.936/AV van 7 april 2021 over een voorontwerp van wet `betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie' met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens het volgende opgemerkt: "101. Krachtens artikel 22 van de Grondwet geldt voor elke verwerking van persoonsgegevens en, meer in het algemeen, voor elke schending van het recht op het privéleven, dat het formeel legaliteitsbeginsel 174 dient te worden nageleefd. Doordat artikel 22 van de Grondwet aan de bevoegde wetgever de bevoegdheid voorbehoudt om vast te stellen in welke gevallen en onder welke voorwaarden afbreuk kan worden gedaan aan het recht op eerbiediging van het privéleven, waarborgt het aan elke burger dat geen enkele inmenging in dat recht kan plaatsvinden dan krachtens regels die zijn aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering. Een delegatie aan een andere macht is evenwel niet in strijd met het wettelijkheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de `essentiële elementen' voorafgaandelijk door de wetgever vastgesteld zijn.20 Bijgevolg moeten de `essentiële elementen' van de verwerking van persoonsgegevens in de wet zelf worden vastgelegd. In dat verband is de afdeling Wetgeving van oordeel dat ongeacht de aard van de betrokken aangelegenheid, de volgende elementen in beginsel `essentiële elementen' uitmaken: 1° ) de categorie van verwerkte gegevens; 2° ) de categorie van betrokken personen; 3° ) de met de verwerking nagestreefde doelstelling; 4° ) de categorie van personen die toegang hebben tot de verwerkte gegevens; en 5° ) de maximumtermijn voor het bewaren van de gegevens." Gelet op het voornoemde advies dienen de ontworpen bepalingen, die de "essentiële elementen" van de verwerking van persoonsgegevens regelen, te worden vastgelegd bij decreet.
Artikel 56 14. De ontworpen artikelen 5.5.3.4, 5.5.3.7, en 5.5.4.2 VLAREMA hebben betrekking op een non-conformiteitenregister.
Gevraagd of de registratieplicht ook de verwerking van persoonsgegevens omvat, antwoordde de gemachtigde: "Het gaat hier niet om persoonsgegevens. Het betreft enkel registratie van bedrijfsgegevens, zoals naam van het bedrijf, ondernemingsnummer en vestigingsnummer. Enkel in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen bedrijfsgegevens ook als persoonsgegevens worden beschouwd. Belangrijk is te vermelden dat het huishoudelijk afval (ten gevolge van de regierol van de gemeente voor huishoudelijk afval) steeds via een afzonderlijk circuit wordt ingezameld ten opzichte van het bedrijfsafval waar deze regeling betrekking op heeft. Ook de beschrijving van de waargenomen afvalstoffen die onder de sorteerplicht vallen, heeft dus uitsluitend betrekking op het bedrijf.
Zelfs indien het om een eenmanszaak gaat, betreft het dus enkel het afval dat in het bedrijf vrijkomt en niet het afval van de natuurlijke persoon." Het valt niet uit te sluiten dat de ontworpen bepalingen gevolgen hebben voor de verwerking van persoonsgegevens. In die hypothese zal het legaliteitsbeginsel dat voortvloeit uit artikel 22 van de Grondwet moeten worden nagekomen, wat betekent dat de essentiële elementen21 van deze verwerking bij decreet zullen moeten worden vastgesteld.
Artikel 70 15. In artikel 70 van het ontwerp dient te worden verwezen naar "artikel 63" in plaats van naar " artikel 65". Artikelen 74 en 78 16. In artikel 74, tweede lid, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van een termijn van inwerkingtreding van "vijf maanden na de dag van de afgifte van de eerste erkenning als certificatie-instelling asbest" waarbij de inwerkingtreding "ten vroegste op 1 maart 2022" aanvangt. In artikel 78, eerste lid, van het ontwerp, wordt in eenzelfde regeling van inwerkingtreding voorzien. Aan de gemachtigde werd gevraagd of dergelijke regeling wel voldoende rechtszeker is en op welke wijze daaraan concrete uitwerking zal worden gegeven. De gemachtigde antwoordde: "De eerste erkenning als certificatie-instelling zal duidelijk gecommuniceerd worden, alsook wanneer de 5 maanden na deze datum verlopen zullen zijn. De OVAM voorziet een brede communicatiecampagne naar het grote publiek en een meer gerichte communicatie naar de betrokken stakeholders.
De bepaling treedt in werking vijf maanden na de dag van de afgifte van de eerste erkenning als certificatie-instelling asbest, vermeld in artikel 5.4.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en ten vroegste op 1 maart 2022: dit wilt zeggen dat normaal gezien de inwerkingtreding 5 maanden na de eerste erkenning gebeurt (wijze van bekendmaking is zoals hierboven), mocht de termijn van 5 maanden echter eindigen voor 1 maart 2022 dan wordt automatisch dit de dag van inwerkingtreding. Dit zal bekendgemaakt worden samen met de bekendmaking van de eerste erkenning als certificatie-instelling asbest. De OVAM voorziet een brede communicatiecampagne naar het grote publiek en een meer gerichte communicatie naar de betrokken stakeholders." Volgens de legistieke richtlijnen dient de datum van inwerkingtreding van een normatieve tekst zo nauwkeurig mogelijk te worden bepaald of althans te worden bepaald op een wijze dat de datum van inwerkingtreding gemakkelijk kan worden gekend ten opzichte van de bekendmaking van de regeling. Meer in het bijzonder wordt afgeraden om de inwerkingtreding van een regeling te laten afhangen van een gebeurtenis, nu deze werkwijze immers niet transparant genoeg is vermits ze het niet mogelijk maakt onmiddellijk en zonder moeite de datum van inwerkingtreding van de regeling te kennen.22 Dit is nochtans wat gebeurt in de voornoemde bepalingen waarbij de inwerkingtreding van de ontworpen regeling afhangt van een door een derde, in casu OVAM, genomen individuele beslissing, die overeenkomstig het ontworpen artikel 5.4.4, § 2, VLAREMA23 slechts bij uittreksel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De stellers van het ontwerp kunnen er beter voor opteren om de ontworpen regeling op een meer transparante wijze in werking te laten treden, waarbij de koppeling van inwerkingtreding aan de afgifte van een erkenningsbeslissing dient te worden vervangen door een op een meer rechtszekere wijze geformuleerde inwerkingtreding.
De griffier, Wim GEURTS De voorzitter, Marnix VAN DAMME _______ Nota's 1 Onlinemarktplaats: een digitaal platform, portaal of een enig ander gelijkaardig elektronisch middel, applicatie of dienst, die een verkoper in staat stelt een overeenkomst op afstand, in de zin van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht, te sluiten met gebruikers van de onlinemarktplaats. 2 Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2648/001, 103-132. 3 Zie immers artikel 51, lid 1, van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 `betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)'. 4 Ibid., 115 (opmerking 7.1). 5 Ibid., 106-115 (opmerkingen 1 tot 6) en 117 (opmerking 3). 6 Besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019 `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni 2013 `betreffende dierlijke bijproducten en afgeleide producten'. 7 Inbreukprocedure 2020/0382 inzake de omzetting in Vlaamse regelgeving van Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 `tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen'. 8 Bij wijze van voorbeeld beoogt artikel 40 van het ontwerp de omzetting van artikel 1, 19) en niet van artikel 1, 12), b) van Richtlijn (EU) 2018/851 en wordt artikel 1, 19) van Richtlijn (EU) 2018/851 niet omgezet door artikel 22 van het ontwerp, maar door de artikelen 40 en 41 van het ontwerp. 9 Door de gemachtigde werd dienaangaande de volgende toelichting gegeven: "Het is de minister die zal bepalen hoe en door wie het register zal worden opgesteld. De regels die de minister kan opleggen hebben enkel betrekking op de vorm en inhoud van het register en de redenen tot schrapping eruit. Het zijn dus enkel vormelijke regels die de minister kan vaststellen." 10 Het certificatiereglement dient minstens de vereisten voor het gegevensbeheer en het digitaal informatiebeheerssysteem van een certificatie-instelling asbest, de modaliteiten van de werking van een interne beroepscommissie van een certificatie-instelling asbest, de vereiste minimale dekking en verzekeringslimiet van de verplichte verzekeringspolis beroepsaansprakelijkheid waarover een certificatie-instelling asbest moet beschikken, de modaliteiten van een intern kwaliteitshandboek van een certificatie-instelling asbest, de voorwaarden voor de organisatie van een eerstelijns digitale en telefonische helpdesk door een certificatie-instelling asbest te bepalen. 11 Op de vraag voor welke taken de certificatie-instelling een vergoeding kan vragen, antwoordde de gemachtigde: "De certificatie-instelling kan een vergoeding vragen voor: Het volgen van de opleiding. Dit tarief dekt de kost van het organiseren van de opleidingen. Het aansluiten en aangesloten blijven bij de certificatie-instelling. Dit jaarlijkse tarief moet de algemene werking van de certificatie-instelling dekken. Een tijdsintensief deel van die werking betreft de ondersteuning van de deskundigen via de eerstelijnshelpdesk en de proactieve informatieverstrekking. Het uitvoeren van een audit. Dit tarief dekt de kost voor het uitvoeren van de audit." 12 "Enig artikel: "Het niet-voldoen aan de hiernavolgende wettelijke verplichtingen als vermeld in Bijlage 2 van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en Binnenvaart van 9 september 1996 en dit in het licht van de Vlaamse bevoegdheden ter bescherming van het leefmilieu zoals bepaald in artikel 6, § 1, II, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt beschouwd als een milieu-inbreuk." 13 Bijlage 2 en de Aanhangsels vormen de zogenaamde "Uitvoeringsregeling". 14 https://www.ccr-zkr.org/files/conventions/convdechets2019_nl.pdf 15 BIJZONDERE BEPALINGEN VERPLICHTINGEN VAN DE STATEN Artikel 3 Verbod tot inbrengen en lozen (1) Het is verboden scheepsafval en delen van de lading vanaf schepen in de in Bijlage 1 genoemde vaarwegen te brengen of te lozen.(2) De Verdragsluitende Staten dragen er zorg voor dat het in het eerste lid genoemde verbod wordt nageleefd.(3) Uitzonderingen op dit verbod zijn slechts toegestaan in overeenstemming met Bijlage 2 en de daarbij behorende aanhangsels, hierna te noemen de "Uitvoeringsregeling". 16 BS, ed. 2, p. 69.007. 17 Cass. 19 maart 1981, AR 6273. Volgens het Hof van Cassatie dienen verdragen te worden gepubliceerd om aan Belgen tegenstelbaar te kunnen zijn. 18 https://www.ovam.be/algemeen-reglement-van-de-certificering 19 Gelet op de inhoud van dit inspectieprotocol (zie ook het ontworpen artikel 5.4.16 eerste en derde lid, VLAREMA), is het de minister die dit vaststelt en niet "goedkeurt". 20 Voetnoot 175 van het aangehaalde advies: Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof: zie inzonderheid GwH 18 maart 2010, nr. 29/2010, B.16.1; GwH 20 februari 2020, nr. 27/2020, B.17. 21 Cfr. de ontworpen artikelen 5.5.3.9 en 5.5.4.6 VLAREMA waarin wordt bepaald dat het non-conformiteitenregister minstens elke werkdag wordt aangevuld met de meest recente gegevens, dat de gegevens in het non-conformiteitenregister minstens vijf jaar worden bijgehouden en dat enkel de gegevens in het centraal non-conformiteitenregister beheerd door OVAM na achttien maanden niet meer worden uitgewisseld met de toezichthouders en worden gewist. 22 Omzendbrief betreffende de Wetgevingstechniek VR 2019/4, aanwijzing 231. 23 Artikel 55 van het ontwerp.
RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, advies 69.375/1 van 4 juni 2021 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA)' Op 7 mei 2021 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA)'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 18 mei 2021. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Chantal BAMPS en Bert THYS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Greet VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur-afdelingshoofd.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 4 juni 2021. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 `tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' (hoofdstuk 1 van het ontwerp) en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 `tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA)' (hoofdstuk 2) te wijzigen. Hiertoe worden in de artikelen 1 tot 6 van het ontwerp de toezichthouders aangewezen die tot taak hebben toe te zien op de naleving van Afdeling 4.6 VLAREMA `Verbod op sluikstorten en zwerfvuil' ter uitvoering van het decreet van 23 december 2011 `betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen' (hierna: het Materialendecreet). Deze afdeling wordt bij artikel 8 van het ontwerp ingevoegd in VLAREMA samen met een definitie van `sluikstorten' (artikel 7). 3.1. De artikelen 1 tot 6 van het ontwerp ontlenen rechtsgrond aan artikel 16.3.9, § 2, van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' (hierna: DABM), op grond waarvan de Vlaamse Regering voor elke categorie van toezichthouders de toezichtopdrachten bepaalt. 3.2. Door de artikelen 7 en 8 van het ontwerp worden respectievelijk een definitie van `sluikstorten' en een nieuwe afdeling 4.6 `Verbod op sluikstorten en zwerfvuil' ingevoegd in VLAREMA. In de Rubriek "Rechtsgronden" wordt voor deze ontworpen bepalingen rechtsgrond gezocht in de artikelen 5 en 12, § 3, van het Materialendecreet.
Vermits artikel 5 van het Materialendecreet bepaalt dat de Vlaamse Regering enerzijds met het oog op het bereiken van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, materialen kan aanduiden en voorwaarden bepalen voor het gebruik of verbruik ervan en anderzijds overeenkomstig de doelstellingen, vermeld in artikel 4, voor bepaalde materialen nadere regels kan vaststellen ter waarborging van hun traceerbaarheid, hun verwerking overeenkomstig artikel 9, § 1, en hun rechtmatig gebruik en bijgevolg de bepaling enkel betrekking heeft op "materialen", kan ze geen rechtsgrond bieden aan de artikelen 7 en 8 van het ontwerp.
Artikel 12, § 3, van het Materialendecreet bepaalt dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die afvalstoffen beheert, verplicht is alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden genomen om gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, meer bepaald risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, geluids- of geurhinder, schade aan natuur- en landschapsschoon te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en dat de Vlaamse Regering die maatregelen nader kan omschrijven.
Aangezien artikel 3, § 1, 7°, van het Materialendecreet de notie "beheren van afvalstoffen" omschrijft als zijnde "het inzamelen, het tussentijds opslaan en overslaan, het vervoeren, het nuttig toepassen, met inbegrip van sortering, en het verwijderen van afvalstoffen, met inbegrip van het houden van toezicht op die handelingen en het uitvoeren van de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting, en met inbegrip van activiteiten van afvalstoffenhandelaars of -makelaars", kan artikel 12, § 3, van het Materialendecreet evenmin als rechtsgrond worden aangeduid nu de betreffende bepaling zich richt tot de natuurlijke personen of de rechtspersonen die afvalstoffen beheren en geen betrekking heeft op het "achterlaten van afvalstoffen" zoals wordt beoogd in de ontworpen regeling.
Rechtsgrond voor de artikelen 7 en 8 van het ontwerp kan daarentegen wel worden gevonden in de algemene uitvoeringsbevoegdheid die de Vlaamse Regering ontleent aan artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen', gelezen in samenhang met artikel 12, § 1, van het Materialendecreet waarin wordt bepaald dat het verboden is afvalstoffen achter te laten of te beheren in strijd met de voorschriften van dat decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 4. Rekening houdend met hetgeen met betrekking tot de rechtsgrond voor de ontworpen regeling is opgemerkt sub 3.1 en 3.2, dient onder de rubriek "Rechtsgronden" eveneens te worden verwezen naar artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, dient de verwijzing naar artikel 5 van het Materialendecreet te worden geschrapt en dient de verwijzing naar artikel 12, § 3, van het Materialendecreet te worden vervangen door een verwijzing naar artikel 12, § 1, van hetzelfde decreet.
Artikel 7 5. In het ontworpen artikel 1.2.1, § 2, 77° /2, VLAREMA wordt sluikstorten omschreven als "het bewust ontwijken van de huishoudelijke afvalophaling of bedrijfsafvalophaling door afvalstoffen achter te laten of te storten op niet-reglementaire plaatsen, tijdstippen of in de foute recipiënten".
Het beginsel van de rechtszekerheid vereist dat de bestemmelingen van de norm in de mogelijkheid verkeren om op een voldoende duidelijke en vaststaande wijze te weten te komen wat dient te worden verstaan onder de noties "bewust ontwijken", "niet-reglementaire plaatsen en tijdstippen" en "foute recipiënten". Dit is des te meer het geval wanneer, zoals in casu, het sluikstorten kan worden gesanctioneerd op grond van artikel 8 van het ontwerp. Het gebruik van te algemene noties en begrippen volstaat niet met het oog op een voldoende rechtszekere omschrijving van het begrip "sluikstorten".
Gevraagd naar wat wordt bedoeld met "niet-reglementaire plaatsen en tijdstippen", antwoordde de gemachtigde dat de afvalinzameling op lokaal niveau wordt geregeld in een gemeentelijk politiereglement, dat niet-reglementaire plaatsen, plaatsen zijn waar afval wordt achtergelaten niet conform dit politiereglement, bv. restafval in een textielcontainer en dat niet-reglementaire tijdstippen momenten zijn waarop afval wordt aangeboden niet conform het politiereglement, zoals bijvoorbeeld te vroeg voorafgaandelijk aan een ophaling.
Op de vraag wat dient te worden verstaan onder de notie "foute recipiënten", antwoordde de gemachtigde dat het recipiënt wordt bepaald in het politiereglement en dat een fout recipiënt een ander recipiënt is dan datgene zoals omschreven in het politiereglement, bijvoorbeeld een gewone grijze zak voor restafval in plaats van een gemeentelijke zak.
De notie "bewust ontwijken" wordt door de gemachtigde toegelicht als zijnde het niet volgen van de reglementering (noch het tijdstip, noch het recipiënt), waarbij het bewust ontwijken moet worden beschouwd als het ontwijken met opzet, waarbij men zich van afval wil ontdoen op een andere wijze dan waarin voorzien is in de huishoudelijke of bedrijfsafvalophaling, vaak om de kostprijs ervan te ontwijken.
Om de duidelijkheid van de regeling en bijgevolg de rechtszekerheid te bevorderen doen de stellers van het ontwerp er goed aan om na te gaan of het ontworpen artikel niet moet worden aangevuld met de door de gemachtigde in zijn toelichting aangehaalde reglementering en verduidelijkingen. Dit zou het moeten mogelijk maken om op een meer rechtszekere wijze een idee te verwerven van de draagwijdte van de erin gegeven omschrijving.
Artikel 8 6. Door artikel 8 van het ontwerp wordt een nieuwe afdeling 4.6 `Verbod op sluikstorten en zwerfvuil' in VLAREMA toegevoegd. Deze nieuwe afdeling stelt een verbod in enerzijds om te sluikstorten, waarbij sluikstorten tot een volume van 120 liter wordt gezien als een kleine vorm van openbare overlast, en anderzijds om zwerfvuil te creëren. 6.1. Momenteel is sluikstorten strafbaar op grond van de artikelen 12 en 69 van het Materialendecreet juncto artikel 16.6.3, § 1, eerste lid, DABM, dat bepaalt dat wie opzettelijk, in strijd met de milieuvoorschriften, afvalstoffen achterlaat, beheert of overbrengt, gestraft wordt met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen.1 Artikel 16.6.3, § 2, DABM bepaalt dat voor "kleine vormen van openbare overlast" de gemeenten de mogelijkheid hebben om, in overeenstemming met artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet en in afwijking van artikel 16.6.3, § 1, van het DABM, gemeentelijke sancties te bepalen.2 In de parlementaire voorbereiding van het DABM worden verschillende aanwijzingen gegeven over wat onder die "kleine vormen van openbare overlast" dient te worden verstaan: "Er bestaat geen twijfel over dat problemen van zwerfvuil, hondenpoep, beperkt sluikstorten, loslopende honden enzovoort, (...), toch een erg negatieve impact hebben op onze samenleving en dat ze vaak aanleiding geven tot ernstige verzuring en ongenoegen in deze samenleving. (...) `De openbare overlast heeft betrekking op, voornamelijk individuele, materiële gedragingen die het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten kunnen verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, een wijk, een straat, kunnen beperken op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt. Men kan openbare overlast beschouwen als lichte vormen van verstoring van de openbare rust, veiligheid, gezondheid en zindelijkheid' (Parl.St.
Vl.Parl., 2006-07, nr. 1249/003, p. 18). `Daar waar het amendement nr. 32 in het algemeen een oplossing wil bieden voor diverse kleine vormen van openbare overlast, is dit amendement specifiek gericht naar de kleine afvalgerelateerde vormen van openbare overlast, zoals het sluikstorten of het achterlaten van zwerfvuil' (Parl.St. Vl.Parl., 2006-07, nr. 1249/003, p. 19). `Op de eerste plaats wijzigt [het voorstel] de strafbepalingen van het Afvalstoffendecreet; hierdoor zullen gemeenten onmiddellijk gemeentelijke sancties kunnen opleggen voor het vervuilen van de openbare weg en plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn. Bij wijze van voorbeeld gaat het om het achterlaten van allerlei zwerfvuil (sigarettenpeukjes, kauwgum, blikjes enzovoort), wildplakken, het niet opruimen van uitwerpselen van rijdieren, sluikstorten enzovoort' (Parl.St. Vl.Parl., 2006-07, nr. 1249/005, p. 33)." 6.2. In arrest 62/2010 van 27 mei 2010 oordeelde het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de bevoegdheidsvraag betreffende artikel 16.6.3, § 2, DABM, dat de omstandigheid dat de in het geding zijnde bepaling het de gemeenten mogelijk maakt om administratieve sancties op te leggen teneinde gedragingen te bestraffen die strafrechtelijk worden bestraft, terwijl artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet dat in een dergelijk geval niet mogelijk maakt, niet betekent dat inbreuk zou worden gemaakt op de bevoegdheden van de federale wetgever, nu deze laatste, krachtens artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, vierde streepje, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen', bevoegd is om de organisatie en het beleid inzake de politie, met inbegrip van artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet, te regelen en dat die bevoegdheid niet betekent dat de gewesten de gemeenten enkel onder de bij artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet vastgestelde voorwaarden, namelijk teneinde gedragingen te bestraffen die niet strafrechtelijk worden bestraft, ertoe zouden kunnen machtigen administratieve sancties op te leggen.
