Etaamb.openjustice.be
Wet van 20 juli 2006
gepubliceerd op 28 juli 2006

Wet houdende diverse bepalingen

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2006202314
pub.
28/07/2006
prom.
20/07/2006
ELI
eli/wet/2006/07/20/2006202314/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JULI 2006. - Wet houdende diverse bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL I - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II - Justitie HOOFDSTUK I - Wijziging van de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen

Art. 2.Artikel 8 van de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen wordt aangevuld met de volgende leden : « In haar beslissing bepaalt de correctionele rechtbank evenwel de bestemming van de verbeurdverklaarde goederen op de volgende wijze.

De rechtbank kan beslissen de verbeurdverklaarde goederen geheel of gedeeltelijk aan de verzoekende Staat over te dragen.

De rechtbank kan tevens beslissen dat de andere goederen dan geldsommen worden verkocht, en dat de opbrengst van de verkoop deels of geheel aan de verzoekende Staat wordt toegewezen.

In de in de vorige leden bedoelde gevallen houdt de rechtbank rekening met de kosten van het beslag, de bewaring, de vervreemding, de verbeurdverklaring en de overdracht.

Indien niet kan worden beslist over de toewijzing van de verbeurdverklaarde goederen, komen deze aan de Belgische Schatkist toe. ». HOOFDSTUK II - Wijziging van Hoofdstuk II van het Wetboek van strafvordering - artikelen 88bis en 90ter

Art. 3.In artikel 88bis van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wetten van 10 juni 1998 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, zesde lid, worden de woorden « artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven » vervangen door de woorden « artikel 145, § 3, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie »;2° in § 2, eerste lid, worden de woorden « artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven » vervangen door de woorden « artikel 145, § 3, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie ». Het eerste lid, 2°, treedt in werking op dezelfde datum als artikel 16 van de wet van 27 december 2004 houdende diverse bepalingen.

Art. 4.Artikel 90ter, § 2, 15°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 15° artikel 145, § 3, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie; ». HOOFDSTUK III - Tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap

Art. 5.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tot 1 december 2006 de maatregelen nemen tot tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap.

Art. 6.De op grond van artikel 5 genomen besluiten die uiterlijk op 31 december 2007 niet bij een wet bekrachtigd zijn, hebben geen gevolgen. HOOFDSTUK IV - Wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997

Art. 7.In artikel 24bis van de faillissementswet van 8 augustus 1997, ingevoegd bij de wet van 7 augustus 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « tot de sluiting van het faillissement » vervallen;2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « Wanneer de persoonlijke borg door de rechtbank niet volledig van zijn verplichting is ontslagen, verkrijgen de schuldeisers opnieuw het recht om individueel een vordering op zijn goederen in te stellen.». HOOFDSTUK V - Wijziging van het Wetboek van vennootschappen

Art. 8.In artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen, gewijzigd bij de wetten van 23 januari 2001 en 2 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, 5°, wordt vervangen als volgt : « 5° het aanbod tot verkrijging moet ten aanzien van alle aandeelhouders en, in voorkomend geval, ten aanzien van alle houders van winstbewijzen of certificaten, onder dezelfde voorwaarden geschieden, behalve voor de verkrijgingen waartoe eenparig is besloten door een algemene vergadering waarop alle aandeelhouders aanwezig of vertegenwoordigd waren;evenzo kunnen genoteerde vennootschappen en deze die toegelaten zijn tot de verhandeling op een dagelijks door een marktonderneming georganiseerde niet gereglementeerde markt hun eigen aandelen of certificaten op deze markten kopen, zonder dat aan de aandeelhouders of certificaathouders een aanbod tot verkrijging moet worden gedaan. »; 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De genoteerde vennootschappen en deze die toegelaten zijn tot de verhandeling op een dagelijks door een marktonderneming georganiseerde niet gereglementeerde markt moeten de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, kennis geven van de verrichtingen die zij met toepassing van § 1 overwegen.». HOOFDSTUK VI - Wijziging van artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis

Art. 9.In artikel 16, § 2, vierde lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, ingevoegd bij de wet 10 april 2003, worden de woorden « door middel van audiovisuele media » vervangen door de woorden « door middel van radio, telefoon, audiovisuele of andere technische middelen die een rechtstreekse overbrenging van de stem tussen de onderzoeksrechter en de verdachte toelaten en de vertrouwelijkheid van hun gesprek waarborgen ». HOOFDSTUK VII - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 10.Artikel 664 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Hij biedt de betrokkene tevens de mogelijkheid kosteloos bijstand te genieten van een technisch adviseur bij gerechtelijke deskundigenonderzoeken. ».

Art. 11.Artikel 665 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 februari 2005 en bij de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de rechtsbijstand, wordt aangevuld als volgt : « 8° voor bijstand van een technisch adviseur bij gerechtelijke deskundigenonderzoeken. ».

Art. 12.In artikel 671, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 februari 2005, wordt de laatste zin aangevuld als volgt : « alsmede de kosten en het ereloon van de technisch adviseurs die de partijen bijstaan in het kader van door een rechter bevolen deskundigenonderzoeken. ».

Art. 13.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 692bis ingevoegd, luidende : «

Art. 692bis.- De kosten en het ereloon van de technisch adviseurs die de partijen bijstaan bij door de rechter bevolen deskundigenonderzoeken worden, ter ontlasting van hem die bijstand geniet, voorgeschoten.

De Koning bepaalt zo nodig het bedrag van deze kosten en dit ereloon en stelt regels vast volgens welke zij worden begroot, betaald en in voorkomend geval geïnd. ».

Art. 14.Dit hoofdstuk treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op 1 januari 2007. HOOFDSTUK VIII - Vermeerdering van de niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen voor kind ten laste Afdeling 1 - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 15.In artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vierde lid, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 50 euro per kind ten laste.». 2° in § 1bis, vierde lid, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « Wanneer personen die inkomsten genieten bedoeld in het eerste lid één of meer kinderen ten laste hebben, wordt het voor beslag of overdracht vatbare bedrag, binnen de grenzen ervan, verminderd met 50 euro per kind ten laste.».

Art. 16.Artikel 1409ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 1409ter.- § 1. De beslagen schuldenaar die aanspraak kan maken op een verhoging van zijn inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, doet hiervan aangifte, afgegeven tegen ontvangstbewijs respectievelijk aan de derde-beslagene en, in afschrift, aan de beslaglegger of verzonden aan dezen bij aangetekende brief, door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie.

Per procedure is evenwel één enkele verklaring van kind ten laste vereist, ongeacht het aantal erbij betrokken schuldeisers in elk stadium ervan. § 2. De verklaring zal rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door de derde-beslagene voor zover deze beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van de betaling, de hoedanigheid van kind ten laste wordt vastgesteld overeenkomstig het formulier en één van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1409quater en de beslagen schuldenaar op erewoord verklaart dat het kind niet beschikt over inkomsten waarvan het bedrag hoger is dan door de Koning bepaald of dat zijn inkomsten het voorwerp zijn geweest van een gemeenschappelijke belastingsaangifte. § 3. Iedere betwisting wordt door de beslaglegger of de beslagen schuldenaar aan de beslagrechter voorgelegd door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. De beslaglegger en de beslagen schuldenaar worden bij gerechtsbrief opgeroepen voor de voor de rechter vastgestelde zitting.

De derde-beslagene wordt, bij gerechtsbrief, in kennis gesteld van het tussengeschil en is verplicht om, vanaf de volgende vervaldag van de betaling, het bedrag van de toegepaste vermeerdering die aanleiding geeft tot betwisting in zijn handen onbeschikbaar te maken.

Onverminderd een overeenkomst tussen de beslagen schuldenaar en de beslaglegger loopt het gevolg van de onbeschikbaarheid verder tot de kennisgeving van de beschikking over de betwisting.

De rechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Zij wordt onmiddellijk bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de beslaglegger, van de beslagen schuldenaar en van de derde-beslagene.

Indien de vermeerdering niet werd toegepast door de derde-beslagene, zal de beschikking die de hoedanigheid van kind ten laste erkent rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door deze voor zover hij beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van de betaling.

Indien de vermeerdering werd toegepast door de derde-beslagene en in overeenstemming met het tweede lid in zijn handen onbeschikbaar werd gemaakt, wordt het bedrag van de onbeschikbaar geworden vermeerdering al naargelang het geval gestort aan de beslagen schuldenaar of aan de beslaglegger.

In geval van een invorderingsprocedure waarbij vanaf de aanvang of in de loop van de procedure meerdere schuldeisers betrokken zijn, wordt de beschikking geacht ten aanzien van alle schuldeisers op tegenspraak te zijn gewezen. § 4. In geval van veranderende omstandigheden wordt de vermeerdering voor kind ten laste aangepast overeenkomstig de paragrafen 2 en 3.

Indien de beslagen schuldenaar onrechtmatig en ten onrechte de vermeerdering geniet, worden de bedragen die daarmee overeenstemmen, op grond van een beschikking gewezen overeenkomstig paragraaf 3, zonder enige beperking gereïntegreerd in het voor beslag vatbare bedrag, onverminderd de toepassing van enige andere invorderingsmaatregel. ».

Art. 17.Artikel 1409quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, wordt opgeheven.

Art. 18.Artikel 1457 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 1457.- § 1. De akte van derdenbeslag wordt in haar geheel aangezegd binnen acht dagen na ontvangst ervan door de derde-beslagene. Deze aanzegging wordt verricht bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs of bij deurwaardersexploot, door de beslaglegger aan de beslagen schuldenaar, bij gebreke waarvan de beslagrechter de opheffing van het beslag kan gelasten.

De kosten van die rechtspleging zijn in ieder geval ten laste van de beslaglegger die een laattijdige aanzegging heeft gedaan, onverminderd schadevergoeding indien daartoe grond is. § 2. Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis en 1410, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. ».

Art. 19.Artikel 1539, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : « Het beslag wordt bij deurwaardersexploot binnen acht dagen aan de beslagen schuldenaar aangezegd. Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. ». Afdeling 2 - Wijziging van het BTW-Wetboek

Art. 20.Artikel 85bis, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. ». Afdeling 3 - Wijzigingen van de wet van 12 april 1965 betreffende de

bescherming van het loon der werknemers

Art. 21.Artikel 29, tweede lid, van de wet van 12 april 1965, betreffende de bescherming van het loon der werknemers, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, wordt opgeheven.

Art. 22.Artikel 31bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 31bis.- § 1. De overdrager die aanspraak kan maken op een verhoging van zijn inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, doet hiervan aangifte, afgegeven tegen ontvangstbewijs respectievelijk aan de overgedragen schuldenaar en, in afschrift, aan de overnemer of verzonden aan dezen bij aangetekende brief, door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. § 2. De verklaring zal rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door de derde voor zover deze beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van de betaling, de hoedanigheid van kind ten laste wordt vastgesteld overeenkomstig het formulier en één van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1409quater van het Gerechtelijk Wetboek, en de overdrager op erewoord verklaart dat het kind niet beschikt over inkomsten waarvan het bedrag hoger is dan door de Koning bepaald of dat zijn inkomsten het voorwerp zijn geweest van een gemeenschappelijke belastingsaangifte. § 3. Iedere betwisting wordt door de overnemer of de overdrager aan de vrederechter voorgelegd door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. De overnemer en de overdrager worden bij gerechtsbrief opgeroepen voor de voor de rechter vastgestelde zitting.

De overgedragen schuldenaar wordt, bij gerechtsbrief, in kennis gesteld van het tussengeschil en is verplicht om, vanaf de volgende vervaldag van de betaling, behalve in geval van verzet van de overdrager op grond van artikel 29, derde lid, het bedrag van de toegepaste vermeerdering die aanleiding geeft tot betwisting in zijn handen onbeschikbaar te maken.

Onverminderd een overeenkomst tussen de overdrager en de overnemer loopt het gevolg van de onbeschikbaarheid verder tot de kennisgeving van de beschikking over de betwisting.

De rechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Zij wordt onmiddellijk bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de overnemer, van de overdrager en van de overgedragen schuldenaar.

Indien de vermeerdering niet werd toegepast door de overgedragen schuldenaar zal de beschikking die de hoedanigheid van kind ten laste erkent rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door deze, voor zover hij beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van betaling.

Indien de vermeerdering werd toegepast door de overgedragen schuldenaar en in zijn handen onbeschikbaar werd gemaakt overeenkomstig het tweede lid, wordt het bedrag van de onbeschikbaar geworden vermeerdering al naargelang het geval aan de overdrager of aan de overnemer gestort.

In geval van een invorderingsprocedure waarbij vanaf de aanvang of in de loop van de procedure meerdere schuldeisers betrokken zijn, wordt de beschikking geacht ten aanzien van alle schuldeisers op tegenspraak te zijn gewezen. § 4. In geval van veranderende omstandigheden wordt de vermeerdering voor kind ten laste aangepast in overeenstemming met de paragrafen 2 en 3.

Indien de overdrager onrechtmatig en ten onrechte de vermeerdering geniet, worden de bedragen die daarmee overeenstemmen, op grond van een beschikking gewezen overeenkomstig de derde paragraaf van dit artikel, zonder enige beperking gere-integreerd in het voor beslag vatbare bedrag, onverminderd de toepassing van enige andere invorderingsmaatregel. ».

Art. 23.Artikel 34 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 34.- Onverminderd het tweede lid en artikel 34bis, is dit hoofdstuk niet van toepassing wanneer de overdracht van het loon in een authentieke akte is vastgesteld.

Op straffe van procedurele nietigheid van de overdracht vermeldt de authentieke akte dat de overdrager door de notaris in kennis is gesteld van het vermeerderingsmechanisme voor kind ten laste en dat hij bevestigt van deze laatste het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie te hebben ontvangen. ».

Art. 24.In dezelfde wet wordt een artikel 34bis ingevoegd, luidende : «

Art. 34bis.- § 1. De overdrager die aanspraak kan maken op een verhoging van zijn inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek doet hiervan aangifte, afgegeven tegen ontvangstbewijs respectievelijk aan de overgedragen schuldenaar en, in afschrift, aan de overnemer of verzonden aan dezen bij aangetekende brief, door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. § 2. De verklaring zal rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door de derde voor zover deze beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van de betaling, de hoedanigheid van kind ten laste wordt vastgesteld overeenkomstig het formulier en één van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1409quater van het Gerechtelijk Wetboek, en de overdrager op erewoord verklaart dat het kind niet beschikt over inkomsten waarvan het bedrag hoger is dan door de Koning bepaald of dat zijn inkomsten het voorwerp zijn geweest van een gemeenschappelijke belastingsaangifte. § 3. Iedere betwisting wordt door de overnemer of de overdrager aan de beslagrechter voorgelegd door een eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. De overnemer en de overdrager worden bij gerechtsbrief opgeroepen voor de voor de rechter vastgestelde zitting.

De overgedragen schuldenaar wordt, bij gerechtsbrief, in kennis gesteld van het tussengeschil en is verplicht om, vanaf de volgende vervaldag van de betaling, het bedrag van de toegepaste vermeerdering die aanleiding geeft tot betwisting in zijn handen onbeschikbaar te maken.

Onverminderd een overeenkomst tussen de overdrager en de overnemer loopt het gevolg van de onbeschikbaarheid verder tot de kennisgeving van de beschikking over de betwisting.

De rechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken. De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Zij wordt onmiddellijk bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de overnemer, van de overdrager en van de overgedragen schuldenaar.

Indien de vermeerdering niet werd toegepast door de overgedragen schuldenaar, zal de beschikking die de hoedanigheid van kind ten laste erkent rechtskracht hebben vanaf de maand volgend op de ontvangst ervan door deze, voor zover hij beschikt over een termijn van tien werkdagen vóór de gewone datum van betaling.

Indien de vermeerdering werd toegepast door de overgedragen schuldenaar en in zijn handen onbeschikbaar werd gemaakt in overeenstemming met het tweede lid, wordt het bedrag van de onbeschikbaar gemaakte vermeerdering al naargelang het geval aan de overdrager of aan de overnemer gestort.

In geval van een invorderingsprocedure waarbij vanaf de aanvang of in de loop van de procedure meerdere schuldeisers betrokken zijn, wordt de beschikking geacht ten aanzien van alle schuldeisers op tegenspraak te zijn gewezen. § 4. In geval van veranderende omstandigheden wordt de vermeerdering voor kind ten laste aangepast in overeenstemming met de paragrafen 2 en 3 van dit artikel.

Indien de overdrager onrechtmatig en ten onrechte de vermeerdering geniet, worden de bedragen die daarmee overeenstemmen, op grond van een beschikking gewezen overeenkomstig de derde paragraaf, zonder enige beperking gere-integreerd in het voor beslag vatbare bedrag, onverminderd de toepassing van enige andere invorderingsmaatregel. ». Afdeling 4 - Wijziging van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en

griffierechten

Art. 25.Artikel 269/1, vierde lid, van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : « Geen enkel recht wordt geïnd bij de rechtsgedingen voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek. ». Afdeling 5 - Wijziging van artikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek

Art. 26.In artikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige tekst van dit artikel wordt § 1;2° er wordt een § 2 ingevoegd, luidende : « § 2.Onverminderd de toepassing van de artikelen 27 tot 35 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers geeft de overdracht die slaat op inkomsten bedoeld in artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, op straffe van procedurele nietigheid, op het ogenblik dat zij kan worden ingeroepen tegen de gecedeerde schuldenaar aanleiding tot een aan de overdrager gerichte kennisgeving, die het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie bevat. In dat geval is artikel 34bis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers van toepassing. ». Afdeling 6 - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 2004

tot vaststelling van de bewijsvoering alsook de regels van de rechtspleging voor de tenuitvoerlegging van artikel 1409, § 1, vierde lid, en § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 27.Artikel 10 van het koninklijk besluit van 27 december 2004 tot vaststelling van de bewijsvoering alsook de regels van de rechtspleging voor de tenuitvoerlegging van artikel 1409, § 1, vierde lid, en § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bekrachtigd bij de wet van 15 mei 2005, wordt vervangen als volgt : « Dit besluit treedt in werking twee maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in artikel 1 bedoelde formulier waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. ». Afdeling 7 - Overgangsbepaling

Art. 28.Dit hoofdstuk is van toepassing op de gevolgen, na de inwerkingtreding ervan, van voordien uitgevoerde beslagen en overdrachten.

Daartoe wordt de beslagene schuldenaar of de overdrager die aanspraak kan maken op een verhoging van zijn inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, door de derde beslagene in kennis gesteld uiterlijk binnen twee maanden na de inwerkingtreding ervan. Deze tegen ontvangstbewijs of bij gewone brief gedane mededeling bevat het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de minister van Justitie. Afdeling 8 - Inwerkingtreding

Art. 29.Dit hoofdstuk treedt in werking 2 maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het formulier, waarvan het model vastgelegd wordt door de minister van Justitie. HOOFDSTUK IX - Wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit - Uitvoering van het arrest 52/2004 van 24 maart 2004 van het Arbitragehof

Art. 30.Artikel 12bis, § 4, derde lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit wordt aangevuld met de volgende zin : « De verlenging van de termijnen wegens de gerechtelijke vakantie geschiedt overeenkomstig artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek. ». HOOFDSTUK X - Wijzigingen van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden

Art. 31.Artikel 55, § 1, tweede en derde lid, van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden worden vervangen door de volgende leden : « Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid, heeft deze controle betrekking op de aanwezigheid van de aan de briefwisseling vreemde voorwerpen of substanties.

De controle laat het lezen van de brief niet toe, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat een controle noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid. Deze lezing zal in voorkomend geval in afwezigheid van de gedetineerde kunnen gebeuren. ».

Art. 32.In artikel 56, § 1, tweede lid, van dezelfde wet wordt het woord « moeten » vervangen door het woord « kunnen ».

Art. 33.Artikel 72 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 72.- § 1. Aalmoezeniers, consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten, evenals de morele consulenten van door de wet erkende organisaties die morele dienstverlening geven op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing worden aangewezen bij de gevangenissen, in overeenstemming met de door de Koning vast te leggen regels. § 2. Onder voorbehoud van de toelating tot gewoon bezoek, legt de Koning eveneens de toegangsregels tot de gevangenis vast voor de personen bedoeld in § 1. ».

Art. 34.In artikel 74 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « aan de bedienaar van de eredienst » vervangen door de woorden « aan de consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten »;2° in § 3 worden de woorden « de bedienaars van de eredienst » vervangen door de woorden « de consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten ».

Art. 35.In artikel 75 van dezelfde wet worden de woorden « bedienaren van in België erkende erediensten » en « en tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordigers van niet erkende erediensten » geschrapt.

Art. 36.In artikel 117, van dezelfde wet, wordt het 2° vervangen als volgt : « 2° systematische controle van uitgaande en inkomende briefwisseling overeenkomstig de in artikel 55 en 56 bepaalde regels; ». HOOFDSTUK XI - Wijzigingen van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen

Art. 37.In de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : «

Art. 9bis.- Onverminderd de bevoegdheden van de rechterlijke instanties en onverminderd het bepaalde in de artikelen 134ter en quater van de Nieuwe Gemeentewet, kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met de gerechtelijke autoriteiten, indien ernstige aanwijzingen voorhanden zijn dat in een private doch voor het publiek toegankelijke plaats, herhaaldelijk illegale activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op de verkoop, de aflevering of het vergemakkelijken van het gebruik van giftstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen, psychotrope stoffen, antiseptica of stoffen die gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, waardoor de openbare veiligheid en rust in het gedrang komt en na de verantwoordelijke te hebben gehoord in zijn middelen van verdediging, besluiten deze plaats te sluiten voor de duur die hij bepaalt.

De sluitingsmaatregel houdt op uitwerking te hebben indien hij niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen wordt bevestigd en ter kennis wordt gebracht van de gemeenteraad op de eerste daarop volgende zitting.

De sluitingsmaatregel die de duur van zes maanden niet mag overschrijden, kan, voor zover zich nieuwe soortgelijke feiten hebben voorgedaan of aan het licht zijn gekomen sinds de initiële beslissing, eenmaal voor eenzelfde periode worden verlengd na gunstig advies van de gemeenteraad. ».

Art. 38.In dezelfde wet, wordt een artikel 9ter ingevoegd, luidende : «

Art. 9ter.- De persoon die, op een voor het publiek toegankelijke plaats, kennelijk onder invloed van verdovende of psychotrope stoffen wordt aangetroffen, kan, indien zijn aanwezigheid, hetzij voor een ander hetzij voor zichzelf, wanorde, schandaal of gevaar veroorzaakt, onder de verantwoordelijkheid van een officier van bestuurlijke politie, bestuurlijk worden aangehouden voor maximaal zes uur. Hij ontvangt, indien zijn toestand zulks vereist, de nodige geneeskundige zorg.

De gerechtelijke autoriteiten worden hiervan in kennis gesteld.

De politie informeert deze personen op het moment van hun vrijlating over de mogelijkheden inzake vrijwillige hulpverlening en deelt hen, zo mogelijk, de nodige adressen en contactpunten mee. ». HOOFDSTUK XII - Wijzigingen van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens

Art. 39.In artikel 27, § 3, eerste lid, van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens worden de woorden « en 16° » vervangen door de woorden « en 15° ».

Art. 40.In artikel 42 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens worden de woorden « artikel 3, 9° » vervangen door de woorden « artikel 3, § 1, 10° ».

Art. 41.Dit hoofdstuk treedt in werking op de datum van de inwerkingtreding van de artikelen 27 en 42 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens.

TITEL III - Financiën HOOFDSTUK I - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 42.In artikel 57, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, worden de woorden « al dan niet in België belastbare » ingevoegd tussen de woorden « die voor de verkrijgers » en de woorden « beroepsinkomsten zijn ».

Art. 43.In artikel 146 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 6 juli 1994, 21 december 1994, 7 april 1999, 10 augustus 2001, 28 april 2003 en 23 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1° vervallen de woorden « niet sub 2° »;2° in het 2° worden de woorden « vermeld in artikel 31bis » vervangen door de woorden « vermeld in artikel 31bis, tweede en derde lid »;3° in het 5° worden de woorden « sub 2° tot » vervangen door de woorden « sub 3° en » Art.44. In artikel 147, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wet van 23 december 2005, worden de woorden « van een in artikel 31bis vermelde aanvullende vergoeding » vervangen door de woorden « van een in artikel 31bis, tweede en derde lid, vermelde aanvullende vergoeding ».

Art. 45.In de Franse tekst van artikel 515quater, § 1, c, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 23 december 2005, worden de woorden « dans la mesure où il s'agit de capitaux » vervangen door de woorden « dans la mesure où il ne s'agit pas de capitaux ».

Art. 46.Artikel 42 is van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 betaalde of toegekende commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard.

Artikel 43, 1° en 3°, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2006.

De artikelen 43, 2°, en 44 zijn van toepassing op de vergoedingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006.

Artikel 45 is van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006. HOOFDSTUK II - Wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten

Art. 47.Artikel 38 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten, wordt aangevuld met een tweede en een derde lid, luidende : « Het eerste lid is niet van toepassing voor deze belastingplichtigen : 1° in het geval van een bijkomstige activiteit bestaande uit de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energieën of bij co-generatie van stoomelektriciteit uit aardgas, ofwel 2° in het geval van een activiteit bestaande uit de productie van elektriciteit waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van een grondstof die afkomstig is van een afvalverwerkingsactiviteit op dezelfde exploitatieplaats. Voor de toepassing van het tweede lid, wordt er verstaan onder : 1° « bijkomstige activiteit » : een activiteit van elektriciteitsproductie waarvan de netto-inkomsten, deze uit energetische stimulerende middelen inbegrepen, minder bedragen dan 25 % van de jaarlijkse netto-inkomsten van de belastingplichtige;2° « hoofdzakelijk gebruik » : een gebruik, op jaarbasis, van meer dan 75 % in energetische capaciteit.».

Art. 48.In de Franse tekst van artikel 39 van dezelfde wet, wordt het cijfer « 35 » vervangen door het cijfer « 34 ».

Art. 49.Artikel 47 is van toepassing vanaf het eerste belastbaar tijdperk afgesloten na 31 december 2006.

Artikel 48 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2001. HOOFDSTUK III - Wijziging van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact

Art. 50.In artikel 100 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het cijfer « 97, » ingevoegd tussen de woorden « 96, B, » en « en 99, A, »;2° in het tweede lid vervalt het cijfer « 97, ». HOOFDSTUK IV - Bekrachtiging van koninklijke besluiten betreffende het accijnsstelsel

Art. 51.§ 1. Artikel 1, § 1, 3° tot 7°, van de wet van 13 februari 1995 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken, wordt vervangen als volgt : « 3° bieren zoals gedefinieerd in artikel 4 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, waarvan het effectieve alcoholvolumegehalte niet meer bedraagt dan 0,5 % vol : 3,7184 euro per hectoliter; 4° niet-mousserende wijnen van de GN-codes 2204 en 2205, met uitzondering van de mousserende wijnen gedefinieerd in 5°, waarvan het alcoholvolumegehalte niet meer bedraagt dan 1,2 % vol en voor zover de alcohol in het eindproduct volledig door gisting is verkregen : 3,7184 euro per hectoliter;5° mousserende wijnen van de GN-codes 2204 10, 2204 21 10, 2204 29 10 en 2205, waarvan het alcoholvolumegehalte niet meer bedraagt dan 1,2 % vol en : -die aangeboden worden in flessen met een champignonvormige stop die door draden of banden of anderszins is geborgd, of die een overdruk hebben die teweeggebracht is door koolzuurgas in oplossing van 3 bar of meer, - waarvan de alcohol in het eindproduct volledig door gisting is verkregen : 3,7184 euro per hectoliter;6° andere niet-mousserende gegiste dranken van de GN-codes 2204 en 2205, niet genoemd in 4°, alsmede die van de GN-code 2206, waarvan het alcoholvolumegehalte niet meer bedraagt dan 1,2 % vol, voor zover de alcohol in het eindproduct volledig door gisting is verkregen : 3,7184 euro per hectoliter;7° andere mousserende gegiste dranken van de GN-code 2206 00 91 alsmede die van de GN-codes 2204 10, 2204 21 10, 2204 29 10 en 2205, niet genoemd in 5°, waarvan het alcoholvolumegehalte niet meer bedraagt dan 1,2 % vol en : - die aangeboden worden in flessen met een champignonvormige stop die door draden of banden of anderszins is geborgd, of die een overdruk hebben die teweeggebracht is door koolzuurgas in oplossing van 3 bar of meer, - waarvan de alcohol in het eindproduct volledig door gisting is verkregen : 3,7184 euro per hectoliter.». § 2. Het koninklijk besluit van 24 januari 2005 tot wijziging van de wet van 13 februari 1995 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken wordt bekrachtigd voor de periode dat het uitwerking had.

