Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 mei 2008

Uittreksel uit arrest nr. 67/2008 van 17 april 2008 Rolnummer 4230 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 160 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008201357
pub.
14/05/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 67/2008 van 17 april 2008 Rolnummer 4230 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 160 (overzeese sociale zekerheid - levenslange ouderdomsrente) van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), ingesteld door Johan Vanderplaetse.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 juni 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 juni 2007, heeft Johan Vanderplaetse, die keuze van woonplaats doet te 8200 Sint-Andries (Brugge), Burggraaf de Nieulantlaan 14, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 160 (overzeese sociale zekerheid - levenslange ouderdomsrente) van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2006, derde editie). (...) II. In rechte (...) B.1.1. Vóór de wijziging ervan bij artikel 215 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen luidde artikel 20 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid : « § 1. De verzekerde van het mannelijk geslacht krijgt, onder de hierna bepaalde voorwaarden, een levenslange ouderdomsrente.

Het bedrag van de rente wordt bepaald overeenkomstig een door de Koning goedgekeurd tarief.

Indien de verzekerde ten minste twintig jaren aan de verzekering deelgenomen heeft, gaat de rente in op vijfenvijftigjarige leeftijd.

Indien de deelneming aan de verzekering geen twintig jaren bereikt, wordt de leeftijd waarop hij in het genot van de rente treedt, als volgt gewijzigd : 18 jaar en minder dan 20 jaar : 56 jaar. 16 jaar en minder dan 18 jaar : 57 jaar. 14 jaar en minder dan 16 jaar : 58 jaar. 12 jaar en minder dan 14 jaar : 59 jaar. 10 jaar en minder dan 12 jaar : 60 jaar. 8 jaar en minder dan 10 jaar : 61 jaar. 6 jaar en minder dan 8 jaar : 62 jaar. 4 jaar en minder dan 6 jaar : 63 jaar. 2 jaar en minder dan 4 jaar : 64 jaar. minder dan 2 jaar : 65 jaar.

Als perioden van deelneming aan de verzekering worden aangerekend de perioden van dienst en van verlof die het recht openen op de door de wet van 16 juni 1960 gewaarborgde prestaties inzake verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood.

De verzekerde die recht heeft op een door de wet van 16 juni 1960 gewaarborgd pensioen en die de leeftijd bereikt heeft welke voor het ingenottreden van de rente is vastgesteld overeenkomstig vorenstaande bepalingen, wordt geacht de voorwaarden voor de ingenottreding van het door de wet van 16 juni 1960 gewaarborgde ouderdomspensioen te vervullen.

Bovenbepaalde leeftijd kan met tien jaar verminderd worden ten gunste van verzekerden die hun arbeid hebben verricht in de landen en gedurende een minimumduur welke door de Koning worden bepaald. In dat geval wordt het bedrag van de rente verminderd overeenkomstig een door de Koning goedgekeurde schaal. De aanvraag moet door de verzekerde ingediend worden twaalf maanden vóór de tijd gekozen om in het genot van de rente te treden.

Wanneer de verzekerde in het genot treedt van de rente op een latere datum dan die waarop hij erop aanspraak had kunnen maken, wordt de rente vermeerderd overeenkomstig een door de Koning goedgekeurde schaal.

De datum om in het genot van de rente te treden mag niet aan de datum voorafgaan waarop de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering.

De betaling van de rente wordt van rechtswege geschorst wanneer de gerechtigde opnieuw deelneemt aan de verzekering; de rente, verhoogd overeenkomstig door de Koning bepaalde regelen, wordt opnieuw betaald wanneer de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering. § 2. Het deel van de in artikel 17, a, bepaalde bijdrage, gestort op de rekening van een verzekerde van het vrouwelijk geslacht, is bestemd om te haren voordele een levenslange onderhoudsrente toe te kennen, die aanvang neemt op de leeftijd van 55 jaar.

Deze ouderdomsrente is geregeld volgens het bepaalde in de leden 7, 8, 9 en 10 van § 1 ».

B.1.2. Artikel 215 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen heeft het voormelde artikel 20 door de volgende bepaling vervangen : « Met ingang van 1 januari 2007 krijgt de verzekerde, onder de hierna bepaalde voorwaarden, een levenslange ouderdomsrente.

Het bedrag van de rente wordt bepaald in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurd tarief.

De rente gaat in op 65 jarige leeftijd.