Daarnaast wees het Grondwettelijk Hof erop, dat artikel 16.6.3, § 2, DABM weliswaar aan de strafrechter een beoordelingsbevoegdheid toekent doordat hij voor een welbepaald achterlaten, beheer of overbrengen van afvalstoffen dient uit te maken of het al dan niet in concreto een kleine vorm van openbare overlast betreft in de zin van artikel 16.6.3, § 2, van het DABM, dan wel een feit is dat niet aan die kwalificatie beantwoordt, en bijgevolg, naar gelang van het geval, het voorwerp dient uit te maken van de sancties zoals bedoeld in artikel 16.6.3, § 1, eerste lid, of artikel 16.6.3, § 1, tweede lid, van het DABM en dat het derhalve niet gaat om een autonome bevoegdheid inzake strafbaarstelling, maar om een beoordelingsbevoegdheid die niet afwijkt van die welke de strafrechter heeft bij het bepalen van de op te leggen straf bij toepassing van strafbepalingen die in een zeer ruime marge voorzien tussen de minimum- en de maximumstraf.
Het Grondwettelijk Hof wees er tevens op dat artikel 16.6.3, § 2, van het DABM ertoe strekt de bestraffing van kleine vormen van openbare overlast te verzekeren en aldus het krachtdadig, snel en efficiënt optreden van een gemeente mogelijk te maken tegen relatief kleine en eenvoudige problemen die een erg negatieve impact hebben op de samenleving. Hierbij werd gewezen op het facultatief karakter van de bevoegdheid voor de gemeenten om sancties op te leggen en op het aanvullend karakter van de gewestelijke strafbaarstelling wanneer de gemeenten ervoor opteren geen gebruik te maken van hun facultatieve bevoegdheid, wat de gemeentelijke autonomie benadrukt.
Het Hof concludeerde dat het verschil in behandeling berust op een objectief criterium dat afhankelijk is van het feit of de gemeenten al dan niet gebruik zullen maken van de machtiging die hun bij de in het geding zijnde bepaling wordt verleend, dat de in het geding zijnde maatregel relevant is ten aanzien van de nagestreefde doelstelling, aangezien de decreetgever tegelijk een doeltreffende bestraffing van de gedragingen die hij beoogt en de autonomie van de gemeenten heeft willen waarborgen, dat een verschil in behandeling in aangelegenheden waarin de gemeenten over een eigen bevoegdheid beschikken het legitieme gevolg is van een onderscheiden beleid, dat het op zich niet strijdig kan worden geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en dat de in het geding zijnde maatregel niet als onevenredig kan worden beschouwd, gezien de aard van de strafbaar gestelde feiten en de sancties die kunnen worden opgelegd. 6.3. In artikel 8 van het ontwerp wordt bepaald dat sluikstorten3 tot een volume van 120 liter wordt gezien als een kleine vorm van openbare overlast.
Gevraagd, enerzijds, naar de verhouding van de ontworpen regeling tot de artikelen 16.6.2 en 16.6.3, § 2, DABM en tot artikel 135, § 2, tweede lid, 7°, van de Nieuwe Gemeentewet en, anderzijds, of het geen bevoegdheid van de gemeenteraden is om politieverordeningen vast te stellen en om te bepalen wat dient beschouwd te worden als zijnde "een kleine vorm van openbare overlast", antwoordde de gemachtigde dat de bevoegdheid van de gemeenteraad om een politieverordening vast te stellen onveranderd blijft en dat, aangezien VLAREMA een hogere rechtsnorm is, de gemeenteraad het sluikstorten tot een volume van 120 liter als een kleine vorm van overlast zal moeten beschouwen.
Op de vraag of voor sluikstorten tot een volume van 120 liter voortaan nog een strafsanctie kan worden opgelegd, nu momenteel sluikstorten strafbaar is op grond van de artikelen 12 en 69 van het Materialendecreet in combinatie met artikel 16.6.3, § 1, eerste lid, DABM, antwoordde de gemachtigde bevestigend, erop wijzend dat in artikel 16.6.3 DABM geen beperking qua volume is opgenomen.
De door de gemachtigde gegeven toelichting is niet van aard om de door de ontworpen regeling beoogde invulling van de notie "kleine vorm van openbare overlast" te verduidelijken.
In het belang van de rechtszekerheid en de duidelijkheid van de regelgeving dienen de stellers van het ontwerp de bevoegdheid van de toezichthouders, die in de artikelen 1 tot 6 van het ontwerp worden belast met het toezien op de naleving van Afdeling 4.6 VLAREMA `Verbod op sluikstorten en zwerfvuil' ter uitvoering van het Materialendecreet, af te stemmen op deze van de sanctionerende overheid, die op basis van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet gemeentelijke administratieve sancties oplegt voor de hier omschreven kleine vorm van openbare overlast. Daarbij dient te worden gemoduleerd wie de sanctie oplegt en moet worden voorzien in een voldoende adequate regeling inzake het inwinnen van informatie tussen voornoemde actoren met betrekking tot het sluikstorten.
De griffier, De voorzitter, Greet VERBERCKMOES Marnix VAN DAMME _______ Nota's 1 Cfr. Corr. Hasselt 5 augustus 2019, nr. 2019/1152; Corr. Hasselt 29 oktober 2019, nr. 2019/1406; Corr. Hasselt 3 december 2019, nr. 2019/1552. 2 Artikel 119bis Nieuwe Gemeentewet luidt: "De gemeenteraad kan gemeentelijke administratieve straffen en sancties opleggen overeenkomstig de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties." 3 Bij de ontworpen definitie bij artikel 7 van het ontwerp, worden de werkwoorden `achterlaten' en `storten' gehanteerd. De term `storten' wordt niet gebruikt in artikel 12, § 1, van het materialendecreet en evenmin in artikel 16.6.3 DABM.
2 JULI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen Rechtsgronden Dit besluit is gebaseerd op: -de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, ingevoegd bij de wet van 16 juli 1993; - het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 10.3.4, § 6, toegevoegd bij decreet van 12 december 2008, artikel 16.1.2, 1°, f), ingevoegd bij decreet van 21 december 2007, artikel 16.3.9, § 2, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en artikel 16.4.27, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007; - het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, artikel 3, 6°, 9°, 17° en 23°, artikel 5, 6, § 2, artikel 9, gewijzigd bij het decreet van 26 april 2019, artikel 10, vervangen bij decreet van 26 februari 2021, artikel 12, § 1, artikel 13/1, ingevoegd bij het decreet van 28 februari 2014, artikel 13, § 2, artikel 19, artikel 21, gewijzigd bij het decreet van 26 februari 2021, artikel 21/1, ingevoegd bij het decreet van 26 februari 2021, artikel 22, artikel 32, artikel 33/6, derde lid, ingevoegd bij het decreet van 29 maart 2019, artikel 33/9, § 1, ingevoegd bij het decreet van 29 maart 2019, artikel 33/10, § 3 en § 4, ingevoegd bij het decreet van 29 maart 2019, artikel 33/11, derde lid, ingevoegd bij het decreet van 29 maart 2019, artikel 33/14, § 5, ingevoegd bij het decreet van 29 maart 2019, artikel 33/16, ingevoegd bij het decreet van 29 maart 2019, artikel 39, § 1, § 2, gewijzigd bij het decreet van 26 februari 2021 en § 3, artikel 40, § 1, § 2 en § 3, gewijzigd bij het decreet van 26 februari 2021, artikel 41, gewijzigd bij het decreet van 26 februari 2021, en artikel 66, § 1, vijfde, zesde en zevende lid, ingevoegd bij het decreet van 29 maart 2019 en § 3; - decreet van 29 maart 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, artikel 29.
Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - de Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 4 augustus 2020 en 5 mei 2021; - het begrotingsakkoord werd verleend op 7 december 2020; - dit ontwerp werd op 25 januari 2021 meegedeeld aan de Europese Commissie, met toepassing van artikel 5 van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij. - de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens heeft advies nr. 2021/03 gegeven op 26 januari 2021; - de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen heeft advies gegeven op 1 februari 2021; - de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen heeft advies gegeven op 1 februari 2021; - de Raad van State heeft advies 69.375/1 gegeven op 4 juni 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 en advies 69.212/1, gegeven op 8 juni 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Juridisch kader Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving: - het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid; - het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.
Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.
Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT: Hoofdstuk 1. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Artikel 1.In artikel 25 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019, wordt punt 6° vervangen door wat volgt: "6° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA voor: a) de ruimtelijk kwetsbare gebieden, vermeld in artikel 1.1.2, 10°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009; b) de buffergebieden, de gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met als overdruk overstromingsgebied of wachtbekken, de militaire domeinen en de bestemmingsgebieden die met een van die gebieden vergelijkbaar zijn, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen die in de ruimtelijke ordening van kracht zijn;c) de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, de agrarische gebieden en de bestemmingsgebieden die met een van die gebieden vergelijkbaar zijn, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen die in de ruimtelijke ordening van kracht zijn; d) de speciale beschermingszones die op grond van artikel 36bis van het Natuurdecreet afgebakend zijn.".
Art. 2.Aan artikel 26, 1° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, 24 februari 2017 en 7 september 2018, wordt een punt i) toegevoegd, dat luidt als volgt: "i) de toepassing van artikel 12, § 1 van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval, inzake het verbod op sluikstort en zwerfvuil zoals vermeld in artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA.".
Art. 3.In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, 17 februari 2012, 7 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 1 en hun aanhorigheden, zoals bepaald in de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;".
Art. 4.In artikel 29 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019, wordt een punt 2/1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "2/1° het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA;".
Art. 5.In artikel 31 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2014, 7 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de openbare wegen en hun aanhorigheden.".
Art. 6.In artikel 32 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de waterwegen en de havens, en hun aanhorigheden.".
Art. 7.Aan artikel 33, § 1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 september 2018, 21 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 2 en 3 en hun aanhorigheden, zoals bepaald in de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;".
Art. 8.In artikel 34, § 1 eerste lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 7 september 2012 en laatst gewijzigdbij het besluit van de Vlaamse Regering van en 26 april 2019, wordt in punt 5° de zinsnede "en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA toegevoegd.".
Art. 9.Bijlage VIII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 10.an hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 2019, wordt een bijlage XXXVI toegevoegd, die als bijlage 2 bij dit besluit is gevoegd.
Hoofdstuk 2. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
Art. 11.In artikel 1.1.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, wordt punt 5° vervangen door wat volgt: "5° richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG;".
Art. 12.In artikel 1.2.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden punt 2°, 38°, 39°, 47°, 49°, 66°, 76°, 77°, 86°, 87° /1 en 95° opgeheven; 2° in paragraaf 2 wordt een punt 7° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "7° /1 beheerder van een onlinemarktplaats: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die, al dan niet ten bezwarende titel, een onlinemarktplaats organiseert of beheert;"; 3° in paragraaf 2 wordt een punt 11° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "11° /1 bouw- en sloopafval: afvalstoffen die geproduceerd worden door bouwwerkzaamheden en afkomstig zijn van de aangewende bouwmaterialen, exclusief hun verpakkingen, of afvalstoffen die geproduceerd worden door sloop-, renovatie- en ontmantelingswerkzaamheden nadat alle losse elementen verwijderd zijn die geen deel uitmaken van de constructie;"; 4° in paragraaf 2 wordt een punt 40° /1 en een punt 40° /2 ingevoegd, die luiden als volgt: "40° /1 huishoudelijk restafval: de fractie van huishoudelijke afvalstoffen die niet selectief wordt aangeboden of ingezameld, inclusief niet-selectief ingezameld afval van straatvuilnisbakjes in beheer van de gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, alsook het straat- en veegvuil en het afval van het opruimen van sluikstorten; 40° /2 in hoofdzaak residentiële gebouwen: gebouw of gebouwen waarvan de woonfunctie ten minste zesenzestig procent omvat van het totale betrokken bouwvolume;"; 5° in paragraaf 2 wordt punt 50° /1 vervangen door wat volgt: "50° /1 matrassen: producten die bestemd zijn om op te slapen en te rusten, die geschikt zijn voor het gebruik door de mens voor een lange periode, die bestaan uit een sterke hoes, gevuld met kernmaterialen, en die kunnen worden geplaatst op een bestaande ondersteunende bedstructuur, inclusief toppers.Een topper is een dunne matras die bovenop de normale matras wordt gelegd;"; 6° in paragraaf 2 wordt een punt 60° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "60° /1 onlinemarktplaats: een digitaal platform, portaal of een enig ander gelijkaardig elektronisch middel, applicatie of dienst, die een verkoper in staat stelt een overeenkomst op afstand, in de zin van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht, af te sluiten met gebruikers van de onlinemarktplaats;"; 7° in paragraaf 2 wordt een punt 60° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "60° /2 opvulling: een handeling voor nuttige toepassing waarbij niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van uitgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij de landschapsaanleg.Afval dat wordt gebruikt voor opvulling moet dienen ter vervanging van niet-afvalmaterialen, geschikt zijn voor de voornoemde doelen en worden beperkt tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doelen te bereiken;"; 8° in paragraaf 2 wordt punt 67° vervangen door wat volgt: "67° pmd-afval: afval van alle plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons bestemd voor gebruik door huishoudens of vergelijkbaar bedrijfsmatig gebruik, met uitzondering van afval afkomstig van klein gevaarlijk afval, en geëxpandeerd polystyreen verpakkingen voor non-food toepassingen;"; 9° in paragraaf 2 wordt punt 68° vervangen door wat volgt: "68° producent: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van verkoop op afstand overeenkomstig de bepalingen van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht: a) is gevestigd op het grondgebied en een product vervaardigt onder zijn eigen naam of merk, of laat een product ontwerpen of vervaardigen dat hij onder zijn naam of merk op het grondgebied verhandelt of bestemt voor eigen gebruik;b) is gevestigd op het grondgebied en een product op het grondgebied wederverkoopt of bestemt voor eigen gebruik dat door andere leveranciers is geproduceerd onder zijn eigen naam of merk.Daarbij wordt de wederverkoper niet als producent van het product aangemerkt als het merkteken van de producent, vermeld in punt a), op het product zichtbaar is; c) is gevestigd op het grondgebied en beroepsmatig een product op de markt brengt; d) is gevestigd buiten het grondgebied en een product via verkoop op afstand, in de zin van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht, rechtstreeks of door gebruik van een online marktplaats, aan particuliere huishoudens of andere gebruikers dan particuliere huishoudens op het grondgebied verkoopt.
Diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst, en die de voor- en nadelen verbonden aan de eigendom niet draagt, wordt niet als producent van het product aangemerkt, tenzij hij ook optreedt als producent als vermeld in punt a) tot en met d);"; 10° in paragraaf 2, punt 73° worden de woorden "afgewerkte olie" telkens vervangen door het woord "afvalolie"; 11° er wordt een punt 77° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "77° /2 sluikstorten: het bewust ontwijken van de huishoudelijke afvalophaling of bedrijfsafvalophaling door afvalstoffen achter te laten of te storten op niet-reglementaire plaatsen, tijdstippen of in de foute recipiënten;". 12° in paragraaf 3/1 wordt punt 16° vervangen door wat volgt: "16° producent van EEA: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van verkoop op afstand overeenkomstig de bepalingen van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht: a) is gevestigd op het grondgebied en een product vervaardigt onder zijn eigen naam of merk, of laat een product ontwerpen of vervaardigen dat hij onder zijn naam of merk op het grondgebied verhandelt;b) is gevestigd op het grondgebied en een product wederverkoopt dat door andere leveranciers is geproduceerd onder zijn eigen naam of merk.Daarbij wordt de wederverkoper niet als producent van het product aangemerkt als het merkteken van de producent, vermeld in punt a), op het product zichtbaar is; c) is gevestigd op het grondgebied en beroepsmatig een product op de markt brengt; d) is gevestigd buiten het grondgebied en een product via verkoop op afstand, in de zin van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht, rechtstreeks of door gebruik van een online marktplaats, aan particuliere huishoudens of aan andere gebruikers dan particuliere huishoudens op het grondgebied verkoopt.
Diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst, en die de voor- en nadelen verbonden aan de eigendom niet draagt, wordt niet als producent van het product aangemerkt, tenzij hij ook optreedt als producent als vermeld in punt a) tot en met d)";" 13° in paragraaf 4, 7° wordt tussen de woorden "op afstand" en de woorden "batterijen of accu's" de zinsnede "overeenkomstig de bepalingen van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht," ingevoegd; 14° er wordt een paragraaf 4/1 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 4/1.Voor de toepassing van onderafdeling 5.2.10 van hoofdstuk 5 wordt verstaan onder: 1° haven: plaats of geografisch gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die hoofdzakelijk zijn ontworpen om de ontvangst van schepen mogelijk te maken, met inbegrip van de ankerplaatsen binnen de jurisdictie van de haven;2° havenontvangstvoorziening: elke vaste, drijvende of mobiele voorziening die in staat is om als dienstverlening het afval van schepen in ontvangst te nemen;3° ladingresiduen: de restanten van lading aan boord die na het laden en lossen op het dek of in ruimen of tanks achterblijven, met inbegrip van overschotten of restanten die het gevolg zijn van morsen bij het laden en lossen, in natte of droge toestand of meegevoerd in waswater, en exclusief ladingstof dat na vegen op het dek achterblijft of stof op de buitenoppervlakken van het schip;4° MARPOL-verdrag: het internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, in zijn geactualiseerde versie;5° pleziervaartuig: elk schip met een romplengte van 2,5 meter of meer, ongeacht het type of de aandrijving, dat bestemd is voor sport- of recreatiedoeleinden en niet voor handelsdoeleinden wordt gebruikt;6° afval van schepen: al het afval, met inbegrip van ladingresiduen, dat tijdens de exploitatie van een schip of tijdens laad-, los- en schoonmaakactiviteiten ontstaat en binnen het toepassingsgebied van de bijlagen I, II, IV, V en VI bij het MARPOL-verdrag valt, evenals passief opgevist afval;7° schip: elk zeegaand vaartuig, ongeacht het type, dat in het mariene milieu opereert, waaronder vissersvaartuigen, pleziervaartuigen, draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen en drijvende vaartuigen;8° vissersvaartuig: elk schip dat is uitgerust of met commercieel oogmerk wordt gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;9° passief opgevist afval: afval dat tijdens visserijactiviteiten in netten terechtkomt;10° toereikende opslagcapaciteit: voldoende capaciteit om het afval aan boord op te slaan vanaf het ogenblik van vertrek tot de volgende aanloophaven, met inbegrip van het afval dat waarschijnlijk zal ontstaan tijdens de reis;11° geregeld verkeer: verkeer op basis van een gepubliceerde of geplande lijst van vertrek- en aankomsttijden tussen bepaalde havens of terugkerende overtochten die een herkenbare regeling vormen;12° regelmatig een haven aandoen: met hetzelfde schip herhaalde reizen uitvoeren die een vast patroon vormen tussen bepaalde havens, of een reeks reizen zonder tussenstops van en naar dezelfde haven uitvoeren;13° frequent een haven aandoen: met een schip minstens één keer om de twee weken dezelfde haven aandoen;14° GISIS: het Global Integrated Shipping Information System dat door de IMO is opgezet;15° verwerking: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van de daaraan voorafgaande voorbereidende handelingen; 16° indirecte bijdrage: bijdrage die wordt betaald voor het verlenen van diensten van havenontvangstvoorzieningen, ongeacht of al dan niet werkelijk afval van schepen wordt afgegeven.".
Art. 13.In hoofdstuk 2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° afdeling 2.2, die bestaat uit artikel 2.2.1 tot en met 2.2.8, wordt vervangen door wat volgt: "Afdeling 2.2. Europese criteria Art. 2.2.1. Er is geen grondstofverklaring vereist voor materialen waarvoor rechtstreeks toepasselijke Europees vastgestelde voorwaarden of criteria voor bijproducten of einde-afval gelden.
Art. 2.2.2. Een inrichting of onderneming die voldoet aan rechtstreeks toepasselijke Europees vastgestelde voorwaarden of criteria voor bijproducten of einde-afval, kan die op de markt brengen als ze is opgenomen in een register. De minister stelt nadere regels vast voor de vorm en de inhoud van het register en voor de registratieprocedure.
Op eenvoudig verzoek van de OVAM of de toezichthouder toont de inrichting of onderneming in kwestie de conformiteit met de Europese eisen aan. Niet-conformiteit kan aanleiding geven tot schrapping uit het register. De minister kan vaststellen welke informatie beschikbaar moet zijn om de conformiteit te kunnen aantonen en stelt nadere regels vast voor de schrapping uit het register."; 2° artikel 2.2.3 tot en met 2.2.8 worden opgeheven.".
Art. 14.In hetzelfde besluit wordt onderafdeling 2.3.1, die bestaat uit artikel 2.3.1.1 tot en met 2.3.1.3, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 december 2017, vervangen door wat volgt: "Onderafdeling 2.3.1. Algemene bepalingen voor specifieke criteria Art. 2.3.1.1. Een materiaal mag alleen als grondstof worden beschouwd als het gebruik over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft op het milieu of de menselijke gezondheid.
Art. 2.3.1.2. Voor bepaalde materialen worden, waar nodig, specifieke criteria vastgesteld die minimaal vervuld moeten zijn opdat een bepaald materiaal kan worden beschouwd als een grondstof, bestemd voor een bepaald toepassingsgebied. Elk materiaal afzonderlijk voldoet aan die criteria.
Materialen voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, hoeven niet afzonderlijk te voldoen aan de criteria, vermeld in het eerste lid.
Art. 2.3.1.3. In de lijst met materialen, vermeld in bijlage 2.2, is aangegeven voor welke materialen een grondstofverklaring vereist is.
Beoogde grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, voor gebruik als bouwstof, of voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, en die niet vermeld worden in bijlage 2.2, kunnen pas als grondstof worden beschouwd als de OVAM een toelating heeft gegeven in de vorm van een grondstofverklaring.
Het gebruik van een grondstof als bodem is niet toegelaten.
Een grondstofverklaring wordt afgegeven volgens de procedure, vermeld in afdeling 2.4. Een grondstofverklaring kan worden afgegeven als voldaan is aan de toepasselijke specifieke criteria, vermeld in afdeling 2.3, en de toepassing over het geheel genomen geen ongunstige effecten op het milieu en de menselijke gezondheid heeft.
Als een materiaal niet voldoet aan de toepasselijke specifieke criteria, vermeld in afdeling 2.3, kan ze alleen toegelaten worden als er vanuit milieuoogpunt valabele argumenten zijn en daarvoor een grondstofverklaring wordt verkregen.
Art. 2.3.1.3/1. Materialen kunnen beschouwd worden als grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik in bodemsaneringswerken of voor risicobeheersmaatregelen, als ze voldoen aan de voorwaarden van samenstelling of gebruik, vastgesteld in het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject, het beperkte bodemsaneringsproject of het risicobeheersplan, afgegeven door de OVAM conform de bepalingen van het Bodemdecreet.
Artikel 2.3.1.3/2. § 1. De grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, vermeld in artikel 2.4.2.1, is ervoor verantwoordelijk dat de verplichtingen, vermeld in dit hoofdstuk, nageleefd worden. Hij brengt elke afnemer van de grondstof op de hoogte van de gebruiksvoorwaarden, vermeld in afdeling 5.3, en van de specifieke criteria, vermeld in afdeling 2.3.
Het is de verantwoordelijkheid van de grondstoffenproducent of de persoon die in zijn naam optreedt, om de toezichthouder binnen zeven kalenderdagen op de hoogte te brengen, als hij over informatie beschikt waaruit kan worden besloten dat een partij materialen niet meer aan de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk, voldoet. In dat geval wordt die partij materialen beschouwd als afvalstof. § 2. De materialen, vermeld in artikel 2.3.1.3, die worden beschouwd als grondstoffen, worden minstens eenmaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd door een erkend laboratorium in de discipline afvalstoffen en andere materialen als vermeld in artikel 6, 5°, e), van het VLAREL van 19 november 2010, tenzij anders is bepaald in de grondstofverklaring.
Het monster is representatief voor de productie in een bepaald tijdsinterval. De conformiteit met de geldende criteria wordt verzekerd op basis van een representatieve bemonstering en analyse.
Afhankelijk van de herkomst, de verontreinigingsgraad en aanwending kan de grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, in overleg met de OVAM, de parameterlijst, vermeld in bijlage 2.3.1 en 2.3.2, beperken. § 3. De analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en de voormelde persoon. De minister bepaalt de technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens op verzoek van de OVAM worden opgenomen in een standaardprocedure.
Houders van een grondstofverklaring bezorgen die analysegegevens jaarlijks op elektronische wijze aan de OVAM. Voor die elektronische overdracht stelt de OVAM een webloket voor grondstofverklaringen ter beschikking via de website van de OVAM. De producent bezorgt de OVAM ook jaarlijks op elektronische wijze de analyses die de conformiteit met het ministerieel besluit in uitwerking van artikel 2.3.6.1, § 2 aantonen.
De analysegegevens die niet gerapporteerd hoeven te worden overeenkomstig de bepalingen, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, worden door de persoon, vermeld in paragraaf 1, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM.".
Art. 15.In artikel 2.3.1.3/2 van hetzelfde besluit, vervangen bij dit besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 2, eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd: "De grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, geeft bij het plaatsen van de opdracht voor de monstername en analyse van de voormelde materialen het nummer van de grondstofverklaring door aan het voormelde erkende laboratorium, met de vraag om dit nummer in het monsternemingsverslag en het analyseverslag op te nemen."; 2° paragraaf drie wordt vervangen door wat volgt: " § 3.De analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en het erkende laboratorium. De minister bepaalt de technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens zoals bepaald in dit artikel, en stelt deze vast in een standaardprocedure.
Het erkende laboratorium dat de analyse vermeld in § 2 heeft uitgevoerd, bezorgt die analysegegevens, inclusief het monsternemingsverslag, onmiddellijk na de analyse op elektronische wijze aan de OVAM. De uitwisseling van deze gegevens gebeurt volgens de specificaties opgenomen in voormelde standaardprocedure.
De producent bezorgt de OVAM ook jaarlijks op elektronische wijze de analyses die de conformiteit met het ministerieel besluit in uitwerking van artikel 2.3.6.1, § 2 aantonen.
De analysegegevens die niet gerapporteerd hoeven te worden overeenkomstig de bepalingen, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, worden door de persoon, vermeld in paragraaf 1, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM.".
Art. 16.In artikel 2.3.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: " § 2. In afwijking van paragraaf 1 hoeven de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 2, meer bepaald asfaltgranulaat, gerecycleerde bitumineuze granulaten en zeefzand van asfalt, niet te voldoen aan de totaalconcentratie voor de parameter minerale olie en gelden voor de polycyclische aromatische koolwaterstoffen de totaalconcentraties, vermeld in bijlage 2.3.2.A. Om vast te stellen of voldaan wordt aan voormelde totaalconcentraties, wordt de pak-spraytest gebruikt. Als de pak-spraytest een gele verkleuring vertoont, wordt geacht dat er niet voldaan is aan de voormelde normen. Bij een onduidelijke verkleuring kan een bevestigingsproef met infraroodspectroscopie worden uitgevoerd. Als de infraroodspectroscopie duidelijke pieken vertoont, wordt geacht dat er niet voldaan is aan voormelde normen. Er mag kwalitatief getest worden met infraroodspectroscopie zonder voorafgaande pak-spraytest. Bij twijfel bepaalt een tegenproef met een chemische analyse op pak via GC-MS of de normen in bijlage 2.3.2.A niet zijn overschreden. Het eenheidsreglement voor gerecycleerde granulaten vermeldt de proefmethode en de conformiteitscontrole van de pak-spraytest.
Art. 17.In artikel 2.3.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 22 december 2017 en 22 maart 2019, wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Sorteerinrichtingen waarvan het uitgesorteerde puin na verdere bewerking bij een breker wordt afgezet als gerecycleerd granulaat, beschikken over een kwaliteitsborgingssysteem als vermeld in het eenheidsreglement gerecycleerde granulaten.".
Art. 18.In hetzelfde besluit wordt onderafdeling 2.3.3, opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, opnieuw opgenomen in de volgende lezing: "Onderafdeling 2.3.3. Criteria voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel Art. 2.3.3.1. De materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 1, kunnen worden beschouwd als grondstoffen, bestemd voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, als de voorwaarden van samenstelling, namelijk de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, vervuld zijn. De samenstellingsvoorwaarden voor grondstoffen die 2% of meer dan 2% droge stof bevatten, zijn vermeld in bijlage 2.3.1.A. De samenstellingsvoorwaarden voor grondstoffen die minder dan 2% droge stof bevatten, zijn vermeld in bijlage 2.3.1.B. Art. 2.3.3.2. De behandeling, bemonstering en analyse van behandeld zuiveringsslib worden uitgevoerd volgens de bepalingen, vermeld in bijlage 2.3.1.D. Art. 2.3.3.3. § 1. Gft-compost, groencompost en het eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische afvalstoffen worden geproduceerd in een vergunde inrichting voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen die beschikt over een keuringsattest. § 2. De biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen is onderworpen aan het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen. Het kwaliteitsgarantiesysteem heeft tot doel te garanderen dat afvalstoffen worden omgezet in kwalitatief hoogwaardige eindmaterialen voor nuttige toepassing. Het kwaliteitsgarantiesysteem wordt beheerd door de OVAM. De minister stelt het kwaliteitsgarantiesysteem vast. § 3. De inrichtingen voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen met het oog op de productie van bodemverbeterende middelen of meststoffen vergoeden de OVAM voor de ontwikkeling en het beheer van het kwaliteitsgarantiesysteem. De minister kan bindende voorschriften vaststellen voor de berekening van de vergoeding. Ze worden opgesteld in overleg met de betrokken partners. § 4. Het keuringsattest, vermeld in paragraaf 1, wordt afgegeven door een certificeringsinstelling overeenkomstig het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen. Een certificeringsinstelling wordt erkend door de minister, na advies van de OVAM. De procedure is opgenomen in het Algemeen Reglement van de Certificering. § 5. De certificeringsinstellingen voeren de certificeringsactiviteiten op het terrein uit zoals beschreven in het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen. Hun taken zijn: 1° de uitvoering en opvolging van monsternemingen, analyses en audits conform het Algemeen Reglement van de Certificering;2° het verlenen, schorsen of intrekken van keuringsattesten conform het Algemeen Reglement van de Certificering;3° de rapportering aan de OVAM, onder meer door: a) een maandelijks overzicht van de verleende, geschorste of ingetrokken keuringsattesten;b) verslagen van audits en actieplannen die opgelegd zijn naar aanleiding van non-conformiteiten bij vergunde inrichtingen voor het verwerken van organisch-biologische afvalstoffen, om hun keuringsattest te verkrijgen of te behouden;c) jaarlijkse rapportering over de certificeringsactiviteiten. § 6. Het Algemeen Reglement van de Certificering wordt goedgekeurd bij ministerieel besluit en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het bestaat uit een organisatorisch deel waarin voorwaarden voor de certificeringsinstellingen zijn opgenomen en uit een uitvoerend deel met voorwaarden voor de inrichtingen voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen. § 7. De OVAM houdt als onafhankelijk toezichtsorgaan toezicht op het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen.
De OVAM voert onder meer de volgende taken uit: 1° toezicht houden op het Algemeen Reglement van de Certificering en op het kwaliteitsgarantiesysteem; 2° behandelen van de beroepen tegen beslissingen over de verlening, schorsing of intrekking van de keuringsattesten.".
Art. 19.Artikel 2.4.1.3 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering 22 december 2017, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing: "Art. 2.4.1.3. Een grondstofverklaring wordt alleen afgegeven voor een specifiek materiaal dat wordt geproduceerd door een specifieke producent of dat voortkomt uit een specifiek productieproces, en waarvoor een specifieke toepassing wordt beoogd.".
Art. 20.In artikel 2.4.2.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 7° wordt vervangen door wat volgt: "7° voor aanvragen voor grondstofverklaring die worden opgelegd in afdeling 2.3: a) staving dat het materiaal voldoet aan de toepasselijke specifieke criteria uit afdeling 2.3; b) motivatie waarom het gebruik van de grondstof in de toepassing over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft op mens en leefmilieu;c) indien van toepassing, een monsternemings- en analyseverslag van een representatief monster van het materiaal, opgesteld door een erkend laboratorium in de discipline afvalstoffen en andere materialen, vermeld in artikel 6, 5°, e), van het VLAREL.Het aantal monsters en analyses is afhankelijk van de verwachte spreiding van de samenstelling. De analyseverslagen tonen aan dat de grondstof voldoet aan de voorwaarden voor het aanwendingsgebied in kwestie. Die analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en de aanvrager. De technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens op verzoek van de OVAM worden opgenomen in een standaardprocedure, vastgesteld door de minister; d) voor bouwstoffen wordt de uitloogbaarheidstest uitgevoerd op het monster met de hoogste verontreiniging aan metalen.Als een materiaal maar een deel van de massa van de bouwstof uitmaakt, wordt een bijkomend monsternemings- en analyseverslag van het eindproduct opgesteld. Het aantal te onderzoeken eindproducten is afhankelijk van de verwachte spreiding van het gehalte aan de grondstof in het eindproduct. De uitloogbaarheidstesten worden uitgevoerd op het eindproduct met het hoogste gehalte aan grondstof met de hoogste verontreiniging aan metalen."; 2° er wordt een punt 7° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "7° /1 voor aanvragen voor grondstofverklaring van materialen die vallen onder afdeling 2.6: a) voor materialen die vallen onder artikel 2.6.2, lid 1: motivatie waarom het gebruik van het materiaal voldoet aan de voorwaarden uit artikel 36 van het Materialendecreet; b) voor materialen die vallen onder artikel 2.6.3, lid 1: motivatie waarom het gebruik van het materiaal voldoet aan de voorwaarden uit artikel 37 van het Materialendecreet;".
Art. 21.In artikel 2.4.2.3, van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: " § 2. De OVAM verleent of weigert een grondstofverklaring bij beslissing en brengt de aanvrager daarvan op de hoogte via een elektronische melding. Voor aanvragen die worden opgelegd in afdeling 2.3 valt de beslissing uiterlijk dertig kalenderdagen na de ontvangstdatum van de aanvraag. Voor aanvragen die vallen onder afdeling 2.6 valt de beslissing uiterlijk zestig kalenderdagen na de ontvangstdatum van de aanvraag. De behandeltermijn start op de eerstvolgende werkdag. In de grondstofverklaring kan een beperkte geldigheidstermijn worden opgenomen.".
Art. 22.In artikel 2.4.2.3, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt de zinsnede ", wordt de aanvraag geacht geweigerd te zijn." vervangen door de zinsnede ", wordt de aanvraagprocedure door de OVAM stopgezet en brengt de OVAM de aanvrager hiervan op de hoogte via een elektronische melding.".
Art. 23.Aan hoofdstuk 2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, wordt een afdeling 2.6, die bestaat uit artikel 2.6.1 tot en met 2.6.5, toegevoegd, dat luidt als volgt: "Afdeling 2.6. Materialen waarvoor geen Europese criteria en geen specifieke criteria bestaan Art. 2.6.1. Materialen waarvoor geen Europese criteria en geen specifieke criteria bestaan kunnen pas als grondstof worden beschouwd wanneer ze voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 36 of 37 van het Materialendecreet.
Art. 2.6.2. Afvalstoffen worden niet langer als afvalstoffen beschouwd als ze een behandeling voor recyclage of nuttige toepassing hebben ondergaan en voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 36 van het Materialendecreet.
De houder van het materiaal beslist op basis van een zelfbeoordeling of aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid, is voldaan.
Art. 2.6.3. Een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, kan alleen als bijproduct en niet als afvalstof worden aangemerkt, als wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in artikel 37 van het Materialendecreet.
De houder van het materiaal beslist op basis van een zelfbeoordeling of aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid, is voldaan.
Art. 2.6.4. De zelfbeoordeling, vermeld in artikel 2.6.2 en 2.6.3, gebeurt op basis van de handleiding die de OVAM publiceert op haar website. Een kopie van de zelfbeoordeling wordt ter beschikking gehouden van de OVAM en de toezichthoudende overheid.
Het transport en de opslag van grondstoffen die op basis van een zelfbeoordeling als vermeld in het eerste lid, als een grondstof worden beschouwd, gaan altijd vergezeld van een verklaring opgesteld door de houder van de grondstoffen, die het grondstofstatuut op basis van een zelfbeoordeling bevestigt.
Art. 2.6.5. Bij twijfel kan een grondstofverklaring worden aangevraagd bij de OVAM. Het aanvragen van een grondstofverklaring kan geëist worden door de OVAM of de toezichthoudende overheid. Een grondstofverklaring is altijd verplicht bij het gebruik van materialen als brandstof.
Een grondstofverklaring wordt afgegeven volgens de procedure, vermeld in afdeling 2.4.".
Art. 24.Aan artikel 3.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt een paragraaf 2 toevoegd, die luidt als volgt: " § 2. Er kan een vrijwillige terugname georganiseerd worden voor huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen.
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan die vorm van vrijwillige terugname, wordt bepaald in afdeling 3.5.".
Art. 25.In artikel 3.2.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° voor paragraaf 1, die paragraaf 1/1 wordt, wordt een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 1.De aanvaardingsplicht is een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid als vermeld in artikel 21, § 1 en artikel 21/1 van het Materialendecreet."; 2° in de bestaande paragraaf 1, die nu paragraaf 1/1 wordt, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De verplichting, vermeld in het eerste lid, geldt ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van verkoop op afstand. De modaliteiten voor het terugnemen van afgedankte producten in het kader van een verkoop op afstand, dienen voor het sluiten van de koopovereenkomst meegedeeld te worden aan de koper."; 3° in paragraaf 7 worden de woorden "onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT" opgeheven en worden tussen de woorden "wijze de koper" en de woorden "zich kan ontdoen" de woorden "het product kan laten herstellen of" ingevoegd.
Art. 26.In artikel 3.2.1.2, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° voor punt 1°, dat punt 1° /1 wordt, wordt een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "1° een duidelijke omschrijving van het geografisch gebied, de producten en materialen waarop de aanvaardingsplichtconvenant of het individuele aanvaardingsplichtsplan van toepassing is waarbij het geografisch gebied niet beperkt wordt tot de gebieden waar de inzameling en het beheer het winstgevendst is;"; 2° aan punt 2° worden de woorden "van de gebieden, vermeld in punt 1°, " toegevoegd;3° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: "6° maatregelen voor de sensibilisering van de diverse doelgroepen en in het bijzonder om de houders van afvalstoffen te informeren over: a) preventie- en herstelmogelijkheden;b) centra en diensten voor hergebruik en voorbereiding voor hergebruik;c) de terugname- en inzamelsystemen; d) het voorkomen van zwerfvuil en het negatieve effect op het milieu van zwerfvuil;"; 4° punt 8° wordt vervangen door wat volgt: "8° bepalingen over de rapportering: a) aan de OVAM met betrekking tot alle maatregelen, vermeld in punt 1° tot en met punt 7° ; b) met betrekking tot het openbaar beschikbaar stellen van informatie over de behaalde resultaten ten opzichte van de wettelijke doelstellingen;"; 5° punt 9° wordt vervangen door wat volgt: "9° maatregelen voor de financiering van de verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid waarbij minstens de kosten worden gedragen conform artikel 21/1, § 2, 1° van het Materialendecreet met uitzondering van de afvalstoffen, vermeld in artikel 3.1.1, eerste lid, 2°, 4° en 5°. ".
Art. 27.Aan artikel 3.2.1.3, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt: "Als meerdere beheersorganismen voor eenzelfde afvalstroom actief zijn, worden de cijfergegevens van deze beheersorganismen op eenvoudig verzoek van de OVAM bijkomend gevalideerd om dubbeltellingen en hiaten te detecteren en te corrigeren. In voorkomend geval, duiden de betrokken beheersorganismen, op hun kosten, éénzelfde keuringsinstelling aan om de validatie uit te voeren. Als de beheersorganismen niet tot een gezamenlijke keuze komen, beslist de OVAM, na overleg met de diverse beheersorganismen.".
Art. 28.In artikel 3.2.1.5. van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt tussen het woord "rechtstreeks" en de woorden "verkoopt aan" de woorden "of door gebruik van een onlinemarktplaats" ingevoegd;2° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt: "Een gevolmachtigde wordt aangewezen via een schriftelijke volmacht vooraleer er producten op de markt worden gebracht.Bij de aanduiding van een gevolmachtigde en bij beëindiging van die volmacht wordt de OVAM onmiddellijk door een van de partijen schriftelijk op de hoogte gebracht. In geval van beëindiging moet de persoon, vermeld in het eerste lid, ook een nieuwe gevolmachtigde aanduiden.".
Art. 29.In artikel 3.2.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 4, tweede lid, wordt aan punt 2° de zinsnede "waarbij gestreefd wordt naar een differentiatie conform artikel 21/1, § 2, 2° van het Materialendecreet" toegevoegd;2° aan paragraaf 5, eerste lid, worden volgende zinnen toegevoegd: "Het beheersorganisme verstrekt openbaar beschikbare informatie over de selectiecriteria, gunningscritera en de ponderatie ervan van de verschillende ontvangen offertes.Die informatie wordt vermeld in een uitgebreid verslag aan de OVAM en aan alle kandidaten die een correcte offerte hebben ingediend. Dit verslag bevat niet alleen een beschrijving van de criteria, maar ook een onderbouwde motivering voor elk van de aanbiedingen van de voor elk criterium toegekende punten."; 3° in paragraaf 8 wordt tussen het woord "organiseert" en de woorden "het beheersorganisme" de woorden "ten minste eenmaal per jaar" ingevoegd; 4° aan paragraaf 8 wordt de volgende zin toegevoegd: "Er wordt een samenvattend verslag van de vergadering opgesteld."; 5° er wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 9.Het beheersorganisme verstrekt openbaar beschikbare informatie over: 1° de leden en deelnemers van het beheersorganisme;2° de financiële bijdragen van de door hun leden op de markt gebrachte producten per verkochte eenheid of per ton; 3° de selectieprocedure voor afvalbeheerders.".
Art. 30.Artikel 3.4.1.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 3.4.1.1. Bewoners of gebruikers van een gebouw met een brievenbus in het Vlaamse gewest kunnen door middel van een sticker aangeven dat ze: 1° noch ongeadresseerd reclamedrukwerk noch gratis ongeadresseerde regionale pers wensen te ontvangen;2° wel gratis ongeadresseerde regionale pers maar geen ongeadresseerd reclamedrukwerk wensen te ontvangen. Alleen de NEE/NEE en JA/NEE stickers kunnen daarvoor worden gebruikt.
De stickers worden gerespecteerd door iedere verspreider van ongeadresseerd reclamedrukwerk en gratis ongeadresseerde regionale pers.".
Art. 31.Aan artikel 3.4.1.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, punt 2°, wordt tussen de woorden "verdeelde stickers" en de woorden "en het gebruik van" de zinsnede ", het aantal ton papier verdeeld niet-geadresseerd drukwerk" ingevoegd; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: "De Vlaamse Regering en de sector van de uitgevers van gratis regionale pers en ongeadresserd reclamedrukwerk sluiten een overeenkomst die de modaliteiten van de bepalingen, vermeld in het vorige lid, vastlegt.".
Art. 32.Artikel 3.4.3.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 3.4.3.2. Voor de verwerking van de afvalbanden die ingezameld zijn met toepassing van de aanvaardingsplicht, gelden de volgende doelstellingen: 1° alle afvalbanden die worden aangeboden, worden ingezameld met een minimum van 85% en een maximum van 100% van de hoeveelheid nieuwe banden die door de producenten op de markt gebracht worden;tegen 2030 worden afvalbanden ingezameld met een minimum van 95 % en een maximum van 100 % van de hoeveelheid nieuwe banden die door de producenten op de markt gebracht worden, tenzij uit een onderbouwde evaluatie blijkt dat deze inzameldoelstellingen tegen 2030 niet haalbaar zijn. 2° de ingezamelde banden worden vóór de verwerking gesorteerd op herbruikbare banden en op rechapeerbare banden;3° het percentage hergebruik en het percentage loopvlakvernieuwing bedragen elk minstens 10%;4° het totale percentage hergebruik, loopvlakvernieuwing en recyclage van de ingezamelde banden bedraagt minstens 85%;dit percentage stijgt naar 95 % tegen 2030, tenzij uit een onderbouwde evaluatie blijkt dat deze doelstelling niet haalbaar is; 5° de rest van de ingezamelde afvalbanden wordt nuttig toegepast; 6° de verwijdering van afvalbanden is niet toegestaan.".