Art. 52.§ 1. Artikel 17, eerste lid, tweede streepje, van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, wordt vervangen als volgt : « - bijzondere accijns : 1 529,1312 euro. ». § 2. Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot wijziging van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken wordt bekrachtigd voor de periode dat het uitwerking had. HOOFDSTUK V - Tabak

Art. 53.Artikel 2, § 2, van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Wanneer in onderhavige wet de accijns wordt vastgesteld met verwijzing naar bepaalde soorten tabaksfabrikaten van de meest gevraagde prijsklasse of volgens de gewogen gemiddelde prijsklasse, dan wordt de accijns bepaald aan de hand van de bekende gegevens op 1 januari van ieder jaar en op basis van de gekende gegevens over het gezamenlijke voorafgaande jaar. ».

Art. 54.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 3°, b), wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) bijzondere accijns : 0,00 percent van de kleinhandelsprijs volgens de schaal vastgesteld door de minister van Financiën »;2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Naast de in § 1, 2° en 3°, vermelde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande voor het verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld : a) voor sigaretten : - accijns : 6,8914 euro per 1 000 stuks; - bijzondere accijns : 0,0000 euro per 1 000 stuks; b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak : - accijns : 0,0000 euro per kilogram; - bijzondere accijns : 4,4770 euro per kilogram. »; 3° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.Voor de rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak mag het totaal van de accijns en de bijzondere accijns geheven overeenkomstig § 1, 3°, en § 2, b), en van de BTW in geen geval minder bedragen dan negentig percent van het gezamenlijk bedrag van dezelfde belastingen die van toepassing zijn op rooktabak behorende tot de gewogen gemiddelde prijsklasse.

Voor de sigaren mag het totaal van de accijns en de bijzondere accijns geheven overeenkomstig § 1, 1°, en van de BTW in geen geval minder bedragen dan het gezamenlijk bedrag van dezelfde belastingen die van toepassing zijn op sigaren behorende tot de meest gevraagde prijsklasse. ». HOOFDSTUK VI - Fiscale regularisatie

Art. 55.Er wordt bij de dienst « voorafgaande beslissingen in fiscale zaken », een « Contactpunt regularisaties » opgericht, belast met de opdrachten bedoeld in artikel 124 van de programmawet van 27 december 2005.

Het wordt onder toezicht geplaatst van het college bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 13 augustus 2004 houdende oprichting van de dienst « voorafgaande beslissingen in fiscale zaken » bij de Federale Overheidsdienst Financiën.

De beslissingen die het college in het raam van dit artikel neemt, worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13 augustus 2004 houdende oprichting van de dienst « voorafgaande beslissingen in fiscale zaken » bij de Federale Overheidsdienst Financiën.

Art. 56.Artikel 55 heeft uitwerking op 15 maart 2006. HOOFDSTUK VII - Wijziging van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organieke statuut van de Nationale Bank van België

Art. 57.In artikel 7 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organieke statuut van de Nationale Bank van België, gewijzigd bij de wet van 14 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Zodra de pandovereenkomst gesloten is, wordt hiervan melding gemaakt in een register bij de Nationale Bank van België of bij een derde die zij hiertoe aanduidt. Door de inschrijving in dit register, dat niet aan bijzondere vormvereisten is onderworpen, verkrijgt het pand van de Nationale Bank van België vaste datum en wordt dit erga omnes tegenwerpelijk, behalve ten aanzien van de schuldenaar van de in pand gegeven schuldvordering. ». 2° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden : « Het register is enkel consulteerbaar door derden die overwegen een zakelijk (zekerheids)recht te aanvaarden op schuldvorderingen die in aanmerking komen voor inpandneming door de Nationale Bank van België. De consultatie van het register gebeurt volgens de modaliteiten die door de Nationale Bank van België worden vastgelegd.

In geval van opening van een insolventieprocedure, zoals nader gedefinieerd in artikel 3, 5°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, ten laste van een kredietinstelling dewelke schuldvorderingen in pand heeft gegeven aan de Nationale Bank van België, gelden de volgende bepalingen : a) het geregistreerde pandrecht van de Nationale Bank van België op schuldvorderingen primeert op alle later gevestigde of aan derden toegekende zakelijke zekerheden met betrekking tot dezelfde schuldvorderingen, ongeacht of de voormelde zekerheden al dan niet aan de schuldenaar van de verpande schuldvorderingen ter kennis werden gebracht dan wel door deze laatste werden erkend;ingeval de Nationale Bank van België de inpandgeving ter kennis brengt van de schuldenaar van de verpande schuldvordering, kan deze enkel nog in handen van de Nationale Bank van België bevrijdend betalen; b) derde verkrijgers van enig met de Nationale Bank van België concurrerend zakelijk zekerheidsrecht zoals bedoeld in a), zijn er alleszins toe gehouden om de sommen die zij na de opening van een insolventieprocedure vanwege de schuldenaar van de verpande schuldvorderingen hebben ontvangen, onverwijld aan de Nationale Bank van België over te maken.De Nationale Bank van België beschikt over het recht om de betaling van die sommen te eisen, onverminderd haar recht op schadevergoeding; c) schuldvergelijking die kan leiden tot het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van aan de Nationale Bank van België verpande schuldvorderingen is ondanks alle daarmee strijdige bepalingen, in geen geval toegelaten;d) artikel 8 van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten is van overeenkomstige toepassing op de inpandneming door de Nationale Bank van België van schuldvorderingen, waarbij de woorden « financiële instrumenten » worden vervangen door « schuldvorderingen »;e) de artikelen 5, juncto artikel 40 van de hypotheekwet, zijn niet van toepassing.». HOOFDSTUK VIII - Wijziging van de wet van 1 april 1971 houdende de oprichting van een Regie der Gebouwen

Art. 58.In artikel 2bis van de wet van 1 april 1971 houdende oprichting van een Regie der Gebouwen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De Regie kan, in naam en voor rekening van andere publiekrechtelijke rechtspersonen of concessiehouders van Belgische of buitenlandse overheidsdiensten, overheidsopdrachten van werken en diensten aangaan, studieopdrachten verrichten en contracten afsluiten met het oog op de bouw, renovatie, restauratie, verhuring of het beheer van gebouwen. »; 2° de bepaling wordt aangevuld met een vierde en een vijfde paragraaf, luidende : « § 4.De Regie der Gebouwen kan zich, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in het kader van de uitvoering van haar bevoegdheden, laten bijstaan door andere rechtspersonen, of taken door andere rechtspersonen laten uitvoeren of samen met andere rechtspersonen taken uitvoeren. § 5. De Regie wordt ertoe gemachtigd om aan de diensten en instellingen bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, facilitaire diensten te verstrekken die het beheer en het gebruik van de ter beschikking gestelde ruimten helpen te optimaliseren. De voorwaarden en modaliteiten hiertoe zullen in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad worden vastgelegd. ».

Art. 59.In artikel 2ter, § 1, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De Regie wordt belast met de studie en de voorbereiding, in overleg met de betrekkers, van de bezettings-, kwaliteits- en veiligheidsnormen voor de gebouwen die zij beheert.Deze normen worden bekrachtigd door de Ministerraad. »; 2° het laatste lid vervalt.

Art. 60.Artikel 3, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Regie staat onder het hiërarchisch gezag van de minister bevoegd voor de Regie der Gebouwen, hierna genoemd de minister. ».

Art. 61.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.- § 1. Het dagelijks beheer van de Regie wordt toevertrouwd aan een administrateur-generaal.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na het akkoord van de ministers van Begroting en Ambtenarenzaken, de andere management- en staffuncties.

De administrateur-generaal en de houders van de management- en staffuncties maken deel uit van het directiecomité. Ze worden voor een mandaat van zes jaar aangesteld.

De procedures inzake aanstelling en uitoefening van de functies van administrateur-generaal en van de management- en staffuncties worden vastgelegd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

In afwijking van het vierde lid en op voordracht van de minister, na een openbare oproep tot kandidaten, wordt de eerste aanstelling van de administrateur-generaal en van de houders van management- en staffuncties voor een mandaat van zes jaar bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, gedaan. § 2. Het dagelijks beheer omvat met name de hiërarchische bevoegdheden betreffende de personeelsleden van de Regie. De Koning kan bovendien specifieke bevoegdheden aan de administrateur-generaal toewijzen. § 3. Het directiecomité waakt erover dat de algemene werking, de behoeften van de klanten en het operationeel en financieel verantwoorde vastgoedbeheer het uitgangspunt vormen voor alle activiteiten. Het beslist over alle aangelegenheden inzake ontwerp en concretisering van de projecten, evenals over alle aangelegenheden inzake interne organisatie. § 4. Elk statutair of contractueel personeelslid van de Regie geeft de belangen aan die het heeft in een instelling of onderneming die zakelijke banden met de Regie heeft en verbindt zich ertoe de Regie van alle wijzigingen met betrekking tot de aangegeven belangen op de hoogte te brengen. § 5. De minister kan specifieke bevoegdheden delegeren aan de administrateur-generaal, aan het directiecomité of aan andere personeelsleden van de Regie.

Binnen de perken die de minister bepaalt, kunnen de personeelsleden aan wie hij delegatie heeft verleend de hun gedelegeerde bevoegdheden subdelegeren. De administrateur-generaal neemt hiertoe een subdelegatiebesluit. ».

Art. 62.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.- § 1. De Regie richt een permanent en gestructureerd overleg op met de federale openbare diensten waarvoor de Regie haar opdrachten vervult. De structuur van dit overleg wordt vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 2. De Regie maakt een meerjarenplan betreffende de vastgoedbehoeften op volgens de modaliteiten vastgelegd in een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ».

Art. 63.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.- De Regie organiseert een interne controle en een interne audit. De organisatie en de structuur hiervan worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ».

Art. 64.Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.- Tot de aanstelling van de in artikel 4 bedoelde administrateur-generaal, worden zijn bevoegdheden door de houder van de functie van directeur-generaal van de Regie uitgeoefend. ».

Art. 65.Artikel 19 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 19.- De minister maakt de lijst op : 1° van de terreinen, gebouwen en aanhorigheden die toebehoren aan de Staat en noodzakelijk zijn voor de werking van de diensten van de Staat en van de door de Staat beheerde openbare diensten, alsmede voor de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel, en die door de Regie worden beheerd ten name en voor rekening van de Staat;2° van de terreinen, gebouwen en aanhorigheden die voor dezelfde doeleinden door de Staat worden gehuurd, en waarvan de Regie de huur overneemt. Deze lijst wordt door de Koning goedgekeurd en aan de Ministerraad meegedeeld.

Het directiecomité legt de minister jaarlijks een inventaris van de goederen voor met het oog op het bijwerken van de in het eerste lid bedoelde lijst. ».

TITEL IV - Telecommunicatie HOOFDSTUK I - BIPT

Art. 66.Artikel 30 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, wordt vervangen als volgt : «

Art. 30.- § 1. De inkomsten van het Instituut omvatten : 1° de in zijn voordeel gedane schenkingen en legaten;2° de toevallige inkomsten;3° alle andere wettelijke en reglementaire ontvangsten verbonden aan zijn werkzaamheden en de vergoedingen voor prestaties;4° het geheel van de rechten geïnd op basis van de titels III en IV van de wet van 21 maart 1991;5° de terugbetaling van de kosten verbonden aan het beheer van en het toezicht op de universele postdienst volgens de volgens de toepasselijke bepalingen van de wet van 21 maart 1991;6° de terugbetaling van de kosten verbonden aan het beheer en het toezicht op de universele telecommunicatiedienst volgens de toepasselijke bepalingen van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.De administratieve bijdragen zoals bepaald in artikel 29 van voornoemde wet van 13 juni 2005, worden onder meer aangewend voor de dekking van de kosten waarvan sprake in dit lid. § 2. De terugbetaling van de investerings- en onderhoudskosten van de gegevensbank bedoeld in artikel 22, § 2, van de bijlage bij de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, wordt op de volgende manier verdeeld : a) 10 % van de investerings- en 20 % van de onderhoudskosten van de gegevensbank worden in gelijke delen toegerekend aan alle aanbieders van sociale tarieven;b) 40 % van de investerings- en de onderhoudskosten van de gegevensbank worden aan alle aanbieders van sociale tarieven toegerekend in verhouding tot het aantal van hun klanten op wie zij het sociale tarief toepassen;c) 40 % van de investerings- en de onderhoudskosten van de gegevensbank worden aan alle aanbieders van sociale tarieven toegerekend in verhouding tot hun daadwerkelijke gebruik van het systeem voor het beheer van het sociale element van de universele dienst;d) 10 % van de investeringskosten van de gegevensbank worden aan het Instituut toegerekend. § 3. Voor de toepassing van punt a) van de vorige paragraaf wordt geen rekening gehouden met de aanbieders van sociale tarieven die op de markt voor openbare telefonie een omzet hebben van minder dan 1 240 000 euro.

Voor de toepassing van punt b) van de vorige paragraaf wordt het aandeel van de bijdrage die de betrokken aanbieder van sociale tarieven verschuldigd is, elke dag berekend op grond van het aantal klanten op wie hij die dag het sociale telefoontarief toepast.

Voor de toepassing van punt c) van de vorige paragraaf houdt het Instituut rekening met het aantal gegevensopvragingen aan het systeem. § 4. Onverminderd § 2 zijn de kosten in verband met de eventuele installatie en het eventuele gebruik van een computersysteem van het type flux XML/batch voor het beheer van het sociale element van de universele dienst uitsluitend ten laste van de aanbieders van sociale tarieven die van die manier van beheer en verwerking van de informatie gebruik maken voor hun betrekkingen met de databank sociale tarieven.

Voor de toepassing van het vorige lid worden de kosten onder de betrokken aanbieders verdeeld overeenkomstig § 2. § 5. Het Instituut publiceert de methode voor de berekening en de verdeling van de investerings- en onderhoudskosten van de in paragraaf 2 vermelde gegevensbanken en deelt de betrokken aanbieders het bedrag van hun respectievelijke bijdrage mee.

Kosten aangaande investeringen en onderhoud met betrekking tot de in paragraaf 2 vermelde gegevensbanken die na 31 december 2006 plaatsvinden, kunnen op basis van dit artikel enkel worden teruggevorderd op voorwaarde dat de desbetreffende investeringen voorafgaandelijk goedgekeurd werden door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 6. Onverminderd andere toepasselijke bepalingen worden de bedragen van de door het Instituut geïnde rechten vastgesteld bij koninklijk besluit na advies van het Instituut.

Indien de in vorig lid vernoemde bestaande besluiten een algemene vergoeding voor de activiteiten van het Instituut vaststellen worden zij geacht door deze wet opgeheven te zijn wanneer zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen.

De overige koninklijke besluiten die een algemene vergoeding vaststellen voor de activiteiten van het Instituut, worden met terugwerkende kracht opgeheven wanneer zij niet door de wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na hun inwerkingtreding. ». HOOFDSTUK II - Elektronische communicatie

Art. 67.In artikel 98 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, dat samen met het tweede en derde lid § 1 zal vormen, wordt vervangen als volgt : « Uiterlijk op 15 november van het kalenderjaar dat op het beschouwde jaar volgt, berekent en publiceert het Instituut de aanslagvoet voor het beschouwde jaar, overeenkomstig het tweede lid.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2.Wanneer een operator de in artikel 74 bedoelde informatie niet verstrekt binnen de door het Instituut voorgeschreven termijnen of die onvolledig verstrekt, wordt deze informatie door het Instituut bepaald op grond van alle inlichtingen die het relevant acht. ».

Art. 68.In artikel 99 van dezelfde wet, worden de woorden « artikel 98, derde lid » vervangen door de woorden « artikel 98, § 1, derde lid ».

Art. 69.Artikel 104 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 104.- § 1. De minister kan in geval van een door het Instituut vastgesteld verzuim van de aanbieder in de vervulling van de universeledienstverplichtingen onder de in de bijlage vastgelegde technische en tarifaire voorwaarden, de betrokken aanbieder een administratieve boete opleggen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan 1 % van de omzet van de betrokken aanbieder voor het beschouwde jaar, berekend volgens artikel 95. § 2. De minister kan in geval van een door het Instituut vastgesteld verzuim van een aanbieder van sociale tarieven bij de vervulling van de verplichtingen inzake het sociale element van de universele dienst onder de in de bijlage vastgelegde technische en tarifaire voorwaarden, de betrokken aanbieder een administratieve boete opleggen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan 1 % van de omzet op de markt voor openbare telefonie van de betrokken aanbieder van sociale tarieven voor het beschouwde jaar. ».

Art. 70.In artikel 107, § 2, derde lid, van dezelfde wet, worden de woorden « waarnaar in deze paragraaf verwezen wordt » vervangen door de woorden « waarnaar in het vorige lid verwezen wordt ».

Art. 71.In artikel 135 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Het activeren van een preselectiedienst, de overdracht van een internettoegangsdienst of een nummer door een operator zonder uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke of op een andere duurzame drager gegeven toestemming van de eindgebruiker, en zonder duidelijke informatieverstrekking over de preselectiedienst, de internettoegangsdienst of de overdracht van het nummer zelf, is verboden.»; 2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « De persoon die ten onrechte aan een operator vraagt een nummer of een internettoegangsdienst over te dragen of een preselectie of een preselectiedienst van de operator te activeren of te deactiveren of de persoon die een terecht geactiveerde preselectie van een operator ten onrechte deactiveert, kan van de benadeelde eindgebruiker niet eisen dat hij deze kosten betaalt voor de vier maanden voorafgaand aan de indiening van de klacht.In voorkomend geval betaalt de persoon hem de reeds ontvangen bedragen terug. Bovendien betaalt hij een forfaitaire tegemoetkoming van 750 euro aan de onderneming die de eindgebruiker op grond van de feiten tijdelijk als klant verliest. ».

TITEL V - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK I - Wijziging van de programmawet van 27 december 2004

Art. 72.In artikel 485, § 3, van de programmawet van 27 december 2004 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 2°, worden de woorden « 2005 en 2006 » vervangen door de woorden « 2005, 2006 en 2007 »;2° in het tweede lid worden de woorden « gebruikt in 2005 en 2006 » vervangen door de woorden « gebruikt in 2005, 2006 en 2007 ». HOOFDSTUK II - Wijziging aan de samengeordende wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken

Art. 73.Artikel 69 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, ingevoegd bij de wet van 12 juni 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 69.- De personeelsleden van de federale politie en van de lokale politie die een ambt bekleden in een dienst waar een zekere kennis van een andere taal is vereist door deze gecoördineerde wetten, behouden hun betrekking tot 31 december 2007, zelfs als ze deze kennis niet kunnen aantonen. Ze dienen aan de vereisten van taalkennis voor de voormelde datum te voldoen.

De diensten in dewelke de in het eerste lid bedoelde personeelsleden een ambt bekleden, worden derwijze georganiseerd dat overeenkomstig deze gecoördineerde wetten voor de omgang met het publiek het Nederlands, het Frans of het Duits kan worden gebruikt. ».

Art. 74.Artikel 73 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2006. HOOFDSTUK III - Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten

Art. 75.Artikel 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, vervangen bij de wet van 24 december 2002, wordt aangevuld met de woorden « Agentschap voor de oproepen tot de hulpdiensten ».

TITEL VI - Landsverdediging HOOFDSTUK I - Wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht

Art. 76.Artikel 12ter van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht, vervangen bij de wet van 27 maart 2003, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het mandaat verlengen met periodes van één jaar. ». HOOFDSTUK II - Wijziging van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht

Art. 77.Artikel 53ter van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, vervangen bij de wet van 27 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 53ter.- § 1. Een adoptieverlof wordt op aanvraag toegekend aan de militair van het actief kader in werkelijke dienst die een minderjarig kind adopteert, met uitzondering van de militair die zich in vrijwillige of automatische disponibiliteit bevindt.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen het jaar na de adoptie van het kind. Op vraag van de militair kan ten hoogste drie weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief geadopteerd wordt.

De militair die dit verlof wenst te genieten, deelt aan de overheid onder dewelke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De militair dient aan deze mededeling toe te voegen : 1° een attest uitgereikt door de bevoegde centrale overheid van de gemeenschap waarin de toewijzing van het kind aan de militair wordt bevestigd, indien de militair het verlof van ten hoogste drie weken wenst te verkrijgen vooraleer het kind geadopteerd wordt;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het verlof of het resterende verlof te kunnen opnemen. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het geadopteerde kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal, overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

In geval van adoptie van meerdere kinderen wordt het verlof toegekend voor elk kind. § 2. Een opvangverlof wordt op aanvraag toegekend aan de militair van het actief kader in werkelijke dienst die de pleegvoogdij opneemt van een minderjarig kind of die een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin, met uitzondering van de militair die zich in vrijwillige of automatische disponibiliteit bevindt.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de drie jaar en ten hoogste vier weken in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.

De militair die dit verlof wenst te genieten, deelt aan de overheid onder dewelke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De militair dient aan deze mededeling toe te voegen : 1° in geval van een rechterlijke beslissing tot plaatsing, een officieel attest van plaatsing door een rechter;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt. De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal, overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. § 3. Het adoptie- en het opvangverlof worden bezoldigd en gelijkgesteld met periodes van werkelijke dienst. § 4. In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de militairen geen adoptie- of opvangverlof bekomen.

De toegekende adoptie- en opvangverloven eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie. ». HOOFDSTUK III - Wijziging van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie

Art. 78.Artikel 99bis, § 4, van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005 en gewijzigd bij de wet van 5 maart 2006, wordt aangevuld met het volgende lid : « Het ontslag of de verbreking van de dienstneming of van de wederdienstneming worden gelijkgesteld met een aangenomen ontslag of verbreking op eigen verzoek. ».

Art. 79.In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidende : « Afdeling 5 - Subrogatie van de Staat in sommige gevallen van weigering tot tussenkomst van verzekeringsmaatschappijen

Art. 99ter.- § 1. Aan de militairen of hun rechthebbenden die, ingevolge een overlijden of letsels opgelopen naar aanleiding van een buitenlandse zending, in de deelstanden « in hulpverlening » of « in operationele inzet », geconfronteerd worden met een uitsluiting door hun verzekeringsmaatschappij met als gevolg het niet betalen van het kapitaal of van de rente bepaald in het kader van de waarborgen voorzien in hun levens- of ongevallenverzekeringscontract, wordt een vergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag dat door de verzekeringsmaatschappij had dienen uitgekeerd te worden indien geen beroep gedaan was op de uitsluiting.

Deze vergoeding wordt verleend : 1° voor zover de militair alle nodige maatregelen heeft genomen om zijn verzekeringsmaatschappij in te lichten om, eventueel mits de betaling van een bijpremie, de dekking van het risico voorzien in het contract te behouden;2° voor zover het betrokken verzekeringscontract reeds vóór de zending bestond en niet werd afgesloten met het oog op deze zending. § 2. De burgers van wie de aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is tijdens het verrichten van dienstprestaties in de deelstanden bedoeld in § 1, eerste lid, kunnen onder dezelfde voorwaarden aanspraak maken op de vergoeding bedoeld in § 1. § 3. De Staat treedt in de rechten en vorderingen van het betrokken personeel ten belope van het betaalde bedrag, zowel tegenover de verzekeringsmaatschappij als tegenover de mogelijk aansprakelijke derden. ». HOOFDSTUK IV - Wijziging van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking

Art. 80.In artikel 6, § 1, 7°, van de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, vervangen bij de wet van 16 juli 2005, wordt het woord « adoptieverlof, » ingevoegd tussen de woorden « van zwangerschapsverlof, » en het woord « opvangverlof ».

Art. 81.In artikel 14, § 1, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 2005, worden de woorden « adoptieverlof, opvangverlof, » ingevoegd tussen de woorden « van zwangerschapsverlof, » en de woorden « ouderschapsverlof, vaderschapsverlof ».

Art. 82.In artikel 23, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « op minder dan vijf jaar » vervangen door de woorden « op ten hoogste vijf jaar ». HOOFDSTUK V - Wijziging van de wet van 25 februari 2003 houdende de inrichting van de functie van veiligheidsbeambte met het oog op de uitvoering van taken die betrekking hebben op de politie van hoven en rechtbanken en de overbrenging van gevangenen

Art. 83.Artikel 5 van de wet van 25 februari 2003 houdende de inrichting van de functie van veiligheidsbeambte met het oog op de uitvoering van taken die betrekking hebben op de politie van hoven en rechtbanken en de overbrenging van gevangenen, wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.- Ieder jaar dat als veiligheidsbeambte werd volbracht wordt in aanmerking genomen ten belope van 1/50e van de refertewedde die als basis dient voor de berekening van het rustpensioen. De militaire diensten worden in aanmerking genomen voor hetzelfde tantième.

De burgerlijke beambten van de Federale Overheidsdienst Justitie die de functie van veiligheidsbeambte uitoefenen kunnen tot uiterlijk 31 december 2003 blijven genieten van de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 september 1998 tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen. ».

Art. 84.In dezelfde wet wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidende : «

Art. 5bis.- In afwijking van artikel 46, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, kan aan de overgeplaatste militairen die, op de datum van hun overplaatsing, de volle leeftijd van 45 jaar hadden bereikt, op hun verzoek een pensioen verleend worden op de eerste dag van het trimester dat volgt op dit waarin zij de volle leeftijd van 56 jaar bereiken, of op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de stopzetting van hun functies indien deze zich later voordoet, op voorwaarde dat zij ten minste twintig pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen, met uitzondering van de bonificaties wegens studies en van andere periodes vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde meetellen. Voor de berekening van die twintig dienstjaren worden de in aanmerking komende diensttijd en perioden slechts voor hun enkelvoudige duur in aanmerking genomen.

Het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen om uitgesteld pensioen, noch op aanvragen om onmiddellijk pensioen vanaf de leeftijd van 60 jaar.

Voor de overgeplaatste militairen die, met toepassing van het eerste lid, vragen om vóór de leeftijd van 60 jaar gepensioneerd te worden, wordt de in artikel 2, tweede lid, van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector bedoelde minimumleeftijd, vastgesteld op 56 jaar.

Voor de toepassing van artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen op de in het eerste lid bedoelde gewezen militairen, wordt de in voornoemde bepaling bedoelde leeftijd van 60 jaar vervangen door de leeftijd van 56 jaar. ». HOOFDSTUK VI - Wijziging van de wet van 16 juli 2005 houdende de overplaatsing van sommige militairen naar een openbare werkgever

Art. 85.Artikel 5 van de wet van 16 juli 2005 houdende de overplaatsing van sommige militairen naar een openbare werkgever, wordt aangevuld met het volgende lid : « De duur van één jaar bedoeld in het eerste lid wordt van rechtswege verlengd met de duur van het verlof betreffende de moederschapsbescherming, van het vaderschapverlof, van het ouderschapsverlof, van het opvangverlof of van het adoptieverlof. ».

Art. 86.Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 10.- In afwijking van artikel 46, eerste lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, kan aan de overgeplaatste militairen die, op de datum van hun overplaatsing, de volle leeftijd van 45 jaar hebben bereikt, op hun verzoek een pensioen verleend worden op de eerste dag van het trimester dat volgt op dit waarin zij de volle leeftijd van 56 jaar bereiken, of op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de stopzetting van hun functies indien deze zich later voordoet, op voorwaarde dat zij ten minste twintig pensioenaanspraakverlenende dienstjaren, volbracht in de hoedanigheid van militair, tellen, met uitzondering van de bonificaties wegens studies en van andere periodes vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde meetellen. Voor de berekening van die twintig dienstjaren worden de in aanmerking komende diensttijd en perioden slechts voor hun enkelvoudige duur in aanmerking genomen.

Het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen om uitgesteld pensioen, noch op aanvragen om onmiddellijk pensioen vanaf de leeftijd van 60 jaar. Het eerste lid is evenmin van toepassing op de overgeplaatste militairen wier leeftijdsgrens als militair hoger lag dan 56 jaar.

Voor de overgeplaatste militairen die, met toepassing van het eerste lid, vragen om vóór de leeftijd van 60 jaar gepensioneerd te worden, wordt de in artikel 2, tweede lid, van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector bedoelde minimumleeftijd, vastgesteld op 56 jaar.

Voor de toepassing van artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen op de in het eerste lid bedoelde gewezen militairen, wordt de in voornoemde bepaling bedoelde leeftijd van 60 jaar vervangen door de leeftijd van 56 jaar.