Bovenbepaalde leeftijd kan met vijf jaar verminderd worden in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurde schaal.

Wanneer de verzekerde na 65 jaar in het genot treedt van de rente, kan deze, op de voorwaarden vastgesteld door de Koning, vermeerderd worden in overeenstemming met een door Hem goedgekeurde schaal.

De datum om in het genot van de rente te treden mag niet aan de datum voorafgaan waarop de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering.

De betaling van de rente wordt van rechtswege geschorst wanneer de gerechtigde opnieuw deelneemt aan de verzekering. De rente, verhoogd in overeenstemming met de door de Koning bepaalde regelen, wordt opnieuw betaald wanneer de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering ».

B.1.3. Artikel 160 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) heeft het aldus vervangen artikel 20 opnieuw gewijzigd, eveneens met ingang van 1 januari 2007. Artikel 20 bepaalt thans (de wijzigingen worden cursief weergegeven) : « Met ingang van 1 januari 2007 krijgt de verzekerde, onder de hierna bepaalde voorwaarden, een levenslange ouderdomsrente.

Het bedrag van de rente wordt bepaald in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurd tarief.

De rente wordt berekend ten aanzien van een spilleeftijd van 65 jaar.

De rente is ten vroegste verschuldigd vanaf de leeftijd van 65 jaar en in geen geval voor de datum van de aanvraag.

Bovenbepaalde leeftijd kan met vijf jaar verminderd worden in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurde schaal.

Indien de verzekerde na de leeftijd van 65 jaar ononderbroken bijdragen is blijven betalen, kan de rente verhoogd worden onder en overeenkomstig de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten.

De Koning bepaalt de overige modaliteiten en schalen voor de berekening van de rente.

De datum om in het genot van de rente te treden mag niet aan de datum voorafgaan waarop de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering.

De betaling van de rente wordt van rechtswege geschorst wanneer de gerechtigde opnieuw deelneemt aan de verzekering. De rente, verhoogd in overeenstemming met de door de Koning bepaalde regelen, wordt opnieuw betaald wanneer de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering ».

B.1.4. De verzoeker heeft tegen het in B.1.2 aangehaalde artikel 215 een beroep tot vernietiging ingesteld. Die zaak is ingeschreven onder nummer 4116 van de rol van het Hof.

In het arrest nr. 130/2007 van 17 oktober 2007 heeft het Hof vastgesteld dat de grieven van de verzoeker in essentie zijn gericht tegen de verhoging van de leeftijd waarop de ouderdomsrente ingaat, bepaald in artikel 20, derde lid, van de wet van 17 juli 1963.

Aangezien dat derde lid inmiddels opnieuw was vervangen, met ingang van dezelfde datum als de vorige vervanging, was het Hof van oordeel dat het beroep in de zaak nr. 4116 zonder voorwerp was maar dat het voorwerp kon herleven indien het beroep in de thans voorliggende zaak zou worden ingewilligd.

Het Hof heeft beslist dat het beroep in de zaak nr. 4116 van de rol zal worden geschrapt indien het beroep in de thans voorliggende zaak wordt verworpen maar dat het beroep verder zal worden onderzocht indien het beroep in de thans voorliggende zaak gegrond wordt verklaard.

B.1.5. Het Hof dient derhalve de wijzigingen te onderzoeken die artikel 160 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) heeft aangebracht in artikel 20, derde lid, van de wet van 17 juli 1963 en die in B.1.3 cursief zijn weergegeven.

Ten gronde B.2. Het enige middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De verzoeker meent dat de bestreden bepaling de leeftijd waarop de ouderdomsrente ingaat voor werknemers in het buitenland die voor hun ouderdomsverzekering bij de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid (DOSZ) zijn aangesloten, zonder redelijke verantwoording gelijkschakelt met de pensioenleeftijd van werknemers die in België zijn tewerkgesteld (eerste onderdeel).

Daarnaast vergelijkt hij de eerstgenoemde werknemers met de werknemers in het buitenland die zich bij een private verzekeringsmaatschappij hebben aangesloten en voert hij aan dat aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de eerste categorie op discriminerende wijze afbreuk is gedaan (tweede onderdeel).

B.3.1. Naar luid van artikel 1 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid is de DOSZ een openbare instelling die is belast met het uitvoeren van de verzekeringen waarin de wet voorziet.

Artikel 12 bepaalt onder meer dat « aan de [...] facultatieve ouderdoms- en overlevingsverzekering [...] kan [...] worden deelgenomen door » de personen die hun beroepsactiviteit uitoefenen in de door de Koning aangewezen overzeese landen.

Artikel 14 bepaalt dat de verzekerden of hun werkgevers, onder de bij de wet bepaalde voorwaarden, aan de DOSZ bijdragen kunnen storten die onder meer zijn bestemd voor de ouderdoms- en overlevingsverzekering, en waarvan de minimum- en maximumbedragen, krachtens artikel 15, door de Koning worden vastgesteld.

Naar luid van artikel 17, a), is de bijdrage bestemd « ten belope van 70 % tot het financieren van de ouderdoms- en overlevingsrenten, ten laste van het Pensioenfonds ».

Artikel 20 bepaalt de levenslange ouderdomsrente die de verzekerden genieten.

Artikel 21 bepaalt het bedrag waarop de overlevende echtgenoot van de verzekerde die een levenslange rente geniet, recht heeft.

B.3.2. De bij de wet van 17 juli 1963 ingevoerde regeling is een facultatief systeem van sociale zekerheid waarbij zich de personen die in de door de Koning aangewezen overzeese landen werken, kunnen aansluiten.

Die regeling betreft « zowel de agenten [...] die hun diensten verrichten in een openbare sector als de werknemers tewerkgesteld door private ondernemingen bij uitvoering van een kontrakt van dienstverhuring of zelfs personen die een zelfstandige beroepsbedrijvigheid uitoefenen » (Parl. St., Kamer, 1961-1962, nr. 431/1, p. 1).

Die regeling werd uitgewerkt teneinde te « beantwoorden aan de bekommernissen van deze die verlangen overzees een loopbaan te ondernemen of te voltooien en wensen in hun land van herkomst gedekt te zijn door wettelijke bepalingen die een stelsel van sociale verzekeringen voorzien » (ibid. ).

B.3.3. In tegenstelling tot het socialezekerheidsstelsel van de loontrekkenden, dat is gebaseerd op een repartitiesysteem, is het bij de voormelde wet van 17 juli 1963 ingevoerde stelsel van ouderdoms- en overlevingsverzekering « gebaseerd [...] op de individuele kapitalisatie » (ibid., p. 5) wat betreft het berekenen van de ouderdoms- en overlevingsrenten, met de in artikel 58 van de voormelde wet van 17 juli 1963 bedoelde waarborg van de Belgische Staat.

De prestaties waarop de verzekerden aanspraak zullen kunnen maken om reden van de stortingen die op hun rekeningen zijn ingeschreven, worden opgevat als « prestaties die deze aanvullen welke de belanghebbenden kunnen bekomen in het land waar hun beroepsbedrijvigheid uitgeoefend wordt » (ibid., p. 1).

De deelname aan de overzeese sociale zekerheid sluit bovendien in beginsel de toepassing van de Belgische wetgeving in verband met de sociale zekerheid van de loontrekkenden uit.

B.4.1. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 215 van de wet van 20 juli 2006 blijkt dat het bedoeling was van de wetgever om « artikel 20 volledig [te herschrijven] met het oog op de realisering van de gelijkheid van man en vrouw en [...] rekening [te houden] met de geldende filosofie die er in bestaat om werknemers zo lang mogelijk op de arbeidsmarkt te houden » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2518/001, p. 141).

De nieuwe regels zijn volgens dezelfde parlementaire voorbereiding als volgt samen te vatten : « het principe van de kapitalisatie blijft behouden maar de normale ingangsleeftijd is voor zowel mannelijke als vrouwelijke verzekerden vastgelegd op 65 jaar, ongeacht de duur van de verzekeringsdeelneming.

Vervroeging met vijf jaar is mogelijk. Ook uitstel na 65 jaar blijft in principe mogelijk maar de Koning kan hier voorwaarden aan koppelen » (ibid.).

B.4.2. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie verzet zich niet ertegen dat de wetgever terugkomt op zijn oorspronkelijke doelstellingen om er andere na te streven. In het algemeen trouwens moet de overheid haar beleid kunnen aanpassen aan de wisselende vereisten van het algemeen belang.

B.4.3. Wanneer de wetgever een facultatieve ouderdomsverzekering aanbiedt aan de overzee tewerkgestelde werknemers, behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid om de voorwaarden en modaliteiten voor deelname aan die verzekering aan de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden en de daarop gebaseerde beleidsopties aan te passen.

Het is derhalve in beginsel niet in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet om de leeftijd waarop de ouderdomsrente ingaat voor werknemers in het buitenland die voor hun ouderdomsverzekering bij de DOSZ zijn aangesloten, te verhogen en gelijk te schakelen met de pensioenleeftijd van werknemers die in België zijn tewerkgesteld.

B.4.4. Het middel is in zijn eerste onderdeel niet gegrond.

B.5.1. De volgende vraag is evenwel of de bestreden bepaling een discriminatie inhoudt doordat ze niet alleen geldt voor degenen die de verzekering hebben aangegaan vanaf 1 januari 2007, maar ook voor degenen die voorheen tot de verzekering zijn toegetreden.

B.5.2. Indien de wetgever een beleidswijziging noodzakelijk acht, vermag hij te oordelen dat die beleidswijziging met onmiddellijke ingang moet worden doorgevoerd en is hij in beginsel niet ertoe gehouden in een overgangsregeling te voorzien. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn slechts geschonden indien de overgangsregeling of de afwezigheid daarvan tot een verschil in behandeling leidt waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan. Dat laatste is het geval wanneer de rechtmatige verwachtingen van een bepaalde categorie van rechtsonderhorigen worden miskend zonder dat een dwingende reden van algemeen belang voorhanden is die het ontbreken van een overgangsregeling kan verantwoorden.

B.5.3. Het bij de wet van 17 juli 1963 ingevoerde stelsel verschilt van het verplichte socialezekerheidsstelsel waarin is voorzien voor de in België tewerkgestelde loontrekkenden. Het biedt een facultatieve verzekering aan die in concurrentie treedt met de private verzekeringen.

Hoewel de wijziging van de leeftijd waarop de ouderdomsrente ingaat kan worden verantwoord voor de nog te sluiten verzekeringsovereenkomsten, ontbreekt die verantwoording ten aanzien van de personen die in het verleden, rekening houdend met de geldende wettelijke voorwaarden en na die voorwaarden te hebben afgewogen tegen de voorwaarden van de private verzekeringen, bij de DOSZ een verzekering hebben aangegaan, en die daarbij de mogelijkheid om vanaf de leeftijd van vijfenvijftig jaar de ouderdomsrente te ontvangen van doorslaggevend belang kunnen hebben geacht.

De wetgever beoogt met de bestreden maatregel de pensioenleeftijd van mannen en vrouwen gelijk te schakelen en de werknemers zo lang mogelijk op de arbeidsmarkt te houden, maar verliest daarbij uit het oog dat de betrokken werknemers geen deel uitmaken van de Belgische arbeidsmarkt en dat de nood om de werknemers zo lang mogelijk op de arbeidsmarkt te houden niet - minstens niet op dezelfde wijze - bestaat voor de overzeese arbeidsmarkten waar zij aan deelnemen. Voor het overige kan de gelijkschakeling van de pensioenleeftijd van mannen en vrouwen in twee richtingen plaatsvinden, zodat ook die doelstelling geen adequate verantwoording kan bieden.

B.5.4. In zoverre de bestreden bepaling het voor de deelnemers aan de facultatieve ouderdomsverzekering die zich vóór 1 januari 2007 hebben aangesloten en reeds twintig jaar aan de verzekering hebben deelgenomen, onmogelijk maakt dat de ouderdomsrente ingaat op 55-jarige leeftijd, doet zij op buitensporige wijze afbreuk aan hun rechtmatige verwachtingen, zonder dat een dwingende reden van algemeen belang voorhanden is die het ontbreken van een overgangsregeling kan verantwoorden.

In die mate dient de bestreden bepaling te worden vernietigd.

B.5.5. Aangezien de aldus beperkte vernietiging van de bestreden bepaling artikel 20 van de wet van 17 juli 1963 niet herstelt in de redactie die eraan werd gegeven door artikel 215 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, dient de in B.1.4 vermelde zaak nr. 4116 van de rol te worden geschrapt.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 160 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) in zoverre die bepaling het voor de deelnemers aan de facultatieve ouderdomsverzekering die zich vóór 1 januari 2007 hebben aangesloten en reeds twintig jaar aan de verzekering hebben deelgenomen, onmogelijk maakt dat de ouderdomsrente ingaat op 55-jarige leeftijd; - schrapt de zaak nr. 4116 van de rol.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 17 april 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^