Art. 33.In artikel 3.4.3.4, derde lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 4° worden punt c) en punt d) vervangen door wat volgt: "c) is gerecycleerd; d) nuttig is toegepast;"; 2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° de totale hoeveelheden rubber, staal en textiel afkomstig van de recyclage van afvalbanden die gebruikt zijn, opgedeeld per toepassing.".
Art. 34.In artikel 3.4.4.15. van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt tussen het woord "rechtstreeks" en de woorden "EEA verkoopt aan" de woorden "of door gebruik van een onlinemarktplaats" ingevoegd;2° het vijfde lid vervangen door wat volgt: "Een gevolmachtigde wordt aangewezen via een schriftelijke volmacht vooraleer er producten op de markt worden gebracht.Bij de aanduiding van een gevolmachtigde en bij beëindiging van die volmacht wordt de OVAM onmiddellijk door een van de partijen schriftelijk op de hoogte gebracht. In geval van beëindiging moet de persoon, vermeld in het eerste lid, ook een nieuwe gevolmachtigde aanduiden.".
Art. 35.In artikel 3.4.5.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Voor batterijen die opnieuw op de markt worden gebracht in eenzelfde of een andere toepassing en niet langer als een afvalstof worden beschouwd na een voorbereiding op hergebruik van de afgedankte batterij, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld via de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. Daarbij wordt degene die de batterijen na de voorbereiding op hergebruik opnieuw op de markt brengt, beschouwd als de producent. Deze bepaling geldt niet voor de batterijen die hergebruikt worden zonder dat een handeling van voorbereiding op hergebruik heeft plaatsgevonden.".
Art. 36.In artikel 3.4.5.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, 22 december 2017 en 22 maart 2019, worden het eerste tot en met het derde lid vervangen door wat volgt: "De producenten van batterijen en accu's zijn verantwoordelijk voor de financiering van de nettokosten die voortvloeien uit de inzameling, de verwerking en de recycling van het afval van alle batterijen en accu's, ongeacht wanneer die op de markt zijn gebracht. De producenten van batterijen en accu's dragen ook de kosten van de publieke voorlichtingscampagnes die handelen over de preventie, de inzameling, de verwerking en de recycling van afgedankte batterijen en accu's.
Elke producent, al dan niet lid van een beheersorganisme, stelt wanneer hij een batterij of accu in de handel brengt, een waarborg waaruit blijkt dat het beheer van de afgedankte batterijen en accu's zal worden gefinancierd. Die waarborg verzekert de financiering van de nettokosten die voortvloeien uit de inzameling, verwerking en recycling van die batterijen en accu's. De waarborg kan de vorm hebben van: 1° een collectieve waarborg: a) de deelname van de producent aan een beheersorganisme als vermeld in artikel 3.2.2.1, § 1, waarbij hij een bijdrage betaalt die minstens de toekomstige kosten, vermeld in het eerste lid, dekt; b) de deelname van de producent aan een garantiefonds, beheerd door een beheersorganisme als vermeld in artikel 3.2.2.1, § 1; 2° een individuele waarborg: een verpande rekening, een bankgarantie op eerste verzoek of een verzekering, op naam en ten laste van de individuele producent en met de OVAM als begunstigde, die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de OVAM en die minstens de toekomstige nettokosten dekt die voortvloeien uit de inzameling, verwerking en recycling van de batterijen en accu's die de producent op de markt heeft gebracht. Een garantiefonds als vermeld in het tweede lid, punt 1°, b) beantwoordt aan de volgende criteria: 1° het garantiefonds wordt beheerd door een beheersorganisme of meerdere samen als bedoeld in artikel 3.2.2.1, § 1; 2° de hoogte van het bedrag van de waarborg per kilogram op de markt gebrachte batterij of accu en per productiecategorie wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de OVAM, rekening houdend met de levensduur, de duurzaamheid van de materialen, de garanties die door de producenten worden gegeven en de hoeveelheden die op de markt gebracht worden, een risico-analyse en de vermoedelijke toekomstige kosten of opbrengsten voor inzameling, verwerking en recycling;3° de betaling van deze bijdrage werkt niet bevrijdend ten aanzien van de financiële en operationele verantwoordelijkheden van de betrokken producent;4° als een producent van batterijen en accu's niet meer bestaat, en de afgedankte batterijen terechtkomen in een inzamelsysteem van een beheersorganisme of van een producent, worden de kosten die verbonden zijn aan het beheer van de afgedankte batterijen en accu's gefinancierd door de verschillende garantiefondsen in verhouding tot de reeds geïnde waarborgen voor de batterijen en accu's van dezelfde productcategorie.Als de opgebouwde waarborgen in de garantiefondsen ontoereikend zouden zijn voor de dekking van de kosten die verbonden zijn aan het beheer van de afgedankte batterijen en accu's waarvan de producent niet meer bestaat, berust de verantwoordelijkheid voor de financiering van de niet-gedekte kosten bij de verschillende garantiefondsen waaraan alle producenten die hun waarborg stellen door deelname aan een garantiefonds en die op de markt aanwezig zijn op het tijdstip waarop de kosten ontstaan, bijdragen naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de productcategorieën van batterijen en accu's in kwestie; 5° als de producent en het beheersorganisme als vermeld in artikel 3.2.2.1, § 1, waaraan hij een waarborg heeft betaald, niet geïdentificeerd kunnen worden, worden de kosten die verbonden zijn aan de inzameling, het transport, de verwerking en de recycling van de afgedankte batterijen en accu's in kwestie vergoed door de garantiefondsen en door de producenten die een individuele waarborg hebben gesteld, eventueel via het beheersorganisme waarbij ze zijn aangesloten, naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de productcategorieën van batterijen en accu's in kwestie.".
Art. 37.Aan artikel 3.4.5.6, punt 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, worden de woorden "alsook de hoeveelheid ingezamelde batterijen en accu's waarop voorgenoemde behandeling is toegepast" toegevoegd.
Art. 38.In artikel 3.4.6.2, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de woorden "verbrand met terugwinning van energie" vervangen door de woorden "nuttig toegepast".
Art. 39.In artikel 3.4.6.4, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° wordt het woord "liter" vervangen door het woord "kilogram";2° in punt 2° wordt het woord "liter" vervangen door het woord "kilogram"; 3° punt 4° wordt vervangen door wat volgt: "4° de totale hoeveelheden afvalolie, uitgedrukt in kilogram, die afgevoerd zijn naar regeneratie, andere recyclinghandelingen en andere nuttige toepassingen;"; 5° in punt 5° wordt het woord "liter" vervangen door het woord "kilogram";6° er worden een punt 6° en een punt 7° toegevoegd, die luiden als volgt: "6° de totale hoeveelheden, uitgedrukt in kilogram, basisolie en andere nuttige componenten afkomstig van de verwerking van afvalolie en hun respectievelijke toepassingen; 7° de totale hoeveelheid afvalstoffen, uitgedrukt in kilogram, afkomstig van de verwerking van afvalolie, die verwijderd is.".
Art. 40.Aan artikel 3.4.8.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, worden een paragraaf 2 en paragraaf 3 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 2. De verplichtingen uit artikel 3.2.1.1, § 1/1 en § 2, gelden niet voor afgedankte matrassen. § 3. Het individuele aanvaardingsplichtplan en de aanvaardingsplichtconvenant, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder de wijze van inontvangstneming, zodat de afgedankte matrassen die vrijkomen in het kader van de aanvaardingsplicht maximaal worden ingezameld en verwerkt. De afgifte van afgedankte matrassen is gratis voor de particuliere huishoudens behoudens eventuele transportkosten bij ophaling aan huis via de lokale besturen. Voor de inzameling en de verwerking van afgedankte matrassen afkomstig van eindverkopers, bedrijven en instellingen, worden stimulerende maatregelen genomen door de producenten.".
Art. 41.Artikel 3.4.8.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 3.4.8.2. De aanvaardingsplicht voor afgedankte matrassen moet ertoe leiden dat alle afgedankte matrassen die worden aangeboden, worden ingezameld.
De ingezamelde afgedankte matrassen worden verwerkt met toepassing van de beste beschikbare technieken. De verwijdering van afgedankte matrassen is niet toegestaan.
Vanaf 1 januari 2021 gelden de volgende doelstellingen: 1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 30%;2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 10%;3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast. Vanaf 1 januari 2023 gelden de volgende doelstellingen: 1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 50%;2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 35%;3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast. Vanaf 1 januari 2025 gelden de volgende doelstellingen: 1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 65%;2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 50%;3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast. Vanaf 1 januari 2030 gelden de volgende doelstellingen: 1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 80%;2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 75%;3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast. Onder inzamelpercentage wordt in dit artikel verstaan: het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte matrassen die zijn ingezameld te delen door het gewicht van de matrassen die de producenten op de markt gebracht hebben gedurende dat kalenderjaar.".
Art. 42.In artikel 3.4.8.3, tweede lid van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 3° wordt tussen het woord "matrassen" en de woorden "zijn verwerkt" de woorden "en de materialen die voortkomen uit de verwerking van de afgedankte matrassen" ingevoegd;2° punt 4°, a) wordt opgeheven.3° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° de totale hoeveelheid afgedankte matrassen, uitgedrukt in kilogram, die: a) zijn uitgesorteerd voor hergebruik;b) gerecycleerd is; c) nuttig is toegepast.".
Art. 43.Aan hoofdstuk 3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 3.5, die bestaat uit artikel 3.5.1 tot en met 3.5.3, toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 3.5. Vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen Art. 3.5.1. Onder de vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen wordt verstaan: elke vrijwillige inzameling, naast de gemeentelijke inzameling in het kader van de zorgplicht, met als doel de selectieve inzameling van huishoudelijke afvalstoffen of met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen via eindverkopers van gelijkaardige producten.
De bepalingen van afdeling 3.5 zijn niet van toepassing voor: 1° afvalstoffen die onder een regeling van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen;2° verpakkingsafval dat selectief wordt ingezameld in het kader van de terugnameplicht;3° papier- en kartonafval. De afvalstoffen, vermeld in het tweede lid, kunnen alleen worden teruggenomen conform de specifieke bepalingen, vermeld in afdeling 3.2, en het interregionaal samenwerkingsakkoord betreffende het beheer en de preventie van verpakkingsafval.
Art. 3.5.2. De inzameling van afvalstoffen in het kader van een vrijwillige terugname voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° het inzamelsysteem moet garanderen dat de ingezamelde afvalstoffen worden hergebruikt of gerecycleerd;2° de afvalstoffen worden ingezameld: a) op het eigen terrein van eindverkopers die gelijkaardige producten op de markt brengen;b) of bij levering aan huis van gelijkaardige producten;3° de afvalstoffen worden opgeslagen zonder schade, hinder of verontreiniging aan mens, milieu of directe omgeving;4° er wordt gezorgd voor een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen;5° de recipiënten waarin de afvalstoffen ingezameld en getransporteerd worden, zijn technisch geschikt voor die afvalstoffen.Ze worden in goede staat van werking gehouden; 6° de ingezamelde hoeveelheden staan in verhouding tot de geleverde of verkochte producten;7° er wordt samengewerkt met een geregistreerde inzamelaar, handelaar of makelaar voor de afvoer;8° de exploitant van de inrichting waar de afvalstoffen worden ingezameld, stelt de OVAM en de gemeente waar de inzameling gebeurt, in kennis van het initiatief tot vrijwillige terugname;9° de exploitant van de inrichting waar de afvalstoffen worden ingezameld, houdt de ingezamelde hoeveelheden bij in een afvalstoffenregister;10° zodra het initiatief tot vrijwillige terugname één keer per jaar langer dan een maand wordt georganiseerd, is de exploitant van de inrichting verplicht om de vrijwillige terugname minstens twee opeenvolgende jaren te organiseren. Art 3.5.3. De eindverkopers verstrekken op verzoek van OVAM alle bijkomende informatie die de OVAM nuttig acht voor de evaluatie en de controle van de vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen.".
Art. 44.In artikel 4.1.1 van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "veegvuil" en de woorden "worden gelijkgesteld" de zinsnede ", afval van straatvuilnisbakjes in beheer door een gemeente of intergemeentelijk samenwerkingsverband en afval van het opruimen van sluikstorten" ingevoegd.
Art. 45.In artikel 4.1.2, punt 12°, van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "afval" en de woorden "van de" de woorden "van schepen" ingevoegd.
Art. 46.In artikel 4.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 23 september 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan lijn R4 wordt de zinsnede "(******)" toegevoegd; 2° voetnoot (**) wordt vervangen door wat volgt: "(**) Hieronder vallen voorbereiding voor hergebruik, vergassing en pyrolyse waarbij de componenten worden gebruikt als chemicaliën en nuttige toepassing van organisch materiaal in de vorm van opvulling."; 3° voetnoot (***) wordt vervangen door wat volgt: "(***) Hieronder vallen voorbereiding voor hergebruik, recycling van anorganisch bouwmateriaal, nuttige toepassing van anorganische materialen in de vorm van opvulling, en bodemreiniging die resulteert in sanering van de bodem."; 4° er wordt een voetnoot (******) toegevoegd, die luidt als volgt: "(******) Hieronder valt voorbereiding voor hergebruik.".
Art. 47.Aan artikel 4.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016 en 22 december 2017, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Bioafval wordt ofwel aan de bron gescheiden en gerecycleerd, ofwel gescheiden ingezameld. Het wordt niet gemengd met andere soorten afval.".
Art. 48.In artikel 4.3.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het derde lid wordt opgeheven; 2° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt: "De afvalstoffenproducent die bedrijfsrestafval heeft en die een beroep doet op een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval is verplicht een contract af te sluiten waarin de afvalfracties, vermeld in het eerste lid, en hun vooropgestelde inzamelwijze duidelijk vermeld worden."; 3° in het vijfde lid worden de woorden "alsook houtafval" vervangen door de zinsnede "waaronder minstens houtafval, metaalafval en recycleerbare harde kunststoffen";4° het zesde lid wordt vervangen door wat volgt: "In afwijking van het vierde lid geldt dat het sluiten van een contract voor het bedrijfsrestafval niet verplicht is als voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent is vergelijkbaar naar aard, samenstelling en hoeveelheid met huishoudelijke afvalstoffen;2° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent wordt ingezameld in één ronde met huishoudelijk afval; 3° voor de inzameling van het bedrijfsrestafval worden de kosten aangerekend overeenkomstig artikel 10 van het decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.".
Art. 49.In artikel 4.3.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede "Een sloopopvolgingsplan is vereist bij:" vervangen door de zin "De opmaak van een sloopopvolgingsplan volgens de standaardprocedure en de toepassing van het traceerbaarheidssysteem, vermeld in artikel 4.3.5, is verplicht bij:"; 2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt tussen de woorden "wordt opgesteld" en de woorden "in opdracht van" de zinsnede "door een deskundige zoals vermeld in paragraaf 2, vierde lid,";3° aan paragraaf 2 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De standaardprocedure bepaalt minstens: 1° de bepalingen waaraan de deskundige moet voldoen.De deskundige beschikt minstens over een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie als vermeld in artikel 5.4.10; 2° de wijze van opmaak van een sloopopvolgingsplan door een deskundige; 3° de wijze van opmaak van het controleverslag door een deskundige."; 4° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: " § 3.Het sloopopvolgingsplan maakt deel uit van het vergunningsaanvraagdossier. Het conform verklaarde sloopopvolgingsplan maakt deel uit van de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag en de contractuele documenten.
In de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag en de contractuele documenten wordt opgenomen dat er voor het verkrijgen van een verwerkingstoelating gewerkt moet worden volgens de voorwaarden, vermeld in de conformiteitsverklaring van de sloopbeheerorganisatie van het sloopopvolgingsplan."; 5° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 3/1.De sloopbeheerorganisatie attesteert de gescheiden en correcte afvoer van het gemengd bouw- en sloopafval en van de selectief gescheiden fracties bouw- en sloopafval die vrijkomen bij sloop-, renovatie- of ontmantelingswerken aan de hand van de identificatieformulieren en afgiftebewijzen, vermeld in paragraaf 4.
De minister kan de attestering, zoals vermeld in het eerste lid, verder uitwerken in een standaardprocedure tracering."; 6° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.De uitvoerder van sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken bezorgt alle kopieën van alle afgiftebewijzen van de afgevoerde afvalstoffen die verkregen zijn bij sloop of ontmanteling voor de oplevering van de sloop- of ontmantelingwerken aan de sloopbeheersorganisatie.
Voor het sloopmateriaal waarvoor een verwerkingstoelating is afgegeven, bezorgt de uitvoerder van sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken voor de oplevering van de sloop- of ontmantelingswerken een sloopattest als vermeld in artikel 4.3.5, § 3, aan de houder van de omgevingsvergunning.".
Art. 50.In artikel 4.3.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid, punt 1° wordt vervangen door wat volgt: "1° hout;"; 2° aan het eerste lid worden een punt 17°, een punt 18° en een punt 19° toegevoegd, die luiden als volgt: "17° niet recycleerbaar plastic en mengsels van plastics met andere afvalstoffen;18° recycleerbare plastics, inclusief geëxtrudeerd polystyreen en andere vergelijkbare plastics; 19° aluminium drankblikjes."; 3° in het tweede lid, punt 1°, wordt de zinsnede "droge, niet gevaarlijke" opgeheven.
Art. 51.In artikel 4.3.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt: "In dit artikel wordt verstaan onder sloopmateriaal: materiaal dat afkomstig is van sloop-, ontmantelings- of renovatiewerken. Voor de puinfractie van sloopmateriaal afkomstig van de activiteiten, vermeld in artikel 4.3.3, paragraaf 1, die gescheiden ingezameld is in uitvoering van een conform verklaard sloopopvolgingsplan en afgevoerd wordt naar een inrichting voor de productie van gerecycleerde granulaten onder het eenheidsreglement, wordt voorafgaandelijk aan de afvoer, een verwerkingstoelating afgegeven door een erkende sloopbeheerorganisatie, tenzij anders is bepaald in de conformverklaring van het sloopopvolgingsplan. Deze verwerkingstoelating attesteert de selectieve inzameling van de puinfractie van het sloopmateriaal."; 2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "Voor de puinfractie van sloopmateriaal afkomstig van de activiteiten, vermeld in artikel 4.3.3, paragraaf 1, waarvoor een verwerkingstoelating is afgegeven en dat verwerkt is in een inrichting voor de productie van gerecycleerde granulaten onder het eenheidsreglement, wordt een sloopattest afgegeven door een erkende sloopbeheerorganisatie, tenzij anders is bepaald in de conformverklaring van het sloopopvolgingsplan."; 3° in paragraaf 3, eerste lid, wordt het woord "selectieve" vervangen door het woord "gescheiden";4° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zinsnede ", zodat er garanties zijn over de kwaliteit van het puin" opgeheven;5° in paragraaf 3, derde lid, wordt punt 1° opgeheven;6° in paragraaf 3, derde lid, wordt in punt 2° tussen de woorden "conformiteitsverklaring" en de woorden "door een erkende sloopbeheersorganisatie" de woorden "voor het sloopopvolgingsplan" ingevoegd;7° in paragraaf 3, derde lid worden in punt 3° de woorden "en de wijze van opmaak van het controleverslag" opgeheven.
Art. 52.In artikel 4.5.2, paragraaf 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt punt 4° vervangen door wat volgt: "4° bedrijfsrestafval dat niet conform afdeling 5.5 is beheerd;".
Art. 53.Aan hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 4.6, die bestaat uit artikel 4.6.1 en 4.6.2, toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 4.6. Verbod op sluikstorten en zwerfvuil Art. 4.6.1. Het is verboden om te sluikstorten.
Art. 4.6.2. Het is verboden om zwerfvuil te creëren."
Art. 54.In artikel 5.2.4.2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 en 23 september 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° oldtimers ingeschreven in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens die voldoen aan de keuringsplicht voor oldtimers of voertuigen met historische waarde ouder dan 25 jaar die zich alleen bij uitzondering op de openbare weg bevinden en die voldoen aan de keuringsplicht voor oldtimers;"; 2° in het tweede lid, punt 2° wordt het woord "overdekt" vervangen door het woord "overkapt"; 3° in het tweede lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt: "3° voertuigen die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek, een inbeslagname of een aansprakelijkheidsonderzoek in het kader van een ongeval en waarvan het onderzoek nog loopt of die nog niet vrijgegeven zijn;"; 4° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De voertuigen, vermeld in het tweede lid, die zich in een zodanige staat bevinden dat er kans is op het lekken van vloeistoffen, worden bewaard op een vloeistofdichte vloer die is aangesloten op een lekdicht afwateringssysteem dat voorzien is van een koolwaterstofafscheider en slibvangput of overkapt en voorzien van een lekbak onder potentieel lekkende mechanische onderdelen.".
Art. 55.In artikel 5.2.4.5, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, 22 december 2017 en 22 maart 2019, wordt punt 3° opgeheven.
Art. 56.In artikel 5.2.4.7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, 22 december 2017 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 wordt punt 4° opgeheven;2° in paragraaf 2/1, tweede lid, wordt de zinsnede "en van een bewijs van goed zedelijk gedrag als vermeld in paragraaf 2, 4°, " opgeheven.
Art. 57.In artikel 5.2.8.5, paragraaf 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, 22 december 2017 en 22 maart 2019, wordt de zinsnede "op het einde van de gebruiksduur" vervangen door "uiterlijk op 31 december 2025".
Art. 58.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt onderafdeling 5.2.10, die bestaat uit artikel 5.2.10.1 tot en met 5.2.10.9, vervangen door wat volgt: "Onderafdeling 5.2.10. Afval van schepen van de zeevaart Art. 5.2.10.1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op: 1° alle schepen, ongeacht hun vlag, die een haven aandoen of daar in bedrijf zijn;2° alle havens die gewoonlijk worden aangedaan door schepen die binnen het toepassingsgebied van punt 1° vallen. Schepen die havendiensten verrichten in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de transparantie van havens, oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen in eigendom of onder beheer van de overheid die, op dat moment, uitsluitend op niet-commerciële basis door de overheid worden gebruikt, hoeven niet te voldoen aan de bepalingen van deze onderafdeling, met uitzondering van, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de afgifteplicht van afval van schepen.
Voor de toepassing van deze onderafdeling, en om onnodig oponthoud voor schepen te vermijden, kan de OVAM besluiten ankerplaatsen van havens uit te sluiten van de toepassing van de artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7 en 5.2.10.8.
Art. 5.2.10.2. § 1. Elke beheerder van een haven zorgt voor de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen die toereikend zijn voor de behoeften van de schepen die hun havens gewoonlijk aandoen, zonder onnodig oponthoud van de schepen te veroorzaken.
De havenontvangstvoorzieningen zijn toereikend als: 1° ze over de nodige capaciteit beschikken om de soorten en hoeveelheden afval te ontvangen van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen, rekening houdend met: a) de operationele behoeften van de gebruikers van de haven;b) de grootte en de geografische ligging van de haven;c) het type schepen dat de haven aandoet; d) de vrijstellingen die verleend worden volgens de procedure, vermeld in artikel 5.2.10.9; 2° de formaliteiten en praktische regelingen in het verband met het gebruik van de havenontvangstvoorzieningen eenvoudig en vlot verlopen om onnodig oponthoud voor de schepen te vermijden;3° de vergoedingen die voor de afgifte in rekening worden gebracht, schepen niet ontmoedigen om de havenontvangstvoorzieningen te gebruiken;4° de havenontvangstvoorzieningen het mogelijk maken afval van schepen op milieuvriendelijke wijze te beheren, conform de bepalingen van het Materialendecreet en dit besluit.Om hergebruik en recycling te vergemakkelijken, wordt het afval van schepen gescheiden ingezameld in de havens overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Om dat proces te vergemakkelijken, kunnen havenontvangstvoorzieningen de gescheiden afvalfracties inzamelen volgens de in het MARPOL-verdrag omschreven afvalcategorieën, rekening houdend met de daarin vervatte richtsnoeren en zonder afbreuk te doen aan de strengere eisen voor het beheer van keukenafval en etensresten van internationaal vervoer die worden opgelegd door Verordening (EG) nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten. § 2. De beheerder van de haven zorgt ervoor dat de handelingen voor de afgifte en ontvangst van afvalstoffen met voldoende veiligheidsmaatregelen worden uitgevoerd om zowel persoonlijke als milieurisico's in de havens te voorkomen.
Art. 5.2.10.3. § 1. De beheerder van een haven stelt een passend plan op voor de ontvangst en verwerking van afval van schepen. Het plan wordt door de OVAM goedgekeurd. § 2. Het plan wordt uitgewerkt en toegepast in overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder met de havengebruikers of hun vertegenwoordigers en, in voorkomend geval, bevoegde lokale instanties, exploitanten van havenontvangstvoorzieningen, organisaties die uitvoering geven aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. Dat overleg vindt zowel tijdens de opstelling van het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan als na de goedkeuring ervan plaats, met name als aanzienlijke wijzigingen van de eisen, vermeld in de artikelen 5.2.10.2, 5.2.10.6 en 5.2.10.7, hebben plaatsgevonden. § 3. Het plan heeft betrekking op alle soorten afval van schepen die gewoonlijk de haven in kwestie aandoen, en is afgestemd op de grootte van de haven en het soort schepen dat die haven aandoet.
De volgende elementen maken deel uit van het plan: 1° een beschrijving van de haven, met vermelding van: a) het soort schepen dat de haven gewoonlijk aandoet;b) de geografische afbakening van de haven;2° een beschrijving van de aanwezige inzamelfaciliteiten, met vermelding van: a) het soort havenontvangstvoorzieningen en de capaciteit ervan;b) de soorten afvalstoffen die de havenontvangstvoorzieningen inzamelen;c) eventuele voorbehandelingsinstallaties en -processen in de haven;3° een beoordeling van de behoefte aan inzamelfaciliteiten, gelet op de behoefte van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen;4° een beschrijving van de aanmeldingsprocedure;5° een beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van het afval van schepen, met vermelding van: a) de methoden voor het registreren van het feitelijke gebruik van de havenontvangstvoorzieningen;b) een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van afval van schepen;c) de toepasselijke wetgeving en formaliteiten voor de afgifte;d) de methoden voor het registreren van de ontvangen hoeveelheden afval van schepen;e) de soort en hoeveelheden ontvangen en verwerkt afval van schepen;f) de wijze waarop het afval van schepen wordt verwerkt;6° een beschrijving van de procedure voor het melden van vermoedens van ontoereikendheid van de havenontvangstvoorzieningen;7° een beschrijving van het kostendekkingssysteem;8° een beschrijving van de procedures voor structureel overleg met havengebruikers, afvalbedrijven, terminalexploitanten en andere belanghebbende partijen;9° een vermelding van de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het plan, met inbegrip van het contactadres in de haven. § 4. Als dat nodig is om redenen van efficiëntie kunnen de plannen voor ontvangst en verwerking van afval van schepen door twee of meer naburige havens in dezelfde geografische regio samen worden opgesteld, met passende inschakeling van elke haven, op voorwaarde dat de behoefte aan havenontvangstvoorzieningen en de beschikbaarheid daarvan voor elke haven apart worden vermeld.
Art. 5.2.10.4. § 1. De plannen, vermeld in artikel 5.2.10.3, worden behandeld als volgt: 1° de beheerder van een haven stuurt een voorstel van plan met een beveiligde zending naar de OVAM.De OVAM onderzoekt het plan op volledigheid als vermeld in artikel 5.2.10.3, § 3, en onderzoekt of de procedures in het plan voldoen aan de bepalingen, vermeld in de artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7, 5.2.10.8 en 5.2.10.9; 2° binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van het volledig bevonden voorstel van plan doet de OVAM uitspraak over het plan;3° de OVAM zendt die beslissing of een eensluidend verklaard afschrift ervan aan de beheerder van de haven binnen tien kalenderdagen na de datum van de beslissing. § 2. De conform paragraaf 1 goedgekeurde plannen voor ontvangst en verwerking van afval van schepen zijn geldig voor maximaal vijf jaar.
Elke beslissing die voor een kortere termijn geldt, moet gemotiveerd zijn.
Als er gedurende de periode van vijf jaar geen aanzienlijke veranderingen hebben plaatsgevonden in de werking van de haven, kan de hernieuwde goedkeuring bestaan in een validering door OVAM van de bestaande plannen. § 3. Als er mogelijk aanzienlijke veranderingen zijn in de werking van de haven meldt de beheerder van de haven dat onmiddellijk aan de OVAM. Onder aanzienlijke veranderingen wordt onder meer verstaan: structurele veranderingen in het verkeer naar de haven, de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur, wijzigingen in de vraag naar en terbeschikkingstelling van havenontvangstvoorzieningen en nieuwe technieken om afval aan boord te behandelen. Op basis van de door de beheerder van de haven gemelde wijzigingen kan de OVAM binnen vijftien kalenderdagen beslissen dat het indienen van een nieuw plan noodzakelijk is. Een nieuw plan wordt ingediend volgens de procedure, vermeld in paragraaf 1.
De OVAM kan bij wijzigingen in de wetgeving of een herziening van het beleid ambtshalve wijzigingen in het plan doorvoeren. § 4. Kleine niet-commerciële havens die worden gekenmerkt door schaars of weinig verkeer van uitsluitend pleziervaartuigen, kunnen door de OVAM worden uitgesloten van de verplichtingen, vermeld in de artikelen 5.2.10.3 en 5.2.10.4 als hun havenontvangstvoorzieningen zijn geïntegreerd in het afvalverwerkingssysteem dat door of namens de gemeente in kwestie wordt beheerd en de informatie over het afvalbeheersysteem beschikbaar wordt gesteld aan de gebruikers van die havens.
Art. 5.2.10.5. De beheerder van de haven zorgt ervoor dat aan elke havengebruiker de volgende informatie uit het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan wordt verstrekt: 1° de locatie van de havenontvangstvoorzieningen voor iedere aanlegplaats, en, indien relevant, hun openingstijden;2° een lijst van afval van schepen dat gewoonlijk door de haven wordt beheerd;3° een lijst van de contactpunten, de exploitanten van de havenontvangstvoorzieningen en de aangeboden diensten;4° een beschrijving van de afgifteprocedures;5° een beschrijving van het kostendekkingssysteem, waaronder, in voorkomend geval, de afvalbeheerregelingen en -fondsen. De informatie, vermeld in het eerste lid, wordt duidelijk meegedeeld aan de havengebruikers, en openbaar en gemakkelijk toegankelijk gemaakt in het Nederlands, het Frans en het Engels.
De informatie, vermeld in het eerste lid, wordt door de OVAM beschikbaar gesteld en actueel gehouden in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
Art. 5.2.10.6. § 1. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat onder het toepassingsgebied van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum valt en op weg is naar een Vlaamse haven, vult het aanmeldingsformulier waarheidsgetrouw en nauwkeurig in en verstrekt de informatie aan de instantie die daarvoor door de OVAM is aangewezen: 1° ten minste 24 uur voor aankomst, als de aanloophaven bekend is;2° zodra de aanloophaven bekend is, als die informatie minder dan 24 uur voor aankomst beschikbaar is;3° uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, als de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt. De agent of de vertegenwoordiger die de ingevulde aanmelding ontvangt van de kapitein van het schip, bezorgt die onveranderd aan de beheerder van de haven. Een model van aanmeldingsformulier is opgenomen in bijlage 5.2.10.A. § 2. De informatie, vermeld in paragraaf 1, wordt ten minste tot na de volgende aanloophaven aan boord bewaard, en wordt desgevraagd ter beschikking gesteld van de bevoegde handhavingsinstanties. § 3. De informatie van de afvalvooraanmelding wordt door de beheerder van de haven via het Belgisch centraal beheerssysteem en SafeSeaBelgium elektronisch gemeld in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
Art. 5.2.10.7. § 1. De kapitein van een schip dat een haven aandoet, geeft voor zijn vertrek uit de haven al zijn aan boord meegevoerde afval af aan een havenontvangstvoorziening overeenkomstig de toepasselijke lozingsnormen van het MARPOL-verdrag. § 2. Bij de afgifte vult de exploitant van de havenontvangstvoorziening of de beheerder van de haven waar het afval is afgegeven, het afvalontvangstbewijs dat is opgenomen in bijlage 5.2.10.B, waarheidsgetrouw en nauwkeurig in en zorgt hij er zonder onnodige vertraging voor dat aan de kapitein van het schip een afvalontvangstbewijs wordt verstrekt. Dat geldt niet voor kleine havens met onbemande voorzieningen of veraf gelegen havens, op voorwaarde dat de naam en locatie van die havens door de OVAM is gemeld in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
De exploitant, agent of kapitein van een schip dat onder het toepassingsgebied van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum valt, meldt de informatie van het afvalontvangstbewijs vóór vertrek of zodra het afvalontvangstbewijs is ontvangen, aan de beheerder van de haven.
Deze informatie wordt door de beheerder van de haven via het Belgisch centraal beheersysteem en SafeSeaBEL elektronisch gemeld in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
De informatie uit het afvalontvangstbewijs is gedurende ten minste twee jaar, in voorkomend geval samen met het passende oliejournaal, ladingjournaal, afvalstoffenjournaal of afvalbeheersplan, beschikbaar aan boord en wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde handhavingsinstanties. § 3. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 kan een schip doorvaren naar een volgende aanloophaven zonder afgifte van zijn afval als: 1° uit de aanmelding, vermeld in artikel 5.2.10.6, § 1, en het afvalontvangstbewijs, vermeld in artikel 5.2.10.7, § 2, blijkt dat er voldoende specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit aan boord is voor al het afval dat zich al aan boord bevindt en het afval dat zal ontstaan tijdens de geplande reis van het schip naar de volgende aanloophaven; 2° uit de informatie aan boord van schepen die buiten het toepassingsgebied van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum vallen, blijkt dat er aan boord van het schip voldoende specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit is voor al het afval dat zich al aan boord bevindt en het afval dat zal ontstaan tijdens de geplande reis van het schip naar de volgende aanloophaven;3° het schip minder dan 24 uur of in slechte weersomstandigheden voor anker gaat, tenzij de ankerplaats buiten het toepassingsgebied van de havens valt. De criteria voor het bepalen van de voldoende specifieke opslagcapaciteit als vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, worden vastgelegd via de daartoe door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen overeenkomstig Verordening (EU) 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. § 4. Het schip is verplicht om al zijn afval vóór vertrek af te geven als: 1° op basis van de beschikbare informatie, waaronder informatie die elektronisch beschikbaar is in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt of in GISIS is gemeld, niet kan worden vastgesteld of er in de volgende aanloophaven toereikende havenontvangstvoorzieningen beschikbaar zijn;2° de volgende aanloophaven niet bekend is. § 5. De bepalingen, vermeld in paragraaf 3 blijven gelden met behoud van de toepassing van strengere afgiftevoorschriften voor schepen die overeenkomstig het internationale recht zijn vastgesteld.
Art. 5.2.10.8. § 1. De kosten van de exploitatie van havenontvangstvoorzieningen voor de ontvangst en verwerking van afval van schepen, met uitzondering van ladingresiduen, worden gedekt door inning van een bijdrage van schepen. Die kosten omvatten de elementen die opgenomen zijn in bijlage 5.2.10.C. § 2. De kostendekkingssystemen mogen schepen er niet toe aanzetten hun afval in zee te lozen. Daartoe worden de volgende beginselen toegepast bij het ontwerp en de toepassing van de kostendekkingssystemen: 1° schepen betalen een indirecte bijdrage, ongeacht of er afval wordt afgegeven aan een havenontvangstvoorziening;2° de indirecte bijdrage dekt: a) de indirecte administratieve kosten; b) een aanzienlijk gedeelte van de directe exploitatiekosten, vermeld in bijlage 5.2.10.C, dat minstens 30% van de totale directe kosten voor de werkelijke afvalafgifte tijdens het voorgaande jaar bedraagt, waarbij het mogelijk is rekening te houden met de kosten in verband met het voor het komende jaar verwachte verkeersvolume; 3° om te voorzien in een zo sterk mogelijke prikkel voor de afgifte van afval in de zin van bijlage V bij het MARPOL-verdrag, wordt voor dergelijk afval, met uitzondering van ladingresiduen, geen directe vergoeding in rekening gebracht, om te zorgen voor een recht van afgifte zonder aanvullende kosten op basis van het afgegeven afvalvolume, behalve als het afgegeven afvalvolume de maximale specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit als vermeld in het aanmeldingsformulier dat opgenomen is in bijlage 5.2.10.A, te boven gaat. Passief opgevist afval valt ook onder deze regeling, met inbegrip van het recht van afgifte; 4° om te voorkomen dat de kosten van de inzameling en verwerking van passief opgevist afval uitsluitend door havengebruikers worden gedragen, worden die kosten, in voorkomend geval, gedekt met inkomsten uit alternatieve financieringsregelingen;5° om de afgifte te bevorderen van residuen uit tankwaswater dat persistente drijvende stoffen met een hoge viscositeit bevat, kan in passende financiële prikkels voor de afgifte ervan worden voorzien;6° de indirecte bijdrage heeft geen betrekking op afval van uitlaatgasreinigingssystemen.De kosten daarvan worden in rekening gebracht op basis van de soorten en hoeveelheden afval die worden afgegeven. § 3. Het gedeelte van de kosten dat eventueel niet wordt gedekt door de indirecte bijdrage, wordt in rekening gebracht op basis van de soorten en hoeveelheden afval die feitelijk door het schip afgegeven zijn. § 4. De bijdragen kunnen worden gedifferentieerd op grond van de volgende elementen: 1° de categorie, het type en de grootte van het schip;2° het verlenen van diensten buiten de normale werktijd aan schepen in de haven;3° het gevaarlijke karakter van de afvalstoffen. § 5. De bijdragen worden verlaagd op grond van de volgende elementen: 1° het soort handel waarvoor het schip wordt gebruikt, in het bijzonder als een schip voor de korte vaart wordt ingezet;2° uit het ontwerp, de apparatuur en de exploitatie van het schip blijkt dat het schip beperkte hoeveelheden afval produceert en zijn afval op duurzame en milieuvriendelijke wijze beheert. De criteria om te bepalen of een schip voldoet aan de criteria, vermeld in het eerste lid, punt 2°, worden bepaald via de daartoe door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen overeenkomstig Verordening (EU) 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. § 6. Om te verzekeren dat de bijdragen billijk, transparant, gemakkelijk herkenbaar en niet-discriminerend zijn en de kosten van de ter beschikking gestelde en, voor zover van toepassing, gebruikte voorzieningen en diensten weerspiegelen, worden de bedragen ervan en de grondslag waarop ze zijn berekend, in het Nederlands en het Engels aan de havengebruikers meegedeeld in het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan.
Art. 5.2.10.9. § 1. Een schip kan vrijgesteld worden van de verplichtingen, vermeld in de artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7, § 1, en 5.2.10.8, als is aangetoond dat aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° het schip neemt deel aan geregeld verkeer en doet frequent en regelmatig havens aan;2° er is een regeling getroffen om ervoor te zorgen dat het afval wordt afgegeven en de bijdragen worden betaald in een haven die op de route van het schip ligt, die;a) wordt aangetoond door een ondertekende overeenkomst met een haven of een afvalbedrijf, en door afvalontvangstbewijzen;b) is gemeld aan alle havens op de route van het schip, c) is aanvaard door de haven waar de afgifte en de betaling plaatsvinden, dat een haven in de Europese Unie of een andere haven kan zijn, waar, als vastgesteld op basis van de informatie die elektronisch in het daartoe door de Europese Commissie ter beschikking gestelde informatie-, monitoring- en handhavingssysteem en in GISIS is gemeld, toereikende voorzieningen beschikbaar zijn;3° de vrijstelling heeft geen negatieve gevolgen voor de maritieme veiligheid, de gezondheid, het leven of de werkomstandigheden aan boord of het mariene milieu. § 2. Een aanvraag voor een vrijstelling wordt elektronisch ingediend bij de OVAM. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het webloket scheepvaart, dat ter beschikking wordt gesteld via de website van de OVAM. De vrijstelling kan verleend worden voor de termijn van de opgegeven dienstregeling of voor een maximale periode van vijf jaar.
De OVAM onderzoekt de aanvraag op volledigheid.
De beheerder van de haven waar de vrijstelling voor wordt aangevraagd, wordt uitgenodigd om binnen twintig kalenderdagen na de ontvangst van het dossier een advies over de aanloopfrequentie aan de OVAM te verstrekken.
De OVAM neemt een beslissing binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de beheerder van de haven en stuurt de beslissing door naar de aanvrager, de beheerder van de haven in kwestie, de met scheepvaartcontrole belaste dienst van het federale Directoraat-generaal Maritiem Vervoer en het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust.
Als de vrijstelling wordt toegekend, geeft de OVAM een vrijstellingscertificaat af op basis van het formaat dat is opgenomen in bijlage 5.2.10.D, waarmee wordt bevestigd dat het schip voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden en voorschriften voor de toepassing van de vrijstelling en waarin de duur van de vrijstelling is vermeld. De informatie uit dit vrijstellingscertificaat en de eventuele opheffing van de vrijstelling worden door de OVAM, via het Belgisch centraal beheersysteem en SafeSeaBEL, elektronisch gemeld en actueel gehouden in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt. § 3. Een verleende vrijstelling kan met terugwerkende kracht gelden vanaf de dag van de ontvangst van de volledig bevonden aanvraag. § 4. Een vrijstelling kan door de OVAM worden opgeheven als er door wijzigingen in de route van het schip of in de regelingen voor de afgifte van het scheepsafval niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. § 5. Met behoud van de toepassing van paragraaf 4 blijft de vrijstelling geldig in de volgende situaties: 1° als het schip uitzonderlijk een andere haven aanloopt dan de haven die bepaald is in de vastgelegde route om redenen van overmacht, veiligheid, noodzakelijk technisch onderhoud of omdat het noodzakelijk is een noodhaven aan te lopen.De OVAM wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht; 2° als een schip tijdelijk gedurende een periode van maximaal één maand vervangen wordt door een ander vaartuig wegens een ongeval, een technisch defect of een gepland onderhoud.De verleende vrijstelling wordt gedurende die periode overgedragen aan het vervangende schip voor die route. In dergelijk geval wordt de OVAM daarvan op de hoogte gebracht. Als het oorspronkelijke schip niet binnen de periode van een maand opnieuw in dienst wordt genomen, vervalt de vrijstelling, zowel voor het oorspronkelijke als voor het vervangende schip, tenzij na goedkeuring van de OVAM. § 6. Niettegenstaande de verleende vrijstelling vaart een schip niet door naar de volgende aanloophaven als er onvoldoende specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit is voor al het afval dat zich al aan boord bevindt en tijdens de geplande reis van het schip naar de volgende aanloophaven zal ontstaan.
Art. 5.2.10.9/1. De exploitant van de havenontvangstvoorziening zorgt ervoor dat alle personeelsleden de nodige opleiding krijgen om de kennis te vergaren die onontbeerlijk is voor het verrichten van hun werkzaamheden op het gebied van afvalbeheer, met bijzondere aandacht voor de gezondheids- en veiligheidsaspecten van het werken met gevaarlijke stoffen. De exploitant van de havenontvangstvoorziening zorgt er ook voor dat de opleidingseisen regelmatig worden geactualiseerd om aan de uitdagingen van technologische innovatie tegemoet te komen.".
Art. 59.Aan hoofdstuk 5, afdeling 5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een onderafdeling 5.2.13, die bestaat uit artikel 5.2.13.1, toegevoegd, die luidt als volgt: "Onderafdeling 5.2.13. Afvalolie Art. 5.2.13.1. Afvaloliën met uiteenlopende eigenschappen mogen niet worden gemengd met elkaar en met andere soorten afval of stoffen, als dat mengen een belemmering vormt voor de regeneratie ervan of voor andere recyclinghandelingen die gelijkwaardige of betere algehele milieuresultaten opleveren dan regeneratie.".
Art. 60.Aan hoofdstuk 5, afdeling 5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een onderafdeling 5.2.14, die bestaat uit artikel 5.2.14.1 tot en met 5.2.14.2, toegevoegd, die luidt als volgt: "Onderafdeling 5.2.14. Afgedankte matrassen Art. 5.2.14.1. Afgedankte matrassen worden droog ingezameld, opgeslagen en getransporteerd.
Art. 5.2.14.2. De afvalstoffenproducent, de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, of de kennisgever, vermeld in verordening (EG) 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, die afgedankte matrassen inzamelt, verwerkt of met het oog op verwerking aanbiedt aan een derde, behaalt de doelstellingen inzake hergebruik, recyclage en nuttige toepassing, vermeld in artikel 3.4.8.2. Op verzoek van de OVAM verstrekt hij daarover informatie.".
Art. 61.Artikel 5.3.3.4 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt opgeheven.
Art. 62.Aan onderafdeling 5.3.13. van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 5.3.13.2. Onverminderd de bepaling in art. 5.3.13.1, is het vanaf 1 januari 2022 verboden voor afvalstoffenproducenten om niet-transparante afvalzakken te gebruiken bij het aanbieden van bedrijfsrestafval in containers. Tot 1 januari 2023 geldt dit verbod enkel voor afvalzakken met een inhoud groter dan 60 liter, daarna voor alle afvalzakken."
Art. 63.Aan hoofdstuk 5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 5.4, die bestaat uit artikel 5.4.1 tot en met 5.4.15, toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 5.4 Bepalingen over het beheer van asbesthoudende materialen Art. 5.4.1. De OVAM stelt het inspectieprotocol asbestinventarisatie op, vastgesteld door de minister. Het inspectieprotocol asbestinventarisatie bevat de standaardprocedure die gecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie moeten volgen om op een correcte manier een geldige asbestinventaris op te maken.
Het inspectieprotocol asbestinventarisatie regelt minstens: 1° de richtlijnen voor de afbakening van het inspectiegebied en de eventuele inspectiebeperkingen;2° de inspanningsverplichtingen voor de asbestdeskundige asbestinventarisatie;3° de richtlijnen voor monstername;4° de richtlijnen voor de invoer van inspectiegegevens in de databank asbestinventarisatie;5° de risico-evaluatie om een uitspraak te doen over de asbestveiligheid;6° de richtlijnen voor het formuleren van adviezen over de asbestveiligheid;7° de modaliteiten van de aflevering, raadpleging en ontsluiting van een asbestinventarisattest via de databank asbestinventarisatie; 8° de voorwaarden waaronder de geldigheidsduur van het asbestinventarisattest verkort kan worden, vermeld in artikel 5.4.16, eerste lid; 9° de voorschriften en modaliteiten voor de opmaak van de asbestinventaris voor de gemeenschappelijke delen van toegankelijke constructies met risicobouwjaar die onder het stelsel van gedwongen mede-eigendom vallen;10° de voorschriften en modaliteiten voor het opmaken van een asbestinventaris per gebouw, per gebouweenheid, per wooneenheid en voor de gemeenschappelijke delen onder één eigendom; 11° de richtlijnen voor de afbakening en het bepalen van de som van de grondoppervlaktes, vermeld in artikel 5.4.2; 12° de verdere inhoud van het asbestinventarisattest. Art. 5.4.2. De eigenaar van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar hoeft niet te beschikken over een geldig asbestinventarisattest als de grondoppervlakte van die constructie kleiner is dan 20 m2. Als meerdere toegankelijke constructies met risicobouwjaar aanwezig zijn, is de som van de grondoppervlaktes kleiner dan 20 m2. Onder grondoppervlakte wordt verstaan: de loodrechte, horizontale projectie op het maaiveld van het dak gemeten aan de buitenzijden.
Art. 5.4.3. Om als certificatie-instelling asbest erkend te worden en de erkenning te behouden, voldoet de organisatie aan de volgende voorwaarden: 1° de organisatie is opgericht in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zonder winstoogmerk;2° de effectieve leden, de bestuurders, hun vaste vertegenwoordigers en de personen die de organisatie kunnen verbinden, oefenen geen actieve opdracht of mandaat uit voor een bedrijf met asbestactiviteiten, meer bepaald activiteiten inzake expertise en begeleiding, inzake asbestinventarisatie, -beheer, -verwijdering en -analyse;3° de effectieve leden, de bestuurders, hun vaste vertegenwoordigers en de personen die de organisatie kunnen verbinden, beschikken over burgerlijke en politieke rechten en hebben de laatste vijf jaar voor de aanvraagdatum tot erkenning geen strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor overtredingen van de milieu- of arbeidswetgeving met betrekking tot asbest in een lidstaat van de Europese Unie;4° de organisatie is niet bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld voor een misdrijf dat door de aard ervan de beroepsmoraal van de rechtspersoon in kwestie in ernstige mate aantast;5° de organisatie beschikt over een interne, onafhankelijke beroepscommissie; 6° de organisatie beschikt over een eerstelijns telefonische en digitale helpdesk voor de bij haar aangesloten certificaathouders en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.10, derde lid. Aangesloten certificaathouders zijn de procesgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie, vermeld in 5.4.12; 7° de organisatie beschikt over en werkt volgens een intern kwaliteitshandboek dat alle procedures beschrijft van de werking en taken die onder de erkenning vallen;8° de organisatie beschikt over een digitaal informatiebeheersysteem dat een eenvoudige informatie-uitwisseling mogelijk maakt met de OVAM voor de procedures beschreven in het kwaliteitshandboek.Dat omvat onder meer een actueel gegevensbeheer van de geldige, geschorste of opgeheven certificaten; 9° de organisatie kan een beroep doen op voldoende, gekwalificeerde auditeurs voor de controle op aangesloten certificaathouders.Een auditeur is zelf persoonsgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie; 10° de organisatie kan een beroep doen op voldoende, gekwalificeerde lesgevers en de faciliteiten voor het geven van de verplichte opleiding aan kandidaat asbestdeskundigen inventarisatie;11° de organisatie kan een beroep doen op de faciliteiten voor het organiseren van het verplichte praktijkgedeelte binnen de verplichte opleiding aan kandidaat-asbestdeskundigen inventarisatie;12° de organisatie beschikt over een verzekeringspolis beroepsaansprakelijkheid voor kosten die voortvloeien uit haar werking als certificatie-instelling asbest;13° de organisatie werkt onder strikte geheimhouding naar derden uitgezonderd de toezichthoudende overheden;14° de organisatie voert de toegewezen taken objectief, onafhankelijk en onpartijdig uit en verstrekt de juiste informatie over de geldende wettelijke bepalingen. De certificatie-instelling asbest meldt elke wijziging waardoor ze niet meer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, onmiddellijk aan de OVAM. De minister werkt de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uit in een certificatiereglement. Het certificatiereglement bepaalt minstens de vereisten voor het gegevensbeheer en het digitaal informatiebeheerssysteem van een certificatie-instelling asbest, de modaliteiten van de werking van een interne beroepscommissie van een certificatie-instelling asbest, de modaliteiten van een intern kwaliteitshandboek van een certificatie-instelling asbest, de voorwaarden voor de organisatie van een eerstelijns digitale en telefonische helpdesk door een certificatie-instelling asbest.
Art. 5.4.4. § 1. De aanvraag om erkend te worden als certificatie-instelling asbest bevat: 1° de statuten van de organisatie;2° een kopie van het intern kwaliteitshandboek dat alle procedures beschrijft van de werking en taken die onder de erkenning vallen;3° een door de bestuurders ondertekende organisatiebeschrijving met: a) de namen en functies van de personen die de organisatie kunnen verbinden; b) een door de bestuurders ondertekende verklaring op eer dat de organisatie voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.3; 4° een recent attest waaruit blijkt dat de organisatie aan haar sociale en fiscale verplichtingen voldaan heeft; 5° een bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 9.2.2. § 2. De erkenningsaanvraag als certificatie-instelling asbest wordt behandeld als volgt: 1° de aanvraag om erkend te worden, wordt met een beveiligde zending gericht aan de OVAM;2° de OVAM onderzoekt de aanvraag om erkend te worden, vermeld in punt 1°, op haar volledigheid overeenkomstig de bepalingen in paragraaf 1: a) als de aanvraag onvolledig wordt bevonden, wordt de aanvrager binnen dertig kalenderdagen na de indiening van de aanvraag daarvan door de OVAM schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de documenten en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen. Een nieuwe termijn van dertig kalenderdagen begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van de ontbrekende documenten en gegevens of de nadere toelichting om de aanvraag onvolledig te bevinden; b) als de aanvraag volledig wordt bevonden, wordt de aanvrager daarvan binnen dertig kalenderdagen na de indiening van de aanvraag of na de indiening van de gevraagde bijkomende documenten, gegevens en nadere toelichting door de OVAM met een beveiligde zending in kennis gesteld;c) als de OVAM uiterlijk dertig kalenderdagen na de indiening van de aanvraag of na de indiening van de bijkomende gevraagde documenten, gegevens en nadere toelichting de aanvrager niet met een beveiligde zending in kennis heeft gesteld van een beslissing over de volledigheid, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn;3° binnen zestig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van verzending van de beveiligde zending, vermeld in punt 2°, b), of, in voorkomend geval, vanaf de datum van het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 2°, c), doet de OVAM uitspraak over de inhoudelijke kwaliteit van de aanvraag om erkend te worden, vermeld in punt 1° ;4° de OVAM betekent binnen negentig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van verzending van de beveiligde zending, vermeld in punt 2°, b), of, in voorkomend geval, vanaf de datum van het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 2°, c), de beslissing over de erkenning aan de aanvrager.De erkenningsbeslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 3. De erkenning is geldig voor onbepaalde duur en is niet overdraagbaar. § 4. De minister kan de procedure voor de aanvraag van de erkenning als certificatie-instelling asbest, vermeld in paragraaf 2, verder uitwerken in een certificatiereglement.
Art. 5.4.5. § 1. De OVAM kan de erkenning, vermeld in artikel 5.4.4, op elk moment schorsen voor een termijn van maximaal zes maanden in de volgende gevallen: 1° de houder van de erkenning voert de taken waarmee hij belast is, niet reglementair, objectief, onafhankelijk of onpartijdig uit; 2° de houder van de erkenning voldoet niet meer aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.3.
De OVAM brengt de houder van de erkenning met een beveiligde zending op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing, met vermelding van de motieven. De houder van de erkenning beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen na ontvangst van de beveiligde zending om de nodige formaliteiten te vervullen om de schorsing te voorkomen of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar te maken. Als die termijn verstrijkt zonder dat de OVAM een verdediging heeft ontvangen of zonder dat de houder de nodige formaliteiten vervuld heeft, treedt de schorsing in werking. Als de OVAM een verdediging ontvangt of bewijsstukken dat aan de formaliteiten voldaan is, beschikt ze over een termijn van zestig kalenderdagen na ontvangst hiervan om een beslissing te nemen over de voorgenomen schorsing. De OVAM kan voor de beoordeling aanvullende documenten, gegevens en nadere toelichting opvragen.
De beslissing tot schorsing wordt door de OVAM met een beveiligde zending aan de houder van de erkenning betekend en wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
De schorsing gaat in op de dertigste dag na de datum van de betekening van de beslissing aan de betrokkenen. § 2. De houder van de erkenning die overeenkomstig artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°, geschorst is, kan na het ingaan van de schorsing een aanvraag tot opheffing van de schorsing indienen bij de OVAM via een beveiligde zending. Bij de aanvraag tot opheffing van de schorsing voegt de houder van de erkenning de bewijsstukken die aantonen dat hij niet meer verkeert in een geval als vermeld in artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°. De OVAM beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen nadat ze de aanvraag heeft ontvangen om een beslissing te nemen over de opheffing van de schorsing. De OVAM kan voor de beoordeling aanvullende documenten, gegevens en nadere toelichting opvragen.
Voor de houder van de erkenning die bij het verstrijken van de schorsingsperiode nog altijd niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden waarvoor hij met toepassing van artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°, geschorst is, wordt de schorsing van rechtswege met zes maanden verlengd. § 3. Tijdens de schorsingsperiode mag de houder van de erkenning alleen de taken uitvoeren die beschreven zijn in artikel 5.4.8, eerste lid, 4° en 5°. Trajecten van de taken die beschreven zijn in artikel 5.4.8, eerste lid, 1°, 2° en 3°, die bij het ingaan van de schorsing reeds liepen, kunnen wel afgewerkt worden. § 4. De minister kan de voorwaarden tot schorsing, de schorsingsprocedure en de werking tijdens de schorsingsperiode, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, verder uitwerken in een certificatiereglement.
Art. 5.4.6. § 1. De OVAM kan de erkenning, vermeld in artikel 5.4.4, op elk moment opheffen in de volgende gevallen: 1° de houder van de erkenning voert de taken waarmee hij is belast herhaaldelijk of in ernstige mate niet reglementair, niet onafhankelijk, niet onpartijdig of niet objectief uit; 2° de houder van de erkenning voldoet bij het verstrijken van de schorsingsperiode, vermeld in artikel 5.4.5, § 1, nog altijd niet aan de erkenningsvoorwaarden waarvoor hij met toepassing van artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°, geschorst is; 3° de houder van de erkenning is bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld voor een misdrijf dat door de aard ervan de beroepsmoraal van de rechtspersoon in kwestie in ernstige mate aantast;4° een persoon die de houder van de erkenning kan verbinden is bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gaan, veroordeeld voor overtredingen van de milieu- of arbeidswetgeving in een lidstaat van de Europese Unie. De OVAM brengt de houder van de erkenning met een beveiligde zending op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing, met vermelding van de motieven. De houder van de erkenning beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen nadat hij de beveiligde zending heeft ontvangen om de nodige formaliteiten te vervullen om de opheffing te voorkomen of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar te maken. Als die termijn verstrijkt zonder dat de OVAM een verdediging heeft ontvangen of zonder dat de houder de nodige formaliteiten vervuld heeft, treedt de opheffing in werking. Als de OVAM een verdediging ontvangt of bewijsstukken dat aan de formaliteiten voldaan is, beschikt ze over een termijn van zestig kalenderdagen na ontvangst hiervan om een beslissing te nemen over de voorgenomen opheffing. De OVAM kan voor de beoordeling aanvullende documenten, gegevens of nadere toelichting opvragen.
De beslissing tot opheffing wordt door de OVAM met een beveiligde zending aan de houder van de erkenning betekend en wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
De opheffing gaat in op de dertigste dag na de datum van de betekening van de beslissing aan de betrokkenen. § 2. De erkenning wordt van rechtswege opgeheven als de houder van de erkenning na het verstrijken van de verlengde schorsingsperiode, vermeld in artikel 5.4.5, § 2, tweede lid, nog altijd niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden waarvoor hij met toepassing van artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2,° geschorst is. § 3. Om opnieuw in aanmerking te komen als certificatie-instelling asbest na opheffing van de erkenning, wordt een nieuwe aanvraag ingediend conform artikel 5.4.4. § 4. De minister kan de voorwaarden tot opheffing van de erkenning en de opheffingsprocedure, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, verder uitwerken in een certificatiereglement.
Art. 5.4.7. De OVAM of een door de OVAM aangestelde onafhankelijke instantie controleert minimaal één keer per jaar of de certificatie-instelling asbest nog voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.3, en de kwalitatieve uitvoering van de taken waarmee ze is belast, vermeld in artikel 5.4.8.
De OVAM kan altijd stukken en informatie opvragen die noodzakelijk zijn om de werking van de certificatie-instellingen asbest of een door de OVAM aangestelde onafhankelijke instantie te beoordelen.
De certificatie-instelling asbest bezorgt de OVAM voor 31 maart van elk jaar een jaarverslag van de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande werkingsjaar. De minister kan de inhoud van het jaarverslag verder uitwerken in een certificatiereglement.
Art. 5.4.8. De certificatie-instelling asbest heeft als taak: 1° het organiseren van een opleiding inzake het inspectieprotocol asbestinventarisatie, de databank asbestinventarisatie, aangevuld met een praktijkgedeelte; 2° het verlenen, schorsen en opheffen van een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie als vermeld in artikel 5.4.10; 3° het verlenen, schorsen en opheffen van een procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie vermeld in artikel 5.4.12; 4° het aanbieden van een eerstelijns telefonisch en digitale helpdesk voor de bij haar aangesloten procesgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.10, en het beheren en opvolgen van klachten over hun werking; 5° het waarborgen van het kwaliteitsvolle gebruik van de certificaten van de bij haar aangesloten procesgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.10, in het bijzonder door audits en controles, sanctionering, informatieverstrekking aan de certificaathouders en het organiseren van een jaarlijkse verplichte bijscholing.
De minister kan de taken, vermeld in het eerste lid, en de daarvoor gevraagde tarieven verder uitwerken in een certificatiereglement. Het gevraagde jaarlijks tarief per persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie voor de taken vermeld in het eerste lid, punt 2° tot en met 5°, met uitzondering van de sanctionering en de jaarlijks verplichte bijscholing vermeld in punt 5° bedraagt minimaal vijftien euro per door hem opgemaakte asbestinventaris waarvoor een asbestinventarisattest werd afgeleverd in het betrokken jaar van aansluiting.
Art. 5.4.9. In de volgende gevallen neemt een door de OVAM aangestelde organisatie de taken van een certificatie-instelling asbest over: 1° bij het ontbreken van erkende certificatie-instellingen asbest;2° bij ontoereikende operationaliteit van certificatie-instellingen asbest als daardoor een vlotte marktwerking voor het opmaken en het uitreiken van asbestinventarisattesten wordt verhinderd. Om in voorkomend geval een vlotte overname te kunnen garanderen, verleent de certificatie-instelling asbest de door de OVAM aangestelde organisatie altijd een vlotte toegang tot haar actuele gegevensbeheer en digitaal informatiebeheerssysteem.
Bij tijdelijke overname van de taken van certificatie-instelling asbest kan de door de OVAM aangestelde organisatie de gemaakte kosten terugvorderen van de certificatie-instelling asbest in kwestie.
Art. 5.4.10. Een natuurlijk persoon kan een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie verkrijgen van een certificatie-instelling asbest als die aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° beschikken over een diploma secundair onderwijs type ASO of TSO of een gelijkwaardig diploma of beschikken over minimaal twee jaar relevante beroepservaring, opgedaan in de afgelopen zes jaar.De relevante beroepservaring wordt aangetoond door een verklaring op erewoord; 2° doorlopen van de verplichte opleiding met praktijkgedeelte inzake het inspectieprotocol asbestinventarisatie via een erkende certificatie-instelling asbest;3° slagen voor het eindexamen dat de eindcompetenties toetst;4° op erewoord verklaren onafhankelijk en onpartijdig te werken. Het eindexamen, vermeld in de artikelen 5.4.3, 5.4.8 en 5.4.10, eerste lid, 3°, wordt opgesteld, afgenomen en beoordeeld door de OVAM of een door haar daartoe aangestelde organisatie.
Persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie kunnen het beroep van asbestdeskundige inventarisatie alleen actief uitoefenen als ze in dienst zijn bij of bestuurder-zaakvoerder zijn van een procesgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.12.
Persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie moeten jaarlijks een verplichte bijscholing volgen bij een erkende certificatie-instelling asbest.
De minister werkt de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uit in een certificatiereglement.
Opleidingen over asbestinventarisatie die gevolgd zijn gedurende drie maanden voor de afgifte van de eerste erkenning als certificatie-instelling asbest, vermeld in artikel 5.4.3, kunnen door een erkende certificatie-instelling asbest aanvaard worden als een opleiding, vermeld in het eerste lid, 2°.
Art. 5.4.11. Overeenkomstig artikel 33/10, § 3, laatste lid Materialendecreet kunnen interne preventieadviseurs of interne milieucoördinators voor een toegankelijke constructie met risico-bouwjaar in eigendom of exploitatie van de werkgever een asbestinventaris opmaken als voldaan is aan al de volgende voorwaarden: 1° ze bezitten een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie;2° ze treden op als werknemer van de eigenaar of exploitant;3° de werkgever is geregistreerd bij een erkende certificatie-instelling asbest. De erkende certificatie-instelling asbest houdt toezicht op de geregistreerde interne preventieadviseur of intern milieucoördinator.
De minister kan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uitwerken in een certificatiereglement.
Art. 5.4.12. Een bedrijf kan een procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie verkrijgen van een certificatie-instelling asbest als het aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° beschikken over een verzekeringspolis beroepsaansprakelijkheid voor kosten die voortvloeien uit haar werking als procesgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie;2° op erewoord verklaren om onafhankelijk en onpartijdig te werken, de persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie de tijd en middelen te bieden om kwaliteitsvol asbestinventarissen te kunnen opmaken, alleen een beroep te doen op persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen asbestinventarisatie voor de uitvoering en opmaak van asbestinventarissen;3° beschikken over een zaakvoerder of werknemer die beschikt over een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie;4° werken volgens een intern kwaliteitsbeheerssysteem. Een bedrijf kan maar over één procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie beschikken en is aangesloten bij de certificatie-instelling asbest dat het procescertificaat heeft uitgereikt.
De minister werkt de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uit in een certificatiereglement. Het certificatiereglement bepaalt de minimumvereisten voor het kwaliteitsbeheersysteem dat ze moeten volgen.
Art. 5.4.13. § 1. De asbestdeskundige inventarisatie kan conform de bepalingen van de regelgeving over de bescherming en verwerking van persoonsgegevens de volgende persoonsgegevens verwerken: 1° persoonlijke contactgegevens van de eigenaar van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar: a) naam en voornaam;b) adresgegevens: straat, nummer, bus, postnummer en gemeente;c) telefoniereferenties;d) e-mail;2° kenmerken van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar: a) kadastrale basisgegevens van de constructie;b) adresgegevens: straat, nummer, bus, postnummer en gemeente;c) ouderdom van de constructie;d) type constructie;e) fysieke kenmerken van de constructie;f) eigendomstoestand van de constructie;3° rijksregisternummer of identificatienummer van de sociale zekerheid van de eigenaar van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar. § 2. De OVAM kan conform de bepalingen van de regelgeving over de bescherming en verwerking van persoonsgegevens de volgende persoonsgegevens verwerken: 1° kenmerken van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar: a) kadastrale basisgegevens van de constructie;b) adresgegevens: straat, nummer, bus, postnummer en gemeente;c) ouderdom van de constructie;d) type constructie;e) fysieke kenmerken van de constructie;f) eigendomstoestand van de constructie;2° rijksregisternummer of identificatienummer van de sociale zekerheid van de eigenaar van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar. § 3. De persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 1, 2°, worden door de asbestdeskundige inventarisatie gedurende 10 jaar bewaard. De persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, 1°, worden door de OVAM bewaard zolang een opvolging van het behoud van een asbestveilige toestand dit vereist.
Art. 5.4.14. § 1. De volgende actoren kunnen leesrecht krijgen tot de databank asbestinventarisatie, ofwel rechtstreeks ofwel via de gebouwenpas: 1° een eigenaar van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar voor zijn asbestinventarisattest;2° een medewerker van een procesgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie voor de door haar opgestelde asbestinventarissen en de bijbehorende asbestinventarisattesten;3° een syndicus die is aangesteld voor de mede-eigendom voor het asbestinventarisattest opgesteld voor de gemeenschappelijke delen;4° een notaris voor het asbestinventarisattest voor een toegankelijke constructie met risicobouwjaar dat het voorwerp is van een overdracht;5° een toezichthouder wooninspectie voor een geografisch afgebakend gebied waarvoor de toezichthouder bevoegd is;6° een medewerker van een hulpdienst voor een geografisch afgebakend gebied waarvoor de medewerker van de hulpdienst bevoegd is; 7° een medewerker van een bij de certificatie-instelling asbest geregistreerde werkgever, zoals vermeld in artikel 5.4.11, 3°, voor de asbestinventarissen opgesteld voor de toegankelijke constructie met risicobouwjaar in eigendom of exploitatie van de werkgever en de bijbehorende asbestinventarisattesten; 8° een vastgoedmakelaar voor het asbestinventarisattest van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar dat via bemiddeling van de vastgoedmakelaar te koop of te huur wordt aangeboden;9° een toezichthouder milieu voor een geografisch afgebakend gebied waarvoor de toezichthouder bevoegd is.10° een lokaal bestuur dat specifieke projecten asbestafbouw heeft. § 2. De volgende actoren kunnen lees- en schrijfrecht krijgen tot de databank asbestinventarisatie: 1° persoonsgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie voor de asbestinventarissen waarvoor zijn bedrijf een formele opdracht tot aanmaak of actualisatie heeft ontvangen van de eigenaar;2° een medewerker of auditeur die is aangesteld door de erkende certificatie-instelling asbest voor de asbestinventarissen van de bij haar aangesloten certificaathouders en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie;3° een medewerker van de OVAM die is aangesteld door de leidend ambtenaar van de OVAM. De minister werkt de verdere regels over het toegangsbeheer van de databank asbestinventarisatie, vermeld in § 1 en § 2, uit in het certificatiereglement.
Art. 5.4.15. De standaard geldigheidsduur van een asbestinventarisattest bedraagt tien jaar, maar kan door de gecertificeerd asbestdeskundige asbestinventarisatie verminderd worden op basis van de richtlijnen die beschreven zijn in het inspectieprotocol asbestinventarisatie, vermeld in artikel 5.4.1.
De geldigheidstermijnen, vermeld in het eerste lid, gelden alleen bij een ongewijzigde toestand van het inspectiegebied, zoals opgenomen in het asbestinventarisattest. Bij gewijzigde toestand vraagt de eigenaar een nieuw asbestinventarisattest aan binnen een termijn van één jaar na de vaststelling van de wijziging. Er is sprake van een gewijzigde toestand als: 1° er nieuwe asbesthoudende materialen zijn aangetroffen;2° er werken zijn gebeurd die tot gevolg hebben dat het inspectiegebied, zoals opgenomen in het bestaand asbestinventarisattest als asbestveilig beschouwd kan worden;3° de toestand van de asbesthoudende materialen zichtbaar gewijzigd is door een calamiteit of een incident. De minister kan de modaliteiten van de vaststelling van een gewijzigde toestand en het verkrijgen van een geactualiseerd asbestinventarisattest verder uitwerken in het inspectieprotocol.".
Art. 64.Aan hoofdstuk 5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 5.5, die bestaat uit artikel 5.5.1 tot en met 5.5.6.4, toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 5.5. Bepalingen over het beheer van bedrijfsrestafval Onderafdeling 5.5.1. Algemene bepalingen Art. 5.5.1.1. Deze afdeling bevat voorwaarden die vervuld moeten zijn bij het inzamelen, handelen en makelen, alsook het behandelen en verwerken van bedrijfsrestafval.
Deze afdeling is evenwel niet van toepassing als voldaan is aan al de volgende voorwaarden: 1° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent is vergelijkbaar naar aard, samenstelling en hoeveelheid met huishoudelijke afvalstoffen;2° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent wordt ingezameld in één ronde samen met huishoudelijk afval;3° voor de inzameling van het bedrijfsrestafval worden de kosten aangerekend overeenkomstig artikel 10 van het Materialendecreet. Deze afdeling is ook niet van toepassing op risicohoudend en niet-risicohoudend medisch afval, ook als dat als bedrijfsrestafval kan worden beschouwd.
Deze afdeling is ook niet van toepassing op bedrijfsrestafval dat op basis van andere wetgeving of op bevel van de politie of bevoegde autoriteiten onmiddellijk vernietigd moet worden zonder verdere bewerkingen.
Onderafdeling 5.5.2. Regels voor inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars van bedrijfsrestafval inzake de algemene informatieverstrekking over de sorteerplicht Art. 5.5.2.1. Het contract, vermeld in artikel 6.1.1.4, eerste lid, 1° /1, vermeldt expliciet dat de fracties die gesorteerd en selectief moeten worden aangeboden conform artikel 4.3.2, nooit in het recipiënt voor bedrijfsrestafval mogen worden aangeboden.
Art. 5.5.2.2. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval stelt op basis van zijn ervaring in en kennis van de sector of een bevraging bij de klant vast welke verplicht te sorteren afvalstoffen vrijkomen bij elke afvalstoffenproducent. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar informeert elke afvalstoffenproducent actief over de sorteerplicht voor die fracties, bovenop de algemene informatie in het contract, vermeld in de artikelen 5.5.2.1 en 6.1.1.4. De informatie is in goed begrijpbare taal geschreven op maat van de klant en is correct overeenkomstig de geldende wetgeving. Bewijsstukken over de informatieverstrekking worden bijgehouden.
Art. 5.5.2.3. Het verspreiden van foutieve informatie aan de afvalstoffenproducenten over de sorteerplicht is verboden.
Art. 5.5.2.4. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar mag afvalstoffenproducenten er nooit toe aanzetten verplicht te sorteren afvalstoffen aan te bieden in het recipiënt voor restafval.
Onderafdeling 5.5.3. Regels voor de inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars van bedrijfsrestafval als de inzameling bij meerdere afvalstoffenproducenten in één ronde met één voertuig gebeurt, waarbij het bedrijfsrestafval van die afvalstoffenproducenten in dat voertuig gemengd raakt Art. 5.5.3.1. Er gebeurt een visuele controle op de sorteerplicht op het moment dat het bedrijfsrestafval wordt opgehaald bij de afvalstoffenproducent, vooraleer het afval in het voertuig wordt geladen.
Art. 5.5.3.2. De visuele controle gebeurt door een inspectie van de afvalstoffen die aan de oppervlakte van het recipiënt zichtbaar zijn.
Als de inzameling gebeurt door middel van containers met deksel, wordt het deksel van de container geopend om de controle uit te voeren.
Gesloten zakken hoeven niet te worden geopend. Als de zak doorzichtig is, of als er afvalstoffen gedeeltelijk uit de zak steken, wordt het zichtbare materiaal gecontroleerd voor zover dat mogelijk is zonder de zak te openen. Dat geldt zowel voor de ophaling die alleen met zakken gebeurt, als voor de ophaling met zakken die in een container of ander recipiënt aan de oppervlakte zichtbaar zijn.
Art. 5.5.3.3. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar mag een afvalstoffenproducent er nooit toe aanzetten gebruik te maken van ondoorzichtige zakken, voor zover dat als doel heeft de sorteerplicht of de visuele controle op die sorteerplicht te ontwijken.
Art. 5.5.3.4. Als bij de visuele controle afvalstoffen worden waargenomen die onder de sorteerplicht vallen, wordt een non-conformiteit opgesteld. Elke non-conformiteit wordt bijgehouden in een non-conformiteitenregister, met uitzondering van non-conformiteiten die betrekking hebben op eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid, waarin de volgende elementen worden beschreven: 1° de datum van de non-conformiteit;2° de naam en het ondernemingsnummer van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;3° het vestigingsnummer of ophaaladres van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;4° een duidelijke omschrijving van de non-conformiteit, met minstens een beschrijving van de afvalstoffen die zijn waargenomen en die onder de sorteerplicht vallen. Het non-conformiteitenregister wordt bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling van registergegevens tussen de OVAM, de toezichthouders en de houder van het non-conformiteitenregister. De OVAM voorziet in een standaardformaat voor het non-conformiteitenregister en stelt dat op de website ter beschikking. Bij de uitwisseling is het gebruik van dat sjabloon verplicht.
Als alternatief kan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar zijn non-conformiteiten bijhouden in een centraal non-conformiteitenregister dat wordt beheerd door de OVAM, waarin overtreders in kaart worden gebracht. De gegevens in dat centraal non-conformiteitenregister zijn niet openbaar, wel raadpleegbaar door toezichthouders in het kader van handhaving. De gegevens in het centraal non-conformiteitenregister worden gewist na 18 maanden.
Art. 5.5.3.5. De afvalstoffenproducent waarbij een non-conformiteit is vastgesteld, wordt door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar uiterlijk de volgende werkdag op de hoogte gebracht van de opgemaakte non-conformiteit. Alle elementen, vermeld in artikel 5.5.3.4, worden daarbij aan de afvalstoffenproducent meegedeeld, alsook de melding dat hij vermoedelijk de wettelijke sorteerplicht heeft overtreden.
Art. 5.5.3.6. Als bij de visuele controle gevaarlijke afvalstoffen worden waargenomen, wordt het afval geweigerd en mag de inhoud van het recipiënt niet in het voertuig worden meegenomen.
Art. 5.5.3.7. Als bij de visuele controle niet-gevaarlijke afvalstoffen worden waargenomen die onder de sorteerplicht vallen, kan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar: 1° het afval weigeren en de inhoud van het recipiënt niet meenemen in het voertuig.Als de weigering gebeurt bij elk recipiënt waarvoor een sorteerfout is opgemerkt tijdens de ophaalronde, mag het bedrijfsrestafval dat wel meegenomen wordt tijdens de ophaalronde naar verbranding worden afgevoerd, ook al zijn er alsnog niet-gevaarlijke afvalstoffen die onder de sorteerplicht vallen in aanwezig. Er zijn daarvoor geen verdere resultaatsvoorschriften van toepassing. Voor gevaarlijke afvalstoffen blijft een nultolerantie gelden voor afvoer naar verbranding of storten; 2° het afval meenemen in het voertuig en de non-conformiteit, met alle elementen, vermeld in artikel 5.5.3.4 uiterlijk de volgende werkdag ingeven in het centraal non-conformiteitenregister beheerd door de OVAM, met uitzondering voor non-conformiteiten bij eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid. Als dat gebeurt bij elk recipiënt waarvoor een sorteerfout is opgemerkt tijdens de ophaalronde, mag het bedrijfsrestafval naar verbranding worden afgevoerd, ook al zijn er alsnog niet-gevaarlijke afvalstoffen die onder de sorteerplicht vallen aanwezig. Er zijn daarvoor geen verdere resultaatsvoorschriften van toepassing. Voor gevaarlijke afvalstoffen blijft een nultolerantie gelden voor afvoer naar verbranding; 3° het afval meenemen in het voertuig en de volledige vracht uitkiepen op een daartoe vergunde locatie.Vervolgens moet het afval van de volledige vracht, waar nodig door middel van nasortering, voldoen aan de resultaatsvoorschriften van artikel 5.5.4.4 alvorens naar verbranding te worden afgevoerd.
Art. 5.5.3.8. Elke weigering van gevaarlijk of niet-gevaarlijk afval, waarbij het afval niet wordt meegenomen, wordt bijkomend genoteerd in het register, vermeld in artikel 5.5.3.4.
Art. 5.5.3.9. Het non-conformiteitenregister wordt minstens elke werkdag aangevuld met de meest recente gegevens. De gegevens in het non-conformiteitenregister worden minstens vijf jaar bijgehouden.
Enkel de gegevens in het centraal non-conformiteitenregister beheerd door de OVAM worden na 18 maanden niet meer uitgewisseld met de toezichthouders en gewist.
Onderafdeling 5.5.4. Regels voor de inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars van bedrijfsrestafval als de inzameling individueel per afvalstoffenproducent gebeurt, waarbij bedrijfsrestafval van meerdere afvalstoffenproducenten niet in één voertuig gemengd raakt Art. 5.5.4.1. Het bedrijfsafval van elke afvalstoffenproducent wordt uitgekipt op een daartoe vergunde locatie. Daar gebeurt een grondige visuele controle op de sorteerplicht. Tijdens de controle hoeven gesloten zakken niet te worden geopend. Als de zak doorzichtig is of als er afvalstoffen gedeeltelijk uit de zak steken, wordt het zichtbare materiaal gecontroleerd volgens een visuele controle en voor zover dat mogelijk is zonder de zak te openen.
Art. 5.5.4.2. Als bij de visuele controle afvalstoffen worden waargenomen die onder de sorteerplicht vallen, wordt er een non-conformiteit opgesteld. Elke non-conformiteit wordt bijgehouden in een non-conformiteitenregister, met uitzondering van non-conformiteiten die betrekking hebben op eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid, waarin volgende elementen worden beschreven: 1° de datum van de non-conformiteit;2° de naam en het ondernemingsnummer van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;3° het vestigingsnummer of ophaaladres van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;4° een duidelijke omschrijving van de non-conformiteit, met minstens een beschrijving van de afvalstoffen die zijn waargenomen en die onder de sorteerplicht vallen. Het non-conformiteitenregister wordt bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling van registergegevens tussen de OVAM, de toezichthouders en de houder van het register. De OVAM voorziet in een standaardformaat voor het register en stelt dat op de website ter beschikking. Bij de uitwisseling is het gebruik van dat sjabloon verplicht.
Als alternatief kan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar zijn non-conformiteiten bijhouden in een centraal non-conformiteitenregister dat wordt beheerd door de OVAM en waarin overtreders in kaart worden gebracht. De gegevens in dat centraal non-conformiteitenregister zijn niet openbaar, wel raadpleegbaar door toezichthouders in het kader van handhaving. De gegevens in het centraal non-conformiteitenregister worden gewist na 18 maanden.
Art. 5.5.4.3. De afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit is vastgesteld, wordt uiterlijk de volgende werkdag op de hoogte gebracht van de opgemaakte non-conformiteit door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar. Alle elementen, vermeld in artikel 5.5.4.2, worden daarbij aan de afvalstoffenproducent meegedeeld, alsook de melding dat hij vermoedelijk de wettelijke sorteerplicht heeft overtreden.
Art. 5.5.4.4. Elke willekeurige partij van 10 m3 bedrijfsrestafval, ongeacht de dichtheid, die naar verbranding wordt afgevoerd of verbrand, mag voor de afvalstromen, vermeld in punt 1° en 2°, samengesteld zijn uit: 1° tot 1 januari 2023: a) maximum drie stukken recycleerbaar papier en karton met een oppervlakte van meer dan 1 m2;b) maximum drie stukken houtafval met een oppervlakte van meer dan 1 m2;c) maximum drie stukken stammig groenafval met een lengte van meer dan 1 m;d) maximum drie stukken metaal met een oppervlakte van meer dan 1 m2 of met een lengte van meer dan 1 m;e) maximum 3 drie stukken recycleerbaar textielafval met een oppervlakte van meer dan 1 m2;f) maximum drie stukken puin met een oppervlakte van meer dan 1 m2;g) maximum één pakket transparante of witte kunststoffolie van meer dan 60 liter;h) maximum drie stukken recycleerbare harde kunststoffen met een oppervlakte van meer dan 1 m2;i) nul doorzichtige zakken gevuld met PMD;j) nul doorzichtige zakken gevuld met EPS;k) nul stukken gevaarlijk afval, AEEA, kga, afvalbanden en asbestcement en asbesthoudende afvalstoffen;2° vanaf 1 januari 2023: a) maximum drie stukken recycleerbaar papier en karton met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;b) maximum dertig liter samen verpakt papier en karton;c) maximum drie stukken houtafval met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;d) maximum dertig liter samen verpakt houtafval;e) maximum drie stukken groenafval met een lengte van meer dan 0,5 m;f) maximum zestig liter samen verpakt groenafval;g) maximum drie stukken metaal met een oppervlakte van meer dan 0,25 m2 of met een lengte van meer dan 1 m;h) maximum drie stukken recycleerbaar textielafval met een oppervlakte van meer dan 0,25 m2;i) maximum drie stukken puin met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;j) maximum zestig liter puinafval;k) maximum één pakket transparante of witte kunststoffolie van meer dan 30 liter;l) maximum drie stukken EPS en recycleerbare harde kunststoffen met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;m) maximum vijftig stukken PMD;n) nul afvalbanden;o) nul stukken gevaarlijk afval, AEEA, kga, asbestcement en asbesthoudende afvalstoffen. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is tot 1 januari 2023 vrij om zelf te kiezen of hij al dan niet overgaat tot nasortering om de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1°, te halen, alsook welke middelen hij daarvoor gebruikt. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is vrij om te bepalen of gesloten zakken worden geopend en of de inhoud daarvan wordt nagesorteerd.
Ondoorzichtige zakken met een inhoud van meer dan 60 liter tellen mee voor de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1°.
Ondoorzichtige zakken met een inhoud tot en met 60 liter tellen niet mee voor de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1°, en moeten niet geopend worden.
De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is vanaf 1 januari 2023 vrij om zelf te kiezen of hij al dan niet overgaat tot nasortering om de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 2°, te halen, alsook welke middelen hij daarvoor gebruikt. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is vrij om te bepalen of gesloten zakken worden geopend en of de inhoud daarvan wordt nagesorteerd. De hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 2°, moeten evenwel gehaald worden en zijn van toepassing op al het afval dat zich in zakken bevindt.
Zowel voor als na 1 januari 2023 gelden de volgende bepalingen: 1° sterk vervuild papier en karton en sterk vervuilde kunststoffen worden als niet-recycleerbaar beschouwd en mogen nog in het restafval aanwezig zijn dat naar verbranding wordt afgevoerd of verbrand wordt;2° het verkleinen van stukken afval, voorafgaand aan een proces van nasortering, is alleen toegestaan indien dit gevolgd wordt door het gebruik van een geautomatiseerde sorteerlijn die erop gericht is de fracties vermeld in het eerste lid, punt 1° en punt 2° uitgebreid na te sorteren.Het verkleinen voorafgaand aan het gebruik van de sorteerlijn is enkel toegestaan als dat de effectiviteit van het sorteerproces aantoonbaar ten goede komt en ervoor zorgt dat er bij de nasortering meer recycleerbaar of gevaarlijk afval uitgehaald wordt.
In ieder geval moet de verkleining voorafgaand aan de sorteerlijn beperkt worden tot stukken afval die zonder verkleining niet door een sorteerlijn verwerkt kunnen worden. De allergrootste stukken afval en gevaarlijk afval moeten voorafgaand aan het verkleinen nog maximaal door een kraan of handmatig worden uitgesorteerd. Het is verboden om te verkleinen alleen om de bepalingen rond stukgrootte makkelijker te behalen. Als er nog verkleind wordt na het sorteerproces, moet een controle van de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1° en punt 2°, nog mogelijk zijn voorafgaand aan dat verkleiningsproces en gelden de voorschriften omtrent de hoeveelheden ook voorafgaand aan dat verkleiningsproces; 3° als er een nasortering gebeurt, gelden de voorschriften over de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, op het bedrijfsrestafval dat de laatste stap van het sorteerproces heeft ondergaan alvorens het afval naar verbranding wordt afgevoerd.Degene die een nasortering verricht, kan duidelijk aantonen hoe het sorteerproces in elkaar zit, wat de laatste stap is en welk afval op de site al alle stappen heeft ondergaan. Als dat niet kan, gelden de voorschriften over de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, op al het afval dat aanwezig is op de site; 4° het sorteer(zeef)residu van bedrijfsrestafval wordt als brandbare afvalstof beschouwd en mag dus conform artikel 4.5.1 niet gestort worden, ook niet na verdere verwerking. Dit materiaal komt niet in aanmerking voor de afwijkingen, vermeld in artikel 4.5.1, tweede lid, ook niet na verdere verwerking.
Art. 5.5.4.5. Als een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar tijdens de ophaling bij de klant sorteerfouten opmerkt, mag het afval geweigerd worden en blijven staan bij de afvalstoffenproducent. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar maakt een non-conformiteit op conform artikel 5.5.4.2 en brengt de afvalstoffenproducent daarvan op de hoogte conform artikel 5.5.4.3.
Elke weigering, waarbij het afval niet wordt meegenomen, wordt genoteerd in het register, vermeld in artikel 5.5.4.2, met uitzondering van weigeringen die betrekking hebben op eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid.
Art. 5.5.4.6. Het non-conformiteitenregister wordt minstens elke werkdag aangevuld met de meest recente gegevens. De gegevens in het register worden minstens vijf jaar bijgehouden. Enkel de gegevens in het centraal non-conformiteitenregister beheerd door de OVAM worden na 18 maanden niet meer uitgewisseld met de toezichthouders en gewist.
Onderafdeling 5.5.5. Regels voor vergunde verwerkers die bedrijfsrestafval aanvaarden Art. 5.5.5.1. De vergunde verwerker die rechtstreeks bedrijfsrestafval aanvaardt van een eerste afvalstoffenproducent zonder tussenkomst van een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, leeft de bepalingen van onderafdeling 5.5.4 na.
In afwijking van artikel 5.5.4.5 kan de vergunde verwerker, vermeld in het eerste lid, die afval weigert, dat niet doen tijdens de ophaling bij de klant, maar wel door het niet aanvaarden van het afval op de site. Hierdoor is de afvalstoffenproducent verplicht terug te keren met de vracht.
Onderafdeling 5.5.6. Regels over transparantie en samenwerking in de keten Art. 5.5.6.1. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval of de vergunde verwerker die bedrijfsrestafval aanvaardt, toont aan of het door hem naar verbranding afgevoerde of verbrande bedrijfsrestafval valt onder de regels van onderafdeling 5.5.3, 5.5.4 of 5.5.5. Als het afval valt onder de toepassing van onderafdeling 5.5.3, moet duidelijk zijn welke keuze gemaakt is voor de acceptatie, vermeld in artikel 5.5.3.7. Als er geen duidelijkheid is, gelden de regels, vermeld in onderafdeling 5.5.4. Als gelijktijdig naar verbranding afgevoerd bedrijfsrestafval bestaat uit afval dat op verschillende wijzen is ingezameld en onder verschillende onderafdelingen kan vallen, gelden uitsluitend de regels, vermeld in onderafdeling 5.5.4.
Art. 5.5.6.2. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval of de vergunde verwerker die bedrijfsrestafval aanvaardt, beschikt over een uitgeschreven procedure die omschrijft hoe binnen het bedrijf verzekerd wordt dat aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling voldaan wordt. Bij de vergunde verwerker kan dat geïntegreerd worden in het werkplan.
Art. 5.5.6.3. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval of de vergunde verwerker die bedrijfsrestafval aanvaardt, kan te allen tijde de nodige bewijsstukken voorleggen die aantonen dat hij voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in deze afdeling. Die bewijsstukken worden minstens vijf jaar lang bijgehouden.
Art. 5.5.6.4. Verschillende inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars van bedrijfsrestafval of vergunde verwerkers kunnen samenwerken om aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling te voldoen. In dat geval wordt contractueel vastgelegd: 1° voor welke vrachten restafval de samenwerking geldt;2° welke actor de verantwoordelijkheid neemt voor welke verplichting, vermeld in deze afdeling, waarbij alle verplichtingen in de contracten worden opgenomen. Als niet aan al de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, is voldaan, zijn alle actoren betrokken in de samenwerking elk afzonderlijk verantwoordelijk voor alle verplichtingen, vermeld in deze afdeling en overtreden ze elk afzonderlijk het verbrandingsverbod, vermeld in artikel 4.5.2, als ze bedrijfsrestafval aanleveren voor verbranding of bedrijfsrestafval verbranden dat niet conform afdeling 5.5 is beheerd.".
Art. 65.Artikel 6.1.1.2, § 1, vierde lid van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Het is mogelijk een digitaal identificatieformulier te gebruiken na voorafgaande goedkeuring door de OVAM. De gegevens op het identificatieformulier moeten altijd voorgelegd kunnen worden aan de toezichthouder. Vanaf 1 januari 2023 is het verplicht om een digitaal identificatieformulier te gebruiken, afgeleverd door een systeem dat door de OVAM werd goedgekeurd.".
Art. 66.Artikel 6.1.1.2, § 2, eerste lid, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "1° uniek volgnummer, in geval van een digitaal identificatieformulier start het unieke volgnummer met een drielettercode die het systeem identificeert waarmee het identificatieformulier werd aangemaakt;".
Art. 67.Aan artikel 6.1.1.2, § 2, eerste lid van hetzelfde besluit wordt een punt 8° toegevoegd dat luidt als volgt: "8° vanaf 1 januari 2023, de geo-locatie van de start van het transport en de geo-locatie van de afgifte van de afvalstoffen door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar of de afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft voor zijn afvalstoffen.".
Art. 68.Artikel 6.1.1.2, § 2, tweede lid, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "1° uniek volgnummer, in geval van een digitaal identificatieformulier start het unieke volgnummer met een drielettercode die het systeem identificeert waarmee het identificatieformulier werd aangemaakt;".
Art. 69.Aan artikel 6.1.1.2, § 2, tweede lid van hetzelfde besluit wordt een punt 11° toegevoegd dat luidt als volgt: "11° vanaf 1 januari 2023, de geo-locatie van de start van het transport en de geo-locatie van de afgifte van de afvalstoffen door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar of de afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft voor zijn afvalstoffen.".
Art. 70.Aan artikel 6.1.1.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, punt 1° /1 wordt de laatste zin opgeheven; 2° aan het tweede lid wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: "3° voor de inzameling van het bedrijfsrestafval worden de kosten aangerekend overeenkomstig artikel 10 van het Materialendecreet.".
Art. 71.Aan afdeling 6.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een onderafdeling 6.1.5, die bestaat uit artikel 6.1.5.1 tot en met 6.1.5.8 toegevoegd, die luidt als volgt: "Onderafdeling 6.1.5. Goedkeuring van systemen voor het afleveren van digitale identificatieformulieren Art. 6.1.5.1. Systemen die digitale identificatieformulieren afleveren moeten goedgekeurd worden door de OVAM. De beheerder van het systeem dient hiervoor een aanvraag tot goedkeuring in bij de OVAM. Hij dient zijn aanvraag in via het DIGIPOST webloket dat de OVAM ter beschikking stelt via haar website.
De OVAM stelt een register van goedgekeurde systemen voor het afleveren van digitale transportmeldingen ter beschikking via haar website.
Art. 6.1.5.2. De aanvraag tot goedkeuring van het systeem voor het afleveren van digitale identificatieformulieren bevat tenminste volgende onderdelen: 1° een checklist waarbij elk van de voorwaarden opgelegd in artikel 6.1.5.3. wordt afgetoetst en beschreven; 2° een beschrijving van de functionele werking van het systeem voor het afleveren van digitale identificatieformulieren, waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden opgelegd in artikel 6.1.5.3; 3° een gedetailleerde beschrijving van volgende essentiële onderdelen van het systeem: a) de manier van handtekening;b) de toegankelijkheid voor de diverse actoren, onder andere welke toestellen gebruikt kunnen worden, in welke formaten de gegevens ter beschikking worden gesteld van de gebruikers, de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten;c) hoe de archivering van de gegevens gebeurt;d) een korte beschrijving van de gebruikte software en welke middelen voorzien zijn om de beveiliging, integriteit en de authenticiteit van het digitale identificatieformulier te garanderen, inclusief op welke wijze de wijzigingen aan het formulier gelogd worden;e) de wijze waarop de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten op de plaats van de controle het elektronische identificatieformulier kunnen controleren: het model, de leesbaarheid en de authenticiteit;f) een beschrijving op welke manier toegang en inzage zal worden verleend aan de OVAM en de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten, inclusief een korte handleiding. Na de ontvangst van de aanvraag stelt de OVAM de toezichthoudende diensten in kennis van de indiening van een dossier en stuurt hen de volledige aanvraag voor advies door.
De OVAM zal de aanvrager binnen de 20 kalenderdagen na ontvangst van het dossier uitnodigen voor een demonstratie van het systeem in de kantoren van de OVAM. Vertegenwoordigers van de toezichthoudende diensten zullen ook worden uitgenodigd voor deze demonstratie. De OVAM en de toezichthoudende diensten kunnen tijdens deze demonstratie vragen stellen. Als de OVAM of de toezichthouders dit nodig achten kan gevraagd worden om het aanvraagdossier aan te passen en verdere specificaties erin op te nemen.
Uiterlijk 30 kalenderdagen na de demonstratie en, indien van toepassing, na ontvangst van het aangepaste aanvraagdossier, neemt de OVAM een gemotiveerde beslissing en stuurt deze naar de aanvrager.
De OVAM brengt de toezichthoudende diensten en de andere gewesten op de hoogte van haar beslissing.
Een goedkeuring wordt verleend voor onbepaalde termijn. Elke wijziging van de beheerder van het systeem wordt op voorhand aan de OVAM gemeld.
Een goedkeuring van een systeem kan niet overgedragen worden aan een andere beheerder.
Na de goedkeuring van een systeem brengt de beheerder de OVAM maandelijks op de hoogte van de nieuwe gebruikers van het systeem.
Binnen de 7 kalenderdagen nadat een gebruiker het systeem verlaat brengt de beheerder van het systeem de OVAM hiervan op de hoogte via een e-mail naar transport@ovam.be.
De beheerder van het systeem brengt de OVAM op de hoogte van elke wijziging in het systeem en legt de wijziging ter goedkeuring voor aan de OVAM volgens de in dit artikel beschreven procedure voor de aanvraag van een goedkeuring.
Als het systeem op eender welk moment niet blijkt te voldoen aan de opgelegde vereisten of als het systeem niet in overeenstemming blijkt te zijn met de beschrijving in het aanvraagdossier, kan de OVAM de goedkeuring van het systeem opheffen. In dit geval stuurt de OVAM een aangetekende brief naar de beheerder van het systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren met de mededeling dat de OVAM zich heeft voorgenomen om de goedkeuring op te heffen en de motieven die daartoe de aanleiding zijn geweest. De beheerder van het systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren beschikt daarna over een termijn van veertien kalenderdagen om zijn verweermiddelen kenbaar te maken of om aan te tonen dat zijn zaken ondertussen in orde zijn gebracht. Hij kan vragen om gehoord te worden.
Als de verweermiddelen of de voorgestelde remediërende maatregelen niet voldoen beslist de OVAM tot de opheffing van de goedkeuring. De OVAM meldt dit met een aangetekende brief aan de beheerder van het systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren, met vermelding van de motieven. De OVAM licht de gebruikers van het systeem in over de opheffing van de goedkeuring.
De opheffing van de goedkeuring is blijvend. Als een beheerder nadien opnieuw goedkeuring wil verkrijgen voor een systeem voor de aflevering en het beheer van digitale identificatieformulieren zal hij een volledig nieuw dossier moeten indienen en de goedkeuringsprocedure opnieuw doorlopen.
Art. 6.1.5.3. Een systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren moet voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° het digitaal identificatieformulier wordt door alle betrokken actoren die verplicht zijn om het identificatieformulier te ondertekenen, door middel van een betrouwbare, rechtsgeldige digitale handtekening gewaarmerkt, die de koppeling aan het digitale identificatieformulier waarborgt.Tenzij op andere wijze aangetoond, wordt een methode van digitale ondertekening geacht betrouwbaar te zijn, als de digitale ondertekening: a) op unieke wijze is gekoppeld aan de ondertekenaar;b) de mogelijkheid biedt de ondertekenaar te identificeren;c) wordt gecreëerd met middelen die onder de exclusieve macht van de ondertekenaar vallen;d) zodanig gekoppeld is aan de gegevens waarop deze betrekking heeft dat latere wijziging van de gegevens traceerbaar wordt;2° de gebruiksvoorwaarden van het systeem moeten vermelden dat de actor die verantwoordelijk is voor de opmaak van het identificatieformulier, verantwoordelijk is voor de gegevens in het systeem ongeacht wie de gegevens heeft ingebracht; 3° het digitale identificatieformulier dient de gegevens te bevatten en aan de voorwaarden te voldoen, opgenomen in artikel 6.1.1.2, § 2; 4° de gegevens vervat in het digitale identificatieformulier en de logbestanden met alle wijzigingsinformatie zijn toegankelijk voor elke daartoe gerechtigde partij;5° de procedure voor het afleveren van het digitale identificatieformulier moet de integriteit van de daarin vervatte gegevens waarborgen vanaf het tijdstip waarop zij voor de eerste maal ondertekend wordt en in alle gevallen voor het transport aanvat.Bij elke extra ondertekening of aanvulling zal de integriteit van de gegevens opgenomen in het digitale identificatieformulier gewaarborgd zijn. De integriteit van gegevens staat vast als zij volledig en ongewijzigd zijn gebleven. De gegevens vervat in het digitale identificatieformulier en de logbestanden zijn uniek en hebben slechts betrekking op één transport; 6° de gegevens van het digitale identificatieformulier, alsook de logs van alle wijzigingen, moeten 5 jaar bewaard worden door de betrokken bedrijven.Dit betekent dat gebruikers die uit het systeem stappen nog vijf jaar de gegevens van de digitale identificatieformulieren moeten kunnen raadplegen. Als ervoor gekozen wordt om de gegevens van de digitale identificatieformulieren van de laatste vijf jaren te kopiëren naar een ander systeem, moeten de gegevens op dezelfde manier gevisualiseerd kunnen worden als vermeld in artikel 6.1.5.4, inclusief de gegevens van de log met de wijzigingen; 7° het dubbel gebruik van digitale en papieren identificatieformulieren voor hetzelfde transport is verboden.Als er toch twee kopieën zouden bestaan geldt steeds de digitale versie; 8° de beheerder van het systeem voor het afleveren van digitale identificatieformulieren is verplicht om elke actor die hij toelaat tot het systeem, te registreren in een register. Art. 6.1.5.4. Toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten dienen op eenvoudig verzoek online toegang te verkrijgen tot de gegevens van de digitale identificatieformulieren van gecontroleerde transporten.
De gegevens van het digitale identificatieformulier van een gecontroleerd transport moeten door alle toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten onmiddellijk en eenvoudig te consulteren zijn. Het digitale identificatieformulier dient, ook tijdens de controle, voldoende leesbaar te zijn voor controledoeleinden.
Het systeem laat toe dat bij een controle van een transport de gegevens van het identificatieformulier op een scherm getoond kunnen worden aan de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten en eveneens gevisualiseerd kunnen worden in een documentformaat bijvoorbeeld pdf. Als er een model van formulier in de wetgeving is vastgesteld neemt de visualisatie in documentformaat deze structuur aan.
Alle gegevens van het identificatieformulier en de bijhorende logbestanden met wijzigingsgegevens moeten bij een controle van een transport volledig gevisualiseerd kunnen worden in een documentformaat, ongeacht in welk stadium van het transport de controle plaats vindt. De gegevens in de logbestanden moeten gelijktijdig met de gegevens van het bijhorende identificatieformulier in één bestand gepresenteerd en gevisualiseerd kunnen worden.
Vanaf 1 januari 2023 moeten de gegevens van alle digitale identificatieformulieren en de bijhorende logbestanden voor de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten toegankelijk zijn voor handhavingsdoeleinden en de tracering van afvalstoffen. De toezichthouders en de andere inspectiediensten dienen hierbij wel rekening te houden met het vertrouwelijk karakter van de gegevens op de identificatieformulieren.
Art. 6.1.5.5. De gegevens van het transport moeten op het digitale identificatieformulier ingevuld worden voor vertrek van het transport en mogen vanaf het vertrek van het transport niet meer gewijzigd worden. Elke aanvulling wordt gelogd en ook dan worden de gegevens bevroren samen met de handtekening van degene die de wijziging/aanvulling heeft doorgevoerd.
De log van alle wijzigingen zoals datum, bron, wijziging/aanvulling die bij een formulier hoort wordt vanaf het moment van de controle en zo lang de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten het nodig hebben, aan de inspectiediensten ter beschikking gesteld samen met de gegevens van het formulier of de visualisatie van het formulier.
Art. 6.1.5.6. Het register, vermeld in artikel 6.1.5.3, 8°, bevat tenminste het ondernemingsnummer van de gebruikers en wordt op eenvoudige vraag aan de OVAM en de toezichthoudende overheid ter beschikking gesteld. De overeenkomsten voor toetreding tot het systeem zijn eveneens toegankelijk voor de betrokken overheden.
Art. 6.1.5.7. Als er door de OVAM meerdere systemen voor het afleveren van digitale identificatieformulieren worden goedgekeurd, moet er een interoperabiliteit tussen de verschillende systemen voorzien worden.
De beheerder van het systeem is hiervoor verantwoordelijk.
Art. 6.1.5.8. De minister kan de technische specificaties voor de digitale identificatieformulieren en hun inhoud en de systemen voor het afleveren van digitale identificatieformulieren en hun interoperabiliteit verder specificeren.".
Art. 72.In het opschrift van hoofdstuk 9 van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "Milieuheffingen" en het woord "en" de zinsnede ", retributies' ingevoegd.
Art. 73.Aan hoofdstuk 9 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 9.2, die bestaat uit artikel 9.2.1 tot en met 9.2.4, toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 9.2 Retributies Art. 9.2.1. § 1. Het bedrag van de retributie voor de uitreiking van een nieuw of geactualiseerd asbestinventarisattest wordt bepaald door de minister. § 2. Het bedrag van de retributie wordt tweejaarlijks aangepast op basis van de evolutie van de gezondheidsindex en wel als volgt: het bedrag van de retributie wordt vermenigvuldigd met een factor met in de teller de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het bedrag wordt gewijzigd, en met in de noemer de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het geldende bedrag. Het zo verkregen getal wordt afgerond tot het gehele getal.
Uiterlijk op 1 januari wordt het aangepaste bedrag van de retributie door de minister vastgelegd. § 3. De retributie voor de afgifte van een asbestinventarisattest wordt maandelijks gevorderd ten laste van de procesgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.12 of de geregistreerde werkgever van de interne preventieadviseur of intern milieucoördinator, vermeld in artikel 5.4.11, eerste lid, 3°.
De verschuldigde retributie wordt gestort op het rekeningnummer van de OVAM met vermelding van de naam van de procesgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.12, of de geregistreerde werkgever van de interne preventieadviseur of intern milieucoördinator, vermeld in artikel 5.4.11, eerste lid, 3°.
Art. 9.2.2. § 1. Het bedrag van de retributie voor de behandeling van een aanvraagdossier tot erkenning als certificatie-instelling asbest wordt bepaald door de minister. § 2. Het bedrag van de retributie wordt tweejaarlijks aangepast op basis van de evolutie van de gezondheidsindex en wel als volgt: het bedrag van de retributie wordt vermenigvuldigd met een factor met in de teller de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het bedrag wordt gewijzigd, en met in de noemer de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het geldende bedrag. Het zo verkregen getal wordt afgerond tot het gehele getal.
Uiterlijk op 1 januari wordt het aangepaste bedrag van de retributie door de minister vastgelegd. § 3. De retributie voor de behandeling van een aanvraagdossier voor erkenning als certificatie-instelling asbest wordt eenmalig gevorderd ten laste van de kandidaat-certificatie-instelling asbest.
De verschuldigde retributie wordt gestort op het rekeningnummer van de OVAM met vermelding van de naam van de kandidaat-certificatie-instelling asbest.
Art. 9.2.3. § 1. Het bedrag van de retributie en de modaliteiten voor het consulteren van de databank asbestinventarisatie worden bepaald door de minister. § 2. Het bedrag van de retributie wordt tweejaarlijks aangepast op basis van de evolutie van de gezondheidsindex en wel als volgt: het bedrag van de retributie wordt vermenigvuldigd met een factor met in de teller de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het bedrag wordt gewijzigd, en met in de noemer de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het geldende bedrag. Het zo verkregen getal wordt afgerond tot het gehele getal.
Uiterlijk op 1 januari wordt het aangepaste bedrag van de retributie door de minister vastgelegd. § 3. De retributie voor het consulteren van de databank asbestinventarisatie wordt gevorderd ten laste van de aanvrager.
De verschuldigde retributie wordt gestort op het rekeningnummer van de OVAM met vermelding van de naam van de aanvrager.
Art. 9.2.4. De door de leidend ambtenaar van de OVAM aangestelde ambtenaren en personeelsleden van de OVAM zijn, voor rekening van het Vlaamse Gewest, belast met de invordering en de controle van de retributies.".
Art. 74.In bijlage 2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "artikel 2.3.1.1" wordt telkens vervangen door de zinsnede "artikel 2.3.3.1"; 2° de zinsnede "artikel 2.3.1.2" wordt telkens vervangen door de zinsnede "artikel 2.3.3.2"; 3° de zinsnede "artikel 2.3.1.3" wordt telkens vervangen door de zinsnede "artikel 2.3.3.3"; 4° in de tabel wordt de rij
Niet-pak-houdend zeefzand van asfalt en niet-pak-houdend asfaltgranulaat
afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval
artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement betreffende gerecycleerde granulaten
vervangen door de rij:
zeefzand van asfalt en asfaltgranulaat
afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval
artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement betreffende gerecycleerde granulaten
5° in de tabel wordt de rij:
Pak-houdend zeefzand van asfalt en pak-houdend asfaltgranulaat
afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval
artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht; gebruiksverbod na 1 mei 2019
", opgeheven.
Art. 75.Bijlage 5.2.10.A bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt vervangen door bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 76.Bijlage 5.2.10.B bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2012, wordt vervangen door bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 77.Bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden een bijlage 5.2.10.C en 5.2.10.D gevoegd, die als bijlage 5 en 6 bij dit besluit zijn gevoegd.
Art. 78.Systemen die conform artikel 6.1.1.2, § 1, vierde lid werden goedgekeurd door de OVAM, worden beschouwd als goedgekeurd conform artikel 71 van dit besluit.
Art. 79.Voor contracten die conform artikel 6.1.1.4,1° /1 werden afgesloten, is de wijzigingsbepaling van dit besluit in artikel 5.5.2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen niet van toepassing tijdens de duurtijd van deze contracten. Deze contracten blijven geldig voor hun duurtijd.
Art. 80.Artikel 15 treedt in werking op 1 januari 2022.
Art. 81.Artikel 47 en 48, 1° treden in werking op 31 december 2023.
Art. 82.Artikel 49 en 51 treden in werking op een door de minister te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2022 voor alle nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning. Voor reeds aangevraagde en uitgereikte omgevingsvergunningen zijn de wijzigingsbepalingen niet van toepassing gedurende de duurtijd van de aangevraagde en uitgereikte omgevingsvergunning.
In afwijking van het eerste lid treedt artikel 49, 3°, voor zover het een vierde lid, 1° toevoegt aan artikel 4.3.3. van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, in werking 7 maanden na de publicatie van zowel het ministerieel besluit houdende certificatieregelement asbest, het inspectieprotocol asbestinventarisatie als het ministerieel besluit houdende retributies inzake asbestinventarisatie en ten vroegste op 1 maart 2022, voor alle onderhandse aktes of overeenkomsten tot overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar die gesloten zijn vanaf die datum.
Art. 83.Artikel 58 treedt in werking op 1 januari 2022.
Art. 84.Artikel 63 treedt in werking op een door de minister te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2022, voor zover het de artikelen 5.4.3 tot en met 5.4.12 en artikel 5.4.15 toevoegt aan het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.
Art. 85.Artikel 18 tot en met 23, 25, 26 en 27 van het decreet van 29 maart 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, treden in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 86.Artikel 24 van het decreet van 29 maart 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, treedt in werking 7 maanden na de publicatie van zowel het ministerieel besluit houdende certificatieregelement asbest, het inspectieprotocol asbestinventarisatie als het ministerieel besluit houdende retributies inzake asbestinventarisatie en ten vroegste op 1 maart 2022, voor alle onderhandse aktes of overeenkomsten tot overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar, die gesloten zijn vanaf die datum.
In afwijking van het eerste lid treedt artikel 24 van het decreet van 29 maart 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen in werking op 1 mei 2025 voor de gemeenschappelijke delen van toegankelijke constructies met risico-bouwjaar die onder het stelsel van gedwongen mede-eigendom vallen.
Art. 87.Artikel 64, voor zover het een artikel 5.5.3.4, 5.5.3.5, 5.5.3.7, 5.5.3.8, 5.5.3.9, 5.5.4.2, 5.5.4.3, 5.5.4.5 en 5.5.4.6 toevoegt aan het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, treedt in werking op 1 september 2021.
Art. 88.De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 2 juli 2021.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld