gepubliceerd op 07 december 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur
10 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, vindt zijn rechtsgrond in de artikelen 363 en 364 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen.
Deze bepalingen machtigen de Koning om maatregelen te treffen die nodig zijn om het juridisch statuut van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur te wijzigen alsook de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van de spoorweginfrastructuur door dat Fonds, teneinde de verwezenlijking te bevorderen van de hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur. Deze hervorming volgt uit de ex ante procedure die is opgestart met Eurostat nadat deze instantie om een verdere verduidelijking van deze hervorming had verzocht.
Met voorliggend besluit wordt het Fonds voor spoorweginfrastructuur omgevormd tot een autonoom overheidsbedrijf dat onder de toepassing valt van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Met deze hervorming wordt aan dit Fonds, waaraan de voornaamste spoorweginfrastructuur is getransfereerd bij de opsplitsing van de vroegere NMBS op 1 januari 2005, een grotere autonomie en in het verlengde een grotere verantwoordelijkheid toegekend bij het beheer van deze spoorweginfrastructuur en de onderliggende financiering.
Zo zal het Fonds als gevolg van deze omvorming in plaats van een kasboekhouding een volledige commerciële boekhouding voeren. Aangezien deze hervorming terugwerkt tot 1 januari 2005, brengt dit mee dat het Fonds voor het boekjaar 2005 een volledige jaarrekening op deze basis zal moeten vaststellen. Een andere implicatie is dat het Fonds ervoor zal moeten zorgen om de afbouw van zijn financiële schuld en het afschrijvingsritme van zijn activa beter op elkaar af te stemmen.
Uiteraard wordt deze evolutie van de afschrijvingen beïnvloed door het meerjarig investeringsplan voor de spoorweginfrastructuur, zoals bedoeld in artikel 200 van vermelde wet van 21 maart 1991. Om die reden zal het Fonds geraadpleegd worden aangaande dit plan. Indien evenwel alsnog door de Staat wordt beslist tot vervangingsinvesteringen die tot uitzonderlijke afschrijvingen van bestaande spoorweginfrastructuur van het Fonds leiden, dan krijgt het Fonds de mogelijkheid om het balansimpact van die uitzonderlijke afschrijvingen te neutraliseren door een corresponderende schuldvordering te boeken op de Staat. Deze schuldvordering betreft het deel van de toekomstige begrotingsdotaties dat overeenstemt met de delging van het betreffend gedeelte van de financiële schulden van het Fonds (zie hierna de toelichting bij het voorgestelde artikel 237 van de wet van 21 maart 1991), en vormt derhalve geen bron van bijkomende uitgaven voor de Staat. Een en ander zal nader worden geregeld in het beheerscontract tussen de Staat en het Fonds.
In opvolging van de wetgevingstechnische opmerkingen van de Raad van State is de wijziging van het Wetboek van inkomstenbelastingen (artikel 5) uit de wet van 21 maart 1991 gelicht en de bepaling inzake eventuele omvorming in naamloze vennootschap van publiek recht (artikel 245 ingevoegd door artikel 3 van het ontwerp) in deze wet geïntegreerd.
Artikelsgewijze commentaar Artikel 1 hervormt het Fonds voor Spoorweginfrastructuur tot autonoom overheidsbedrijf, onderworpen aan de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Hoewel volgens het advies van de Raad van State deze omvorming eveneens volgt uit de samenlezing van artikelen 3 en 7 van het besluit, lijkt het omwille van rechtszekerheid en leesbaarheid van dit besluit beter deze bepaling te behouden. Er wordt wel ingegaan op de opmerking van de Raad van State om de retroactieve werking van deze bepaling te beperken tot 1 januari 2005.
Artikel 2 voegt een titel X in voornoemde wet van 21 maart 1991 in, die de bijzondere bepalingen van toepassing op het Fonds stipuleert.
Artikel 234 bepaalt dat het Fonds als autonoom overheidsbedrijf onderworpen is aan de bepalingen van titel I van de wet van 21 maart 1991, met enige beperkte uitzonderingen. Zo is het bij de beperkte omvang van het personeel van het Fonds niet aangewezen om een afzonderlijk personeels- en syndicaal statuut te bepalen en een eigen paritair comité in te richten. In navolging van het advies van de Raad van State is in artikel 234 opgenomen dat, naast de mogelijkheid van detachering van ambtenaren, het Fonds ook personeelsleden kan aanwerven bij arbeidscontract. Deze mogelijkheid is bij wijze van overgangsmaatregel, vermits niet wordt verwacht dat het Fonds belangrijke personeelsbehoeften zal hebben.