De in het vorige lid bedoelde leeftijd van 56 jaar wordt vervangen door 58 jaar of 59 jaar voor de overgeplaatste militairen wier leeftijdsgrens als militair op een van die respectievelijke leeftijden lag. Het vorige lid is niet van toepassing op de overgeplaatste militairen wier leeftijdsgrens als militair hoger lag dan 59 jaar.

Ieder jaar dat als militair werd volbracht, wordt in aanmerking genomen ten belope van 1/50e van de refertewedde die als basis dient voor de berekening van het rustpensioen. ». HOOFDSTUK VII - Overgangsbepaling

Art. 87.De militairen die een kind hebben geadopteerd of opgenomen in het gezin vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 77 blijven onderworpen aan de bepalingen die terzake op hen toepasselijk waren vóór die datum. HOOFDSTUK VIII - Inwerkingtreding

Art. 88.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum waarop artikel 79 in werking treedt.

TITEL VII - Telecommunicatie, Economie, Energie en Buitenlandse Handel HOOFDSTUK I - Telecommunicatie Afdeling 1 - BIPT

Art. 89.In artikel 26 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « het administratief statuut en » ingevoegd tussen de woorden « en Begroting » en de woorden « de personeelsformatie »;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning stelt, op voorstel van het Instituut en na akkoord van de minister van Begroting, het geldelijk statuut van het personeel van het Instituut vast.».

Art. 90.Artikel 89 heeft uitwerking met ingang van 23 april 2003. Afdeling 2 - Elektronische communicatie

Art. 91.Artikel 2 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie wordt aangevuld als volgt : « 67° « openbaar bureau voor elektronische communicatie » : voor het publiek toegankelijke ruimte of inrichting voor de tijdelijke beschikbaarstelling van eindapparatuur waarmee tegen betaling een elektronische-communicatienetwerk of -dienst ter plaatse kan worden gebruikt zonder contractuele betrekking met de leverancier van het netwerk of de dienst. ».

Art. 92.In artikel 9 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 5 ingevoegd, luidende : « § 5.De in paragraaf 1 vermelde kennisgeving is niet vereist in geval van het aanbieden of doorverkopen van elektronische communicatienetwerken die het openbaar domein niet overschrijden. »; 2° er wordt een § 6 ingevoegd, luidende : « § 6.De in paragraaf 1 vermelde kennisgeving is niet vereist in geval van het aanbieden of doorverkopen van elektronische communicatiediensten of -netwerken uitsluitend aan een rechtspersoon waarin de aanbieder of doorverkoper een controlerend belang heeft of uitsluitend aan natuurlijke personen in het kader van een overeenkomst waarbij elektronische communicatiediensten of -netwerken louter ter ondersteuning en als bijkomstig ter beschikking worden gesteld. »; 3° er wordt een § 7 ingevoegd, luidende : « § 7.Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, stelt de Koning op voorstel van de minister van Justitie en de minister, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Instituut, de voorwaarden vast waaronder de aanbieders en doorverkopers waarnaar verwezen wordt in de paragrafen 5 en 6 de verkeersgegevens en de identificatiegegevens van eindgebruikers, registreren en bewaren, met het oog op het opsporen en de beteugeling van strafbare feiten en met het oog op de beteugeling van kwaadwillige oproepen naar de nooddiensten.

Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, stelt de Koning op voorstel van de minister van Justitie en de minister, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Instituut, de technische en administratieve maatregelen vast die aan de aanbieders en doorverkopers waarnaar verwezen wordt in paragraaf 5 en 6 worden opgelegd om de oproeper te kunnen identificeren en het opsporen, lokaliseren, afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie mogelijk te maken onder de voorwaarden bepaald door de artikelen 46bis, 88bis en 90ter tot 90decies van het Wetboek van strafvordering.

De aanbieders en doorverkopers waarnaar verwezen wordt in de paragrafen 5 en 6 zorgen ervoor dat de in het eerste lid van deze paragraaf vermelde gegevens onbeperkt toegankelijk zijn vanuit België. »; 4° er wordt een § 8 ingevoegd, luidende : « § 8.Het Instituut controleert de naleving van de verplichtingen opgenomen in de vorige paragrafen van dit artikel en publiceert op zijn website wie een kennisgeving in de zin van dit artikel heeft gedaan. Ook maakt het Instituut jaarlijks een rapport over aan de minister met een overzicht enerzijds van de kennisgevingen die werden gedaan, anderzijds van de acties die werden ondernomen in het licht van de controle op de naleving van de in dit artikel opgenomen verplichtingen.

In het kader van de in het vorige lid vermelde controle moet elke operator, op verzoek van het Instituut, hem alle beschikbare informatie bezorgen omtrent het aanbieden van elektronische communicatiediensten of -netwerken aan andere personen dan eindgebruikers. ».

Art. 93.Een natuurlijke of rechtspersoon die vóór de inwerkingtreding van het vorige artikel, krachtens artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie een kennisgeving heeft gedaan, kan het Instituut zoals bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, via aangetekend schrijven, in kennis stellen van het feit dat hij een beroep wenst te doen op een van de vrijstellingen bepaald in artikel 9, §§ 5 en 6, van dezelfde wet van 13 juni 2005. In dit geval wordt de kennisgeving geacht onbestaande te zijn vanaf het ogenblik van ontvangst van het aangetekend schrijven.

Art. 94.In artikel 34 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Art.40 » worden vervangen door de woorden « Artikel 32 »; 2° in het onderdeel 1° wordt de volgende zin toegevoegd : « op deze apparatuur is artikel 33, § 1, 1°, evenmin van toepassing ».

Art. 95.In artikel 39, § 3, van dezelfde wet worden de woorden « De Koning, op voorstel van » ingevoegd voor de woorden « het Instituut ».

Art. 96.In artikel 47, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « de verplichtingen waaraan openbare bureaus voor elektronische communicaties moeten voldoen, met inbegrip van de door hen verschuldigde rechten voor kennisgeving overeenkomstig artikel 9 en controle, alsook » ingevoegd tussen de woorden « na advies van het Instituut, » en de woorden « de categorieën van personen ».

Art. 97.Artikel 163 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 163.- Belgacom verzekert de universele dienst zoals omschreven in artikel 68, 1°, 3°, 4° en 5°, van deze wet en de daarbijhorende bepalingen in de bijlage, alsook de diensten vermeld onder artikel 105 van deze wet.

Deze verplichting loopt wat betreft de universele dienst, tot op 1 januari van het jaar dat volgt op de aanwijzing door de Koning van één of meer aanbieders voor elk van de elementen van de universele dienst die onder het toepassingsgebied van het vorige lid vallen. Wat betreft de diensten opgenomen in artikel 105 loopt de verplichting tot het moment van aanwijzing door de Koning van één of meer operatoren krachtens artikel 105 van deze wet. ». HOOFDSTUK II - Economie Afdeling 1 - Verzekeringen

Art. 98.Artikel 41, vierde lid, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wordt aangevuld als volgt : « In geval van kwaad opzet door minderjarigen kan de Koning het recht van verhaal beperken van de verzekeraar die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven dekt. ».

Art. 99.In dezelfde wet wordt een artikel 68-10 ingevoegd, luidende : « Artikel 68-10 Compensatiekas Natuurrampen § 1. De Koning erkent, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een Compensatiekas Natuurrampen, hierna Compensatiekas genoemd, met als opdracht de verdeelsleutel vast te stellen die toelaat de schadelast van de aan de voorwaarden van het Bureau getarifeerde risico's te verdelen tussen al de verzekeraars die in België de verzekering van de eenvoudige risico's tegen brand aanbieden. § 2. De Koning keurt de statuten goed en reglementeert de controle op de activiteit van de Compensatiekas. Hij wijst de handelingen aan die in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekendgemaakt. Zo nodig stelt de Koning de Compensatiekas in. § 3. De verzekeraars die in België de verzekering van de eenvoudige risico's tegen brand aanbieden, zijn hoofdelijk gehouden aan de Compensatiekas de stortingen te doen die nodig zijn voor het volbrengen van haar opdracht en om haar werkingskosten te dragen.

Indien de Compensatiekas door de Koning is ingesteld, legt een koninklijk besluit jaarlijks de regels vast voor het berekenen van de stortingen die door de verzekeraars moeten worden gedaan. § 4. De erkenning wordt ingetrokken indien de Compensatiekas niet handelt overeenkomstig de wetten, verordeningen of haar statuten.

In dat geval kan de Koning alle passende maatregelen nemen tot vrijwaring van de rechten van de verzekeringnemers, de verzekerden en de benadeelden.

Zolang de vereffening duurt blijft de Compensatiekas aan de controle onderworpen.

De Koning benoemt voor deze vereffening een bijzonder vereffenaar. ». Afdeling 2 - Wijzigingen van het Wetboek van vennootschappen, van de

wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der bedrijfsrevisoren en tenuitvoerlegging van de richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van richtlijn 84/253/EEG van de Raad

Art. 100.Artikel 133 van het Wetboek van vennootschappen, gewijzigd bij de wetten van 2 augustus 2002 en 22 december 2003 en het koninklijk besluit van 1 september 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 133.- § 1. Diegenen die zich in een positie bevinden die een onafhankelijke taakuitoefening, overeenkomstig de regels geldend voor het beroep van bedrijfsrevisoren, in het gedrang kan brengen, kunnen niet tot commissaris benoemd worden. De commissarissen moeten er op toezien dat zij na hun benoeming niet in een dergelijke positie worden geplaatst. § 2. Aldus mogen de commissarissen in de vennootschap die aan hun controle is onderworpen, noch in een daarmee verbonden vennootschap of persoon zoals bepaald in artikel 11, een andere taak, mandaat of opdracht aanvaarden, die zal worden vervuld tijdens de duur van hun mandaat of erna, en die de onafhankelijke uitoefening van hun taak als commissaris in het gedrang zou kunnen brengen. § 3. Zij kunnen gedurende een tijdvak van twee jaar na het einde van hun mandaat van commissaris, noch in de vennootschap die aan hun controle is onderworpen, noch in een daarmee verbonden vennootschap of persoon zoals bepaald in artikel 11, een mandaat van bestuurder, zaakvoerder of enige andere functie aanvaarden. § 4. Paragraaf 2 is eveneens van toepassing op de personen met wie de commissaris een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten, met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of op de met de commissaris verbonden vennootschappen of personen zoals bepaald in artikel 11. § 5. Onverminderd de verbodsbepalingen die voortvloeien uit het in paragraaf 9 bedoelde koninklijk besluit, mogen de commissaris en de personen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten of met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of de met de commissaris verbonden vennootschappen of personen zoals bepaald in artikel 11, geen andere diensten verrichten dan de opdrachten die krachtens de wet werden toevertrouwd aan de commissaris, voor zover het totale bedrag van de vergoedingen voor deze diensten hoger ligt dan de in artikel 134, § 1, bedoelde bezoldigingen.

Deze bepaling is van toepassing op de genoteerde vennootschappen als gedefinieerd in artikel 4 en op de vennootschappen die deel uitmaken van een groep die verplicht is geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen en te publiceren. § 6. Van het bijkomend verbod bedoeld in de vorige paragraaf kan worden afgeweken in drie gevallen : 1° na een gunstige beslissing van het auditcomité van de betrokken vennootschap of van een andere vennootschap die haar controleert, wanneer de oprichting van een dergelijk comité dat met name belast is met een permanent toezicht op de taken verricht door de commissaris voorzien wordt door de statuten van de vennootschap die het opricht indien deze vennootschap Belgisch is of een auditcomité van een moedervennootschap indien deze laatste een vennootschap is volgens het recht van een andere Lidstaat van de Europese Unie of van de OESO;2° als de commissaris vooraf een positief advies heeft gekregen van het Advies- en controlecomité dat krachtens paragraaf 10 is opgericht;3° als binnen de vennootschap een college van van elkaar onafhankelijke commissarissen is opgericht. In de gevallen bedoeld in vorig lid, wordt in bijlage bij de jaarrekening de afwijking en de verantwoording ervoor vermeld.

In geval van een beslissing van het auditcomité, bedoeld in het eerste lid, 1°, is het Advies- en controlecomité niet meer bevoegd om een advies te verlenen met betrekking tot de kwestie die reeds het voorwerp heeft uitgemaakt van de beslissing. In geval van een advies van het Advies- en controlecomité, is het auditcomité bedoeld in het eerste lid, 1°, niet meer bevoegd om een beslissing te nemen over de kwestie die werd voorgelegd ter advies aan het Advies- en controlecomité. § 7. Met de prestaties geleverd om de economische en financiële gegevens van een derde onderneming die de vennootschap of een van haar dochtervennootschappen wenst te verwerven of verworven heeft, te controleren, wordt voor de toepassing van paragrafen 5 en 6 geen rekening gehouden.

De beoordeling van de verhouding tussen de vergoedingen en bezoldigingen moet uitgevoerd worden voor het geheel bestaande uit de vennootschap en de dochtervennootschappen, met dien verstande dat de bezoldigingen voor de controle van de rekeningen van buitenlandse dochtervennootschappen deze zijn die voortvloeien uit de wettelijke en/of contractuele bepalingen die van toepassing zijn op deze dochtervennootschappen.

De beoordeling van de verhouding tussen de vergoedingen en bezoldigingen, die hiervoor bedoeld worden, moet begrepen worden als uit te voeren door globaal, voor de duur van het boekjaar, de vergelijking te maken tussen : - enerzijds, het totaal van de vergoedingen die betrekking hebben op het boekjaar en betreffende andere diensten dan de opdrachten die door de wet zijn toegekend aan de commissaris en die in hun globaliteit gedurende het boekjaar door de vennootschap en haar dochtervennootschappen zijn toegekend aan de commissaris of aan een persoon met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten of met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of aan een met de commissaris verbonden vennootschap of persoon als bepaald in artikel 11, en - anderzijds, het totaal van de bezoldigingen bedoeld in artikel 134, § 1, die betrekking hebben op het boekjaar, en die in hun globaliteit gedurende het boekjaar, zijn toegekend door de vennootschap en haar dochtervennootschappen, aan de commissaris of aan een persoon met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten of met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of aan een met de commissaris verbonden vennootschap of persoon als bepaald in artikel 11.

Voor de buitenlandse dochtervennootschappen worden de vergoedingen berekend overeenkomstig de gelijkwaardige bepalingen in het buitenland.

De vergoedingen en de bezoldigingen die toegekend worden door de dochtervennootschappen van de vennootschap waarvan de jaarrekening wordt gecontroleerd door de commissaris en die in aanmerking genomen worden voor de beoordeling van de verhouding tussen de vergoedingen en de bezoldigingen, zoals bedoeld in het vorige lid, moeten niet afzonderlijk beoordeeld worden. § 8. De commissarissen kunnen zich niet onafhankelijk verklaren wanneer de vennootschap waarvan zij de jaarrekening controleren of een Belgische vennootschap of een Belgische persoon die haar controleert of een : a) Belgische dochtervennootschap van een Belgische vennootschap die onderworpen is aan de wettelijke controle van haar jaarrekening, bedoeld in de artikelen 142 en 146, tijdens hun mandaat de bestemmeling is geweest van één of meer andere prestaties dan die welke krachtens de wet werden toevertrouwd aan de commissaris zoals bepaald in § 9 en worden uitgevoerd door hem of door een Belgische of buitenlandse persoon met wie de commissaris een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten of met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of door een met de commissaris verbonden Belgische of buitenlandse vennootschap of Belgische of buitenlandse persoon als bepaald in artikel 11;b) buitenlandse dochtervennootschap van een Belgische vennootschap die onderworpen is aan de wettelijke controle van haar jaarrekening, bedoeld in artikelen 142 en 146, tijdens hun mandaat de bestemmeling is geweest van één of meer andere prestaties dan die welke krachtens de wet worden toevertrouwd aan de commissaris, zoals bepaald in § 9 en worden uitgevoerd door hemzelf of door een Belgische persoon met wie de commissaris een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten of met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of door een met de commissaris verbonden Belgische vennootschap of persoon als bepaald in artikel 11. § 9. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, genomen op initiatief van de minister van Economie en van de minister van Justitie, na advies van de Hoge raad voor de economische beroepen en het Instituut der bedrijfsrevisoren, limitatief de prestaties zoals bedoeld in paragraaf 8 die van aard zijn de onafhankelijkheid van de commissaris in het gedrang te brengen. § 10. Er wordt een advies- en controlecomité opgericht met zetel te Brussel en bekleed met rechtspersoonlijkheid. Dit comité verstrekt op verzoek van de commissaris een voorafgaandelijk advies over de verenigbaarheid van een prestatie met zijn onafhankelijke taakuitoefening. Dit comité kan tevens met betrekking tot de onafhankelijke taakuitoefening van een commissaris een zaak aanhangig maken bij het bevoegde tuchtorgaan van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Daartoe kan het comité alle nuttige informatie opvragen bij het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Het comité is samengesteld uit leden die niet behoren tot het beroep van bedrijfsrevisor en worden benoemd door de Koning op voordracht van de minister van Economie en de minister van Justitie voor een hernieuwbare periode van vijf jaar. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de leden van het comité. De Koning bepaalt de regels met betrekking tot de samenstelling, de organisatie, de werking en de financieringswijze van dit comité alsook de vergoeding van zijn leden. Onverminderd de mogelijkheid van het comité om, op de voorwaarden die de Koning vaststelt, bijdragen te ontvangen om zijn kosten en uitgaven te dekken, worden de werkingskosten van het comité gedragen door de rechtspersonen die hun jaarrekening, en in voorkomend geval hun geconsolideerde jaarrekening, openbaar moeten maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België.

Op de voorwaarden die de Koning bepaalt int de Nationale Bank van België 0,50 euro per jaarrekening, en in voorkomend geval per geconsolideerde jaarrekening, die neergelegd wordt vanaf 1 januari 2004 en zij stort deze gelden aan het comité. ».

Art. 101.Artikel 134 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 134.- § 1. Bij de aanvang van de opdracht van de commissarissen wordt hun bezoldiging vastgesteld door de algemene vergadering. Deze bezoldiging bestaat in een vast bedrag dat de naleving van de controlenormen uitgevaardigd door het Instituut der Bedrijfsrevisoren waarborgt. De bezoldiging wordt vermeld in bijlage bij de jaarrekening van genoteerde vennootschappen zoals gedefinieerd in artikel 4 en van vennootschappen die verplicht zijn geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen en te publiceren. De bezoldiging kan niet worden gewijzigd dan met instemming van partijen. § 2. Het voorwerp van en de bezoldiging verbonden aan uitzonderlijke werkzaamheden of bijzondere opdrachten uitgevoerd door de commissaris binnen de vennootschap waarvan hij de jaarrekening bedoeld in artikel 142, controleert of van een Belgische vennootschap die onderworpen is aan de wettelijke controle van haar geconsolideerde jaarrekening, bedoeld in artikel 146, en van de dochtervennootschappen van deze laatste worden vermeld in bijlage bij de jaarrekening en desgevallend de geconsolideerde jaarrekening volgens de volgende categorieën : - andere controle-opdrachten, - belastingadviesopdrachten, en - andere opdrachten buiten de revisorale opdrachten. § 3. Buiten deze bezoldigingen mogen de commissarissen geen enkel voordeel, in welke vorm ook, van de vennootschap ontvangen. De vennootschap mag hun geen leningen of voorschotten toestaan, noch te hunnen behoeve waarborgen stellen of geven. § 4. Het voorwerp van en de bezoldiging verbonden aan taken, mandaten of opdrachten uitgevoerd door een persoon met wie de commissaris een arbeidsovereenkomst heeft gesloten of met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of door een met de commissaris verbonden vennootschap of persoon zoals bepaald in artikel 11, binnen de vennootschap waarvan de commissaris de jaarrekening controleert, bedoeld in artikel 142, of van een Belgische vennootschap die onderworpen is aan de wettelijke controle van haar geconsolideerde jaarrekening, bedoeld in artikel 146, en van de dochtervennootschappen van deze laatste wordt vermeld in bijlage bij de jaarrekening en desgevallend de geconsolideerde jaarrekening volgens de volgende categorieën : - andere controle-opdrachten, - belastingadviesopdrachten, en - andere opdrachten buiten de revisorale opdrachten. ».

Art. 102.§ 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de maatregelen nemen met het oog op de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de verordeningen en richtlijnen die uitgevaardigd zijn in toepassing van artikel 44.2., g), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1998. § 2. In het kader van de uitvoering van de in § 1 vermelde verordeningen en richtlijnen kan de Koning onder meer maatregelen nemen om : 1° in een « terechtwijzing » van een bedrijfsrevisor te voorzien wanneer feiten die de revisor kunnen verweten worden, hoewel deze vaststaan, niettemin geen enkele van de voorziene tuchtstraffen verantwoorden;2° de notie van tuchtrechtelijke fout in hoofde van een revisorenvennootschap te preciseren;3° in een geldboete in plaats van een schorsing te voorzien voor een revisorenvennootschap, rekening houdend met de disproportionele gevolgen die een schorsing kan hebben voor de vennoten die niet persoonlijk bij de tuchtsanctie zijn betrokken;4° in voorlopige ordemaatregelen te voorzien voor de gevallen waarin het algemeen belang vereist dat een bedrijfsrevisor onmiddellijk doch voorlopig wordt beroofd van het recht om beroepsmatige handelingen te stellen;5° een wettelijke basis te verschaffen aan de mogelijkheid om tuchtstraffen op te leggen in geval van tekortkomingen aan de rechtmatige achting die verschuldigd is ten aanzien van het Instituut der bedrijfsrevisoren of zijn organen;6° de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake de tucht van de magistraten van toepassing te maken op de leden en de plaatsvervangende leden van de Tuchtcommissie en van de Beroepscommissie;7° een wettelijke basis te verschaffen aan de bevoegdheid van de tuchtinstanties om, overeenkomstig artikel 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, administratieve geldboetes op te leggen bij niet-naleving van de artikelen 4 tot 19 van voormelde wet;8° bepaalde verbeteringen van technische en wetgevingstechnische aard aan te brengen aan de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der bedrijfsrevisoren;9° de artikelen van dezelfde wet te coördineren, te hernummeren en de hoofdstukken te reorganiseren.

Art. 103.§ 1. De besluiten genomen krachtens artikel 102 van deze wet kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. § 2. De in artikel 102 bedoelde besluiten worden, vóór hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad , medegedeeld aan de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat. § 3. De machtiging aan de Koning verleend door deze wet vervalt op 31 december 2007. § 4. Deze besluiten houden op uitwerking te hebben op 1 augustus 2008, tenzij zij vóór die datum bij wet zijn bekrachtigd. § 5. Nadat de bij deze wet toegekende machten zijn verstreken, kunnen de besluiten die bij de wet zijn bekrachtigd zoals bedoeld in § 2 niet dan bij een wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven.

Art. 104.De artikelen 100 en 101 zijn van toepassing op de prestaties en situaties die zijn ontstaan vanaf de boekjaren die afsluiten op de datum van inwerkingtreding van deze wet of op een latere datum. Afdeling 3 - Wijzigingen van de wet van 16 juni 1970 betreffende de

meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen

Art. 105.In artikel 11, a), van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen, vervallen de woorden « met uitzondering van flessen, fusten en van recipiënten waarin dranken worden besteld ».

Art. 106.In artikel 13 van dezelfde wet wordt in de plaats van § 3 die § 4 wordt, een nieuwe § 3 ingevoegd, luidende : « § 3. Op beurzen, tentoonstellingen en bij demonstraties is de tentoonstelling van niet-geijkte meetwerktuigen toegelaten, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat deze meetwerktuigen niet in overeenstemming zijn met deze wet en dat ze niet in de handel kunnen gebracht worden of in gebruik kunnen worden genomen. ».

Art. 107.In artikel 15, § 1, van dezelfde wet vervallen de woorden « en dragen de naam of het merk van de fabrikant of de importeur ».

Art. 108.Artikel 16 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan andere ijkverrichtingen bepalen. ».

Art. 109.Artikel 24 van dezelfde wet, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De hiertoe door de minister aangestelde ambtenaren kunnen, na inzage van de processen-verbaal die een overtreding van de bepalingen van deze wet vaststellen en opgemaakt zijn door de in § 1 bedoelde ambtenaren, aan de overtreders een som voorstellen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen. De Koning stelt de tarieven alsook de modaliteiten van betaling en inning vast. ».

Art. 110.De artikelen 28 en 29 van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 111.In artikel 30 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 februari 1986 en de programmawet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 3, wordt vervangen als volgt : « 3.het coördineren van de metrologische activiteiten op Belgisch niveau en het vertegenwoordigen van België bij de organen van voornoemde Conventie en de internationale metrologische organisaties. »; 2° er wordt een § 5 ingevoegd, luidende : « § 5.De Koning treft alle nuttige maatregelen om te komen tot een aangepast en gecoördineerd gebruik van het metrologische potentieel : 1° in het kader van de ijkingen van de meetwerktuigen op basis van een erkenningsysteem van publieke en private instellingen.De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan deze instellingen moeten voldoen opdat zij de in deze wet bedoelde metrologische verrichtingen mogen uitvoeren; 2° in het kader van de wetenschappelijke metrologie op basis van een netwerk, hierna « het Netwerk » genoemd, van onderzoeksinstituten of publieke of private laboratoria, beantwoordend, met name, aan de criteria bepaald door de organen van de bovenvermelde Conventie.De Koning bepaalt de uitwerkings- en werkingsmodaliteiten van het Netwerk, alsook de voorwaarden waaraan die onderzoeksinstituten en laboratoria moeten voldoen om er deel van uit te maken en om er deel van te blijven uitmaken.

De strafbepalingen vervat in artikel 26 zijn van toepassing op diegene wiens activiteiten onrechtmatig verwijzen naar dit Netwerk. ». Afdeling 4 - Wijziging van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot

de boekhouding van de ondernemingen

Art. 112.In artikel 13, tweede lid, van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993 en 7 mei 1999, worden de woorden « de instelling die het secretariaat van de commissie waarneemt » vervangen door de woorden « de commissie ». Afdeling 5 - Coördinatie van de wet van 10 juni 2006 tot bescherming

van de economische mededinging en van de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de Mededinging

Art. 113.De Koning kan de bepalingen van de wet van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging met de bepalingen van de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de Mededinging en de bepalingen die deze uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd op het ogenblik dat de coördinatie wordt opgesteld, coördineren.

Daartoe kan Hij inzonderheid : 1° de ordening, de nummering en, in het algemeen, de voorstelling van de te coördineren bepalingen wijzigen;2° de referenties wijzigen die vervat zouden zijn in de te coördineren bepalingen om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;3° de formulering van de te coördineren bepalingen wijzigen om hun overeenstemming te waarborgen en de terminologie ervan eenvormig te maken zonder dat afbreuk kan worden gedaan aan de principes die vervat zijn in die bepalingen. De coördinatie zal het opschrift dragen bepaald door de Koning.

Art. 114.In artikel 75, § 1, 14°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « 5 augustus 1991 » vervangen door de woorden « 10 juni 2006 ».

Art. 115.In artikel 15/22 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij wet van 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999 » vervangen door de woorden « de wetten van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging en tot oprichting van een Raad voor de Mededinging »;2° in § 2 wordt het tweede lid vervangen door het volgende lid : « De Raad voor de Mededinging, opgericht bij de wet van 10 juni 2006, beslist binnen een termijn van vier maanden ».

Art. 116.In artikel 29quinquies van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de electriciteitsmarkt, ingevoegd bij wet van 20 juli 2005, werden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999 » vervangen door de woorden « de wetten van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging en tot oprichting van een Raad voor de Mededinging »;2° in § 2 wordt het tweede lid vervangen door het volgende lid : « De Raad voor de Mededinging, opgericht door de wet van 10 juni 2006, beslist binnen een termijn van vier maanden ».

Art. 117.In artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, worden de woorden « bedoeld in de artikelen 16 en volgende van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging » vervangen door de woorden « opgericht door de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de Mededinging ».

Art. 118.De artikelen 114 tot 117 treden in werking de dag waarop de wet van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging en de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Raad voor de Mededinging in werking treden. HOOFDSTUK III - Energie Afdeling 1 - Aardolie

Onderafdeling 1 - Ondertekening van de programmaovereenkomst

Art. 119.Artikel 1, § 4, van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, wordt vervangen als volgt : « § 4. De minister van Economie kan tevens met beroepsverenigingen een programmaovereenkomst sluiten. Hierbij wordt onder beroepsvereniging verstaan :een vereniging van bedrijven die actief zijn in de raffinage, de invoer of distributie van aardolieproducten.

Indien de beroepsvereniging of meerdere beroepsverenigingen waarmee een programmaovereenkomst wordt gesloten representatief is voor ten minste 60 % van de in verbruik gestelde hoeveelheden aardolieprodukten in België, is de programmaovereenkomst bindend voor de ganse sector.

Wanneer een beroepsvereniging van de sector in naam van haar leden, bij een ter post aangetekende brief, een gemotiveerd bezwaar bij de minister van Economie indient tegen één of meer elementen die deel uitmaken van de van kracht zijnde programmaovereenkomst, dan neemt de minister van Economie dit bezwaar in overweging. De minister van Economie start, binnen de maand na ontvangst van het gemotiveerde bezwaar een nieuwe onderhandeling over dit bezwaar binnen het kader van de programmaovereenkomst. De minister van Economie brengt binnen drie maand na ontvangst van het bezwaar, de betrokken beroepsvereniging bij een ter post aangetekende brief op de hoogte van het resultaat van de onderhandeling. Het gemotiveerde bezwaar heeft geen schorsende werking op de van kracht zijnde programmaovereenkomst. ».

Onderafdeling 2 - In aanmerking komende depots voor de verplichte voorraden die APETRA beheert

Art. 120.Artikel 8, § 1, van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, wordt vervangen als volgt : « § 1. De voorraden die APETRA beheert bevinden zich in « in aanmerking komende depots ». De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan deze depots dienen te beantwoorden en de erkenningsprocedure voor deze depots. ». Afdeling 2 - Gasachtige producten - Wijzigingen van de wet van 12

april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen

Art. 121.In artikel 1, 38°, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij wet van 1 juni 2005, worden de woorden « van de verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 » vervangen door de woorden « van de verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 ».

Art. 122.In artikel 15/5bis van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 1 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, b), wordt vervangen als volgt : « b) een billijke marge en afschrijvingen die beiden nodig zijn om aan de beheerder een optimale werking, de noodzakelijke toekomstige investeringen en de leefbaarheid van het aardgasvervoersnet of van de opslaginstallatie voor aardgas en/of de LNG-installatie te waarborgen en om aan de betrokken beheerder, na een Europese benchmark op basis van vergelijkbare beheerders een gunstig perspectief te bieden betreffende de toegang tot de kapitaalmarkten op lange termijn;»; 2° § 2 wordt aangevuld met volgend lid : « De bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 2002 betreffende de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven en de boekhouding van de aardgasvervoersondernemingen actief op het Belgisch grondgebied en van het koninklijk besluit van 29 februari 2004 betreffende de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven en de boekhouding van de aardgasdistributie-netbeheerders actief op het Belgisch grondgebied blijven van kracht voor de exploitatiejaren 2005, 2006 en 2007 voor wat betreft de tarieven bedoeld in artikel 15/5 en 15/5bis met uitzondering van artikel 15decies en voor de exploitatiejaren 2005, 2006, 2007 en 2008 voor wat betreft de tarieven bedoeld in artikel 15decies.»; 3° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Na advies van de commissie kan de Koning afwijken van de tarieven voor de aansluiting en het gebruik van het aardgasvervoernet.

De in het eerste lid bedoelde afwijkingen zijn van toepassing op uitbreidingen van installaties of nieuwe aardgasvervoersinstallaties voor opslag van aardgas en op uitbreidingen van installaties of nieuwe aardgasvervoersinstallaties voor LNG, alsook op uitbreidingen van installaties of nieuwe aardgasvervoersnetten voor de capaciteit bestemd voor doorvoer, noodzakelijk om de ontwikkeling op lange termijn van deze installaties toe te laten. Deze afwijkingen kunnen betrekking hebben op : 1° de duur van de toepassing van de tarieven die meer kan bedragen dan vier jaar;2° het niveau van de billijke marge bestemd voor de vergoeding van de geïnvesteerde kapitalen. Deze afwijking doet geen afbreuk aan artikel 15/5ter. ».

Art. 123.In artikel 15/5quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 3 wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « Zonder evenwel afbreuk te doen aan de evaluatie- en controlebevoegdheid van de commissie dient het totaal inkomen van het eerste jaar van de regulatoire periode als referentie voor de ontwikkeling van het totaal inkomen voor de volgende jaren van de regulatoire periode van vier jaar, rekening houdend met volgende ontwikkelingsregels : »;2° § 3, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° de categorieën van samenstellende elementen van het totaal inkomen zoals beoogd in artikel 15/5bis en die betrekking hebben op kosten waarop de beheerders geen rechtstreekse controle hebben en die noodzakelijk zijn voor de zekerheid, de efficiëntie en de betrouwbaarheid van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie en die evolueren in functie van de overeenstemmende kosten die door de beheerders gedragen worden.De beheersbare kosten evolueren op basis van een objectieve indexeringsformule, die aanleiding geeft tot stabiele tarieven gedurende de periode van vier jaar en die de dekking garandeert van de verplichtingen van de netbeheerder overeenkomstig deze wet. Na advies van de commissie wordt de objectieve indexeringsformule vastgesteld door de Koning na overleg in de Ministerraad; »; 3° in § 5 worden de woorden « De transportonderneming kan » vervangen door de woorden « De beheerders kunnen ».

Art. 124.Artikel 15/15 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000, 16 juli 2001 en 20 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 15/15.- § 1. Het directiecomité van de commissie is samengesteld uit vier leden. § 2. De administratieve directie, bedoeld in artikel 25, § 1, 3°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, is verantwoordelijk voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 15/14, § 2, tweede lid, 2°. § 3. De directie voor de technische werking van de markt, bedoeld in artikel 25, § 1, 1°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt is eveneens verantwoordelijk voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 15/14, § 2, tweede lid, 4° tot 8°.

De directie voor de controle op de prijzen en de rekeningen bedoeld in artikel 25, § 1, 2°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt is eveneens verantwoordelijk voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 15/14, § 2, tweede lid, 8°bis tot 10°. ».

Art. 125.In artikel 15/16, § 2, eerste zin, van dezelfde wet worden de woorden « §§ 2 en 3 » vervangen door de woorden « § 2 ».

Art. 126.In artikel 15/20, 7°, van dezelfde wet worden de woorden « betreffende administratieve boeten » vervangen door de woorden « om een administratieve boete op te leggen ».

Art. 127.In artikel 15/21, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 15/19 » vervangen door de woorden « artikel 15/20 ». Afdeling 3 - Elektriciteit - Wijzigingen van de wet van 29 april 1999

betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt

Art. 128.In artikel 2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, worden de punten 19° en 20° vervangen door de volgende bepalingen : « 19° « geassocieerde onderneming » : elke geassocieerde onderneming in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Vennootschappen; 20° « verbonden onderneming » : elke verbonden onderneming in de zin van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen;».

Art. 129.In artikel 12 van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 1 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° een billijke marge en afschrijvingen die beiden nodig zijn om aan de netbeheerder een optimale werking, de noodzakelijke toekomstige investeringen en de leefbaarheid van het transmissienet te waarborgen en om aan de betrokken netbeheerder, na een Europese benchmark, op basis van vergelijkbare netbeheerders, een gunstig perspectief te bieden betreffende de toegang tot de kapitaalmarkten op lange termijn; »; 2° er wordt een § 4 ingevoegd luidende : « § 4.De bepalingen van het koninklijk besluit van 4 april 2001 betreffende de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven en de boekhouding van de beheerder van het nationaal transmissienet voor elektriciteit en van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 betreffende de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven voor de aansluiting op de distributienetten en het gebruik ervan, de ondersteunende diensten geleverd door de beheerders van deze netten en inzake de boekhouding van de beheerders van de distributienetten voor elektriciteit blijven van kracht voor de exploitatiejaren 2005, 2006 en 2007 wat betreft de tarieven bedoeld in artikel 12 tot 12novies met uitzondering van artikel 12octies en voor de exploitatiejaren 2005, 2006, 2007 en 2008 wat betreft de tarieven bedoeld in artikel 12octies. ».

Art. 130.In artikel 12quater, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 1 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de inleidende zin wordt vervangen als volgt : « Zonder evenwel afbreuk te doen aan de evaluatie- en controlebevoegdheid van de commissie dient het totaal inkomen van het eerste jaar van de regulatoire periode als referentie voor de ontwikkeling van het totaal inkomen voor de volgende jaren van de regulatoire periode van vier jaar, rekening houdend met volgende ontwikkelingsregels : »;2° het 2° wordt aangevuld als volgt : « Na advies van de commissie wordt de objectieve indexeringsformule vastgesteld door de Koning na overleg in de Ministerraad.».

Art. 131.In artikel 12novies, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juni 2005, wordt de laatste zin vervangen als volgt : « Als van nationaal of Europees belang worden erkend, investeringen die bijdragen tot de zekerheid en/of de optimalisatie van de werking van grensoverschrijdende interconnecties met in voorkomend geval faseverdraaiende transformatoren en die alzo de ontwikkeling vergemakkelijken van de nationale en Europese interne markt. ».

Art. 132.In artikel 22bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, eerste lid, worden de woorden « alsmede de termijnen » ingevoegd tussen de woorden « aanslagvoeten » en « kunnen »;2° in § 7, tweede lid, eerste zin, van dezelfde wet wordt de letter « t » vervangen door « t-1 »;3° § 8 wordt aangevuld met het volgende lid : « De minister bepaalt : 1° de nadere regels voor de facturatie van de federale bijdrage aan de leveranciers door de distributienetbeheerders;2° de nadere regels voor de facturatie van de federale bijdrage aan de eindafnemers door de leveranciers;3° de maatregelen met het oog op de recuperatie van de door de distributienetbeheerders enerzijds en de leveranciers anderzijds geprefinancierde bijdragen.».

Art. 133.In artikel 23 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, 5°, gewijzigd bij wet van 16 juli 2001, worden de woorden « het secretariaat van de Geschillenkamer bedoeld in artikel 29 waarnemen » opgeheven;2° § 2, laatste lid, ingevoegd bij de wet van 16 juli 2001 en gewijzigd bij de wet van 20 maart 2003, wordt vervangen als volgt : « Het directiecomité overhandigt zijn adviezen (en voorstellen) aan de minister binnen veertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek, behalve wanneer de minister een langere termijn bepaalt.De minister kan een kortere termijn bepalen voor adviezen aangevraagd in het kader van de artikelen 19 en 32. Op het ogenblik waarop het directiecomité zijn adviezen (en voorstellen) aan de minister overhandigt, maakt het deze ook over aan de Algemene Raad. »; 3° § 3, vervangen bij de wet van 20 maart 2003, wordt aangevuld met een derde lid, luidende : « De minister legt aan de Ministerraad een rapport voor met een vergelijkende tabel van de doelstellingen, als geformuleerd in het beleidsplan, en de realisatie ervan tijdens het bedoelde jaar.Wanneer uit de vergelijking blijkt dat de voorgestelde doelstellingen niet zijn gehaald wordt het directiecomité gehoord. Blijkt de daarbij verkregen toelichting onvoldoende verantwoording te verstrekken dan geeft de Ministerraad, op voorstel van de minister, aan het directiecomité, hetzij uitvoeringsrichtlijnen met het oog op het bereiken van de doelstellingen vervat in het goedgekeurde beleidsplan, hetzij concrete beleidsrichtlijnen met het oog op het herformuleren of bijsturen van de doelstellingen vervat in het goedgekeurde beleidsplan. In beide gevallen zullen de aldus geformuleerde uitvoeringsrichtlijnen of concrete beleidsrichtlijnen aanleiding geven tot een aanpassing van het beleidsplan volgens de geëigende besluitvormingsprocedure. ».

Art. 134.In artikel 24 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden « die onder de bevoegdheid vallen van de directies die zij moeten leiden.» vervangen door de woorden « die onder hun bevoegdheid vallen : de voorzitter wat betreft het management van de commissie, de leden wat betreft de directies die zij moeten leiden. »; 2° § 2, laatste lid, laatste zin, wordt vervangen door het volgende lid : « De Koning bepaalt, na overleg met de voorzitter en de leden van het directiecomité, de bezoldiging van de voorzitter en de leden van het directiecomité.De Koning kan deze bevoegdheid delegeren aan de minister bevoegd voor energie. Met uitzondering van de voorzitter beschikken de leden van het directiecomité over een identieke bezoldiging. Worden als behorend tot de bezoldiging beschouwd, benevens de bezoldiging in strikte zin : elk voordeel of elke vergoeding die aan de voorzitter en de leden van het directiecomité van de commissie worden toegekend wegens of naar aanleiding van de uitoefening van hun mandaat, met inbegrip van een dertiende maand en een groepsverzekering. »; 3° in § 3, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 2001, 20 maart 2003 en 1 juni 2005, vervallen in de eerste zin, de woorden « Het directiecomité staat onder toezicht van » en « die »;4° § 3, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 20 maart 2003, wordt vervangen door het volgende lid : « De Algemene Raad heeft als taak : 1° op eigen initiatief of op verzoek van de minister richtsnoeren te bepalen voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan;2° binnen 40 dagen na ontvangst van het verzoek vanwege het directiecomité een advies te formuleren betreffende elke kwestie die hem door het directiecomité wordt voorgelegd;het directiecomité kan op gemotiveerde wijze de algemene raad verzoeken dit advies binnen een kortere termijn te verstrekken voor kwesties met betrekking tot adviezen gevraagd in het kader van de artikelen 19 en 32, te dien einde kunnen buitengewone vergaderingen van de Algemene Raad worden georganiseerd; bij ontstentenis van een tijdig advies, wordt dit geacht gunstig te zijn wat betreft de door het directiecomité in voorkomend geval ingenomen standpunten; 3° een discussieforum te zijn over de doelstellingen en strategieën van het energiebeleid.».

Art. 135.In artikel 25 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, gewijzigd bij de wet van 20 maart 2003, wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « § 1.De diensten van de commissie zijn in een voorzitterschap en drie directies georganiseerd. De drie directies zijn de volgende : »; 2° in dezelfde § 1, wordt het « 1° » opgeheven en worden « 2° », « 3° » en « 4° » hernummerd tot « 1° », « 2° » en « 3° »;3° in § 3, gewijzigd bij wet van 12 augustus 2000, worden de woorden « door een toeslag op de tarieven bedoeld in artikel 12 » vervangen door de woorden « door de federale bijdrage bedoeld in artikel 21bis »;4° in § 5, ingevoegd bij de wet van 20 maart 2003, worden in het derde lid de woorden « , samen met een beleidsplan, opgesteld door het directiecomité » ingevoegd tussen de woorden « heeft » en « , voorgelegd ».

Art. 136.In artikel 26, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij wet van 20 maart 2003, worden de woorden « met de bevoegde instanties van de gewesten en van andere lidstaten van de Europese Unie die uitdrukkelijk bepaald of toegestaan zijn door verordeningen of richtlijnen vastgesteld door de instellingen van de Europese Unie » vervangen door de woorden « met de reguleringsinstanties voor elektriciteit en voor gas van de gewesten en van andere lidstaten van de Europese Unie ».

Art. 137.In artikel 29bis, § 1, 9°, van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 27 juli 2005, worden de woorden « betreffende administratieve boeten » vervangen door de woorden « om een administratieve boete op te leggen ». Afdeling 4 - Inwerkingtreding

Art. 138.De artikelen 124, 133, 2° en 3°, 134 en 135, 1°, 2° en 4°, treden in werking op een door de Koning te bepalen datum. HOOFDSTUK IV - Buitenlandse handel

Art. 139.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 mei 1997 houdende de versterking van de doeltreffendheid van de instrumenten voor financiële steun aan de export genomen met toepassing van artikel 3, § 1, 1° en 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, wordt de zin « Die medewerking bestaat in een bijdrage in de rentelast met betrekking tot de financiering van de betalingstermijnen en desgevallend in de toekenning van een aanvullende gift ten belope van ten hoogste 50 % van de kredietverzekeringspremie » door de volgende zin vervangen « Die medewerking bestaat ofwel in een bijdrage in de rentelast met betrekking tot de financiering van de betalingstermijnen, ofwel in een gift toegekend aan de kopers van de ontwikkelingslanden, ofwel in een combinatie van beide. De medewerking van de Staat in de vorm van een gift of van de combinatie van beide kan voor de uitvoer van Belgische goederen en diensten verleend worden. Voor deze gift geldt tevens dat de onderliggende transactie dient te voldoen aan alle internationale overeenkomsten waaraan de twee andere eerder vermelde bijdragen worden onderworpen. ».

TITEL VIII - Sociale Zaken en Volksgezondheid HOOFDSTUK I - Sociale Zaken Afdeling 1 - Gezinsbijslag

Art. 140.In artikel 48 van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordend op 19 december 1939, vervangen bij de wet van 11 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het volgende lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd : « In afwijking van het eerste lid gaat de toekenning van de kinderbijslag in vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht op kinderbijslag ontstaat indien de volgende cumulatieve voorwaarden zijn vervuld : 1° gedurende deze maand kan geen enkel ander recht op kinderbijslag worden toegekend krachtens Belgische of buitenlandse wettelijke of reglementaire bepalingen, of krachtens de regelen van de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid die in België van kracht zijn of de regelen die van toepassing zijn op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht;2° gedurende de maand voorafgaand aan de maand waarin het recht krachtens deze wetten ontstaat, werd een recht op kinderbijslag toegekend krachtens de bepalingen en regelen bedoeld in het 1°.»; 2° in het vroegere vierde lid, dat het vijfde lid is geworden, worden de woorden « Het derde lid » vervangen door de woorden « Het vierde lid ».

Art. 141.In artikel 64 van dezelfde wetten, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 207 van 13 september 1983 en nr. 534 van 31 maart 1987, de wet van 22 december 1989, het koninklijk besluit van 21 april 1997 en de wetten van 22 februari 1998, 12 augustus 2000, 24 december 2002 en 11 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een § 2bis wordt ingevoegd, luidende : « § 2bis.Wanneer er verscheidene rechthebbenden met een residuair recht zijn ten behoeve van eenzelfde kind krachtens deze wetten, wordt het recht op kinderbijslag bij voorrang vastgesteld in hoofde van de rechthebbende aangewezen volgens de orde bepaald in § 2, A, 2°, a) en b), tenzij op grond van andere bepalingen van deze wetten een voorrang kan worden vastgesteld. »; 2° in § 3, tweede lid, worden de woorden « artikel 48, derde lid » vervangen door de woorden « artikel 48, vierde lid ».

Art. 142.Artikel 69, § 1, vijfde lid, van dezelfde wetten, vervangen door het koninklijk besluit van 21 april 1997, wordt vervangen als volgt : « Als echtgenoten of samenwonenden in de zin van artikel 343 van het Burgerlijk Wetboek het kind samen geadopteerd hebben, bepalen zij aan wie van beiden de adoptiepremie betaald wordt. In geval van betwisting of van niet-aanwijzing, wordt de premie uitbetaald aan de vrouwelijke adoptant indien de echtgenoten of samenwonenden van verschillend geslacht zijn of aan de oudste van de echtgenoten of de samenwonenden indien deze van hetzelfde geslacht zijn. ».

Art. 143.In artikel 73quater van dezelfde wetten, hersteld bij de wet van 30 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, het koninklijk besluit van 11 december 2001 et de wet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° een verzoekschrift is ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek hieraan, een adoptieakte is ondertekend : deze documenten drukken de wil van de rechthebbende of zijn echtgenoot uit om een kind te adopteren;»; 2° § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Indien het kind reeds deel uitmaakt van het gezin van de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebreke hiervan, op de datum van de ondertekening van de akte, moeten de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 2° en 4°, vervuld zijn op deze datum.»; 3° § 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Indien het kind nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de akte, moet de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°, vervuld zijn op de datum van het vonnis dat voortvloeit uit het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van het verlijden van de akte alsmede op het ogenblik dat het kind werkelijk deel uitmaakt van het gezin van de adoptant en moet de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 4°, vervuld zijn op het ogenblik dat het kind werkelijk deel uitmaakt van het gezin van de adoptant.»; 4° § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Het bedrag van de adoptiepremie dat toegekend wordt voor het geadopteerde kind, is datgene dat van toepassing is op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de adoptieakte.Indien echter het kind op deze datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, is het bedrag van de adoptiepremie datgene dat van toepassing is op de datum waarop het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin. ».

Art. 144.In artikel 120, derde lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 30 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 8 april 2003, worden de woorden « de adoptieakte is ondertekend » vervangen door de woorden « het verzoekschrift dat de wil uitdrukt om te adopteren wordt ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek hieraan, de laatste dag van het trimester waarin de adoptieakte is ondertekend; indien echter het kind op deze datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, vangt de voormelde termijn aan op de laatste dag van het trimester in de loop waarvan het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin. ».

Art. 145.De artikelen 140, 141, 2°, 142, 143 en 144 treden in werking met ingang van 1 september 2005.

Artikel 141, 1°, treedt in werking op 1 oktober 2006. Afdeling 2 - Betere invordering van de sociale zekerheidsbijdragen

Art. 146.In artikel 41ter, § 1, van de van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst worden de woorden « die aanleiding kunnen geven » vervangen door de woorden « die aanleiding kan geven »;2° de woorden « op al de aan de schuldenaar toebehorende goederen, die in België gelegen » vervangen door de woorden « op al de goederen die in België gelegen zijn, waarvan de schuldenaar eigenaar of naakte eigenaar is alsook op de goederen op welke hij over een recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal beschikt ».

Art. 147.In artikel 41quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De notarissen die gevorderd zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft waarvan op het moment van het verlijden van de akte, een werkgever, een natuurlijke persoon of rechtspersoon, onderworpen aan of onderworpen is geweest aan een inninginstelling van de sociale zekerheidsbijdragen, eigenaar of naakte eigenaar is of ten aanzien van welke hij over een recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal beschikt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de schuldvorderingen van de inninginstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen die aanleiding kunnen geven tot een hypothecaire inschrijving, indien zij er de instelling niet van op de hoogte stellen volgens de hierna bepaalde voorwaarden. »; 2° § 7 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 7.Openbare ambtenaren of ministeriële officieren, belast met de openbare verkoping van roerende goederen waarvan de waarde ten minste 250 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de bedragen verschuldigd op het ogenblik van de verkoping aan de inninginstellingen van de sociale zekerheidsbijdragen door de werkgever, natuurlijke of rechtspersoon, betrokken bij het beslag, indien zij niet, uiterlijk binnen 2 werkdagen volgend op de verkoping, door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, de inninginstelling van de bijdragen ervan verwittigen.

De openbare ambtenaren of ministeriële officieren belast met het overgaan tot de evenredige verdeling van gelden die onder derdenbeslag gelegd zijn, in de zin van artikel 1627 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de op het moment van de evenredige verdeling door de schuldenaar verschuldigde bedragen aan de inninginstelling van de bijdragen, als ze, vóór ze ertoe overgaan, de inninginstelling van de bijdragen er niet van in kennis stellen door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt.

De kennisgeving van het bedrag van de verschuldigde bedragen, die uitgevoerd wordt door de inninginstelling van de bijdragen door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken gebruikt worden, ten laatste vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag die volgt op de verzendingsdatum van het bericht dat voorzien is in de vorige leden, brengt beslag onder derden in handen van de openbare of ministeriële ambtenaren vermeld in het eerste lid, met zich mee.

De bepalingen voorzien in deze paragraaf, zijn van toepassing op de gerechtsdeurwaarder, wanneer hij in kennis gesteld wordt van de voorstellen van verkoop in der minne van de schuldenaar, overeenkomstig artikel 1526bis van het Gerechtelijk Wetboek. »; 3° § 8 wordt vervangen door de volgende bepaling : « In de gevallen waarin kennis wordt gegeven van het bericht door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, wordt onder de datum van verzending van de berichten bedoeld in §§ 1, 2 en 7, verstaan de datum van de ontvangstmelding meegedeeld door de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, na ontvangst door haar van de ontvangstmelding afkomstig van de inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen.»; 4° § 9 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 9.De in §§ 1, 2 en 7 bedoelde berichten, inlichtingen en kennisgevingen dienen opgemaakt te worden overeenkomstig de door de Koning vastgestelde modellen en medegedeeld te worden volgens de door Hem bepaalde uitvoeringsmodaliteiten. Hij wijst, in voorkomend geval, die diensten aan die bevoegd zijn om bedoelde berichten, inlichtingen en kennisgevingen te ontvangen en door te zenden.

Bij de kennisgeving van bovenvernoemde adviezen, gericht tot of afkomstig van de inninginstelling, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid of aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen. ».

Art. 148.Deze afdeling treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Afdeling 3 - Verlenging nabevallingsrust en ZIV-reglementering

Art. 149.In artikel 114 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « Op verzoek van de gerechtigde kan de periode van nabevallingsrust van negen weken verlengd worden met één week, wanneer de gerechtigde arbeidsongeschikt is geweest gedurende de ganse periode van zes weken voorafgaand aan de werkelijke bevallingsdatum, of van acht weken wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. ».

Art. 150.Deze afdeling treedt in werking op 1 september 2006 en is van toepassing op de bevallingen die plaatsvinden vanaf die datum. Afdeling 4 - Uitbreiding van het suppletief sociaal statuut voor

lokale mandatarissen tot voorzitters van verenigingen van gemeenten en voorzitters van verenigingen van OCMW's

Art. 151.In artikel 37quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatst gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid : a.worden tussen de woorden « voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn » en de woorden « of hun vervangers » de woorden « de voorzitters van verenigingen van gemeenten, de voorzitters van verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn » ingevoegd; b. worden tussen de woorden « centrum voor maatschappelijk welzijn » en de woorden « onderworpen aan de regelingen » de woorden « de vereniging van gemeenten of de vereniging van openbare centra » ingevoegd;2° in het tweede lid worden tussen de woorden « voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn » en de woorden « of hun vervangers » de woorden « de voorzitters van verenigingen van gemeenten, de voorzitters van verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn » ingevoegd.

Art. 152.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001. HOOFDSTUK II - Dier, plant en voeding Afdeling 1 - Wijziging van het koninklijk besluit betreffende

heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 153.In het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1bis.- Dit besluit is niet van toepassing op : 1° operatoren bedoeld in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;2° operatoren uit de sector van de plantaardige primaire productie die voldoen aan volgende voorwaarden : a.de activiteit wordt niet uitgeoefend ten titel van hoofd- of bijberoep; b. deze activiteit brengt niet meer op dan 2 500 euro netto per jaar (gemiddelde te berekenen over een periode van 3 jaar);c. de operator is eigenaar van de bewerkte grond;d. de opbrengst wordt voortgebracht door een oppervlakte van maximaal 50 are voor aardappelen en hoogstamfruit, of van maximaal 25 are voor laagstamfruit, of van maximaal 10 are voor andere plantaardige producten.3° operatoren uit de sector van de dierlijke primaire productie, die hun activiteit niet uitoefenen ten titel van hoofd- of bijberoep en die cumulatief aan volgende voorwaarden voldoen : a.voor runderen : het totaal voor alle runderen, die in de loop van het jaar voorafgaand aan de heffing in een beslag aanwezig geweest zijn, van het aantal dagen dat elk rund afzonderlijk op dit beslag aanwezig geweest is gedurende dat jaar mag niet meer zijn dan 730; b. voor varkens : de locatie waar het beslag gehuisvest wordt, mag niet meer dan 3 plaatsen bevatten;c. voor pluimvee : de capaciteit van de plaats waar het pluimvee gehuisvest wordt, mag niet hoger zijn dan 200;d. voor schapen, geiten, hertachtigen en andere kleine herkauwers : het aantal vrouwelijke dieren dat op 15 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de heffing betrekking heeft, ouder is dan zes maand, mag niet meer zijn 10;e. voor bijen : het gemiddeld aantal bijenkolonies per jaar mag niet meer zijn dan 24.».

Art. 154.In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis.- In afwijking van § 1, eerste lid, zijn de apotheken en de groothandelaar-verdelers van farmaceutische producten aan het Agentschap een jaarlijkse forfaitaire heffing verschuldigd voor een bedrag van 50 euro.

Deze heffing wordt gestort aan het directoraat-generaal Geneesmiddelen van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, vanaf de inwerkingtreding van het Protocol te sluiten tussen het Agentschap en deze Federale Overheidsdienst betreffende de uitvoering van de controles door deze Federale Overheidsdienst, bij de apotheken en de groothandelaar-verdelers van farmaceutische producten. »; 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De operatoren uit de sector kleinhandel waarvan de omzet van de activiteit die binnen de bevoegdheid van het Agentschap valt, minder dan 50 % van de globale omzet uitmaakt en wiens bedoelde activiteit enkel bestaat uit het te koop aanbieden aan de eindverbruiker van verpakte dranken en/of voorverpakte levensmiddelen met een minimale houdbaarheid van drie maanden bij omgevingstemperatuur, zijn slechts 33 % van de forfaitaire heffing verschuldigd. ».

Art. 155.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden : « De operatoren uit de sector kleinhandel waarvan de omzet van de activiteit die binnen de bevoegdheid van het Agentschap valt, minder dan 50 % van de globale omzet uitmaakt en wiens bedoelde activiteit enkel bestaat uit het te koop aanbieden aan de eindverbruiker van verpakte dranken en/of voorverpakte levensmiddelen met een minimale houdbaarheid van drie maanden bij omgevingstemperatuur, zijn slechts 33 % van de variabele heffing overeenkomstig de op hun activiteit van toepassing zijnde sector verschuldigd.

De apotheken en de groothandelaar-verdelers van farmaceutische producten zijn geen variabele heffing verschuldigd. ».

Art. 156.In artikel 5 van hetzelfde besluit, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 157.In bijlage 8 bij hetzelfde besluit, wordt de tabel vervangen als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 2 - Bekrachtiging van het koninklijk besluit betreffende

heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 158.Met uitzondering van artikel 14, wordt het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen bekrachtigd met ingang van 1 januari 2006, de dag van zijn inwerkingtreding. Afdeling 3 - Wijziging van de hypotheekwet van 16 december 1851

Art. 159.Artikel 19 van de hypotheekwet van 16 december 1851 wordt aangevuld als volgt : « 6° : de schuldvorderingen van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten tot betaling van de verplichte bijdragen in toepassing van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, en van het Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten tot betaling van de verplichte bijdragen in toepassing van de wet van 17 maart 1993 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten; ». Afdeling 4 - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 31 oktober

2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 juli 2004 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar runderen gehouden worden

Art. 160.Het koninklijk besluit van 31 oktober 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 juli 2004 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar runderen gehouden worden, wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 2005, de dag van zijn inwerkingtreding. Afdeling 5 - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 31 oktober

2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1999 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar varkens gehouden worden

Art. 161.Het koninklijk besluit van 31 oktober 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1999 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar varkens gehouden worden, wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 2005, de dag van zijn inwerkingtreding. Afdeling 6 Wijziging van de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987

Art. 162.In artikel 1 van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het punt 9 wordt vervangen als volgt : « 9.minister : de minister bevoegd voor de volksgezondheid; »; 2° in punt 10 worden de woorden « ministerie van Landbouw » vervangen door het woord « FOD »;3° er wordt een punt 11 ingevoegd, luidende : « 11.FOD : Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu ».

Art. 163.Artikel 17 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Hij kan de verenigingen, erkend in toepassing van artikel 3, of andere hiertoe door de minister erkende organismen aanwijzen als begunstigden van deze retributies en hen belasten met de inning ervan.

Hij bepaalt de voorwaarden waaraan deze organismen moeten voldoen om door de minister te worden erkend. ».

Art. 164.In artikel 20, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « de ambtenaren en beambten van het ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de erkende dierenartsen door de minister aangewezen, de ambtenaren van het Bestuur der Douane en Accijnzen, de dierenartsen-ambtenaren van het Instituut voor Veterinaire Keuring, in het kader van hun opdrachten in het slachthuis en ook de andere ambtenaren of beambten aangewezen door de Koning » vervangen door de woorden « de statutaire en contractuele agenten van de FOD aangewezen door de minister, de agenten van het Bestuur der Douane en Accijnzen evenals de andere statutaire en contractuele agenten aangewezen door de Koning ».

TITEL IX - Middenstand HOOFDSTUK I - Betere invordering van de sociale zekerheidsbijdragen der zelfstandigen

Art. 165.In artikel 16bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « aan de schuldenaar toebehorende goederen » vervangen door de woorden « goederen waarvan de schuldenaar eigenaar is alsook op de goederen op welke hij over een recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal beschikt »;2° in § 4 worden de woorden « van artikel 1 » vervangen door de woorden « van § 1 ».

Art. 166.In artikel 23ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de franse versie, worden de woorden « techniques de l'informatique et de la télématique » vervangen door de woorden « techniques de l'informatique ou de la télématique » 2° § 1, derde lid, wordt vervangen door het volgende lid : « In de gevallen waarin het bericht verzonden wordt door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de verzendingsdatum van het bericht die van het ontvangstbericht, verzonden door de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, nadat deze het ontvangstbericht ontvangen heeft afkomstig van de bevoegde sociale zekerheidsinstellingen die de bestemmelingen zijn van het bericht.»; 3° § 8 wordt vervangen als volgt : « § 8.De openbare ambtenaren of ministeriële officieren belast met de openbare verkoop van roerende goederen waarvan de waarde minstens 250 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de bedragen verschuldigd aan de inninginstellingen van de bijdragen door de beslagen schuldenaar op het moment van de verkoop, als ze de inninginstelling van de bijdragen er niet van in kennis stellen door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, ten laatste binnen de twee werkdagen die volgen op de verkoop.

De openbare ambtenaren of ministeriële officieren belast met het overgaan tot de evenredige verdeling van de gelden die onder derdenbeslag gelegd zijn, in de zin van artikel 1627 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de op het moment van de evenredige verdeling aan de inninginstelling van de bijdragen verschuldigde bedragen door de schuldenaar, als ze, voor ze ertoe overgaan, de inninginstelling van de bijdragen er niet van in kennis stellen door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt.

In de gevallen waarin het bericht verzonden wordt door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, is de verzendingsdatum van het bericht die van het ontvangstbericht, verzonden door de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, nadat deze het ontvangstbericht ontvangen heeft afkomstig van de bevoegde sociale zekerheidsinstellingen, die de bestemmelingen zijn van het bericht.

De kennisgeving van het bedrag van de verschuldigde bedragen, uitgevoerd door de inninginstelling van de bijdragen door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, ten laatste vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag die volgt op de verzendingsdatum van het bericht dat voorzien is in de vorige leden, brengt beslag onder derden in handen van de openbare of ministeriële ambtenaren, vermeld in het eerste lid, met zich mee.

Deze paragraaf is van toepassing op de gerechtsdeurwaarder, wanneer hij in kennis gesteld wordt van de voorstellen van de schuldenaar tot verkoop in der minne, overeenkomstig artikel 1526bis van het Gerechtelijk Wetboek. »; 4° in § 9, tweede lid, worden de woorden « de ontvangers » vervangen door de woorden « de inninginstelling of inninginstellingen van de bijdragen » en de woorden « aansprakelijkheid van die instellingen » door de woorden « aansprakelijkheid van de instellingen als bedoeld in het eerste lid »;5° in § 10, eerste lid, worden de woorden « de bevoegde ambtenaar » vervangen door de woorden « de bevoegde inninginstelling of inninginstellingen van de bijdragen »;6° in § 11, eerste lid, worden de woorden « , in voorkomend geval, » ingevoegd tussen de woorden « wijst » en « de bevoegde diensten aan ».

Art. 167.Artikel 93 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 93.- Op het gedeelte van de bijdragen dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging van 1 pct. per kalendermaand vertraging in de betaling toegepast.

Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de vennootschap de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin het fonds waarbij de vennootschap aangesloten is, hem het dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen heeft laten betekenen. ».

Art. 168.Artikel 6 van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 6.- Op het gedeelte van de bijdragen dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging van één procent per kalendermaand vertraging in de betaling toegepast.

Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de instelling de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure ingeleid werd wegens die vertraging, of waarin het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen de instelling het dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdrage heeft laten betekenen. ». HOOFDSTUK II - Wijziging van de artikelen 2 en 9 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect

Art. 169.In artikel 2, § 2, 4°, van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect, opgeheven bij de wet van 18 februari 1977 en hersteld bij de wet van 15 februari 2006, worden de woorden « 67 % » vervangen door de woorden « 60 % ».

Art. 170.In artikel 9, tweede lid, van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 26 juni 1963 en hersteld bij de wet van 15 februari 2006, vervallen de woorden « het bedrag van de eventuele vrijstelling ».

Art. 171.Het huidige hoofdstuk treedt terzelfdertijd in werking als de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon. HOOFDSTUK III - Wijziging van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten

Art. 172.In artikel 3 van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten, gewijzigd bij de wet van 4 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De uitoefening van ambulante of kermisactiviteiten is onderworpen aan een voorafgaande machtiging.Deze wordt afgeleverd door een ondernemingsloket bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen. »; 2° in het laatste lid worden de woorden « de minister van Middenstand » vervangen door de woorden « het ondernemingsloket »;3° tussen het vierde lid en het laatste lid wordt een lid ingevoegd dat als volgt wordt opgesteld : « De Koning bepaalt de betaling van de ondernemingsloketten voor hun tussenkomst in het beheer van de aanvragen tot machtigingen van ambulante activiteiten en machtigingen van kermisactiviteiten.».

Art. 173.In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 juli 2005, worden de woorden « de taksen » vervangen door de woorden « de rechten ».

Art. 174.Het huidige hoofdstuk treedt tezelfdertijd in werking als de wet van 4 juli 2005 tot wijziging van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening van ambulante activiteiten en de organisatie van openbare markten. HOOFDSTUK IV - Wijzigingen van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten

Art. 175.In artikel 2, vijfde lid, van de wet van 11 mei 2003 tot oprichting van federale raden van landmeters-experten, worden de woorden « evenals het bedrag van het forfaitair honorarium dat aan de assessoren wordt toegekend » ingevoegd tussen het woord « zijn » en het woord « worden ».

Art. 176.In artikel 5, achtste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « evenals het bedrag van het forfaitair honorarium dat aan de assessoren wordt toegekend » ingevoegd tussen het woord « zijn » en het woord « worden ». HOOFDSTUK V - Wijziging van de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert

Art. 177.In de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert, wordt artikel 2, 1°, d), vervangen door de volgende bepaling : « d) een diploma van gegradueerde « landmeter-expert vastgoed », aangevuld met een getuigschrift van slagen voor de geïntegreerde proef voor uitreiking van de titels van meetkundige-schatter van onroerende goederen, of een diploma van gegradueerde in bouw, optie vastgoed, voorzover het diplomasupplement of een attest van de hogeschool die het diploma uitreikt, de keuze « meten » vermeldt; ». HOOFDSTUK VI - Wijzigingen van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen

Art. 178.In artikel 34, derde lid, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen worden de woorden « 10 euro » telkens vervangen door « 0,5 euro ».

Art. 179.In artikel 57, § 1, van dezelfde wet wordt een tweede lid toegevoegd, luidende : « De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, volgens de nadere regels die hij vaststelt, de in § 1 bedoelde vergoeding verminderen ten einde de kwaliteit van de dienstverlening te stimuleren. ». HOOFDSTUK VII - Wijziging van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen

Art. 180.In de artikelen 1 en 2 van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen, worden telkenmale de woorden « Hoge Raad voor de Middenstand » vervangen door de woorden « Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen ».

Art. 181.In artikel 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1998, vervallen de woorden « op regelmatige tijdstippen en minstens om de 7 jaar ».

Art. 182.In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1985 en 10 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Onverminderd artikel 8, § 5, zijn hun werkende en plaatsvervangende leden verkozen voor vier jaar, door de personen die op het tableau van beoefenaars zijn ingeschreven.». 2° in § 4, eerste lid, 2°, worden de woorden « en de stagiairs » vervangen door de woorden « ,de stagiairs en de personen gevestigd in het buitenland die toestemming van de Kamer hebben bekomen om het beroep occasioneel uit te oefenen, »;3° § 4, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « 3° de kosten vastgesteld door de Raad voor de behandeling van de administratieve dossiers;4° de boetes bij betalingsachterstal van de bijdragen vastgesteld door de Raad;5° de inkomsten uit roerende en onroerende goederen dewelke het Instituut toebehoren.»; 4° in § 4, tweede lid, worden de woorden « , de dossierkosten en de boetes bij betalingsachterstal van de bijdragen » ingevoegd tussen het woord « bijdragen » en het woord « worden ». HOOFDSTUK VIII - Wijziging van de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog

Art. 183.De eerste zin van artikel 6 van de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog, wordt aangevuld als volgt : « en de voorzitters, ondervoorzitters en rechters, titularis of honorair, van de rechtbanken van eerste aanleg, met uitsluiting van de onderzoeksrechters, alsmede onder de eremagistraten van het parket bij deze rechtbanken of de advocaten die sedert ten minste tien jaar op een tabel van de Orde van Vlaamse balies of de Ordre des barreaux francophones et germanophone zijn ingeschreven ».

TITEL X - Ontwikkelingssamenwerking HOOFDSTUK I - Wijziging van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking

Art. 184.In artikel 10 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking wordt het woord « uitgekozen » vervangen door het woord « erkend ». HOOFDSTUK II - Wijziging van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de « Belgische Technische Coöperatie » in de vorm van een vennootschap van publiek recht

Art. 185.Artikel 2, 17°, van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de « Belgische Technische Coöperatie » in de vorm van een vennootschap van publiek recht, wordt vervangen als volgt : « « financiële samenwerking » : initiatief overeengekomen tussen de Belgische Staat en het partnerland waarbij een financiële bijdrage wordt geleverd aan het partnerland die de vorm kan aannemen van giften in geld, leningen en kredieten, waarborgen, tegemoetkomingen in de rentelast, begrotingssteun, schuldverlichting of hulp aan de betalingsbalans. ».

Art. 186.In artikel 5, § 2, 1° en 2°, van dezelfde wet worden de woorden « materiële uitvoering » vervangen door het woord « uitvoering ».

Art. 187.In artikel 7 van dezelfde wet, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Naast de taken bedoeld in artikelen 5 en 6, mag de BTC tevens de taken uitvoeren die haar worden toegewezen door alle buitenlandse of internationale rechtspersonen van publiek recht, inzonderheid de voorbereiding, de omkadering, het formuleren van adviezen, de prospectie en de uitvoering inzake ontwikkelingsprogramma's, - projecten en - interventies in landen die geen partnerland zijn, op voorwaarde dat deze taken verenigbaar zijn met de uitvoering van taken van openbare dienst bedoeld in artikelen 5 en 6 en dat het bod van BTC de wettelijke bepalingen inzake concurrentie respecteert. ».

Art. 188.In artikel 15, § 2, 4°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2001, worden de woorden « evenals de grondregelen voor de tarieven en de facturatie voor de uitvoering van deze taken van openbare dienst » vervangen door de woorden « evenals de grondregelen voor de tarieven en/of de financieringsenvelop voor de uitvoering van deze taken van openbare dienst ».

Art. 189.Artikel 29, § 4, van dezelfde wet wordt opgeheven.

TITEL XI - Maatschappelijke Integratie HOOFDSTUK I - Wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie

Art. 190.Artikel 21, § 6, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien de beslissing niet binnen de vereiste termijn werd meegedeeld, vervalt het recht van het centrum om de kosten terug te vorderen die betrekking hebben op de periode tussen de vijfenveertigste dag die volgt op het einde van de maand waarin de beslissing werd genomen en de dag van mededeling van deze beslissing.

De Koning kan van deze bepaling afwijken ingeval van collectieve en uitzonderlijke omstandigheden. Dit lid betreft de beslissingen die werden genomen vanaf 1 oktober 2006. ». HOOFDSTUK II - Wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra van maatschappelijke welzijn

Art. 191.Artikel 71, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt vervangen als volgt : « Het beroep moet worden ingesteld binnen de drie maanden na hetzij de kennisgeving van de beslissing, hetzij de datum van het ontvangstbewijs, hetzij de datum van het verstrijken van de in het vorige lid vermelde termijn. ».

TITEL XII - Pensioenen HOOFDSTUK I - Inkomensgarantie voor ouderen

Art. 192.In artikel 10, eerste lid, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, worden de woorden « vanaf de periode van tien jaar die, naargelang het geval, aan de in artikel 3 of 17 van de wet bedoelde leeftijd voorafgaat » vervangen door de woorden « in de loop van de tien jaren die voorafgaan aan de datum waarop de aanvraag uitwerking heeft ».

Art. 193.Artikel 192 heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2001. HOOFDSTUK II - Overdracht van pensioenrechten naar communautaire instellingen

Art. 194.In artikel 9 van de wet van 21 mei 1991 tot vaststelling van een zeker verband tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht, worden de woorden « die de instelling verlaat zonder aanspraak te kunnen maken op een ouderdomspensioen » ingevoegd tussen de woorden « de ambtenaar » en de woorden « , mits instemming van de instelling ».

Art. 195.Artikel 194 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2004. HOOFDSTUK III - De koloniale en de overzeese sociale zekerheid Afdeling 1 - Wijziging van de wet van 16 juni 1960 dat de organismen

belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd

Art. 196.Artikel 3 van de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd, gewijzigd bij de wet van 11 februari 1976, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met § 2 en § 3, luidende : « § 2. Met ingang van 1 januari 2007 wordt een overlevingsrente of -toelage toegekend aan de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van een verzekerde die uitkeringen trekt beoogd in § 1, eerste lid, a), b) of d), of die daarop aanspraak kon maken.

De toelagen beoogd in § 1, tweede en derde lid, worden toegekend aan de langstlevende echtgenoot.

Het huwelijk, aangegaan na de ingangsdatum van de ouderdomspensioen, dient niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is : 1° er is een kind geboren uit het huwelijk;2° op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving;3° het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval. In geval van postume geboorte binnen de driehonderd dagen na het overlijden gaat het overlevingspensioen, voor zover de aanvraag binnen de twaalf maanden na de geboorte is ingediend, in op de dag van het overlijden.

Wanneer de verzekerde en de langstlevende echtgenoot in leeftijd verschillen en één van beide is jonger dan 65 jaar, wordt het bedrag van de rente of toelage gewijzigd in overeenstemming met de tarieven en de schalen opgenomen in de reglementaire bepalingen beoogd in artikel 9. § 3. De verklaring van afwezigheid overeenkomstig de bepalingen van het burgerlijk wetboek geldt als bewijs van het overlijden. De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak van verklaring van afwezigheid. ».

Art. 197.In artikel 3bis, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 16 februari 1970 en gewijzigd bij de wet van 11 februari 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « De tijdvakken waarover een aanvullende ouderdomstoelage beoogd in artikel 3decies wordt uitbetaald, komen niet in aanmerking voor de berekening van de duur van twintig jaar tewerkstelling en vakantie.»; 2° in § 2, vierde lid, worden de woorden « artikelen 3, lid 1, c » vervangen door de woorden « artikelen 3, § 1, eerste lid, c ».

Art. 198.In artikel 3ter, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 16 februari 1970 en gewijzigd bij de wet van 11 februari 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis.Met ingang van 1 januari 2007 wordt bij het overlijden van een verzekerde die uitkeringen trekt beoogd in artikel 3, § 1, eerste lid, a), b) of d), of die daarop aanspraak kon maken, de bijslag beoogd in § 1 toegekend aan de langstlevende echtgenoot. Wanneer de langstlevende echtgenoot hertrouwt ondergaat de bijslag dezelfde vermindering zoals vastgesteld in § 1, eerste, tweede en derde lid. »; 2° in § 2 wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « De tijdvakken waarover een aanvullende overlevingstoelage beoogd in artikel 3decies wordt uitbetaald, komen niet in aanmerking voor de berekening van de duur van twintig jaar bedoeld in het tweede en het derde lid.»; 3° het wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.Met ingang van 1 januari 2007 worden bij het overlijden van een verzekerde de tijdvakken van ziekte of invaliditeit waarover, overeenkomstig artikel 3bis, § 2, een aanvullende ouderdomstoelage toegekend wordt, aangerekend bij de toekenning, uit het Solidariteits- en Perequatiefonds, van een aanvullende overlevingstoelage aan de langstlevende echtgenoot. Deze toelage wordt berekend volgens de bepalingen van § 2. ».

Art. 199.Artikel 3sexies, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. Met ingang van 1 januari 2007 wordt, bij het overlijden van een verzekerde, het supplement beoogd in § 1 toegekend aan de langstlevende echtgenoot, onder de voorwaarden vastgesteld in § 1, derde tot zevende lid. ».

Art. 200.Artikel 3septies, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976, wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4. Met ingang van 1 januari 2007 wordt bij het overlijden van een verzekerde de aanvullende jaarrente, beoogd in § 3, derde lid, toegekend aan de langstlevende echtgenoot. De bepalingen van § 2, tweede lid, zijn van toepassing op de langstlevende echtgenoot. De tijdvakken waarover een overlevingsrente beoogd in het eerste lid wordt toegekend, komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de tijdsspannen die aangerekend worden bij de becijfering van het ouderdomspensioen waarvan het overlevingspensioen wordt afgeleid. ».

Art. 201.In artikel 3octies, § 1, eerste lid, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976 en vervangen bij de wet van 27 mei 1983, wordt het woord « weduwenpensioen » vervangen door het woord « overlevingspensioen ».

Art. 202.In artikel 3nonies, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 27 mei 1983 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 1990 en bij de wet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste en tweede lid, wordt vervangen als volgt : « § 1.Met ingang van 1 januari 2007 wordt ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds een ouderdomspensioen toegekend aan de uit de echt gescheiden echtgenoot van een verzekerde die verzekeringsplichtig was ten aanzien van de pensioenregeling van de werknemers van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi, zo hij niet ontzet is geweest van de ouderlijke macht of niet veroordeeld werd om diegene die zijn echtgenoot was naar het leven te hebben gestaan. Het genoemde ouderdomspensioen wordt niet uitgekeerd tijdens de duur van een nieuw huwelijk. »; 2° § 1, derde lid, 1°, wordt aangevuld als volgt : « en aan de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid;»; 3° in § 1, derde lid, 5°, worden de woorden « gewezen echtgenotes » vervangen door de woorden « gewezen echtgenoten »;4° in § 2, eerste lid, worden de woorden « uit de echt gescheiden echtgenote » vervangen door de woorden « uit de echt gescheiden echtgenoot »;5° in § 2, tweede lid, worden de woorden « tijdens welke ze » vervangen door de woorden « tijdens welke de betrokkene » en worden de woorden « 55 jaar » vervangen door de woorden « 65 jaar »;6° § 2, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de belanghebbende die 65 jaar of ouder is, op het ogenblik van de echtscheiding een gedeelte van het pensioen van de verzekerde genoot, wordt het recht op het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot ambtshalve onderzocht.In dat geval gaat het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot in op de dag die volgt op deze waarop de echtscheiding gevolg heeft ten aanzien van derden. »; 7° § 3, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « § 3.Het bedrag van het in § 1 bedoelde ouderdomspensioen is gelijk aan 56,25 % van het ouderdomspensioen waarin ten gunste van de verzekerde wordt voorzien met toepassing van deze wet, overeenstemmend met de perioden die in de duur van het huwelijk begrepen zijn. Wanneer echter de in § 1 bedoelde personen de echtgenoot waren van een verzekerde van een andere nationaliteit dan deze van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie, is het in aanmerking te nemen ouderdomspensioen datgene dat verworven zou geweest zijn, onder dezelfde voorwaarden inzake leeftijd en bijdragen, ten gunste van een verzekerde van Belgische nationaliteit. »; 8° in § 3 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Het ouderdomspensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot wordt herberekend wanneer het ouderdomspensioen van de verzekerde wordt verhoogd of zou kunnen verhoogd worden met toepassing van de bepalingen van artikel 10bis.»; 9° in § 3, vroegere tweede lid, dat het derde lid is geworden, worden de woorden « de gewezen echtgenoot » vervangen door de woorden « de verzekerde » en worden de woorden « 55-jarige leeftijd » en « 55 jaar » vervangen door respectievelijk « 65-jarige leeftijd » en « 65 jaar »;10° in § 4, eerste lid, worden de woorden « uit de echt gescheiden echtgenote » vervangen door de woorden « uit de echt gescheiden echtgenoot ».

Art. 203.In dezelfde wet wordt een artikel 3decies ingevoegd, luidende : «

Art. 3decies.- De Koning stelt de voorwaarden vast waaronder de tijdvakken van militieverplichtingen in het Belgische leger in aanmerking worden genomen voor de toekenning van een aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelage, ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds, aan de personen die een pensioen trekken krachtens deze wet.

Hij bepaalt het bedrag en de financieringswijze van de toelage. Deze toelage kan slechts worden toegekend indien de betrokkene voor hetzelfde tijdvak geen pensioen geniet in een andere regeling voor rust- en overlevingspensioenen.

De tijdvakken waarover een ouderdoms- of overlevingstoelage beoogd in het eerste lid wordt toegekend, komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de totale duur van de tijdsspannen die aangerekend worden bij de becijfering van het ouderdomspensioen waarvan het overlevingspensioen wordt afgeleid. ».

Art. 204.In artikel 8bis, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976 en vervangen bij de programmawet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt aangevuld als volgt : « 5° de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid.»; 2° in § 4, eerste lid, worden de woorden « of de onderdanen beoogd in § 3, 5° » ingevoegd tussen de woorden « Europese Economische Ruimte » en de woorden « die verblijven op ».

Art. 205.In artikel 10 van dezelfde wet worden de woorden « in Belgische franken » vervangen door de woorden « in euro ».

Art. 206.Artikel 10bis, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976, wordt vervangen als volgt : «

Art. 10bis.- De bijslag waarvan sprake is in de artikelen 3bis, § 1, en 3ter, § 1 en § 1bis, de aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelagen waarvan sprake is in de artikelen 3bis, § 2, en 3ter, § 2 en § 3, evenals de ouderdoms- en overlevingspensioenminima waarvan sprake is in de artikelen 3quinquies en 3sexies worden geherwaardeerd onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ».

Art. 207.In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970, 22 februari 1971 en 11 februari 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het derde lid vervangen als volgt : « Met het oog op de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 worden de bedragen van de uitkeringen, de minima en de maxima gekoppeld aan spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).»; 2° in § 1 wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd luidende als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het indexeringsmechanisme bedoeld in het vorige lid wijzigen.»; 3° er wordt een § 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis.Het bedrag van de toelage beoogd bij artikel 3decies is gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het indexeringsmechanisme bedoeld in het vorige lid wijzigen. »; 4° er wordt een § 4 ingevoegd, luidende : « § 4.De besluiten genomen ter uitvoering van § 1 en § 2bis houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn. ».

Art. 208.In artikel 18ter, eerste lid, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 16 februari 1970, vervangen bij de wetten van 22 februari 1971 en 11 februari 1976 en gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, worden de woorden « artikelen 3, tweede en derde lid » vervangen door de woorden « artikelen 3, § 1, tweede en derde lid, en § 2, tweede lid ».

Art. 209.In de bepalingen van dezelfde wet die hieronder worden aangeduid, worden de in frank uitgedrukte bedragen die in de tweede kolom van de volgende tabel worden vermeld, vervangen door de in euro uitgedrukte bedragen van de derde kolom van dezelfde tabel. Deze laatste bedragen zijn gekoppeld aan spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 2 - Wijziging van de wet van 17 juli 1963 betreffende de

overzeese sociale zekerheid

Art. 210.In artikel 11, § 1, tweede lid, 2°, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, opgeheven bij de wet van 21 december 1994 en hersteld bij de wet van 29 april 1996, worden de woorden « de artikelen 3, eerste lid, c) » vervangen door de woorden « de artikelen 3, § 1, eerste lid, c) ».

Art. 211.In artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970 en 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in Belgische frank » vervangen door de woorden « in euro »;2° in het tweede lid worden de woorden « met dien verstande dat de maandelijkse minimumbijdrage niet minder dan 1 500 frank en de maandelijkse maximumbijdrage niet meer dan 10 000 frank mag bedragen » geschrapt;3° een derde lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « De besluiten genomen ter uitvoering van het tweede lid houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn.».

Art. 212.In artikel 17, eerste lid, a), van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970 en 27 mei 1983, worden de woorden « ouderdoms- en weduwenrenten » vervangen door de woorden « ouderdoms- en overlevingsrenten ».

Art. 213.In artikel 18, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970, 22 februari 1971, 20 juli 1990 en 21 december 1994 en bij de wet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, a) en b), worden de woorden « ouderdoms- en weduwenrenten » vervangen door de woorden « ouderdoms- en overlevingsrenten »;2° in het tweede lid worden de woorden « met dien verstande dat de maandelijkse minimumbijdrage niet minder dan 1 200 frank en de maandelijkse maximumbijdrage niet meer dan 10 000 frank mag bedragen » geschrapt;3° een derde lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « De besluiten genomen ter uitvoering van het tweede lid houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn.».

Art. 214.Artikel 19, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 11 februari 1976, wordt vervangen als volgt : « Bij de toepassing van de genoemde wet van 2 augustus 1971 worden die bedragen gekoppeld aan spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). ».

Art. 215.Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 20.- Met ingang van 1 januari 2007 krijgt de verzekerde, onder de hierna bepaalde voorwaarden, een levenslange ouderdomsrente.

Het bedrag van de rente wordt bepaald in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurd tarief.

De rente gaat in op 65-jarige leeftijd.

Bovenbepaalde leeftijd kan met vijf jaar verminderd worden in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurde schaal.

Wanneer de verzekerde na 65 jaar in het genot treedt van de rente, kan deze, op de voorwaarden vastgesteld door de Koning, vermeerderd worden in overeenstemming met een door de Hem goedgekeurde schaal.

De datum om in het genot van de rente te treden mag niet aan de datum voorafgaan waarop de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering.

De betaling van de rente wordt van rechtswege geschorst wanneer de gerechtigde opnieuw deelneemt aan de verzekering. De rente, verhoogd in overeenstemming met door de Koning bepaalde regelen, wordt opnieuw betaald wanneer de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering. ».

Art. 216.Het opschrift van hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Afdeling 2. Overlevingsrente ».

Art. 217.In artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 februari 1970, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Een levenslange rente wordt aan de langstlevende echtgenoot van de verzekerde toegekend, mits het huwelijk aangegaan is vóór de in artikel 20 bepaalde ingenottreding van de rente.»; 2° in § 1, tweede en derde lid, worden de woorden « echtgenote » en « weduwenrente » respectievelijk vervangen door de woorden « langstlevende echtgenoot » en « overlevingsrente »;3° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Wanneer de verzekerde ongehuwd, weduwnaar, weduwe of uit de echt gescheiden is, wordt het met het oog op het vormen van de overlevingsrente verzekerd kapitaal aan het Solidariteits- en perequatiefonds gestort.

Ingeval de verzekerde huwt na in genot te zijn getreden van de ouderdomsrente, wordt aan de langstlevende echtgenoot een rente toegekend, voor zover het overlijden niet heeft plaats gehad binnen het jaar na het huwelijk. Indien de langstlevende echtgenoot even oud is als de verzekerde, is het bedrag van de rente gelijk aan 60 % van de bij artikel 20 bepaalde rente. De overlevingsrente komt ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds.

Het huwelijk dient nochtans niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is : - er is een kind geboren uit het huwelijk; - op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving; - het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval.

In geval van postume geboorte binnen de driehonderd dagen na het overlijden gaat het overlevingspensioen in op de dag van het overlijden, voor zover de aanvraag binnen de twaalf maanden na de geboorte is ingediend. »; 4° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Wanneer de verzekerde en de langstlevende echtgenoot in leeftijd verschillen en één van beide is jonger dan 65 jaar, wordt het rentebedrag gewijzigd in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurde schaal. »; 5° het wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4.De verklaring van afwezigheid in overeenstemming met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek geldt als bewijs van het overlijden. De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak van verklaring van afwezigheid. ».

Art. 218.In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1971, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin wordt het woord « weduwenrente » vervangen door het woord « overlevingsrente »;2° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : « 1° indien de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, is het bedrag van de theoretische rente gelijk aan dat van de ouderdomsrente die de verzekerde op de datum van overlijden verkregen zou hebben.»; 3° in de bepaling onder 2°, inleidende zin, worden de woorden « 55 jaar » vervangen door de woorden « 65 jaar »;4° in de bepaling onder 2°, a), eerste lid, worden de woorden « 55 jaar » en « vijfenvijftigjarige leeftijd » respectievelijk vervangen door de woorden « 65 jaar » en « vijfenzestigjarige leeftijd » en worden de woorden « waarop de verzekerde de pensioenleeftijd zou hebben bereikt, » vervangen door de woorden « waarop de verzekerde 65 jaar zou zijn geworden »;5° in de bepaling onder 2°, b), worden de woorden « vijfenvijftigjarige leeftijd » vervangen door de woorden « vijfenzestigjarige leeftijd ».

Art. 219.Artikel 22bis, eerste lid, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 22 februari 1971, wordt vervangen als volgt : « De langstlevende echtgenoot van een in artikel 20bis bedoelde verzekerde die zelf een andere nationaliteit heeft dan deze beoogd in artikel 51, 1° tot 4°, krijgt een aanvullende rente. Deze aanvullende rente bedraagt zoveel procent van de overlevingsrente als de verzekerde zelf had kunnen krijgen, voor zover de langstlevende echtgenoot geen uitkeringen heeft gekregen die deze wet hem toezegt ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds, en in voorkomend geval, ten laste van het Invaliditeitsfonds, en hij van alle aanspraken daarop afziet, met uitzondering van de terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging die hij zou kunnen bekomen doordat de bijdragen betaald werden waarvan sprake in artikel 42, derde en vierde lid. ».

Art. 220.Het opschrift van hoofdstuk III, afdeling 2bis, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976, wordt vervangen als volgt : « Afdeling 2bis. De aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelage ».

Art. 221.In artikel 22ter, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Over de tijdvakken, waarover de verzekerde de in artikel 35, § 1, bedoelde toelage uitgekeerd kreeg, kan een aanvullende ouderdomstoelage worden toegekend, berekend in overeenstemming met het bepaalde in § 3.

Worden aangerekend, de tijdvakken vóór de 65e verjaardag van de gerechtigde, of vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen vastgesteld met toepassing van de bepalingen van artikel 20, vierde lid, in de mate waarin de verzekeringstijd korter is dan twintig jaar.

De tijdvakken waarvan sprake in het tweede lid worden aangerekend bij de toekenning van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 26, 42, 45 en 65.

De aanvullende toelage wordt toegekend vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen. »; 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De tijdvakken van ziekte of invaliditeit, waarover overeenkomstig § 1 een aanvullende ouderdomstoelage kan worden toegekend, worden aangerekend bij de toekenning van een aanvullende overlevingstoelage, berekend in overeenstemming met § 3.»; 3° in § 2, tweede lid, worden de woorden « de weduwenrente » vervangen door de woorden « de overlevingsrente »;4° in § 2, derde lid, worden de woorden « 55 jaar » vervangen door de woorden « 65 jaar »;5° § 2, vierde lid, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de langstlevende echtgenoot hertrouwt, wordt de aanvullende toelage geschorst voor de duur van het nieuwe huwelijk.».

Art. 222.Artikel 22quinquies, § 1, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976 en vervangen bij de wet van 27 mei 1983, wordt vervangen als volgt : « § 1. Vakantiegeld en aanvullend vakantiegeld worden jaarlijks uit het Solidariteits- en perequatiefonds toegekend aan de personen die een bij deze wet voorgeschreven ouderdoms- of overlevingspensioen trekken en die de volgende voorwaarden vervullen : a) geen door de wet van 16 juni 1960 dat de organismes belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd gegarandeerd pensioen trekken;b) daadwerkelijk de rente of het pensioen getrokken hebben voor de maand mei van het lopende jaar.».

Art. 223.In artikel 22sexies, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 20 juli 1990 en gewijzigd bij de programmawet van 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste en tweede lid, wordt vervangen als volgt : « § 1.Ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds wordt een ouderdomspensioen toegekend aan de uit de echt gescheiden echtgenoot van een verzekerde die deelgenomen heeft aan de bij deze wet opgerichte verzekering, zo hij niet ontzet is geweest van het ouderlijke gezag of niet veroordeeld werd om diegene die zijn echtgenoot was naar het leven te hebben gestaan. Het genoemde ouderdomspensioen wordt niet uitgekeerd tijdens de duur van een nieuw huwelijk. »; 2° § 1, derde lid, 1°, wordt aangevuld als volgt : « en aan de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid.»; 3° in § 1, derde lid, 5°, worden de woorden « gewezen echtgenotes » vervangen door de woorden « gewezen echtgenoten »;4° in § 2, eerste lid, worden de woorden « uit de echt gescheiden echtgenote » vervangen door de woorden « uit de echt gescheiden echtgenoot »;5° in § 2, tweede lid, worden de woorden « tijdens dewelke zij de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft » vervangen door de woorden « tijdens dewelke hij de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft »;6° § 2, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de belanghebbende die 65 jaar of ouder is, op het ogenblik van de echtscheiding een gedeelte van het pensioen van de verzekerde genoot, wordt het recht op het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot ambtshalve onderzocht.In dat geval gaat het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot in op de dag die volgt op deze waarop de echtscheiding gevolg heeft ten aanzien van derden. »; 7° in § 3, eerste lid, worden de woorden « ten gunste van de gewezen echtgenoot » vervangen door de woorden « ten gunste van de verzekerde »;8° § 3, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Wanneer echter de in § 1 bedoelde persoon de echtgenoot was van een verzekerde van een andere nationaliteit dan deze van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie, is het in aanmerking te nemen ouderdomspensioen van de verzekerde datgene dat hem zou verworven geweest zijn, indien hij de Belgische nationaliteit zou hebben gehad.»; 9° in § 3, derde lid, worden de woorden « 55-jarige » en « 55 jaar » respectievelijk vervangen door de woorden « 65-jarige » en 65 jaar »;10° in § 4, eerste lid, worden de woorden « uit de echt gescheiden echtgenote » vervangen door de woorden « uit de echt gescheiden echtgenoot ».

Art. 224.Artikel 23, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 april 1965, wordt vervangen als volgt : « Voor een wezenrente en in voorkomend geval voor een jaarlijkse bijslag ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds komen in aanmerking bij overlijden van een verzekerde : a) de wettige, wettelijk erkende en geadopteerde kinderen van de verzekerde;b) de wettige, wettelijk erkende en geadopteerde kinderen van de echtgenoot, wanneer de vader of de moeder overleden is en dit Fonds hun geen enkele uitkering verleent.».

Art. 225.In artikel 24 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 februari 1970, worden de woorden « gehuwde mannelijke verzekerde » vervangen door de woorden « gehuwde verzekerde » en worden de woorden « een weduwe » vervangen door de woorden « een langstlevende echtgenoot ».

Art. 226.Artikel 25 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1971, wordt vervangen als volgt : «

Art. 25.- In geval van overlijden van een verzekerde die ongehuwd, weduwnaar, weduwe of uit de echt gescheiden is, wordt het bedrag van de wezenrente vastgesteld per kind op 25 % van de ouderdomsrente die de verzekerde genoot, indien hij in het genot ervan getreden is, en in het tegenovergestelde geval, op 25 % van de theoretische rente bepaald overeenkomstig artikel 22. ».

Art. 227.Artikel 33, tweede lid, 1°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 11 februari 1976 en gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, wordt aangevuld als volgt : « en de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid; ».

Art. 228.Artikel 42, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Wanneer de bepalingen van vorig lid toegepast werden kan de langstlevende echtgenoot, indien hij voortgaat onder dezelfde voorwaarden de bijdragen te storten die er in voorzien zijn, de terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging bekomen zowel voor zichzelf als voor de kinderen en kleinkinderen ten laste, beoogd in artikel 44. ».

Art. 229.In artikel 45, 1°, inleidende zin, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1971, worden de woorden « de weduwe » vervangen door de woorden « de langstlevende echtgenoot ».

Art. 230.Artikel 46, § 2, 1°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 februari 1976 en vervangen bij de wet van 9 juli 2004, wordt aangevuld als volgt : « en de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid; ».

Art. 231.Artikel 51, 1°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1971, 11 februari 1976 en 20 juli 1990 en vervangen bij de wet van 9 juli 2004, wordt aangevuld als volgt : « en de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid; ».

Art. 232.In dezelfde wet worden opgeheven : 1° artikel 52, vervangen bij de wet van 22 februari 1971 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 1990;2° artikel 53, vervangen bij de wetten van 22 februari 1971 en 11 februari 1976;3° artikel 54, vervangen bij de wet van 11 februari 1976;4° artikel 55, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1983.

Art. 233.In dezelfde wet wordt een artikel 51bis ingevoegd, luidende : «

Art. 51bis.- De Koning kan bepalen of, onder welke voorwaarden en in welke mate de volgende prestaties worden aangepast aan de evolutie van de kosten van het levensonderhoud : 1° de in de artikelen 20 en 22sexies bedoelde ouderdomsrente;2° de in artikel 21 bedoelde overlevingsrente;3° de in de artikelen 24 en 25 bedoelde wezenrente;4° de aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelage, bedoeld in artikel 22ter ;5° de bij artikel 26 bepaalde wezenbijslag;6° de uitkeringen bepaald bij hoofdstuk IV. De besluiten genomen ter uitvoering van het eerste lid houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn. ».

Art. 234.Artikel 60 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid : « In afwijking van het eerste lid verjaart de betaling van de prestaties inzake pensioenen na verloop van tien jaar. ».

Art. 235.In artikel 63ter, in dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 11 februari 1976, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « ouderdoms- en weduwenrenten » vervangen door de woorden « ouderdoms- en overlevingsrenten »;2° in § 2, tweede lid, worden de woorden « de weduwe » vervangen door de woorden « de langstlevende echtgenoot »;3° in § 3 vervallen de woorden « 20, § 1, derde, vierde en zevende lid ».

Art. 236.Artikel 68, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970 en 11 februari 1976 en vervangen bij de wet van 29 april 1996, wordt aangevuld als volgt : « en in welke gevallen het recht op deze uitkeringen ambtshalve wordt onderzocht. ».

Art. 237.In de bepalingen van dezelfde wet die hieronder worden aangeduid, worden de in frank uitgedrukte bedragen die in de tweede kolom van de volgende tabel worden vermeld, vervangen door de in euro uitgedrukte bedragen van de derde kolom van dezelfde tabel. Deze laatste bedragen zijn gekoppeld aan spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 3 - Wijziging van de programmawet van 2 juli 1981

Art. 238.Artikel 69, 1°, a), van de programmawet van 2 juli 1981, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1990 en vervangen bij de wet van 9 juli 2004, wordt aangevuld als volgt : « of onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid; ». Afdeling 4 - Bijzondere bepalingen

Art. 239.§ 1. De artikelen 215, 221, 1°, en 232, 4°, zijn van toepassing op de ouderdomspensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2007. § 2. De artikelen 196, 198 tot 200, 217 tot 219, 221, 2° tot 5°, 222, 224 tot 226, 229 en 235 zijn van toepassing op de overlevingspensioenen die worden toegekend ten gevolge van een overlijden dat zich voordoet ten vroegste op 1 januari 2007.

Wanneer het overlijden van een vrouwelijke verzekerde zich heeft voorgedaan tijdens de periode van 1 januari 1979 tot 31 december 2006, wordt met ingang van 1 januari 2007 een overlevingspensioen toegekend, berekend op grond van de bepalingen die van kracht waren tot 31 december 2006. Dit overlevingspensioen wordt uitsluitend aan de weduwnaar uitbetaald en op voorwaarde dat hij vóór 1 juli 2007 een aanvraag indient bij de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid. Na deze datum gaat het overlevingspensioen in op de datum van de aanvraag. § 3. Artikelen 202 en 223 zijn voor de mannelijke gerechtigden van toepassing op de pensioenen die worden toegekend ten gevolge van een echtscheiding die zich voordoet ten vroegste op 1 januari 2007. Voor de vrouwelijke gerechtigden die nog geen pensioen van uit de echtgescheiden echtgenoot trekken, zijn deze bepalingen van toepassing ook wanneer de echtscheiding zich heeft voorgedaan vóór 1 januari 2007. § 4. De bepalingen die door de artikelen, beoogd in §§ 1 tot 3, zijn gewijzigd, vervangen of opgeheven, blijven van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal zijn ingegaan ten laatste op 31 december 2006. Afdeling 5 - Slotbepaling

Art. 240.§ 1. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2007. § 2. Tot op de dag waarop het besluit tot uitvoering van artikel 51bis van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, ingevoegd bij artikel 233, in werking treedt en ten laatste tot 31 december 2007, worden de prestaties bedoeld in artikel 51bis, 1° tot 3°, vermeerderd met het verschil tussen, enerzijds, de rente die gevormd zou zijn geweest met bijdragen, gelijk aan de bijdragen die gedurende de verzekeringstijd werden gestort, vermenigvuldigd met een herwaarderingscoëfficiënt die bekomen wordt op de hierna voorgeschreven manier, en, anderzijds, de rente die met de werkelijk betaalde bijdragen gevormd is. De herwaarderingscoëfficiënt waarmee de bijdragen van een bepaald jaar vermenigvuldigd worden, wordt bekomen door het indexcijfer, waarvan de pensioenen der loonarbeiders gekoppeld zijn, te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfer van de consumptieprijzen van dat jaar. De bijdragen, betaald over het jaar waarin de rente ingaat, worden echter gedeeld door het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van de maanden waarop de bijdragen betrekking hebben.

Bij de toepassing van vorig lid, en met betrekking tot de bijdragen die over een vóór 1 januari 1968 komende verzekeringsjaar betaald werden, wordt de prijzenindex bij consumptie berekend door de kleinhandelsprijzenindex te delen door 1,2988.

De coëfficiënt mag niet kleiner zijn dan de eenheid. § 3. Tot op de dag waarop het besluit tot uitvoering van artikel 51bis van de genoemde wet van 17 juli 1963, ingevoegd bij artikel 233, in werking treedt en ten laatste tot 31 december 2007, volgen de prestaties bedoeld in artikel 51bis, 4° tot 6°, op de wijze die de wet van 2 augustus 1971 bepaalt, de schommelingen van de prijzenindex bij consumptie maar kunnen niet kleiner worden dan het bedrag dat door de genoemde bepalingen is vastgesteld.

Het in de artikelen 22ter en 26 en in hoofdstuk IV van de genoemde wet van 17 juli 1963 bepaalde bedrag van die uitkeringen wordt gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).

TITEL XIII -Werk HOOFDSTUK I - Telewerk Afdeling 1 - Wijziging van de wet van 3 juli 1978 betreffende de

arbeidsovereenkomsten

Art. 241.Artikel 119.1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 6 december 1996, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De artikelen 119.3 tot 119.12 zijn niet van toepassing op de werknemers op wie de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het telewerk, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, van toepassing is.

De artikelen bedoeld in het eerste lid zijn niet van toepassing op de werknemers op wie de wet van 5 december 1968 over de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités niet van toepassing is, wanneer dezen door de Koning onderworpen zijn aan een bijzonder stelsel van telewerk. ».

Art. 242.In artikel 119.2, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 1996, worden de woorden « of in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 119.1, § 2, eerste lid, of van de reglementaire bepalingen die zijn vastgesteld conform artikel 119.1, § 2, tweede lid, » ingevoegd tussen de woorden « in deze titel » en de woorden « niet wordt van afgeweken ».

Art. 243.Artikel 119.2, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 1996, wordt vervangen als volgt : « § 2. Wanneer in het kader van eenzelfde overeenkomst slechts een gedeelte van de prestaties van een werknemer onder de toepassing van deze titel valt, dan zijn de bepalingen van deze titel of van de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 119.1, § 2, eerste lid, of van de reglementaire bepalingen die zijn vastgesteld conform artikel 119.1, § 2, tweede lid, van toepassing op de prestaties die in zijn woonplaats of op de door de werknemer gekozen plaats moeten worden of zouden moeten worden verricht, terwijl de andere prestaties onder de toepassing vallen van de bepalingen betreffende de arbeidsovereenkomsten voor werklieden of bedienden. Op deze overeenkomst zijn, naargelang het geval, de bepalingen van de artikelen 119.4 en 119.5 van toepassing. ».

Art. 244.De artikelen 241 tot 243 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Afdeling 2 - Wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van

de arbeidsreglementen

Art. 245.Artikel 10 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. Het arbeidsreglement kan de periodes vermelden tijdens dewelke de werknemer, op vraag van de werkgever, al dan niet telewerk mag verrichten als bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het telewerk, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad of bij reglementaire bepalingen die zijn vastgesteld conform artikel 119.1, § 2, tweede lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende arbeidsovereenkomsten. ».

Art. 246.Artikel 245 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK II - Wijziging van de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser

Art. 247.In artikel 30 van de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « In geen geval mag het variabel loon waarop de zeevisser over een bepaalde referteperiode recht heeft lager zijn dan het bedrag dat bekomen wordt door het gewaarborgd minimumdagloon, vastgelegd bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, te vermenigvuldigen met het aantal dagen van de zeereis of zeereizen verricht tijdens die referteperiode.Een collectieve arbeidsovereenkomst, door de Koning algemeen verbindend verklaard, stelt de bedoelde referteperiode vast. »; 2° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Indien het variabel loon waarop de zeevisser over de referteperiode recht heeft lager is dan het gewaarborgd minimumloon dat op grond van de §§ 1 en 2 bekomen wordt, dient het verschil te worden bijbetaald door de reder overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld bij een collectieve arbeidsovereenkomst, door de Koning algemeen verbindend verklaard. ».

Art. 248.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2006. HOOFDSTUK III Arbeidsduur van het varend personeel in burgerluchtvaart

Art. 249.In artikel 3, § 1, 5°, van de Arbeidswet van 16 maart 1971, vervallen de woorden « en het varend personeel tewerkgesteld aan werken van vervoer in de lucht ».

Art. 250.Een artikel 3quater wordt in dezelfde wet ingevoegd, luidende : «

Art. 3quater.- De bepalingen van hoofdstuk III, afdelingen 1 en 2 en 4 tot 7 zijn niet van toepassing op het varend personeel tewerkgesteld aan werken van vervoer in de lucht.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en volgens de voorwaarden en nadere regelen die Hij bepaalt, de in het eerste lid bedoelde bepalingen geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren op het varend personeel tewerkgesteld aan werken van vervoer in de lucht. De Koning kan eveneens specifieke bepalingen voor deze categorie van werknemers invoeren. ». HOOFDSTUK IV - Wijziging van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie

Art. 251.Artikel 2 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie, vervangen door de wet van 22 december 1989, wordt aangevuld als volgt : « 11° « informatiedragers » : gelijk welke informatiedragers onder welke vorm ook, zoals boeken, registers, documenten, numerieke of digitale informatiedragers, schijven, banden en met inbegrip van deze die bereikbaar zijn door een informaticasysteem of door elk ander elektronisch apparaat ».

Art. 252.In artikel 4, § 1, 2°, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het punt c), ingevoegd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen als volgt : « c) De sociaal inspecteurs mogen alle informatiedragers opsporen en onderzoeken die zich bevinden op de werkplaatsen of op de andere plaatsen, die aan hun toezicht zijn onderworpen en die hetzij sociale gegevens, bedoeld bij artikel 2, 5°, bevatten, hetzij gelijk welke andere gegevens bevatten die ingevolge de wet dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard, zelfs wanneer de sociaal inspecteurs niet zijn belast met het toezicht op deze wetgeving. Daartoe mogen zij eveneens de in het eerste lid bedoelde informatiedragers opsporen en onderzoeken die vanuit deze plaatsen toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat.

De Koning kan, ten informatieve titel, een lijst opstellen met de gegevens die ingevolge de wet dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard, bedoeld bij het eerste lid, en die zich op informatiedragers bevinden op de werkplaatsen of op de andere plaatsen die onderworpen zijn aan het toezicht van de sociaal inspecteurs.

Wanneer de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber afwezig is op het ogenblik van de controle doet de sociaal inspecteur de nodige inspanningen om de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber te contacteren om voormelde informatiedragers te doen overleggen. Wanneer de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber niet bereikbaar is, kan de sociaal inspecteur overgaan tot het opsporen en onderzoeken.

Wanneer de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber zich verzet tegen deze opsporing of dit onderzoek wordt een proces-verbaal opgesteld wegens verhindering van toezicht. »; 2° het punt d), ingevoegd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen als volgt : « d) De sociaal inspecteurs mogen zich eveneens, zonder verplaatsing, alle informatiedragers die gelijk welke andere gegevens bevatten ter inzage doen voorleggen wanneer zij dit nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht en overgaan tot het onderzoek ervan. Zij beschikken eveneens over deze bevoegdheid voor de gegevens die toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat. ».

Art. 253.In dezelfde wet wordt een artikel 4bis ingevoerd, luidende : «

Art. 4bis.- § 1. De sociaal inspecteurs mogen kopies nemen, onder welke vorm ook, van de informatiedagers, bedoeld bij artikel 4, § 1, 2°, c) en d), of van de informatie die zij bevatten, of zich deze kosteloos laten verstrekken door de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers. § 2. Wanneer het informatiedragers bedoeld bij artikel 4, § 1, 2°, c), betreft die toegankelijk zijn via een informaticasysteem mogen de sociaal inspecteurs, door middel van het informaticasysteem of elk ander elektronisch apparaat en met de bijstand van hetzij de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, hetzij van gelijk welke andere geschikte persoon die beschikt over de nodige of nuttige kennis over de werking van het informaticasysteem, kopies maken onder de door hen gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens. ».

Art. 254.In dezelfde wet wordt een artikel 4ter ingevoerd, luidende : «

Art. 4ter.- De sociaal inspecteurs kunnen de informatiedragers bedoeld bij artikel 4, § 1, 2°, c), in beslag nemen of verzegelen, ongeacht of de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers al dan niet eigenaar zijn van deze informatiedragers.

Zij beschikken over deze bevoegdheden wanneer dit noodzakelijk is voor de opsporing, voor het onderzoek of voor het leveren van het bewijs van de inbreuken of wanneer het gevaar bestaat dat met deze informatiedragers de inbreuken worden voortgezet of nieuwe inbreuken zullen worden gepleegd.

Wanneer de inbeslagname materieel onmogelijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken. ».

Art. 255.In dezelfde wet wordt een artikel 4quater ingevoegd, luidende : «

Art. 4quater.- Wanneer de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber hetzij niet aanwezig waren bij de opsporing en het onderzoek bedoeld bij artikel 4, § 1, 2°, c), hetzij daarmee niet vrijwillig instemden, dient de sociaal inspecteur de werkgever schriftelijk te informeren over het feit dat die opsporing en dit onderzoek hebben plaats gehad en over de informatiedragers die werden gekopieerd. Dit geschrift bevat de gegevens voorzien bij artikel 4quinquies.

Voor de informatiedragers die in beslag werden genomen, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 4quinquies. ».

Art. 256.In dezelfde wet wordt een artikel 4quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 4quinquies.- De inbeslagnemingen verricht op basis van het artikel 4ter en de maatregelen genomen door de sociaal inspecteurs in uitvoering van de artikelen 3 en 4, § 1, 2°, e) en f), moeten het voorwerp uitmaken van een geschreven vaststelling die tegen ontvangstbewijs moet zijn overhandigd.

Dit is eveneens het geval voor de maatregelen genomen in uitvoering van artikel 4quater in de bij datzelfde artikel voorziene gevallen waarin de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber hetzij daarbij niet aanwezig waren, hetzij daarmee niet vrijwillig instemden.

Dit geschrift moet minstens vermelden : 1° de datum en het uur waarop de maatregelen zijn genomen;2° de identiteit van de sociale inspecteurs, de hoedanigheid in welke zij tussenkomen en de administratie tot welke zij behoren;3° de genomen maatregelen;4° de weergave van de tekst van de artikelen 15, 16 en 17;5° de rechtsmiddelen tegen de maatregelen en het bevoegde gerechtelijk arrondissement;6° de overheidsinstelling die in geval van hoger beroep moet worden gedagvaard.».

Art. 257.In dezelfde wet wordt een artikel 4sexies ingevoegd, luidende : «

Art. 4sexies.- § 1. Ieder persoon die van oordeel is dat zijn rechten geschaad worden door de inbeslagnemingen verricht ter uitvoering van het artikel 4ter of door de maatregelen genomen ter uitvoering van artikelen 3 en 4, § 1, 2°, e) en f), kan beroep instellen bij de voorzitter van de arbeidsrechtbank.

Dit is eveneens het geval voor de maatregelen genomen in uitvoering van artikel 4quater in de bij datzelfde artikel voorziene gevallen waarin de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers hetzij daarbij niet aanwezig waren, hetzij daarmee niet vrijwillig instemden.

De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kortgeding, overeenkomstig de artikelen 1035 tot 1038, 1040 en 1041 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. De voorzitter van de arbeidsrechtbank doet uitspraak over het beroep na het openbaar ministerie te hebben gehoord. § 3. De voorzitter van de arbeidsrechtbank oefent een controle uit over de wettelijkheid van de inbeslagnemingen en de maatregelen bedoeld bij § 1, eerste en tweede lid, alsook op de opportuniteit van hun handhaving. Hij kan de volledige of gedeeltelijke opheffing van de maatregelen bevelen, eventueel onder voorwaarden. § 4. Het vonnis uitgesproken door de voorzitter van de arbeidsrechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande ieder verhaal en zonder borgstelling, indien de rechter deze niet heeft bevolen. ».

Art. 258.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Art 5. - Wanneer zij zulks nodig achten, delen de sociale inspecteurs de inlichtingen die zij tijdens hun onderzoek hebben ingewonnen mee aan de openbare en aan de meewerkende instellingen van sociale zekerheid, aan de sociale inspecteurs van de andere inspectiediensten, alsook aan alle ambtenaren belast met het toezicht op andere wetgevingen of met de toepassing van een andere wetgeving, in de mate dat die inlichtingen laatstgenoemden kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn of met toepassing van een andere wetgeving.

Het is verplicht deze inlichtingen mee te delen wanneer de openbare instellingen van sociale zekerheid, de sociale inspecteurs van de andere inspectiediensten of de andere ambtenaren belast met het toezicht of met de toepassing van een andere wetgeving erom verzoeken.

Evenwel mogen inlichtingen die werden ingewonnen tijdens de uitoefening van plichten voorgeschreven door de rechterlijke overheid slechts worden meegedeeld mits toestemming van deze laatste.

Inlichtingen betreffende medische gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden meegedeeld of gebruikt met inachtneming van het medisch beroepsgeheim. ».

Art. 259.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.- Onverminderd het artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, zijn alle diensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der hoven en van alle rechtscolleges, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de gemeenten, de verenigingen waartoe ze behoren, en van de openbare instellingen die ervan afhangen, alsmede van alle openbare en meewerkende instellingen van sociale zekerheid, gehouden aan de sociale inspecteurs, op hun verzoek, alle inlichtingen te geven die laatstgenoemde nuttig achten voor het toezicht op de naleving van de wetgeving waarmee ze belast zijn, alsmede alle boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers ter inzage voor te leggen en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies ervan te verstrekken.

Alle voornoemde diensten, met uitzondering van de diensten van de gemeenschappen en gewesten, zijn gehouden die inlichtingen, uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies kosteloos te verstrekken.

De akten, stukken, registers, documenten of inlichtingen ingewonnen tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de rechterlijke overheid mogen evenwel enkel worden meegedeeld met de uitdrukkelijk toestemming van de rechterlijke overheid. ».

Art. 260.Artikel 8 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.- Met de arbeidsinspecties van de andere lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie, waar het verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, goedgekeurd bij de wet van 29 maart 1957, gelding heeft, mogen de sociale inspecteurs alle inlichtingen uitwisselen die van nut kunnen zijn voor de uitoefening van het toezicht waarmee elk van hen belast is.

Van de inlichtingen die van de arbeidsinspecties van de andere lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie worden verkregen, wordt op dezelfde wijze gebruik gemaakt als van de gelijkaardige inlichtingen die de sociale inspecteurs rechtstreeks inzamelen.

De inlichtingen ten behoeve van de arbeidsinspecties van die lidstaten worden op dezelfde wijze ingezameld door de sociale inspecteurs als de gelijkaardige inlichtingen die zij inzamelen voor de uitoefening van het toezicht waarmee zij zelf belast zijn.

De administraties waartoe de sociale inspecteurs behoren kunnen eveneens, ter uitvoering van een akkoord dat met de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van de Internationale Arbeidsorganisatie wordt gesloten, op het nationale grondgebied de aanwezigheid toestaan van ambtenaren van de arbeidsinspectie van die lidstaat om alle inlichtingen in te zamelen die van nut kunnen zijn voor de uitoefening van het toezicht waarmee laatstgenoemden belast zijn.

De inlichtingen die door een sociale inspecteur in het buitenland worden ingezameld in het kader van een akkoord dat met een lidstaat van de Internationale Arbeidsorganisatie is gesloten, kunnen in dezelfde voorwaarden worden gebruikt als de inlichtingen die hier te lande door de sociale inspecteurs worden ingezameld.

In uitvoering van een dergelijk akkoord kunnen de administraties waartoe de sociaal inspecteurs behoren met de arbeidsinspecties van de andere lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie bedoeld in het eerste lid, eveneens overgaan tot andere vormen van wederzijdse bijstand en samenwerking.

Het bepaalde in het eerste tot zesde lid is tevens van toepassing op de akkoorden gesloten inzake uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde Belgische autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Staten die het verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, goedgekeurd bij de wet van 29 maart 1957, niet hebben ondertekend. ».

Art. 261.In dezelfde wet wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidende : «

Art. 10bis.- De door de Koning aangewezen sociaal inspecteurs worden bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur. ».

Art. 262.In dezelfde wet wordt een artikel 10ter ingevoerd, luidende : «

Art. 10ter.- De bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur, toegekend aan de door de Koning aangewezen sociaal inspecteurs, kunnen slechts worden uitgeoefend met het oog op het opsporen en vaststellen van de inbreuken bedoeld in de wetgevingen waarvoor ze met het toezicht belast zijn en in de artikelen 433quinquies tot 433octies van het Strafwetboek en in de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

De Koning bepaalt de voorwaarden betreffende de vorming van deze sociaal inspecteurs. ».

Art. 263.In dezelfde wet wordt een artikel 10quater ingevoegd, luidende : «

Art. 10quater.- Om hun bevoegdheden te kunnen uitoefenen, leggen de sociaal inspecteurs, in handen van de procureur-generaal van het rechtsgebied van hun woonplaats, de eed af in de volgende bewoordingen : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk en het mij opgedragen ambt trouw waar te nemen. ».

Zij kunnen hun bevoegdheden echter ook buiten dit rechtsgebied uitoefenen.

Bij verandering van woonplaats wordt de akte van eedaflegging overgeschreven en geviseerd op de griffie van het hof van beroep bevoegd over het rechtsgebied van de nieuwe woonplaats. ».

Art. 264.In dezelfde wet wordt een artikel 13bis ingevoegd, luidende : «

Art. 13bis.- De sociale inspecteurs dienen bij het uitvoeren van hun toezichtopdracht de voorschriften inzake de plichtenleer te eerbiedigen.

De Koning bepaalt deze voorschriften van de plichtenleer, na advies van de Federale Raad voor de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude, bedoeld in artikel 4 van de wet van 3 mei 2003 houdende oprichting van de Federale Raad voor de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude, het Federale Coördinatiecomité en de Arrondissementscellen. ».

Art. 265.Artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 maart 1994, wordt aangevuld met het volgende lid : « De sancties bedoeld in eerste lid zijn niet van toepassing op de inbreuken op artikel 4, § 1, 2°, d). ». HOOFDSTUK V - Tewerkstellingsfonds

Art. 266.Rubriek 23-3 van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VI - Betaald educatief verlof

Art. 267.Artikel 111, § 5, van de herstelwet houdende sociale bepalingen van 22 januari 1985 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 5. Voor de werknemer die een opleiding volgt die leidt tot de graad van academisch gerichte bachelor georganiseerd in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap en tot de graad van bachelor georganiseerd in een cursus van lange type van het hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, wordt het maximum aantal uren vastgesteld op 180.

Voor de werknemer die een opleiding volgt die leidt tot de graad van master georganiseerd in het hoger onderwijs, wordt het maximum aantal uren vastgesteld op 180. ». HOOFDSTUK VII - Activerend beleid bij herstructureringen

Art. 268.Artikel 38, eerste lid, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt vervangen door de volgende tekst : « Indien de totale kost van de aan een arbeider overeenkomstig artikel 37, § 1, betaalde inschakelingsvergoeding groter is dan de totale kost van de opzeggingsvergoeding die de werkgever verschuldigd zou geweest zijn in toepassing van de voormelde wet van 3 juli 1978, kan de werkgever de terugbetaling bekomen van het verschil bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. ».

Art. 269.Artikel 268 heeft uitwerking met ingang van 31 maart 2006. HOOFDSTUK VIII - Wijziging van de welzijnswet van 4 augustus 1996

Art. 270.In artikel 45, § 2, eerste lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk worden de woorden « 4° niet onder het hiërarchisch gezag van een minister staan » geschrapt. HOOFDSTUK IX - Moederschapsverlof

Art. 271.In artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het derde en het vierde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Op vraag van de werkneemster wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week verlengd met één week, wanneer de werkneemster ongeschikt is geweest om haar arbeid te verrichten wegens ziekte of ongeval gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.»; 2° in het vierde lid worden de woorden « in het vorige lid » vervangen door de woorden « in het derde en het vierde lid ».

Art. 272.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de bevallingen die plaatsvinden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art. 273.De artikelen 271 en 272 treden in werking op 1 september 2006. HOOFDSTUK X - Wijziging van de wet van 12 april 1960 tot instelling van het ambt van afgevaardigde-werkman bij het toezicht in de groeven en graverijen

Art. 274.Het opschrift van de wet van 12 april 1960 tot instelling van het ambt van afgevaardigde-werkman bij het toezicht in de groeven en graverijen wordt vervangen als volgt : « Wet tot instelling van het ambt van afgevaardigde-werkman ».

Art. 275.In artikel 1 van dezelfde wet vervallen de woorden « bij het toezicht in de groeven en graverijen, hetzij ondergrondse, hetzij in open lucht, ».

Art. 276.In dezelfde wet wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1bis.- De afgevaardigde-werklieden worden toegevoegd aan de afdeling Basistoezicht van de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. ».

Art. 277.Artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.- De afgevaardigden-werklieden staan onder de leiding en het toezicht van het hoofd van de directie waaraan zij zijn toegewezen, wiens onderrichtingen zij voor het vervullen van hun opdracht moeten naleven. Zij zijn gelast : 1° de werven, bedrijven of inrichtingen die hen zijn toegewezen te onderzoeken met het oog op het welzijn van de werknemers;2° mee te werken tot het vaststellen van de ongevallen en tot het opsporen van de oorzaken van deze ongevallen;3° de overtredingen van de wetten en besluiten met betrekking tot het welzijn van de werknemers te doen kennen aan het directiehoofd. Telkens wanneer het noodzakelijk of dringend is, maken de afgevaardigden-werklieden aan de werkgevers bekend welke maatregelen naar hun mening onverwijld dienen te worden genomen. Zij geven er kennis van aan het directiehoofd.

In geval van nakend gevaar voortspruitend uit het niet-naleven van een bepaling van een reglement beraadslagen zij daarover ter plaatse met de werkgever of zijn afgevaardigde en de maatregelen die zij ingevolge dit onderhoud hebben aangeduid, worden onmiddellijk uitgevoerd.

De niet-uitvoering van deze maatregelen wordt bestraft met de straffen omschreven in de artikelen 80 tot 94 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. ».

Art. 278.Artikel 3 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.- De functie van afgevaardigde-werkman is een uitdovende functie. De afgevaardigde-werklieden die op 1 januari 2007 in dienst zijn, mogen hun dienstactiviteit verder zetten tot zij pensioengerechtigd zijn. Bij ontslag, pensionering of overlijden van een afgevaardigde-werkman, wordt deze vervangen door een statutair ambtenaar. ».

Art. 279.In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De afgevaardigden-werklieden zijn sociale inspecteurs en voeren hun opdracht uit overeenkomstig de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.»; 2° Het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 280.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid vervallen de woorden « bij het toezicht in de groeven en graverijen » en worden de woorden « de werkrechtersraden » vervangen door de woorden « de arbeidsrechtbanken »;2° het vierde en vijfde lid worden opgeheven.

Art. 281.In de artikelen 6, eerste en derde lid, en 7 van dezelfde wet vervallen de woorden « bij het toezicht in de groeven en graverijen ».

Art. 282.Artikel 8 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.- De afgevaardigden-werklieden schouwen zo dikwijls als hun directiehoofd het nodig acht de werven, bedrijven of inrichtingen die hen zijn toegewezen. ».

Art. 283.De artikelen 9 tot 12 van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 284.Artikel 13 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.- Het mandaat van de afgevaardigde-werklieden die op 31 december 2006 rechtmatig benoemd zijn, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2007 voor een termijn die eindigt op de dag waarop de betrokken afgevaardigde-werkman 65 jaar wordt. ».

Art. 285.Artikel 14 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 286.In artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 20 juni 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste, het vijfde en het achtste lid vervallen de woorden « bij het toezicht in de groeven en graverijen »;2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 287.In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « bij het toezicht in de groeven en graverijen » geschrapt en wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro »;2° in het tweede lid worden de woorden « De bedrijfshoofden » vervangen door de woorden « De werkgevers ». HOOFDSTUK XI - Bepalingen betreffende beroepsziekten Afdeling 1 - Bepalingen betreffende de samenloop van vergoedingen bij

beroepsziekten met een pensioen voor de jaren 1983 tot en met 1984

Art. 288.Met uitzondering van de in deze afdeling bepaalde regelen nopens de gedeeltelijke samenloop met pensioenen worden de prestaties toegekend door de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, onbeperkt gecumuleerd met die verleend krachtens alle andere sociale zekerheids- en voorzorgsregelingen, onder voorbehoud nochtans van de in die regelingen voorziene beperkingen of uitsluitingen.

Art. 289.Vanaf de eerste dag van de maand vanaf dewelke een recht ontstaat op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische of buitenlandse regeling voor rust- en overlevingspensioen, worden de jaarlijkse vergoedingen van de getroffene of de rechthebbenden verminderd tot de bedragen vastgesteld overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 17 juli 1974, waarbij bijslagen worden verleend aan sommige gerechtigden van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970.

Wanneer het gaat om een rust- of overlevingspensioen van een mijnwerker die gedurende zijn loopbaan omwille van een beroepsziekte elke verdere beroepsactiviteit heeft moeten stopzetten of de ondergrondse arbeid heeft moeten verlaten teneinde op de bovengrond tewerkgesteld te worden, wordt voor de toepassing van deze afdeling per percent blijvende ongeschiktheid het bedrag in aanmerking genomen dat van toepassing is voor de getroffenen van wie de blijvende ongeschiktheid meer dan 65 pct. bedraagt.

Art. 290.Indien de eerste dag van de maand, bedoeld in artikel 289 is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van deze afdeling worden de jaarlijkse vergoedingen niet verminderd, maar worden ze vanaf deze datum niet meer aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig artikel 45, § 2, van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten tot de in artikel 289 bedoelde bedragen bereikt zijn.

Indien de graad van arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit een herziening van de toestand van de getroffene wordt verminderd, wordt de jaarlijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid, proportioneel verminderd.

De verhoging van de graad van arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit een herziening wegens verergering van de toestand van de getroffene mag geen aanleiding geven tot het uitkeren van hogere sommen dan de in artikel 289 bedoelde bedragen.

Indien de aanvraag tot schadeloosstelling van de personen bedoeld in het eerste lid, ingediend wordt na de datum van het inwerkingtreden van deze afdeling, zijn de bepalingen van artikel 289 van toepassing.

Art. 291.De instellingen belast met de toekenning of de uitbetaling van de bij artikel 289 bedoelde rust- of overlevingspensioenen zijn verplicht alle gegevens en inlichtingen aan het Fonds voor beroepsziekten mede te delen om het Fonds toe te laten de verplichtingen voortvloeiend uit deze afdeling uit te voeren.

De betrokken instellingen bepalen in gemeen overleg de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel.

Art. 292.Deze afdeling heeft uitwerking van 1 januari 1983 tot 1 april 1984. Afdeling 2 - Bepalingen betreffende de samenloop van vergoedingen bij

beroepsziekten met een pensioen of een prestatie toegekend wegens een arbeidsongeval voor de jaren 1984 tot en met 1991

Art. 293.Met uitzondering van de in deze afdeling bepaalde regelen nopens de gedeeltelijke samenloop met pensioenen en met sommige prestaties toegekend aan de getroffene ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 worden de prestaties toegekend door de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, onbeperkt gecumuleerd met die verleend krachtens alle andere sociale zekerheids- en voorzorgsregelingen, onder voorbehoud nochtans van de in die regelingen voorziene beperkingen of uitsluitingen.

Art. 294.Vanaf de eerste dag van de maand vanaf dewelke een recht ontstaat op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische of buitenlandse regeling voor rust- en overlevingspensioen, worden de jaarlijkse vergoedingen van de getroffene of de rechthebbenden verminderd tot de bedragen vastgesteld overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 17 juli 1974, waarbij bijslagen worden verleend aan sommige gerechtigden van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970.

Wanneer het gaat om een rust- of overlevingspensioen van een mijnwerker die gedurende zijn loopbaan omwille van een beroepsziekte elke verdere beroepsactiviteit heeft moeten stopzetten of de ondergrondse arbeid heeft moeten verlaten teneinde op de bovengrond tewerkgesteld te worden, wordt voor de toepassing van deze afdeling per percent blijvende ongeschiktheid het bedrag in aanmerking genomen dat van toepassing is voor de getroffenen van wie de blijvende ongeschiktheid meer dan 65 pct. bedraagt.

Art. 295.Indien de eerste dag van de maand, bedoeld in artikel 294 is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van afdeling 1 worden de jaarlijkse vergoedingen niet verminderd maar worden vanaf deze datum niet meer aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig artikel 45, § 2, van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten tot de in artikel 294 bedoelde bedragen bereikt zijn.

Indien de graad van arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit een herziening van de toestand van de getroffene wordt verminderd, wordt de jaarlijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid, proportioneel verminderd.

De verhoging van de graad van arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit een herziening wegens verergering van de toestand van de getroffene mag geen aanleiding geven tot het uitkeren van hogere sommen dan de in artikel 294 bedoelde bedragen.

Indien de aanvraag tot schadeloosstelling van de personen bedoeld in het eerste lid, ingediend wordt na de datum van het inwerkingtreden van afdeling 1, zijn de bepalingen van artikel 294 van toepassing.

Art. 296.De instellingen belast met de toekenning of de uitbetaling van de bij artikel 294 bedoelde rust- of overlevingspensioenen zijn verplicht alle gegevens en inlichtingen aan het Fonds voor beroepsziekten mede te delen om het Fonds toe te laten de verplichtingen voortvloeiend uit deze afdeling uit te voeren.

De betrokken instellingen bepalen in gemeen overleg de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel.

Art. 297.In geval van samenloop van jaarlijkse vergoedingen, renten of bijslagen, toegekend aan de getroffene ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, met een jaarlijkse vergoeding toegekend aan de getroffene door de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, wordt deze laatste vergoeding verminderd in de mate dat de som van de voormelde gecumuleerde prestaties het maximumbedrag bepaald overeenkomstig artikel 39 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 overschrijdt.

Art. 298.Deze afdeling heeft uitwerking van 1 april 1984 tot 1 november 1991. Afdeling 3 - Bepalingen betreffende de samenloop van vergoedingen bij

beroepsziekten met een pensioen of een prestatie toegekend wegens een arbeidsongeval voor de jaren 1991 tot 2007

Art. 299.Met uitzondering van de in deze afdeling bepaalde regelen nopens de gedeeltelijke samenloop met pensioenen en met sommige prestaties toegekend aan de getroffene ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 worden de prestaties toegekend door de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, onbeperkt gecumuleerd met die verleend krachtens alle andere sociale zekerheids- en voorzorgsregelingen, onder voorbehoud nochtans van de in die regelingen voorziene beperkingen of uitsluitingen.

Art. 300.Vanaf de eerste dag van de maand vanaf dewelke een recht ontstaat op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische of buitenlandse regeling voor rust- en overlevingspensioen, worden de jaarlijkse vergoedingen van de getroffene of de rechthebbenden verminderd tot de bedragen vastgesteld overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 17 juli 1974, waarbij bijslagen worden verleend aan sommige gerechtigden van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970.

Wanneer het gaat om een rust- of overlevingspensioen van een mijnwerker die gedurende zijn loopbaan omwille van een beroepsziekte elke verdere beroepsactiviteit heeft moeten stopzetten of de ondergrondse arbeid heeft moeten verlaten teneinde op de bovengrond tewerkgesteld te worden, wordt voor de toepassing van deze afdeling per percent blijvende ongeschiktheid het bedrag in aanmerking genomen dat van toepassing is voor de getroffenen van wie de blijvende ongeschiktheid meer dan 65 pct. bedraagt.

Art. 301.Voor de toepassing van deze afdeling wordt het invaliditeitspensioen of een als zodanig geldende uitkering toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse regeling of een regeling van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling als een als rustpensioen geldende uitkering beschouwd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de gerechtigde 65 jaar wordt.

Art. 302.Indien de eerste dag van de maand, bedoeld in artikel 300 is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van afdeling 1 worden de jaarlijkse vergoedingen niet verminderd maar worden vanaf deze datum niet meer aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig artikel 45, § 2, van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten tot de in artikel 300 bedoelde bedragen bereikt zijn.

Indien de graad van arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit een herziening van de toestand van de getroffene wordt verminderd, wordt de jaarlijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid, proportioneel verminderd.

De verhoging van de graad van arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit een herziening wegens verergering van de toestand van de getroffene mag geen aanleiding geven tot het uitkeren van hogere sommen dan de in artikel 300 bedoelde bedragen.

Indien de aanvraag tot schadeloosstelling van de personen bedoeld in het eerste lid, ingediend wordt na de datum van het inwerkingtreden van afdeling 1, zijn de bepalingen van artikel 300 van toepassing.

Art. 303.De instellingen belast met de toekenning of de uitbetaling van de bij artikel 300 bedoelde rust- of overlevingspensioenen zijn verplicht alle gegevens en inlichtingen aan het Fonds voor beroepsziekten mede te delen om het Fonds toe te laten de verplichtingen voortvloeiend uit deze afdeling uit te voeren.

De betrokken instellingen bepalen in gemeen overleg de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel.

Art. 304.In geval van samenloop van jaarlijkse vergoedingen, renten of bijslagen, toegekend aan de getroffene ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, met een jaarlijkse vergoeding toegekend aan de getroffene door de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, wordt deze laatste vergoeding verminderd in de mate dat de som van de voormelde gecumuleerde prestaties het maximumbedrag bepaald overeenkomstig artikel 39 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 overschrijdt.

Art. 305.De getroffene of zijn rechthebbende die een rust- of overlevingspensioen bedoeld bij artikel 300, eerste lid, aanvraagt is ertoe gehouden het Fonds voor de beroepsziekten binnen de maand na het indienen van de aanvraag volgende inlichtingen mede te delen : 1° Naam, voornaam, geboortedatum, adres van de aanvrager;2° Datum van de pensioenaanvraag;3° Instelling waarbij de aanvraag werd ingediend;4° Vermoedelijke ingangsdatum van het pensioen.

Art. 306.Het Fonds voor de beroepsziekten is ertoe gemachtigd om ambtshalve de cumulatieregeling bepaald in artikel 300 toe te passen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de getroffene of de rechthebbende de voor een rust- of overlevingspensioen gerechtigde leeftijd heeft bereikt, zolang het niet beschikt over een verklaring van de belanghebbende die het Fonds in staat stelt na te gaan of de cumulregeling al dan niet van toepassing is.

Art. 307.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 november 1991, met uitzondering van artikel 301 dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 1991, en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2007. Afdeling 4 - Slotbepalingen

Art. 308.Worden ingetrokken : 1° artikel 66 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970;2° het koninklijk besluit van 13 januari 1983 tot uitvoering van artikel 66 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd bij de koninklijken besluiten van 8 juli 1983, 12 april 1984 en 2 september 1991.

Art. 309.Artikel 66 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, ingetrokken bij artikel 308 van deze wet, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 66.- De Koning kan bepalen in welke mate en onder welke voorwaarden de cumulatie van de ter uitvoering van deze wetten toegekende vergoedingen en die welke krachtens andere sociale zekerheids- of voorzorgsregelingen toegekend worden, toegestaan is. ».

Art. 310.1° Artikel 308 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1983; 2° Artikel 309 treedt in werking op 1 januari 2007. HOOFDSTUK XII - Bepalingen betreffende de samenloop van vergoedingen bij arbeidsongevallen met een pensioen Afdeling 1 - Bepalingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 31

januari 1983 tot uitvoering van artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 311.Met uitzondering van de hierna bepaalde regelen nopens de gedeeltelijke samenloop met pensioenen, worden de prestaties toegekend ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 onbeperkt gecumuleerd met die verleend krachtens alle andere sociale zekerheids- en voorzorgsregelen onder voorbehoud nochtans van de in die regelingen voorziene beperkingen of uitsluitingen.

Art. 312.Vanaf de eerste dag van de maand vanaf dewelke een recht ontstaat op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische of buitenlandse regeling voor rust- of overlevingspensioenen, worden de jaarlijkse vergoedingen, de renten of de bijslagen van de getroffene of de rechthebbenden verminderd tot de bedragen vastgesteld overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 december 1971 betreffende de bijslagen en de sociale bijstand verleend door het Fonds voor arbeidsongevallen.

Wanneer het gaat om een rust- en overlevingspensioen van een mijnwerker, die gedurende zijn loopbaan omwille van een arbeidsongeval elke verdere beroepsactiviteit heeft moeten stopzetten of de ondergrondse arbeid heeft moeten verlaten teneinde op de bovengrond tewerkgesteld te worden, wordt voor de toepassing van deze afdeling per percent blijvende ongeschiktheid het bedrag in aanmerking genomen dat van toepassing is voor de getroffenen van wie de blijvende ongeschiktheid meer dan 65 pct. bedraagt.

Art. 313.Indien de eerste dag van de maand, bedoeld in artikel 312, is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van deze afdeling, worden de jaarlijkse vergoedingen of de renten niet verminderd, maar worden vanaf deze datum geen verhogingen meer toegekend overeenkomstig artikel 6 van het voormeld besluit van 21 december 1971, tot de in artikel 312 bedoelde bedragen bereikt zijn.

De verhoging van de graad van arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit een herziening wegens verergering van de toestand van de getroffene mag geen aanleiding geven tot het uitkeren van hogere sommen dan de in artikel 312 bedoelde bedragen.

Art. 314.De instellingen en personen bedoeld bij artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 maken het bedrag van de jaarlijkse vergoedingen of de renten, bedoeld bij artikel 312, over aan het Fonds voor arbeidsongevallen.

Het Fonds deelt aan bedoelde instellingen en personen mede op welke gerechtigden artikel 312 van toepassing is, en vanaf welke datum het bedrag van de jaarlijkse vergoedingen of renten moet worden overgemaakt.

De jaarlijkse vergoedingen of renten die na deze datum verschuldigd zijn, moeten uiterlijk één maand na de datum waarop ze verschuldigd zijn, overgemaakt worden aan het Fonds voor Arbeidsongevallen.

Wanneer het bedrag niet binnen de vastgestelde termijn is gestort, zijn de bijdrageopslagen en de verwijlinteresten overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 9 en 10 van het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van sommige bepalingen van artikel 59ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 verschuldigd.

Art. 315.De instellingen belast met de toekenning of de uitbetaling van de bij artikel 312 bedoelde rust- of overlevingspensioenen zijn verplicht alle gegevens en inlichtingen aan het Fonds voor arbeidsongevallen mee te delen om het Fonds toe te laten de verplichtingen voortvloeiend uit deze afdeling uit te voeren.

De betrokken instellingen bepalen in gemeen overleg de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel.

Art. 316.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1983 en treedt buiten werking op 1 januari 2007. Afdeling 2 - Bepalingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 10

december 1987 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 tot wijziging van de arbeidsongevallenwetgeving

Art. 317.Artikel 312 van deze wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 312.- § 1. Vanaf de eerste dag van de maand vanaf dewelke een recht ontstaat op een rust- of overlevingspensioen krachtens een Belgische of buitenlandse regeling voor rust- of overlevingspensioenen, worden de eventueel overeenkomstig artikel 27bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 geïndexeerde jaarlijkse vergoedingen of renten of de bijslagen verminderd tot de bedragen vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit 10 december 1987 betreffende de bijslagen. § 2. Het bedrag waarop de getroffene of de rechthebbende overeenkomstig § 1 nog aanspraak kan maken, wordt verminderd met het gedeelte van de waarde van de rente dat in kapitaal werd uitgekeerd of met het in een hypothetische rente omgezette bedrag in gemeen recht toegekend als vergoeding van de lichamelijke schade, zoals zij gedekt is door de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. § 3. Wanneer het gaat om een rust- of overlevingspensioen van een mijnwerker, die gedurende zijn loopbaan omwille van een arbeidsongeval alle verdere beroepsactiviteit heeft moeten stopzetten of de ondergrondse arbeid heeft moeten verlaten teneinde op de bovengrond tewerkgesteld te worden, wordt voor de toepassing van deze afdeling per percent blijvende arbeidsongeschiktheid het bedrag in aanmerking genomen dat van toepassing is voor de getroffene van wie de blijvende arbeidsongeschiktheid meer dan 65 % bedraagt. ».

Art. 318.In artikel 313, eerste lid, van deze wet, worden de woorden « artikel 6 van het voormeld koninklijk besluit van 21 december 1971 » vervangen door de woorden « artikel 27ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 ».

Art. 319.Artikel 314 van deze wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 314.- Voor de ongevallen overkomen vóór 1 januari 1988 maken de instellingen en personen bedoeld in artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 het bedrag van de jaarlijkse vergoedingen of de renten bedoeld in artikel 312 van deze wet over aan het Fonds voor arbeidsongevallen, vanaf de datum van de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

Voor de ongevallen overkomen vanaf 1 januari 1988 maken de instellingen bedoeld in artikel 42bis van dezelfde wet, het bedrag van de eventueel overeenkomstig artikel 27bis van dezelfde wet geïndexeerde jaarlijkse vergoedingen of renten, bedoeld in de artikelen 312 en 313 van deze wet over aan het Fonds voor arbeidsongevallen vanaf de datum bedoeld in het eerste lid.

De jaarlijkse vergoedingen of renten die verschuldigd zijn na de eerste dag van de maand, bedoeld in artikel 312 van deze wet, worden aan het Fonds voor arbeidsongevallen overgemaakt uiterlijk twee weken vóór de datum waarop zij verschuldigd zijn.

Wanneer de eerste dag van de maand bedoeld in artikel 312 van deze wet gelegen is vóór de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, stort de instelling bedoeld in artikel 42bis van dezelfde wet het gedeelte van de prestaties dat mag worden samengevoegd met een pensioen aan de getroffene of de rechthebbende. Het gedeelte van de prestaties dat niet mag worden samengevoegd, wordt gestort bij het Fonds binnen de maand na de datum van de bekrachtiging of de beslissing.

Wanneer de eerste dag van de maand bedoeld in artikel 312 van deze wet gelegen is na de datum van de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet van 10 april 1971, deelt het Fonds aan de bedoelde instellingen en personen mede op welke gerechtigde artikel 312 van deze wet van toepassing is en vanaf welke datum het bedrag van de jaarlijkse vergoedingen of renten moet worden overgemaakt. ».

Art. 320.De bepalingen van artikel 312, § 2, van deze wet, zoals gewijzigd door artikel 317 van deze wet, zijn voor de ongevallen, waarvoor de datum van de homologatie van de overeenkomst of de in artikel 24, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bedoelde beslissing gelegen is vóór 1 januari 1983, van toepassing vanaf 1 januari 1989.

Art. 321.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1988. Afdeling 3 - Bepalingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 5

augustus 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 januari 1983 tot uitvoering van artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 322.Artikel 312, § 1, van deze wet, gewijzigd bij artikel 317 van deze wet, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van deze afdeling wordt het invaliditeitspensioen of een als zodanig geldende uitkering toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse regeling of een regeling van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling als een als rustpensioen geldende uitkering beschouwd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de gerechtigde 65 jaar wordt. ».

Art. 323.In deze wet, wordt, in afdeling 1 van dit hoofdstuk, een artikel 314bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 314bis.- De getroffene of zijn rechthebbende die een rust- of overlevingspensioen bedoeld bij artikel 312, § 1, van deze wet aanvraagt is ertoe gehouden het Fonds voor arbeidsongevallen binnen de maand na het indienen van de aanvraag volgende inlichtingen mede te delen : 1° Naam, voornaam, geboortedatum en hoofdverblijfplaats van de aanvrager.2° Datum van de pensioenaanvraag.3° Instelling waarbij de aanvraag werd ingediend.4° Vermoedelijke ingangsdatum van het pensioen.».

Art. 324.In afdeling 1 van dit hoofdstuk, wordt een artikel 314ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 314ter.- Het Fonds voor arbeidsongevallen is ertoe gemachtigd om ambtshalve de cumulatieregeling bepaald in artikel 312 toe te passen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de getroffene of rechthebbende de voor een rust- of overlevingspensioen gerechtigde leeftijd bereikt, zolang het niet beschikt over een verklaring van de belanghebbende die het Fonds in staat stelt na te gaan of de cumulatieregeling al dan niet van toepassing is. ».

Art. 325.In afdeling 1 van dit hoofdstuk, wordt een artikel 315bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 315bis.- Onverminderd het bepaalde in het koninklijk besluit van 30 december 1976 tot uitvoering van de artikelen 60 en 60bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ziet het Fonds af van de terugvordering ten laste van de getroffene of de rechthebbende van de helft van de op grond van deze afdeling ten onrechte ontvangen jaarlijkse vergoedingen, renten of bijslagen die op 1 januari 1991 nog niet waren terugbetaald aan het Fonds, voor zover zij niet werden verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen.

De bepalingen van het eerste lid zijn eveneens van toepassing op de erin bedoelde onverschuldigde betalingen die vastgesteld zijn na 31 december 1990 voor zover zij betrekking hebben op een periode vóór 1 januari 1991. ».

Art. 326.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 24 september 1991. Afdeling 4 - Bepalingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 29

augustus 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 januari 1983 tot uitvoering van artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 327.In artikel 313, eerste lid, van deze wet, gewijzigd bij artikel 318 van deze wet, worden tussen de woorden « overeenkomstig » en « artikel 27ter » de woorden « artikel 27bis of » ingevoegd.

Art. 328.In afdeling 1 van dit hoofdstuk, wordt een artikel 313bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 313bis.- Het kapitaal bedoeld in artikel 42bis, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, is verschuldigd hetzij vanaf de datum van de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de voormelde wet indien deze gelegen is na de eerste dag van de maand bedoeld in artikel 312 van deze wet, hetzij vanaf de eerste dag van de maand bedoeld in artikel 312 van deze wet, indien deze eerste dag gelegen is na de datum van de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet van 10 april 1971. ».

Art. 329.In artikel 314, eerste lid, van deze wet, vervangen bij artikel 319 van deze wet, worden tussen de woorden « artikel 312 van deze wet » en « over » de woorden « , verminderd met het gedeelte dat in kapitaal wordt gestort overeenkomstig artikel 42bis, eerste lid, van de wet van 10 april 1971 » ingevoegd.

Art. 330.In artikel 314, tweede lid, van deze wet, vervangen bij artikel 319 van deze wet, worden tussen de woorden « artikelen 312 en 313 van deze wet » en « over » de woorden « , verminderd met het gedeelte dat in kapitaal wordt gestort overeenkomstig artikel 42bis, eerste lid, van de wet van 10 april 1971 » ingevoegd.

Art. 331.In artikel 314, derde lid, van deze wet, vervangen bij artikel 319 van deze wet, worden tussen de woorden « renten » en « die » de woorden « , verminderd met het gedeelte dat in kapitaal wordt gestort overeenkomstig artikel 42bis, eerste lid, van de wet van 10 april 1971 » ingevoegd.

Art. 332.In artikel 314, vierde lid, van deze wet, vervangen bij artikel 319 van deze wet, wordt de tweede zin vervangen door de navolgende bepaling : « Het gedeelte van de prestaties dat niet mag worden samengevoegd en het kapitaal bedoeld in artikel 42bis, eerste lid, van voormelde wet worden gestort bij het Fonds voor Arbeidsongevallen binnen de maand na de bekrachtiging of de beslissing. Het Beheerscomité van het Fonds stelt de regels vast voor het bepalen van de datum waarop de leeftijd van de gerechtigde wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het kapitaal. ».

Art. 333.In artikel 314, vijfde lid, van deze wet, vervangen bij artikel 319 van deze wet, worden tussen de woorden « renten » en « moet » de woorden « en van bij artikel 42bis, eerste lid, van de wet van 10 april 1971 bedoelde kapitaal » ingevoegd.

Art. 334.Artikel 314, vijfde lid, van deze wet, vervangen bij artikel 319 van deze wet, wordt aangevuld met een zin, luidend als volgt : « Het Beheerscomité van het Fonds stelt de regels vast voor het bepalen van de datum waarop de leeftijd van de gerechtigde wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het kapitaal. ».

Art. 335.Artikel 314 van deze wet, vervangen bij artikel 319 van deze wet, wordt aangevuld met de volgende leden : « Het kapitaal wordt berekend hetzij overeenkomstig het barema bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 24 december 1987 tot uitvoering van artikel 42, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 betreffende de uitbetaling van de jaarlijkse vergoedingen, van de renten en van de bijslagen voor de ongevallen overkomen vóór 1 januari 1988, hetzij overeenkomstig het barema bedoeld in artikel 20bis, 3°, van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, verminderd met 3,5 %, voor de ongevallen overkomen na 31 december 1987.

In geval van aanvraag of voorstel tot herziening van de ongeschiktheidsgraad in de loop van de bij artikel 72 van de voornoemde wet bedoelde termijn of van verergering na deze termijn, verwittigt de verzekeraar onmiddellijk het Fonds dat de jaarlijkse vergoeding of de rente blijft uitbetalen. In dit geval geschiedt de afrekening tussen de verzekeraar en het Fonds binnen de twee maanden na de vaststelling van de nieuwe ongeschiktheidsgraad hetzij door de bekrachtiging van de overeenkomst door het Fonds, hetzij door een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing. Het Beheerscomité van het Fonds bepaalt de modaliteiten van afrekening tussen het Fonds en de verzekeraar.

Ingeval na de datum bedoeld in artikel 312 van deze wet de getroffene of rechthebbende niet langer gerechtigd is op een rust- of overlevingspensioen om een andere reden dan diens overlijden, verwittigt het Fonds onmiddellijk de verzekeraar. In dit geval geschiedt de afrekening tussen het Fonds en de verzekeraar binnen de twee maanden na de datum waarop het Fonds van dit feit in kennis werd gesteld. ».

Art. 336.§ 1. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997 voor de ongevallen waarvoor de datum bedoeld in artikel 312 van deze wet, gewijzigd bij de artikelen 317 en 322 van deze wet, gelegen is vóór 1 januari 1997.

Voor de ongevallen waarvoor de datum van de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 gelegen is na 31 december 1996 en voor 30 september 1997, is het kapitaal bedoeld in artikel 42bis, eerste lid, van dezelfde wet verschuldigd op 1 oktober 1997 en wordt het berekend in functie van de leeftijd van de gerechtigde op die datum. Het wordt overgemaakt aan het Fonds voor Arbeidsongevallen vóór 1 november 1997.

Voor de ongevallen waarvoor de datum van de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 gelegen is vóór 1 januari 1997, is het kapitaal verschuldigd en wordt het berekend in functie van de leeftijd van de gerechtigden op de volgende data : - op 1 oktober 1997 voor de ongevallen overkomen vóór 1 januari 1988 : het kapitaal wordt overgemaakt aan het Fonds voor Arbeidsongevallen vóór 1 november 1997; - op 1 oktober 1997 voor de ongevallen overkomen na 31 december 1979 en vóór 1 januari 1988; het kapitaal wordt overgemaakt aan het Fonds voor Arbeidsongevallen vóór 1 december 1997; - op 1 oktober 1998 voor de ongevallen overkomen na 31 december 1987; het kapitaal wordt overgemaakt aan het Fonds voor Arbeidsongevallen vóór 1 november 1998. § 2. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 1999 voor de ongevallen waarvoor de datum bedoeld in artikel 312 van deze wet, gewijzigd bij de artikelen 317 en 322 van deze wet, gelegen is na 31 december 1996.

Voor de ongevallen waarvoor de datum van de bekrachtiging of de beslissing bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 gelegen is vóór 1 januari 1999, is het kapitaal bedoeld in artikel 42bis, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 verschuldigd op 1 oktober 1999 en wordt het berekend in functie van de leeftijd van de gerechtigden op die datum. Het kapitaal wordt overgemaakt aan het Fonds voor Arbeidsongevallen vóór 1 november 1999. § 3. In afwachting van de overdracht van de kapitalen storten de instellingen bedoeld in artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 verder de integrale vergoeding of rente aan het Fonds voor Arbeidsongevallen. Afdeling 5 - Bepalingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 10

november 2001 tot uitvoering van de wet van 10 augustus 2001 houdende aanpassing van de arbeidsongevallenverzekering aan de Europese richtlijnen betreffende de directe verzekering met uitzondering van de levensverzekering

Art. 337.In artikel 314 van deze wet, gewijzigd bij de artikelen 319 en 335 van deze wet, wordt het zesde lid vervangen als volgt : « Het kapitaal wordt berekend overeenkomstig het volgend barema : 1° voor de ongevallen overkomen vóór 1 januari 1988 overeenkomstig het barema bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 24 december 1987 tot uitvoering van artikel 42, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 betreffende de uitbetaling van de jaarlijkse vergoedingen, van de renten en van de bijslagen;2° voor de ongevallen overkomen na 31 december 1987 en vóór 1 januari 1995 overeenkomstig het barema E, II met de volgende karakteristieken : 1) sterftetafel : HFR (1968-1972);2) interestvoet : 4,75 % ;3) herwaarderingsvoet : 4 % ;4) maandelijkse betaling na vervallen termijn en met achterstal bij overlijden;3° voor de ongevallen overkomen vanaf 1 januari 1995, overeenkomstig het barema E, II- 95 met de volgende karakteristieken : 1) sterftetafel : ED1(M) en ED1(F), zoals gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;2) interestvoet : 4,75 % ;3) herwaarderingsvoet : 4 % ;4) maandelijkse betaling na vervallen termijn en met achterstal bij overlijden.».

Art. 338.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 11 december 2001. Afdeling 6 - Bepalingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 23

september 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 januari 1983 tot uitvoering van artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 339.In artikel 314, tweede lid, van deze wet, gewijzigd bij de artikelen 319 en 330 van deze wet, worden tussen de woorden « geïndexeerde » en « jaarlijkse vergoedingen of renten » de woorden « en geherwaardeerde » ingevoegd.

Art. 340.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005. Afdeling 7 - Bepalingen overeenkomstig het koninklijk besluit van 6

december 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 januari 1983 tot uitvoering van artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971

Art. 341.In artikel 314, zesde lid, van deze wet, vervangen bij artikel 337 van deze wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 3° worden tussen de woorden « 1995 » en « overeenkomstig » de woorden « en voor 1 januari 2003 » ingevoegd en wordt het woord « ED2 (F) » vervangen door het woord « ED1 (F) »;2° het lid wordt aangevuld met een 4° luidend als volgt : « 4° voor de ongevallen overkomen vanaf 1 januari 2003 overeenkomstig barema E, II B-03 met de volgende karakteristieken : 1) sterftetafel : ED1 (M) en ED1 (F) zoals gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;2) interestvoet : 3,75 % ;3) herwaarderingsvoet : 3 % ;4) maandelijkse betaling na vervallen termijn en met achterstal bij overlijden.».

Art. 342.Deze afdeling is van toepassing op de kapitalen die vanaf 25 december 2005 aan het Fonds voor Arbeidsongevallen verschuldigd zijn. Afdeling 8 - Slotbepalingen

Art. 343.Worden ingetrokken : 1° artikel 42bis, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 2 juli 1981;2° het koninklijk besluit van 13 januari 1983 tot uitvoering van artikel 42bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

Art. 344.In artikel 42bis, tweede lid, dat het eerste lid is geworden, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 2 juli 1981 en gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 128 van 30 december 1982 en bij het koninklijk besluit van 16 december 1996, worden de woorden « bij toepassing van het eerste lid » vervangen door de woorden « bij toepassing van de afdeling 1 van hoofdstuk XII van de titel XIII van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen ».

Art. 345.In artikel 42bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 juli 1981 en gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 128 van 30 december 1982, bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en bij artikel 343 van deze wet, wordt vóór het eerste lid het volgende lid toegevoegd : « De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepalen in welke mate en onder welke voorwaarden de cumulatie toegestaan is van de ter uitvoering van deze wet toegekende prestaties en die welke krachtens andere sociale zekerheids- of voorzorgsregelingen toegekend worden. ».

Art. 346.In artikel 58, 10°, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987, vervalt het zinsdeel « , onder de voorwaarden bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, ».

Art. 347.In artikel 59, 9°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 december 1996 en 8 augustus 1997, vervallen telkens de woorden « tweede lid, ».

Art. 348.In artikel 60, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 1 augustus 1985 en gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 10 augustus 2001 en 22 december 2003, vervallen de woorden « tweede lid ».

Art. 349.1° Artikel 343 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1983; 2° artikel 345 treedt in werking op 1 januari 2007;3° de artikelen 344, 346, 347 en 348 hebben respectievelijk uitwerking met ingang van 1 januari 1983, 1 januari 1988, 1 januari 1997 en 1 april 1998 en treden buiten werking op 1 januari 2007. HOOFDSTUK XIII - Leeftijdsdiscriminatie

Art. 350.In de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : «

Art. 2bis.- Onverminderd artikel 2, §§ 1, 2 en 5, vormen verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie indien zij objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of alle overige vergelijkbare legitieme doelstellingen, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Onverminderd artikel 2, §§ 1, 2 en 5, vormt de vaststelling, in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, van een toetredingsleeftijd of van een leeftijd voor het verkrijgen van het recht op pensioen- of invaliditeitsuitkeringen, inclusief de vaststelling van verschillende leeftijden voor werknemers of voor groepen of categorieën werknemers, in de ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, en het gebruik, in het kader van die regelingen, van leeftijdscriteria in de actuariële berekeningen, geen discriminatie op grond van leeftijd, tenzij de wet anders bepaalt en mits dat niet leidt tot discriminatie op grond van geslacht. ».

Art. 351.In de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende : «

Art. 2ter.- Om het operationele karakter van de strijdkrachten te behouden, kan de wetgever het geheel of een deel van de personeelsleden van de Krijgsmacht van het toepassingsgebied van artikel 2, §§ 1 en 2, uitsluiten wat betreft de verschillen in behandeling op grond van leeftijd in verband met de aanstelling en het behoud van hun betrekking.

De wetgever bepaalt de leeftijdsvoorwaarden, de betrekkingen en de gevallen waarin melding van de leeftijd zal kunnen worden gemaakt als voorwaarde voor de aanstelling of het behoud van de betrekking op grond van de aard van deze betrekking of de context waarin ze wordt uitgevoerd. ».

TITEL XIV - Duurzame ontwikkeling HOOFDSTUK I - Taakverdeling tussen de federale actoren op het vlak van duurzame ontwikkeling

Art. 352.§ 1. De vertegenwoordiger van het Federaal Planbureau die belast is met het waarnemen van het secretariaat van de Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, wordt bij het uitoefenen van zijn taken bijgestaan door personeelsleden van de Programmatorische federale overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling. § 2. De personeelsleden van het Federaal Planbureau die met arbeidsovereenkomst in dienst werden genomen om de in § 1 bedoelde vertegenwoordiger bij te staan om het secretariaat van de Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling waar te nemen, worden met ingang van 1 september 2006 overgedragen naar de Programmatorische federale overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling.

De Koning bepaalt de regels van deze overdracht bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Het overgedragen personeel behoudt minstens zijn loon, met inbegrip van alle uitkeringen, vergoedingen, premies of andere voordelen die het genoot bij het Federaal Planbureau, overeenkomstig de reglementering op grond waarvan deze werden toegekend. HOOFDSTUK II - Wijziging van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling

Art. 353.Artikel 4, § 1, van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, wordt vervangen als volgt : « § 1. Het voorontwerpplan wordt voorbereid door de commissie.

De commissie legt gelijktijdig het voorontwerpplan voor aan de Wetgevende Kamers, aan de Raad, aan de regeringen van de gewesten en de gemeenschappen. ».

TITEL XV - Overheidsbedrijven HOOFDSTUK I - Externe Mobiliteit

Art. 354.In artikel 475, vijfde lid, van de programmawet van 22 december 2003 worden tussen de woorden « in een niveau » en « door de Koning erkend » de woorden « en een weddenschaal » ingevoegd. HOOFDSTUK II - NMBS Afdeling 1 - Boekhoudkundige behandeling van kapitaalinbreng bij de

financiering van investeringsprojecten

Art. 355.Bij elke kapitaalsverhoging, bij wijze van inbreng in geld of bij wijze van inbreng in natura, in een naamloze vennootschap van publiek recht van de NMBS-groep, die de verwezenlijking beoogt van investeringen voor opdrachten van openbare dienst, wordt er tegelijk met deze storting via de balans een overdracht verricht naar de rubriek « Kapitaalsubsidies » voor een bedrag gelijk aan de identificeerbare onlichamelijke en lichamelijke activa die door deze kapitaalstorting worden gefinancierd. Afdeling 2 - Rechtzettingen in verband met de verdeling van de

goederen bij de splitsing van NMBS

Art. 356.Artikel 3, § 4, derde lid, van het koninklijk besluit van 14 juni 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van spoorweginfrastructuur, bevestigd door artikel 312 van de programmawet van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : « Indien de activa bedoeld in § 1, 2°, zakelijke rechten op onroerende goederen omvatten, worden deze beschreven in een bijzondere afdeling van de lijst van activa. Deze lijst geldt als akte tot overdracht of vestiging van die rechten.

Met uitzondering van de goederen behorend tot het openbaar spoorwegdomein wordt de bijzondere afdeling van de lijst overgeschreven in het daartoe bestemd register op elk kantoor van bewaring der hypotheken in wiens ambtsgebied de betrokken onroerende goederen zijn gelegen. De termijn voor de overschrijving loopt vanaf 1 januari 2005. ».

Art. 357.Het wordt de NMBS-Holding toegelaten de activa en de passiva noodzakelijk of nuttig voor de uitbating van het Belgisch spoorwegnet en die niet werden ingebracht door het koninklijk besluit van 30 december 2004 tot vaststelling van de lijsten van de activa en de passiva die door de NMBS in de NV van publiek recht Infrabel ingebracht worden, over te dragen aan de NV van publiek recht Infrabel.

Art. 358.Het wordt de NV van publiek recht Infrabel toegelaten de activa en passiva waarvan ze eigenaar is en die betrekking hebben op het maatschappelijk doel van de NMBS-Holding, aan de NMBS-Holding over te dragen.

Art. 359.De Koning stelt, na overleg met de raad van bestuur van de overdragende vennootschap, de lijsten op van de goederen die overgedragen worden krachtens de artikelen 357 en 358. Deze lijsten worden neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel te Brussel, waar eenieder er kosteloos kennis van kan nemen en er een volledig of gedeeltelijke kopie van kan bekomen mits betaling van de griffierechten. De bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bericht tot bevestiging van de neerlegging van de lijsten ter griffie brengt van rechtswege de overdracht aan Infrabel of aan de NMBS-Holding mee van de goederen die er deel van uitmaken. Deze overdracht is tegenstelbaar aan derden vanaf de bekendmaking van dit bericht in het Belgisch Staatsblad . Met uitzondering van de goederen behorend tot het openbaar spoorwegdomein worden de lijsten overgeschreven in het daartoe bestemd register op elk kantoor van bewaring der hypotheken in wiens ambtsgebied die betrokken onroerende goederen zijn gelegen. Afdeling 3 - Diabolo

Art. 360.Om de verwezenlijking te bevorderen van een publiek-privaat samenwerkingsproject (het « Project ») voor de aanleg, de financiering en de exploitatie van de uitbreiding van het spoorwegnet dat de luchthaven Brussel-Nationaal met de middenberm van de autosnelweg E19 (inclusief de verbinding van deze infrastructuur met het ondergrondse spoorwegstation van de luchthaven Brussel-Nationaal) verbindt, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, alle nodige maatregelen nemen teneinde : 1° Infrabel te machtigen om een exploitatievennootschap op te richten voor het Project en om haar deelneming in deze vennootschap over te dragen in afwijking van artikel 13, §§ 2 en 3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;2° de vestiging ten behoeve van de exploitatievennootschap te regelen van zakelijke rechten op onroerende goederen die toebehoren aan de Staat, NMBS-Holding of Infrabel, de voorafgaande desaffectatie van deze onroerende goederen, alsmede de overdracht van de betrokken spoorweginfrastructuur aan Infrabel na afloop van de exploitatierechten van de exploitatievennootschap;3° tijdens de duur van het Project de betaling van een jaarlijkse bijdrage ten laste van Infrabel aan de exploitatievennootschap te regelen;4° de inning te regelen van een vergoeding door de spoorwegondernemingen op tickets uitgegeven voor vervoer van reizigers vanuit of met als bestemming de luchthaven Brussel-Nationaal en de terugstorting van deze vergoeding aan de exploitatievennootschap;5° de betaling te regelen aan de exploitatievennootschap van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de spoorwegondernemingen die gebruik maken van het spoorwegnet voor het binnenlands vervoer van reizigers, gelijk aan het hoogste van de twee volgende bedragen : - 0,5 % van de omzet (exclusief BTW) die door de betrokken spoorwegonderneming werd gerealiseerd op de verkoop van tickets uitgegeven voor het binnenlands vervoer van reizigers tijdens het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bijdrage is verschuldigd;en - 0,5 % van de omzet (exclusief BTW) die door de betrokken spoorwegonderneming werd gerealiseerd op de verkoop van tickets uitgegeven voor het binnenlands vervoer van reizigers tijdens het kalenderjaar 2004, geïndexeerd op basis van het gezondheidsindexcijfer. 6° waarborgen te verlenen aan de exploitatievennootschap met betrekking tot de verwezenlijking, door Infrabel, van complementaire werken aan het spoorwegnet, inzonderheid de verbinding naar Mechelen en de terugweg naar Brussel via de middenberm van de autosnelweg E19, inzake de stabiliteit van exploitatievoorwaarden alsmede in geval van het zich voordoen van gevallen van overmacht;7° bepaalde financieringsmethoden mogelijk te maken die zouden toelaten de bepalingen en voorwaarden van de financiering van het Project te verbeteren;8° een gepaste administratieve controle te organiseren op het beheer, de financiering en de uitvoering van het Project.

Art. 361.§ 1. De besluiten genomen krachtens artikel 360 kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. § 2. De besluiten bedoeld in § 1 worden opgeheven wanneer zij niet bij wet worden bekrachtigd binnen twaalf maanden vanaf hun datum van inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht op deze laatste datum. § 3. De bevoegdheden aan de Koning toegekend door dit artikel verstrijken op 31 december 2007. HOOFDSTUK III - Mobiliteit

Art. 362.Maatregelen genomen door de luchthavenuitbater van Brussel-Nationaal in uitvoering van verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en goedgekeurd door de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer, worden met terugwerkende kracht geacht eenzijdig opgelegd te zijn door de overheid vanaf het ogenblik dat de maatregelen genomen werden door de luchthavenuitbater van Brussel-Nationaal. HOOFDSTUK IV - Fonds voor spoorweginfrastructuur

Art. 363.Om de verwezenlijking te bevorderen van de hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle nodige maatregelen nemen, in voorkomend geval met uitwerking vanaf 1 januari 2005, teneinde : 1° het juridisch statuut, de werkingsregels, de financiering en het boekhoudkundig stelsel van het Fonds voor spoorweginfrastructuur bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 14 juni 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur (hierna het « Fonds » genoemd) aan te passen;2° het Fonds toe te laten swaps of gelijkaardige overeenkomsten aan te gaan met financiële instellingen die erop gericht zijn om de geldstromen betreffende de leningen en andere schulden van het Fonds af te stemmen op het ritme van de afschrijvingen van de spoorweginfrastructuur die dat Fonds bezit;3° de activa bedoeld in artikel 14, § 1, 1°, van voornoemd koninklijk besluit van 14 juni 2004, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004, en de voorwaarden voor de overdracht van deze activa aan het Fonds te preciseren;4° de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van de spoorweginfrastructuur door het Fonds aan Infrabel aan te passen en de respectieve verantwoordelijkheden van de partijen nader te bepalen.

Art. 364.De besluiten die krachtens artikel 363 worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.

De besluiten bedoeld in het eerste lid houden op uitwerking te hebben indien zijn niet bij wet zijn bekrachtigd binnen vijftien maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot op deze datum.

De bevoegdheden die door dit artikel aan de Koning worden opgedragen, vervallen op 31 december 2007.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 20 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. Verhofstadt De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Economie, Energie en Buitenlandse Handel, M. VERWILGHEN De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE DECKER De Minister van Ambtenarenzaken en Maatschappelijke Integratie, Ch. DUPONT De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, E. VAN WEERT De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers. Stukken : Doc 51 2518/ (2005/2006) : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 016 : Amendementen. 0017 en 018 : Verslagen. 019 en 020 : Amendementen. 021 en 022 : Verslagen. 023 : Amendementen. 024 tot 029 : Verslagen. 030 : Tekst aangenomen door de commissies. 031 : Amendementen. 032 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Zie ook : Integraal verslag : 28 en 29 juni 2006.

Senaat. 3-1775 - 2005/2006 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nr. 2 : Amendementen.

Nrs. 3 tot 7 : Verslagen.

Nr. 8 : Tekst verbeterd door de commissies.

Nr. 9 : Amendementen.

Nr. 10 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 13 juli 2006.

^