Artikel 235 definieert het maatschappelijk doel van het Fonds voor spoorweginfrastructuur. Dit blijft in hoofdzaak bestaan uit het aanhouden van de spoorweginfrastructuur die aan het Fonds is getransfereerd naar aanleiding van de opsplitsing van de vroegere NMBS op 1 januari 2005, en de terbeschikkingstelling ervan aan de door of krachtens de wet aangestelde spoorweginfrastructuurbeheerder. Dit vormt tevens de enige opdracht van openbare dienst van het Fonds.
Daarnaast omvat het doel van het Fonds om de op 1 januari 2005 overgedragen terreinen te valoriseren, alsmede de spoorweginfrastructuur van het Fonds die buiten gebruik wordt gesteld.
Tenslotte wordt het Fonds toegelaten om andere activiteiten inzake vastgoed te verrichten die verenigbaar zijn met haar opdracht van openbare dienst.
Wat de terbeschikkingstelling van de spoorweginfrastructuur aan spoorweginfrastructuurbeheerders - tot op heden is deze taak enkel aan Infrabel toevertrouwd - betreft, zullen de voorwaarden en modaliteiten daarvan niet langer bij koninklijk besluit worden bepaald. Deze worden voortaan vastgelegd in een contract tussen het Fonds en de spoorweginfrastructuurbeheerder, waarvan artikel 236 enkel bepaalt dat het een huurcontract van lange termijn moet zijn. Gelet op het belang van deze terbeschikkingstelling van de spoorweginfrastructuur wordt ter zake wel een goedkeuringstoezicht georganiseerd.
Artikel 237 voorziet in een budgettaire dotatie ter dekking van de lasten die voortvloeien uit de opdracht van openbare dienst van het Fonds en die niet kunnen worden gedekt door de inkomsten van de haar op grond van artikel 14 van het koninklijk besluit van 14 juni 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur overgedragen spoorweginfrastructuur en terreinen. In antwoord op de vraag van de Raad van State of bij de bepaling van deze dotatie niet alleen rekening moet worden gehouden met de uitgaande en inkomende kasstromen verbonden aan de opdracht van openbare dienst, dient er op te worden gewezen dat de tegenwaarde van de schulden die aan het FSI werden toegewezen bij de herstructurering van de vroegere NMBS, bestaat uit de combinatie van de overgedragen spoorweginfrastructuur en terreinen. Het is dan ook logisch dat de opbrengst van het beheer en de tegeldemaking van deze terreinen bijdraagt tot de aflossing van de schulden, zelfs al wordt deze activiteit niet als openbare dienst aangeduid.
Artikel 238 verleent de basis voor de vermelde schuldvordering die het Fonds mag boeken ten aanzien van de Staat indien het meerjarig investeringsplan voor spoorweginfrastructuur, bedoeld in artikel 200 van voornoemde wet van 21 maart 1991, tot uitzonderlijke afschrijvingen van bestaande spoorweginfrastructuur van het Fonds zou leiden.
Artikel 239 schept de rechtsgrond voor het toekennen van de Staatswaarborg in het kader van de eventuele herfinanciering van bestaande leningen van het Fonds. De bestaande leningen van het Fonds genieten van de Staatswaarborg ingevolge het koninklijk besluit van 16 december 2004. In antwoord op de vraag van de Raad van State om een plafond voor de toe te kennen Staatswaarborgen vast te stellen, dient te worden opgemerkt dat ook onder de vigerende wetgeving voor het Fonds en evenmin voor Infrabel zulke begrenzing wordt gesteld.
Daarenboven is er een impliciete beperking doordat het FSI een "gesloten" fonds blijft zonder bijkomende spoorweginfrastructuur en dat enkel nieuwe leningen in aanmerking komen die dienen tot herfinanciering van bestaande leningen (zie overigens de verwijzing in artikel 239 naar artikel 237, § 2, 1°, a), die allemaal door een Staatswaarborg zijn gedekt.
Net zoals Infrabel wordt het Fonds door artikel 240 in combinatie met artikel 5 vrijgesteld van de vennootschapsbelasting alsook van de provinciale en gemeentelijke heffingen. Het Fonds is onderworpen aan de rechtspersonenbelasting.
Artikelen 241 en 242 regelen de bijzonderheden betreffende het bestuur van het Fonds. Zo wordt inzonderheid bepaald dat met uitzondering van de gedelegeerd bestuurder alle bestuurders niet uitvoerend zijn en dat zij, rekening houdend met een man/vrouw verhouding, moeten worden gekozen op grond van de complementariteit van deskundigheid in voor het Fonds relevante gebieden. Cruciaal is bovendien dat alle bestuurder en directieleden onafhankelijk moeten zijn van elke spoorweginfrastructuurbeheerder, spoorwegonderneming en de N.M.B.S. Holding volgens de criteria bepaald in artikel 524, § 4, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen.
In het licht van de continuïteit van de huidige organen wordt door artikel 243 voorzien in een verderzetting van de aanwezigheid van twee regeringscommissarissen.
Artikel 244 verleent de Koning de bevoegdheid om de voorlopige regels betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 3, § 2, van voornoemde wet van 21 maart 1991 vast te stellen tot de inwerkingtreding van het eerste beheerscontract gesloten in overeenstemming met artikel 4 van dezelfde wet. Dit is nodig omdat de omvorming niet slechts volgt na het afsluiten van het eerste beheerscontract. Eenzelfde techniek werd toegepast bij de drie andere entiteiten die uit de opsplitsing van de NMBS op 1 januari 2005 voortsproten.
Artikel 3 voorziet de mogelijkheid voor de Staat om bij een eventuele omzetting van het Fonds tot naamloze vennootschap van publiek recht een deel van zijn schuldvordering ingevolge terugbetaling van financiële schulden van het Fonds in 2005, in kapitaal om te zetten.
Artikel 4 behoeft geen nadere commentaar.
Artikel 5 regelt de vermelde raadpleging van het Fonds ten aanzien van het meerjarig investeringsplan voor de spoorweginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 200 van voornoemde wet van 21 maart 1991.
Artikel 6 heft de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 juni 2004 op die voor de omzetting tot autonoom overheidsbedrijf het statuut en de werking van het Fonds voor spoorweginfrastructuur regelden.
Zoals artikel 363 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen toelaat, zal het besluit uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2005. In het belang van de rechtszekerheid bepaalt artikel 7 evenwel dat dit geen afbreuk doet aan de geldigheid van de handelingen die het Fonds vóór de bekendmaking van dit besluit heeft gesteld, noch aan de rechten die derden daaruit hebben verworven.
Artikel 8 behoeft geen verdere commentaar.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Staatssectaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS
ADVIES 41.456/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 10 oktober 2006 door de Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven toegevoegd aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur", heeft op 16 oktober 2006 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2/, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « [...] Dit verzoek om spoedbehandeling wordt gemotiveerd door de noodzaak om binnen de door Eurostat gestelde termijn tegemoet te komen aan de technische en statistische opmerkingen die voortvloeien uit de « ex ante » procedure betreffende de hervorming van de beheersstructuren van de Belgische spoorweginfrastructuur. » Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2/, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Het aldus onderzochte ontwerp geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande vormvereiste Op de vraag naar het bestaan van een verplichting om, voor zover het gaat om overheidssteun, kennis te geven van het ontwerp van koninklijk besluit dat ter fine van onderzoek aan de Raad van State is voorgelegd, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord : « Naar ons oordeel betreft het enkel een technische correctie die geenszins terugkomt op oorspronkelijke hervormingen die grondig met de Commissie zijn besproken. Het KB versterkt enkel de autonomie van het Fonds waaraan de schulden zijn toegekend. Deze werd overigens besproken met de Commissie.
Stricto sensu slaat artikel 9 van richtlijn 91/440 overigens enkel op maatregelen genomen ten voordele van spoorwegondernemingen, i.e. waarvan de voornaamste activiteiten bestaat in het verlenen van spoorwegvervoersdiensten.
Dit is niet het geval voor het Fonds voor Spoorweginfrastructuur.
Vermits er geen nieuwe maatregelen ter financiële sanering van de "oude NMBS", noch ten aanzien van de "nieuwe NMBS" worden genomen, oordelen we dat het KB niet onder toepassing valt van vermeld artikel 9. » Binnen de korte termijn die haar is toegemeten om een advies te geven, heeft de afdeling wetgeving de relevantie van dat antwoord niet kunnen onderzoeken. Rechtsgrond Algemene opmerkingen 1. De opbouw van het ontwerp dient grondig te worden herzien, rekening houdend met de volgende opmerkingen.a) Het geheel van op zichzelf staande bepalingen in het ontwerp moet gescheiden worden van de wijzigingsbepalingen. Fundamenteler nog zou het verkieslijk zijn om, met uitzondering natuurlijk van de bepaling omtrent de inwerkingtreding en de uitvoeringsbepaling, geen op zichzelf staande bepalingen te behouden in het ontwerp. b) De wijzigingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven moeten worden aangegeven volgens de volgorde op nummer van de artikelen van deze wet (1).c) Het ontworpen artikel 240, eerste zin, van de voornoemde wet van 21 maart 1991 dient te worden weggelaten en vervangen door een rechtstreekse wijziging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.2. Volgens de gemachtigde ambtenaar is artikel 1 verantwoord doordat krachtens artikel 1, §§ 1 en 3, van de voormelde wet van 21 maart 1991 het plaatsen, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, van een instelling op de lijst vervat in paragraaf 4 eerst mogelijk is met ingang van de datum van inwerkingtreding van het eerste beheerscontract. De bedoeling van de steller van het ontwerp bestaat er evenwel in van deze regel af te wijken, aangezien het eerste beheerscontract nog niet gesloten is (2).
Die bepaling is overbodig. Het beoogde resultaat wordt immers bereikt door de werking van de artikelen 4 en 7 van het ontwerp samen; zulks geldt evenwel onder voorbehoud van de bijzondere opmerking die bij artikel 4 zal worden gemaakt.
Bijgevolg dient artikel 1 te vervallen (3).
Bijzondere opmerkingen Aanhef Er behoort te worden nagegaan welke wijzigingen die artikel 1, § 4, van de voornoemde wet van 21 maart 1991 heeft ondergaan nu nog gelden.
De wijziging die bij het koninklijk besluit van 30 september 1992 is ingevoerd, is vervangen door die welke bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004 tot stand is gebracht.
Deze opmerking geldt eveneens voor artikel 4 van het ontwerp (4).
Dispositief Artikel 2 Ontworpen artikel 234 van de wet van 21 maart 1991 Krachtens het ontworpen artikel 234 is het FSI niet onderworpen aan titel I, hoofdstuk VIII, van de voormelde wet van 21 maart 1991, welk hoofdstuk betrekking heeft op het personeel.
In het verslag aan de Koning wordt als reden voor die afwijking opgegeven dat "het bij de beperkte omvang van het personeel van het Fonds niet aangewezen (is) om een afzonderlijk personeels- en syndicaal statuut te bepalen en een eigen paritair comité in te richten".
Met het oog op de rechtszekerheid behoort in het ontwerp te worden aangegeven of het personeel van het FSI in dienst zal worden genomen op basis van een arbeidsovereenkomst of overeenkomstig een statuut en, in laatstgenoemd geval wat het toepasselijke statuut zal zijn.
Ontworpen artikel 237 van de wet van 21 maart 1991 1. Het lijkt tegenstrijdig dat in de ontworpen paragraaf 1 bepaald wordt dat de jaarlijkse toelage verstrekt wordt "binnen de grenzen bepaald in het beheerscontract", terwijl in paragraaf 2 de berekeningswijze van die jaarlijkse toelage wordt voorgeschreven.2. De jaarlijkse toelage aan het FSI komt overeen met het verschil tussen een aantal uitgaande kasstromen en een aantal inkomende kasstromen. De afdeling wetgeving van de Raad van State vraagt zich af of niet alleen rekening behoeft te worden gehouden met de uitgaande en inkomende kasstromen verbonden aan de opdracht van openbare dienst van het FSI en niet met die welke betrekking hebben op de overige activiteiten ervan.
Ze heeft meer bepaald vragen in verband met het feit dat in geval van omzetting van het FSI in een naamloze vennootschap, een redelijke marge voor de vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal door een toelage zal worden gefinancierd.
Deze bepaling maakt op zijn minst een gedetailleerde verantwoording in het verslag aan de Koning noodzakelijk.
Ontworpen artikel 239 van de voormelde wet van 21 maart 1991 Het staat aan de wetgever het plafond vast te stellen ten belope waarvan de staatswaarborg kan worden toegekend voor de verbintenissen van het FIS, gelet op de weerslag van deze waarborg op de rijksbegroting (5) Ontworpen artikel 241 van de voornoemde wet van 21 maart 1991 In de ontworpen paragraaf 1 moeten de woorden "niet-uitvoerende bestuurders" worden vervangen door de woorden "bestuurders die geen lid zijn van het directiecomité".
Artikel 4 Ontworpen artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 1. Doordat de in onderdeel 1° voorgestelde wijziging niet uitsluitend op het FIS betrekking heeft, maar op alle autonome overheidsbedrijven, wordt de machtiging overschreden die bij artikel 363 van de voormelde wet van 20 juli 2006 wordt verleend.2. Gelet op algemene opmerking nr.2, dient in artikel 1 van de voornoemde wet van 21 maart 1991 een nieuwe paragraaf 5 te worden toegevoegd waarin het Fonds voor Spoorweginfrastructuur als autonoom overheidsbedrijf wordt vermeld, in plaats van een onderdeel 5° in te voegen in paragraaf 4 van hetzelfde artikel.
De kamer was samengesteld uit : de heren : R. ANDERSEN, eerste voorzitter van de Raad van State.
P. LIENARDY, P. VANDERNOOT, staatsraden.
Mevr. C. GIGOT, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. A. LEFEBVRE, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. VANDERNOOT. De Griffier, C. GIGOT. De Eerste Voorzitter, R. ANDERSEN. _______ Nota's (1) Raad van State, Wetgevingstechniek.Aanbevelingen en formules, november 2001, nr. 8.6.14. (2) En a fortiori was dat contract nog niet gesloten op 1 januari 2005, de datum met ingang waarvan het besluit uitwerking heeft.(3) Voor zover in artikel 1 wordt bepaald dat de indeling bij de autonome overheidsbedrijven ingaat vanaf de oprichting van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur, is die bepaling hoe dan ook onwettig, aangezien de terugwerking die aan dat artikel wordt gegeven, krachtens artikel 363 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, niet verder terug kan reiken dan tot 1 januari 2005.(4) In de Franse tekst van dit artikel 4 behoort de nummering "§ 1er" te worden geschrapt. (5) In dezelfde zin, zie advies 24.108/9 gegeven op 8 maart 1995 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 6 april 1995 betreffende het beheer van psychiatrische ziekenhuizen in het Waalse Gewest (Gedr. St., Waalse Gewestraad, 1994-1995, nr. 332/1), advies 29.782/2, gegeven op 17 januari 2000 over een voorontwerp van decreet betreffende de toekenning van een waarborg van het Gewest aan bepaalde bedrijven die door de dioxinecrisis van 1999 werden getroffen, welk voorontwerp heeft geleid tot het decreet van 24 maart 2000 waarbij een waarborg van het Gewest wordt verleend aan bepaalde bedrijven die door de dioxinecrisis van 1999 werden getroffen (Gedr. St., Waalse Gewestraad, 1999-2000, nr. 87/1) en advies 33.120/2, gegeven op 24 april 2002 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 11 juli 2002 houdende organisatie van het statuut van de Waalse maatschappij voor de financiering en de waarborg van de kleine en middelgrote ondernemingen, afgekort als "SOWALFIN" (Gedr. St., Waalse Gewestraad, 2001-2002, nr. 371/1, blz. 19-25). Zie eveneens advies 30.997/2, gegeven op 11 december 2000, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, over een voorontwerp dat heeft geleid tot de ordonnantie van 28 juni 2001 betreffende het Fonds voor de financiering van het waterbeleid (Gedr. St., BHR, 2000-2001, nr.
A-175/1, blz. 12-15).
10 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 363, 1° en 4°;
Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid artikel 1, § 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1992, 14 september 1992, 25 augustus 1998, 27 mei 2004 en 18 oktober 2004, en artikel 200, § 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 juni 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur, inzonderheid artikel 6, artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004, artikelen 8, 9, 10, eerste lid, 11, 12 en 13 en artikel 14, § 5, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 oktober 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 4 oktober 2006;
Gelet op het advies 41.456/4 van de Raad van State, gegeven op 16 oktober 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid voortvloeit uit de noodzaak om binnen de door Eurostat gestelde termijn tegemoet te komen aan de technische en statistische opmerkingen die voortvloeien uit de « ex ante » procedure betreffende de hervorming van de beheersstructuren van de Belgische spoorweginfrastructuur;
Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en Consumentenzaken en de Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, en op het advies van Onze in Raad vergaderde ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het Fonds voor spoorweginfrastructuur, opgericht bij artikel 6 van het koninklijk besluit van 14 juni 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur, wordt ingedeeld bij de autonome overheidsbedrijven onderworpen aan de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Art. 2.In dezelfde wet wordt een titel X ingevoegd, die luidt als volgt: « Titel X. Fonds voor spoorweginfrastructuur
Art. 234.Het Fonds voor spoorweginfrastructuur, afgekort het « FSI », is een autonoom overheidsbedrijf dat ressorteert onder de minister bevoegd voor de overheidsbedrijven.
Het FSI is onderworpen aan titel I, met uitzondering van de bepalingen van de hoofdstukken VIII, XI en XII en de andere afwijkingen bepaald in deze titel X, doch met dien verstande dat: 1° artikel 36, § 1, van toepassing is op het FSI;2° de overige bepalingen van hoofdstuk VIII van toepassing worden zodra het FSI meer dan 50 personeelsleden telt. In afwachting daarvan kan het FSI, onder de voorwaarden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, personeel aanwerven en tewerkstellen onder arbeidsovereenkomst.
Art. 235.§ 1. Het FSI heeft tot doel: 1° het aanhouden van de spoorweginfrastructuur die aan het FSI is overgedragen met toepassing van artikel 14, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 14 juni 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur, en de terbeschikkingstelling van deze activa aan de bij of krachtens wet aangeduide spoorweginfrastructuurbeheerder in de zin van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap;2° het beheer en de tegeldemaking van de terreinen die aan het FSI zijn overgedragen met toepassing van artikel 14, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, van buiten gebruik gestelde spoorweginfrastructuur en, in voorkomend geval, van andere onroerende goederen die daartoe aan het FSI worden overgedragen;3° alle commerciële activiteiten op het gebied van de aankoop en verkoop, het beheer of de financiering van vastgoed welke verenigbaar zijn met zijn opdrachten van openbare dienst. § 2. De taken bedoeld in § 1, 1°, zijn opdrachten van openbare dienst.
Art. 236.Het FSI stelt zijn spoorweginfrastructuur ter beschikking van de spoorweginfrastructuurbeheerder op grond van een huurcontract op lange termijn. Dit contract wordt door de minister bevoegd voor de spoorwegen goedgekeurd.
Art. 237.§ 1. De Staat verstrekt aan het FSI een jaarlijkse toelage tot dekking van de lasten die voor het FSI voortvloeien uit zijn opdrachten van openbare dienst, en die niet worden gedekt door zijn inkomsten uit de in artikel 235, § 1, 1° en 2°, bedoelde verrichtingen. § 2. De in § 1 bedoelde toelage stemt overeen met het verschil tussen: 1° de uitgaande kasstromen bestaande uit: a) de interesten en terugbetaling van de leningen die op het FSI zijn overgegaan met toepassing van artikel 14, § 1, 2°, van voornoemd koninklijk besluit van 14 juni 2004 of door het FSI zijn uitgegeven of aangegaan tot herfinanciering ervan;b) de noodzakelijke andere uitgaven in verband met de opdrachten van openbare dienst, binnen de grenzen bepaald in het beheerscontract;2° de inkomende kasstromen bestaande uit: a) de inkomsten uit de in artikel 236 bedoelde verhuring;b) de netto-opbrengsten uit de in artikel 235, § 1, 2°, bedoelde verrichtingen. § 3. Het beheerscontract bepaalt de nadere regels inzake de berekening en de betalingswijze van de in § 1 bedoelde toelage. Deze regels zijn gericht op een optimale beheersing van de kosten, met een daadwerkelijke verantwoordelijkheid van het FSI voor het evenwicht van zijn rekeningen.
Art. 238.Onder de nadere voorwaarden bepaald in het beheerscontract mag het FSI een schuldvordering op de Staat boeken ten belope van uitzonderlijke afschrijvingen op onderdelen van spoorweginfrastructuur die in uitvoering van het meerjarig investeringsplan bedoeld in artikel 200, § 2, 1°, vóór de normale afschrijvingstermijn buiten gebruik worden gesteld.
Art. 239.De Koning kan, tegen de voorwaarden die Hij bepaalt, de Staatswaarborg toekennen aan de verbintenissen van het FSI ingevolge de leningen bedoeld in artikel 237, § 2, 1° a), of ingevolge overeenkomsten tot dekking van de wisselkoers- en interestrisico's betreffende deze leningen.
Art. 240.Het FSI is vrijgesteld van alle belastingen, heffingen en rechten ten voordele van de provincies, de gemeenten en de agglomeraties en federaties van gemeenten.
Art. 241.§ 1. In afwijking van artikel 18, § 1, bestaat de raad van bestuur van het FSI behalve de gedelegeerd bestuurder enkel uit bestuurders die geen lid zijn van het directiecomité. § 2. Ten minste één derde van de bestuurders van het FSI moet van het andere geslacht zijn dan dat van de andere bestuurders.
De bestuurders worden gekozen op grond van de complementariteit van hun competentie inzake financiële analyse, boekhouding, kennis van de vervoersector en juridische aspecten.
Art. 242.De leden van de raad van bestuur en van het directiecomité van het FSI moeten onafhankelijk zijn van elke spoorweginfrastructuurbeheerder, spoorwegonderneming en de N.M.B.S. Holding volgens de criteria bepaald in artikel 524, § 4, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen.
Art. 243.In afwijking van artikel 23 wordt de controlebevoegdheid van de minister bevoegd voor de overheidsbedrijven, zoals bepaald in hetzelfde artikel, uitgeoefend door bemiddeling van twee Regeringscommissarissen.
Art. 244.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de voorlopige regels betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 3, § 2, die gelden als eerste beheerscontract voor het FSI tot de inwerkingtreding van het beheerscontract gesloten overeenkomstig artikel 4.
Art. 245.In geval van omzetting van het FSI in naamloze vennootschap van publiek recht overeenkomstig artikel 38, mag de Staat, onder de voorwaarden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een deel van zijn schuldvordering uit hoofde van de terugbetaling van bepaalde leningen van het FSI in 2005, inbrengen in het kapitaal van de FSI ten belope van maximum 750 miljoen euro. »
Art. 3.In artikel 1, § 4, van voornoemde wet van 21 maart 1991, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1992, 14 september 1992, 25 augustus 1998, 27 mei 2004 en 18 oktober 2004, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden « overeenkomstig § 3 » vervallen;2° een 5° wordt toegevoegd, luidende: « 5° het Fonds voor spoorweginfrastructuur ».
Art. 4.Artikel 200, § 4, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt: « Tevens raadpleegt de minister het Fonds voor spoorweginfrastructuur omtrent de mogelijke implicaties van het ontwerp van meerjarig investeringsplan op het ondernemingsplan van het Fonds, inzonderheid met het oog op de eventuele toepassing van artikel 238. »
Art. 5.In artikel 180 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een 13° toegevoegd, luidende: « 13° het Fonds voor spoorweginfrastructuur ».
Art. 6.In voornoemd koninklijk besluit van 14 juni 2004 worden opgeheven: 1° de artikelen 6, 8, 9, 10, eerste lid, 11, 12 en 13;2° artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004;3° artikel 14, § 5, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004.
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Dit doet geen afbreuk aan de geldigheid van de handelingen die het Fonds voor spoorweginfrastructuur heeft gesteld vóór de bekendmaking van dit besluit, noch aan de rechten die derden daaruit hebben verkregen.
Art. 8.Onze Minister van Begroting en de Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 november 2006.
ALBERT Van Koningswege : Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS