Etaamb.openjustice.be
Erratum van 26 april 2007
gepubliceerd op 23 juli 2007

Koninklijk besluit tot organisatie van het toezicht en de kwaliteitscontrole en houdende het tuchtreglement voor de bedrijfsrevisoren. - Erratum

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2007011366
pub.
23/07/2007
prom.
26/04/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


26 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot organisatie van het toezicht en de kwaliteitscontrole en houdende het tuchtreglement voor de bedrijfsrevisoren. - Erratum


In het Belgisch Staatsblad van 27 april 2007, vierde uitgave, akte nr. 2007/11186, bl. 22952, wordt het koninklijk besluit voorafgegaan door het hierbij gevoegd « VERSLAG AAN DE KONING » en « ADVIES 42.829/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE ».

VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel om de bepalingen betreffende de organisatie van het toezicht en de kwaliteitscontrole evenals het tuchtreglement van de bedrijfsrevisoren aan te passen in het kader van de omzetting van de bepalingen van de Europese Richtlijn 2006/43/EG, goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad op 17 mei 2006, betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad die werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 9 juni 2006 (hierna « de Richtlijn »).

Artikelsgewijze commentaar HOOFDSTUK I. - Definities Art. 1 Het eerste hoofdstuk (artikel 1) beschrijft de in het koninklijk besluit gebruikte definities.

HOOFDSTUK II. - Algemeen beginsel Art. 2 Het tweede hoofdstuk (artikel 2) poneert het algemeen beginsel dat de tuchtvordering onderscheiden is van de strafvordering en de burgerlijke rechtsvordering.

HOOFDSTUK III. - Het onderzoek van de dossiers en de beslissing tot tuchtverwijzing Het derde hoofdstuk (artikelen 3 tot 24) beschrijft het onderzoek van de dossiers en de beslissing tot tuchtverwijzing. Dit hoofdstuk is onderverdeeld in 3 afdelingen : toezicht, kwaliteitscontrole en de Kamer van verwijzing en instaatstelling.

Afdeling I. - Toezicht Een eerste opvallende nieuwigheid is het feit dat de werking van de Commissie van Toezicht in een koninklijk besluit zal worden opgenomen (artikelen 3 tot 7).

Art. 3 Naar aanleiding van de bemerking van de Raad van State, is verduidelijkt dat de Commissie van toezicht belast is met de ondersteuning van de Raad in zijn opdracht van toezicht op de uitoefening door de bedrijfsrevisoren van hun beroep, met uitzondering van de kwaliteitscontrole (artikel 3, § 1).

Artikel 3, § 2 voorziet dat deze Commissie is samengesteld uit maximaal twaalf bedrijfsrevisoren, benoemd door de Raad.

Er kunnen zoveel plaatsvervangers worden benoemd als er effectieve leden zijn. Hun mandaat is drie jaar geldig en is hernieuwbaar.

Wanneer de termijn van het mandaat van een effectief lid of plaatsvervanger vervallen is, blijft hij in functie tot aan zijn herbenoeming of de benoeming van zijn opvolger (artikel 3, § 4).

De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter worden benoemd door de Raad onder de leden van de Commissie van Toezicht (artikel 3, § 5).

Art. 4 De opdracht van de Commissie van Toezicht is opgenomen in artikel 4, met name het onderzoeken van zowel de deontologische houding, de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen en alle andere voorschriften van toepassing op het beroep, evenals de technische kwaliteit van de activiteiten van de bedrijfsrevisoren. Dit onderzoek gebeurt hetzij op eigen initiatief, hetzij op vraag van de Raad, hetzij na een klacht.

Naar aanleiding van de bemerking van de Raad van State, is verduidelijkt dat de Commissie van toezicht voorstellen aan de Raad formuleert, in het kader van het artikel 52 van de wet, dat aan de Raad de bevoegdheid voor het vooronderzoek in tuchtzaken toevertrouwt, onverminderd de bevoegdheden van de Kamer van verwijzing en instaatstelling (artikel 4, § 1).

Als een klacht wordt beschouwd, iedere mededeling, op naam, gedagtekend en ondertekend, gericht aan het Instituut waarin verwijten geuit worden tegen een bedrijfsrevisor, voor zover dit expliciet en uitdrukkelijk als een klacht wordt voorgesteld.

De Commissie handelt in naam en voor rekening van de Raad.

Overeenkomstig de verplichtingen opgelegd door de artikelen 29 en volgende van de Richtlijn inzake public oversight, komt het toe aan de Kamer van verwijzing en instaatstelling om aangaande deze materie de voorstellen van de Raad goed te keuren of te weigeren.

Art. 5 De tweede belangrijke nieuwigheid is ingeschreven in het artikel 5. De Commissie van Toezicht kan het onderzoek van de dossiers delegeren aan één of meer verslaggevers, al dan niet lid van de Commissie, die de hoedanigheid van bedrijfsrevisor vervullen, die de voorwaarden van verkiesbaarheid voor de Raad vervullen, of erebedrijfsrevisor bezitten.

Art. 6 De rechten en verplichtingen van de bedrijfsrevisor wiens dossier in behandeling is bij de Commissie van Toezicht worden uiteengezet in het artikel 6.

De betrokken bedrijfsrevisor heeft het recht om in de loop van het onderzoek door de aangeduide verslaggevers gehoord te worden. Met het oog hierop, zal hij hierover worden geïnformeerd minstens vijftien dagen vóór de datum waarop hij zal kunnen worden gehoord. Zolang de tuchtprocedure niet wordt gevat, heeft de betrokken bedrijfsrevisor geen toegang tot het dossier in vooronderzoek. Bij gebrek aan aanduiding van een verslaggever delen de Commissie van Toezicht of de Raad, al naar gelang het geval, aan de bedrijfsrevisor alle elementen mee waarvoor er tot een tuchtverwijzing zou kunnen worden besloten en laten ze hem een termijn van vijftien dagen om zijn eventuele bemerkingen te laten geworden.

Het behoort tot de beroepsplicht van de bedrijfsrevisor om alles in het werk te stellen om te antwoorden op de vraag tot verhoor of tot commentaar uitgaande van de verslaggever(s), van de Raad of van de Commissie van Toezicht.

De bedrijfsrevisor waakt erover om persoonlijk te antwoorden op de uitnodigingen om gehoord te worden of om persoonlijk zijn bemerkingen te formuleren. Hij kan zich niet laten vertegenwoordigen of bijstaan tijdens zijn verhoor of bij het formuleren van zijn bemerkingen.

De verslaggever(s) stel(t)(len) een verslag van dit eventueel verhoor op. Dit verslag wordt aan de bedrijfsrevisor meegedeeld die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn bemerkingen te formuleren.

Deze procedure inzake de inlichtingen van het bedrijfsrevisorenkantoor waarvan de bedrijfsrevisor natuurlijke persoon de vertegenwoordiger is heeft enkel betrekking op de bedrijfsrevisor natuurlijke persoon die het voorwerp uitmaakt van het onderzoek (§ 7).

Art. 7 Artikel 7 stipuleert de geldigheid en de wijze van beraadslaging binnen de Commissie van Toezicht.

Afdeling II. - Kwaliteitscontrole Een andere opvallende nieuwigheid is het feit dat de werking van de Commissie Kwaliteitscontrole voortaan ook in een koninklijk besluit zal worden vastgelegd (artikelen 8 tot 14).

Art. 8 De Commissie Kwaliteitscontrole is belast met de organisatie van de kwaliteitscontrole.

In zijn advies stelt de Raad van State vast dat de Commissie Kwaliteitscontrole in de schoot van het Instituut wordt opgericht. De Raad van State stelt de vraag naar de conformiteit van deze bepaling met het artikel 29.1.b) en c) van de Richtlijn, volgens hetwelk de financiering van het systeem van kwaliteitscontrole afdoende verzekerd moet zijn en gevrijwaard moet zijn tegen enigerlei ongewenste beïnvloeding door wettelijke auditors en auditkantoren en volgens hetwelk aan het systeem van kwaliteitscontrole voldoende middelen moeten zijn toegewezen.

In antwoord op de vraag vanwege de Raad van State, dient vooreerst te worden onderstreept dat het artikel 46, § 2, van de wet bepaalt dat de Kamer van verwijzing en instaatstelling bevoegd is voor de goedkeuring van de jaarlijkse lijst van de door de Raad te verrichten kwaliteitscontroles.

Deze bevoegdheid houdt in dat de Kamer van verwijzing en instaatstelling zich moet kunnen uitspreken over de toereikendheid van de financiële middelen speciaal toegewezen aan de realisatie van dit werkprogramma.

Vanuit de bezorgdheid om duidelijkheid, is artikel 8, § 1, van het besluit in deze zin aangevuld, teneinde te antwoorden op voormelde vraag van de Raad van State. Het minimumbedrag van het jaarlijks werkingsbudget dat speciaal door de Raad wordt toegewezen aan de werkzaamheden van de Commissie Kwaliteitscontrole wordt bepaald op 200.000 euros. Het werkingsbudget moet toelaten om onder meer de vergoedingen die worden gestort aan de personen die belast zijn met de kwaliteitscontrole en aan de leden van de Commissie Kwaliteitscontrole te dekken.

Bovendien is de financiering van de Kamer van verwijzing en instaatstelling, die het toezichtsorgaan is met de eindverantwoordelijkheid over het systeem van kwaliteitscontrole, en die bevoegd is om, in voorkomend geval, experten aan te duiden, onder meer onder de verslaggevers, bepaald in de wet en eveneens afdoende verzekerd en gevrijwaard tegen enigerlei ongewenste beïnvloeding door wettelijke auditors en auditkantoren.

Uit hetgeen voorafgaat, volgt dat de vereisten bepaald in voormeld artikel 29.1.b) en c) van de Richtlijn zijn nageleefd.

Artikel 8, § 2 voorziet dat deze Commissie is samengesteld uit maximaal twaalf bedrijfsrevisoren, benoemd door de Raad.

Er kunnen zoveel plaatsvervangers worden benoemd als er effectieve leden zijn. Hun mandaat is drie jaar geldig en is hernieuwbaar.

Wanneer de termijn van het mandaat van een effectief lid of plaatsvervanger vervallen is, blijft hij in functie tot aan zijn herbenoeming of de benoeming van zijn opvolger (art. 8, § 4).

De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter worden benoemd door de Raad onder de leden van de Commissie Kwaliteitscontrole (art.ikel 8, § 5).

Art. 9 De bevoegdheden van de Commissie Kwaliteitscontrole zijn vervat in artikel 9. De Commissie handelt in naam en voor rekening van de Raad en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Kamer van verwijzing en instaatstelling.

Overeenkomstig de verplichtingen opgelegd door de artikelen 29 en volgende van de Richtlijn inzake public oversight, komt het toe aan de Kamer van verwijzing en instaatstelling om aangaande deze materie de voorstellen van de Raad goed te keuren of te weigeren.

De Commissie Kwaliteitscontrole : 1. stelt aan de Raad de normen inzake de kwaliteitscontrole voor, zonder afbreuk te doen aan het extern toezicht op de Raad;2. stelt aan de Raad de leidraden van de inspecteurs, overeenkomstig artikel 33, § 2 van de wet, voor het uitvoeren van kwaliteitscontrole van de bedrijfsrevisoren voor, zonder afbreuk te doen aan het extern toezicht op de Raad;3. stelt jaarlijks aan de Raad de lijst voor van de bedrijfsrevisoren die onderworpen zijn aan de kwaliteitscontrole, zonder afbreuk te doen aan het extern toezicht op de Raad;4. stelt aan de Raad de lijst van de inspecteurs, overeenkomstig artikel 33, § 2 van de wet, voor die kwaliteitscontroles bij bedrijfsrevisoren kunnen uitvoeren, zonder afbreuk te doen aan het extern toezicht op de Raad, en stelt aan elke bedrijfsrevisor, te onderwerpen aan een kwaliteitscontrole, de namen van de inspecteurs, vermeld in voorvermelde lijst, voor die deze controle zouden kunnen uitvoeren;5. superviseert het verloop van de kwaliteitscontroles en onderzoekt de resultaten van deze, vooraleer ze over te maken aan de Raad;6. controleert de toepassing van de verplichting van de permanente vorming overeenkomstig de norm inzake permanente vorming voorzien in artikel 31 van de Wet. Art. 10 Artikel 10 beschrijft het doel van de kwaliteitscontrole en legt vast dat de kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de normen inzake kwaliteitscontrole, bepaald overeenkomstig artikel 33, § 6 van de wet (artikel 10, § 1).

De selectie van de inspecteurs, overeenkomstig artikel 33, § 2 van de wet, wordt uitgevoerd volgens een objectieve procedure, overeenkomstig de normen inzake de kwaliteitscontrole, ontworpen om elk belangenconflict tussen deze inspecteurs en de bedrijfsrevisor of het bedrijfsrevisorenkantoor onderworpen aan een controle, te vermijden.

De inspecteurs beschikken over passende beroepskwalificaties en relevante beroepservaring, en hebben tevens een specifieke opleiding voor de uitvoering van kwaliteitscontroles genoten, overeenkomstig de normen inzake kwaliteitscontrole.

De kwaliteitscontrole is een onderzoeksprocedure van de professionele activiteit van een bedrijfsrevisor. Deze heeft onder meer tot doel na te gaan dat de gecontroleerde bedrijfsrevisor en/of het bedrijfsrevisorenkantoor beschikt over een organisatie die aangepast is aan de aard en de omvang van haar activiteiten. Deze controle beoogt eveneens het publiek en de toezichthouders ervan te overtuigen dat de bedrijfsrevisoren hun werkzaamheden uitoefenen overeenkomstig de controlenormen en de toepasselijke deontologische regels.

De kwaliteitscontrole, op basis van een adequate toetsing van een selectie van controledossiers, omvat onder meer een evaluatie van de naleving van de toepasselijke controlestandaarden en onafhankelijkheidseisen, van de kwantiteit en kwaliteit van ingezette middelen, van de door de bedrijfsrevisor in rekening gebrachte honoraria voor controles en van het systeem van interne kwaliteitscontrole van het bedrijfsrevisorenkantoor.

Art. 11 Een andere opvallende nieuwigheid wordt weergegeven in artikel 11. De Commissie Kwaliteitscontrole kan het onderzoek van de dossiers delegeren aan één of meer verslaggevers, die de hoedanigheid van bedrijfsrevisor vervullen, die de voorwaarden van verkiesbaarheid voor de Raad vervullen, of erebedrijfsrevisor bezitten.

Art. 12 De rechten en verplichtingen van de bedrijfsrevisor, waarvan het dossier in behandeling is bij de Commissie Kwaliteitscontrole, zijn uiteengezet in artikel 12.

De gecontroleerde bedrijfsrevisor heeft het recht om in de loop van het onderzoek door de aangeduide verslaggevers gehoord te worden. Met het oog hierop, zal hij hierover worden geïnformeerd minstens vijftien dagen vóór de datum waarop hij zal kunnen worden gehoord. Zolang de tuchtprocedure niet wordt gevat, heeft de betrokken bedrijfsrevisor geen toegang tot het dossier in vooronderzoek. Bij gebrek aan aanduiding van een verslaggever delen de Commissie Kwaliteitscontrole of de Raad, al naar gelang het geval, aan de gecontroleerde alle elementen mee waarvoor er tot een tuchtverwijzing zou kunnen worden besloten en laten ze hem een termijn van vijftien dagen om zijn eventuele bemerkingen te laten geworden.

Het behoort tot de beroepsplicht van de gecontroleerde bedrijfsrevisor om alles in het werk te stellen om te antwoorden op de vraag tot verhoor of tot commentaar uitgaande van de verslaggever(s), van de Raad of van de Commissie Kwaliteitscontrole.

De bedrijfsrevisor waakt erover om persoonlijk te antwoorden op de uitnodigingen om gehoord te worden of om persoonlijk zijn bemerkingen te formuleren. Hij kan zich niet laten vertegenwoordigen of bijstaan tijdens zijn verhoor of bij het formuleren van zijn bemerkingen.

De verslaggever(s) ma(a)k(t)(en) een verslag van dit eventueel verhoor. Dit verslag wordt aan de bedrijfsrevisor meegedeeld die over een termijn van vijftien dagen beschikt om zijn bemerkingen te formuleren. Deze procedure inzake de inlichtingen van het bedrijfsrevisorenkantoor waarvan de bedrijfsrevisor natuurlijke persoon de vertegenwoordiger is, heeft enkel betrekking op de bedrijfsrevisor natuurlijke persoon die het voorwerp uitmaakt van de kwaliteitscontrole (§ 7).

Art. 13 Artikel 13 stipuleert de geldigheid en de wijze van beraadslaging binnen de Commissie Kwaliteitscontrole.

De leden van de Commissie Kwaliteitscontrole onthouden zich ervan om te zetelen bij elke beraadslaging of beslissing waarvoor hun onafhankelijkheid of hun objectiviteit in het gedrang zou kunnen komen.

Overeenkomstig het advies van de Raad van State is artikel 13, § 2, aangevuld met een bepaling volgens dewelke de betrokken leden voor de behandeling van de desbetreffende dossiers worden vervangen door plaatsvervangende leden.

Art. 14 Wanneer een bedrijfsrevisor geen gevolg geeft binnen een redelijke termijn aan de voorgestelde aanbevelingen volgend op een kwaliteitscontrole, kan de Raad, zo nodig, naar gelang de ernst van de vastgestelde tekortkomingen, de Kamer van verwijzing en instaatstelling adiëren.

Dit weerhoudt de Raad echter niet om de bedrijfsrevisor door te verwijzen naar tucht zonder dat de procedure van de kwaliteitscontrole volledig werd afgerond.

Afdeling III. - Kamer van verwijzing en instaatstelling De artikelen 15 tot 23 hebben betrekking op de oprichting en de organisatie van de Kamer van verwijzing en instaatstelling, welke de belangrijkste nieuwigheid omvat.

Art. 15 De oprichting van de Kamer van verwijzing en instaatstelling evenals de benoeming van haar verslaggevers zijn bij wet geregeld. Gelet op hun onafhankelijkheid wordt een cooling off-periode voorzien van zes maanden na het beëindigen van hun mandaat en wordt de procedure vastgelegd in geval er zich een belangenconflict voordoet.

Art. 16 De Kamer van verwijzing en instaatstelling stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister die bevoegd is voor Economie.

Art. 17.

De Kamer van verwijzing en instaatstelling kan haar administratief personeel in dienst nemen voor de uitvoering van haar opdrachten en legt de vergoedingen voor de prestaties van dit personeel vast.

Art. 18 Artikel 18 bepaalt dat de Kamer van verwijzing en instaatstelling elk jaar haar begroting opstelt, op basis van de berekening van de kosten van het afgelopen jaar, met als maximum hetgeen bepaald is in artikel 45, § 3 van de wet van 22 juli 1953.

Er wordt in de mogelijkheid voorzien dat het Instituut van de Bedrijfsrevisoren één of meer voorschotten op de jaarlijkse bijdrage zal betalen, en dit volgens de modaliteiten zoals bepaald door de Kamer van verwijzing en instaatstelling.

De Kamer van verwijzing en instaatstelling zal de betaling door het Instituut kunnen verkrijgen van een voorschot of meerdere voorschotten op de jaarlijkse bijdrage, volgens de modaliteiten die zij bepaalt.

Art. 19 Artikel 19 bepaalt de modaliteiten inzake bezoldiging en vergoeding van de Voorzitter, de verslaggevers van de Kamer van verwijzing en instaatstelling, en van de expert, bedoeld in artikel 49, §2 van de wet.

Deze modaliteiten bestaan uit de vaste maandelijkse vergoeding en de terugbetalingen van de verplaatsings- en verblijfskosten.

Art. 20 Artikel 20 voorziet dat de Kamer van verwijzing en instaatstelling bevoegd is om haar beslissing in de plaats te stellen van deze van de Raad.

Indien de conclusie aangenomen door de Kamer van verwijzing en instaatstelling bestaat uit de verwijzing van de bedrijfsrevisor naar de Tuchtcommissie, verzendt zij het dossier opnieuw naar de Raad die ermee belast is om zich te voegen naar deze beslissing en een verslag op te stellen, te richten aan de Kamer van verwijzing en instaatstelling, waarin de feiten worden uiteengezet die ten laste worden gelegd, met verwijzing naar de wettelijke, reglementaire of tuchtrechtelijke bepalingen.

Art. 21 Artikel 21 heeft tot doel de modaliteiten vast te leggen van het verloop van de procedure voor de Kamer van verwijzing en instaatstelling, met het oog op het vermijden van soms dilatoire vertragingen.

De procedure die voorzien wordt door het koninklijk besluit is geïnspireerd op de procedure in burgerlijke zaken.

De Kamer van verwijzing en instaatstelling beslist of zij het dossier toevertrouwt aan één van haar verslaggevers of aan de voltallige Kamer.

Vervolgens worden de partijen in kennis gesteld van de vaststelling van de zaak voor de Kamer van verwijzing en instaatstelling.

De betrokken bedrijfsrevisor wordt in kennis gesteld van het verslag opgesteld door de Raad waarin de feiten worden uiteengezet met verwijzing naar de wettelijke, reglementaire en tuchtrechtelijke bepalingen. Hij beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving, om een schriftelijke nota met zijn opmerkingen en zijn overtuigingsstukken neer te leggen. Het betreft een vervaltermijn.

De partijen dienen niet aanwezig te zijn op de vastgestelde datum. Zij kunnen er ook niet het woord nemen, aangezien de procedure uitsluitend schriftelijk verloopt.

De Kamer van verwijzing en instaatstelling doet uitspraak op basis van het verslag opgesteld door de Raad, eventueel vergezeld van overtuigingsstukken, de nota met opmerkingen en de eventuele stukken meegedeeld door de betrokken bedrijfsrevisor.

Art. 22 Overeenkomstig artikel 22 kan de Kamer van verwijzing en instaatstelling, zelfs in de fase van de beraadslaging, wanneer zij vaststelt dat het dossier dient vervolledigd te worden met elementen die nuttig zijn voor het vaststellen van de waarheid, de Raad verzoeken om de bijkomende onderzoekswerkzaamheden te verrichten die zij voorschrijft.

Art. 23 Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de Kamer van verwijzing en instaatstelling beroep te kunnen doen op andere experts dan degene bedoeld in artikel 49, § 2 van de wet. Deze personen kunnen niet deelnemen aan de stemming.

HOOFDSTUK IV. - De organisatie van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep De organisatie van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep wordt beschreven in het vierde hoofdstuk (artikelen 24 en 25).

Art. 24 De voorzitter van deze tuchtrechtelijke instanties organiseert de kalender van de zittingen, die gehouden worden op de zetel van het Instituut.

De kalender van de hoorzittingen wordt openbaar gemaakt en kan geconsulteerd worden op de website van het Instituut.

Het secretariaat, inclusief de griffie van de tuchtinstanties wordt door het Instituut waargenomen.

De voorzitter regelt de vervangingen in de schoot van zijn kamer.

De vergoedingen van de leden van de tuchtinstanties worden betaald door het Instituut op trimestriële basis.

Art. 25 Artikel 25 van het koninklijk besluit beoogt blokkeringssituaties te vermijden die voortvloeien uit de onmogelijkheid, wegens verhindering of wraking, om de tuchtinstanties samen te stellen onder de leden van een taalrol. Er kan een beroep gedaan worden op de leden van de kamer van de andere rol die over een voldoende kennis beschikken van de andere taal.

In de hypothese dat een partij een lid van de tuchtinstanties, afkomstig van een andere taalrol, zou komen te wraken door zich te beroepen op een onvoldoende kennis van de taal die gebruikt wordt tijdens de procedure, zal de vraag van deze partij voorgelegd worden aan de voorzitter van de kamer van de andere taalrol die alle nuttige maatregelen zal nemen met het oog op de samenstelling van de zetel.

HOOFDSTUK V. - Procedure voor de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep Hoofdstuk vijf viseert de procedure voor de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep (artikelen 26 tot 29).

Artikel 71 van de wet machtigt de Koning om onder meer de procedure voor de tuchtinstanties te regelen.

Naar aanleiding van de bemerking van de Raad van State, wordt opgemerkt dat de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek toepasselijk zijn op de tuchtprocedures, zonder dat het noodzakelijk is om uitdrukkelijk te verwijzen naar dit wetboek in het besluit.

Artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek luidt als volgt : « De in dit Wetboek gestelde regels zijn van toepassing op alle rechtsplegingen, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk opgeheven wetsbepalingen of door rechtsbeginselen, waarvan de toepassing niet verenigbaar is met de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek. ».

Art. 26 In artikel 26, § 1 wordt als beginsel vooropgesteld dat, wanneer er meerdere tuchtrechtelijke tekortkomingen aan de betrokken bedrijfsrevisor worden ten laste gelegd, er één enkele procedure te zijnen laste wordt ingeleid. Ze kan slechts uitmonden in één enkele tuchtsanctie.

Artikel 26, § 2 bepaalt dat indien er hem een nieuwe tekortkoming in de loop van de tuchtprocedure wordt toegeschreven, er een nieuwe procedure wordt ingeleid zonder dat de reeds ingeleide procedure daarom wordt onderbroken. In geval van samenhang wordt deze nieuwe tekortkoming evenwel tijdens de lopende procedure beoordeeld.

Art. 27 Overeenkomstig artikel 27 kunnen de bedrijfsrevisor, de Raad of de overeenkomstig artikel 49, § 2 van de wet speciaal aangestelde verslaggever zich voor de tuchtinstanties laten vertegenwoordigen. Zij kunnen zich eveneens laten bijstaan door een advocaat. Evenwel kunnen de tuchtinstanties de persoonlijke verschijning van de partijen eisen.

De Raad en de betrokken bedrijfsrevisor kunnen elkeen aan de tuchtinstanties vragen om de in het artikel 49, § 2 van de wet bedoelde verslaggever(s) te horen. De tuchtinstanties kunnen op elk moment aan de Raad een aanvullend verslag vragen dienende om de elementen van de zaak, waarmee zij zijn gevat, te verduidelijken.

De Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep kunnen ook beslissen om de klachtindiener te horen, wanneer de procedure werd opgestart op basis van een klacht (artikel 27, § 3).

Art. 28 Volgens artikel 28 worden de beslissingen van de tuchtinstanties tijdens een publieke hoorzitting uitgesproken.

De Raad van State onderstreept dat artikel 30.3 van de Richtlijn bepaalt dat de sancties « op passende wijze openbaar worden gemaakt » en dat artikel 28 van het besluit in ontwerp enkel bepaalt dat de tuchtbeslissingen in het openbaar worden uitgesproken.

In antwoord op deze bemerking, kan onderstreept worden dat het artikel 74 van de wet bepaalt dat het Instituut de nodige maatregelen neemt met het oog op het op passende wijze openbaar maken van de sancties en dat artikel 75, § 2, van de wet bepaalt dat de tuchtinstanties kunnen beslissen tot de openbaarmaking van hun beslissing en de modaliteiten ervan.

Deze bepalingen beantwoorden aan de vereisten van voormeld artikel 30.3 van de Richtlijn.

Art. 29 Artikel 29 voorziet dat de Raad, wanneer hij tijdens de tuchtprocedure het ontslag van de bedrijfsrevisor aanvaardt, aan de Tuchtcommissie of Commissie van Beroep, al naar gelang het geval, kan vragen dat, rekening houdende met de ernst van de feiten, de tuchtprocedure wordt voortgezet, niettegenstaande het ontslag. De straf die eventueel naar aanleiding van de procedure wordt uitgesproken, wordt slechts van kracht in het geval van de wedertoelating.

HOOFDSTUK VI. - Gevolgen van de tuchtsancties Hoofdstuk zes (artikelen 30 tot 34) bevat een overzicht van enkele gevolgen van tuchtsancties.

Art. 30 Indien een bedrijfsrevisor speciaal is erkend voor de uitoefening van bepaalde revisorale opdrachten, of indien hij lid is van een beroepsorganisatie die gelijkaardige functies als deze van het Instituut heeft, in België (bv. een externe accountant) of in een Lidstaat van de Europese Unie of in een Staat waarmee het Koninkrijk of de Europese Unie een overeenkomst in dat opzicht heeft gesloten, stipuleert artikel 30 dat iedere beslissing van de Tuchtcommissie of van de Commissie van Beroep, die een tuchtsanctie bevat die in kracht van gewijsde is gegaan, door de Raad wordt meegedeeld aan de autoriteit die de erkenning heeft afgeleverd of aan de betrokken beroepsorganisatie, tenzij de Raad geen kennis zou hebben van de erkenning of het lidmaatschap.

Deze bepaling is hoofdzakelijk de actualisering van artikel 35 van het koninklijk besluit van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren.

Art. 31 Volgens het artikel 31, § 1, neemt de schorsing van rechtswege een aanvang op de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens dewelke de beroepstermijn is verstreken.

In geval van een schorsing van meer dan één maand of een schrapping die, in beide gevallen, in kracht van gewijsde is gegaan, dienen de personen, voor wie de bedrijfsrevisor een revisorale opdracht uitvoert, per aangetekende brief te worden in kennis gesteld dat hij ofwel volledig onbeschikbaar is tijdens de schorsingsperiode, ofwel van het feit dat hij het beroep niet meer uitoefent.

In beide voorvermelde gevallen maakt de betrokken bedrijfsrevisor op dezelfde dag aan de Raad een kopie over van de aldus gedane kennisgevingen (artikel 31, § 2).

Art. 32 Artikel 32 bevat een andere nieuwigheid, namelijk het automatisch uitwissen van bepaalde sancties. De sancties van waarschuwing en berisping worden automatisch uitgewist na vijf jaar. Het uitwissen geldt voor de toekomst.

De tweede paragraaf bepaalt dat als de betrokkene zijn eerherstel bekomt, de sancties die het verbod inhouden om bepaalde opdrachten te aanvaarden of voort te zetten en de schorsingen worden uitgewist. De maatregel kan worden gevraagd na een periode van vijf jaar vanaf het ogenblik waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

De beslissing van de Tuchtcommissie is niet vatbaar voor beroep of voorziening in cassatie.

Evenwel kan de betrokkene altijd een nieuwe vraag indienen bij de Tuchtcommissie indien hij beschikt over nieuwe nuttige stukken. Deze nieuwe vraag kan slechts twee jaar na de verwerping van zijn vorige vraag ingediend worden.

Art. 33 Overeenkomstig artikel 33, brengt de definitief geworden schrapping om tuchtrechtelijke redenen van rechtswege het verlies van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor met zich mee. De geschrapte bedrijfsrevisor kan slechts om zijn wedertoelating verzoeken na een termijn van tien jaar en nadat hij, in het geval van een natuurlijke persoon, geslaagd is in de proef voorzien in artikel 5, 5° van de wet (cumulatieve voorwaarden).

Onverminderd de bijzondere bekendmakingsmaatregelen die volgens de Raad zouden moeten worden doorgevoerd in het algemeen belang en het belang van het beroep, wordt de definitief geworden schrapping vermeld in het jaarverslag dat wordt voorgesteld door de Raad aan de algemene vergadering van het Instituut.

Art. 34 In geval van schorsing behoudt de geschorste bedrijfsrevisor, volgens artikel 34, de hoedanigheid van bedrijfsrevisor, maar oefent, overeenkomstig de wet, geen enkele beroepsactiviteit meer uit.

Onverminderd de bijzondere bekendmakingsmaatregelen die volgens de Raad zouden moeten doorgevoerd worden in het belang van het beroep, wordt zijn hoedanigheid van bedrijfsrevisor niet aan derden meegedeeld tijdens de duur van de schorsing.

HOOFDSTUK VII. - Bijzondere bevoegdheid inzake geldboete Art. 35 Artikel 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en financiering van terrorisme, zoals laatst gewijzigd door de wet van 12 januari 2004, verleent, met name aan de bevoegde tuchtinstanties, de bevoegdheid administratieve geldboetes op te leggen bij niet-naleving van de artikelen 4 tot 19 van voormelde wet. In casu zijn de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep bevoegd.

Iedere uitgesproken beslissing van de Tuchtcommissie of de Commissie van Beroep in deze materie die een tuchtsanctie inhoudt die in kracht van gewijsde is gegaan, wordt door de Raad aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking medegedeeld.

HOOFDSTUK VIII. - Informatie aan derden Hoofdstuk acht (artikel 36) behandelt de informatieverstrekking aan derden.

Art. 36 Wanneer de Raad een klacht ontvangen heeft betreffende een bedrijfsrevisor en hij meent dat een tuchtverwijzing niet aangewezen is, zal hijdit mededelen aan de Kamer van verwijzing en instaatstelling. Als deze laatste de beslissing tot niet-verwijzing bevestigt, deelt de Raad deze beslissing en zijn motivering, binnen de maand na de bevestiging door de Kamer van verwijzing en instaatstelling, mee aan de klachtindiener (artikel 36, § 1).

Indien deze beslissing gepaard gaat met een terechtwijzing, worden de beslissing en de terechtwijzing slechts aan de klachtindiener meegedeeld op het moment waarop de terechtwijzing definitief is geworden.

Wanneer de Kamer van verwijzing en instaatstelling, de Tuchtcommissie of de Commissie van Beroep worden geadieerd in verband met feiten die het voorwerp van een klacht uitmaken, deelt de Raad aan de klachtindiener die erom verzoekt het dispositief van de in kracht van gewijsde gegane beslissing mee die voorvloeit uit de aanhangigmaking.

Hij informeert eveneens de klachtindiener dat alleen de Procureur-generaal de toegang tot een volledige of gedeeltelijke kopie van de beslissing kan verlenen. De Procureur-generaal onderzoekt ieder verzoek tot toegang, rekening houdend met de voorschriften die voortvloeien uit het beroepsgeheim van de bedrijfsrevisor (artikel 36, § 2).

Wanneer een klacht wordt onderzocht, of wanneer naar aanleiding van een klacht de tuchtinstanties werden gevat en er nog geen enkele in kracht van gewijsde gegane beslissing is tussengekomen, informeert de Raad de klachtindiener, op zijn verzoek, dat er nog geen enkele definitieve beslissing is genomen inzake de klacht (artikel 36, § 3).

De Raad maakt een kopie over aan de betrokken bedrijfsrevisor van iedere mededeling die aan de klachtindiener werd gedaan op grond van artikel 36, § 4.

HOOFDSTUK IX. - Tucht van de stagiairs Het voorlaatste hoofdstuk negen (artikel 37) betreft de tucht van de stagiairs.

Art. 37 De Stagecommissie, haar voorzitter en haar plaatsvervangende voorzitter vervullen de functies die zijn voorbehouden respectievelijk aan de Tuchtcommissie, haar voorzitter en haar plaatsvervangende voorzitter.

De Kamer van verwijzing en instaatstelling komt overeenkomstig het artikel 46, § 3 van de wet niet tussen in het kader van tuchtprocedures inzake stagiairs.

Het onderzoek van de dossiers wordt door de Raad toevertrouwd aan één of meerdere verslaggevers die de hoedanigheid hebben van bedrijfsrevisor of van erebedrijfsrevisor en die geen lid zijn van de Stagecommissie.

Alle door een stagiair opgelopen sancties worden automatisch uitgewist op de dag van zijn eedaflegging als bedrijfsrevisor, met uitzondering van schorsingen van ten minste drie maanden die slechts na vijf jaar na de eedaflegging worden uitgewist.

De schrapping van een stagiair brengt het verlies van het positief resultaat van alle reeds ondergane proeven, hierin begrepen het toegangsexamen, met zich mee, alsook het verbod om zich opnieuw aan te bieden tijdens een termijn van tien jaar.

HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen Het laatste hoofdstuk (artikelen 38 tot 41) bevat de slotbepalingen.

Art. 38 Artikel 38 bepaalt de inwerkingtreding.

Art. 39 Onderhavig besluit is van toepassing op de procedures die hangende zijn bij zijn inwerkingtreding. De bepalingen van onderhavig besluit kunnen evenwel niet worden ingeroepen om de geldigheid van de handelingen die voorafgaandelijk aan zijn inwerkingtreding werden gesteld opnieuw ter discussie te stellen.

Niettegenstaande het vorig lid zijn de mededelingsverplichtingen zoals vastgelegd door artikel 41 van de wet (mededeling van gerechtelijke procedures of tuchtsancties aan het Instituut) slechts van toepassing op de beslissingen die genomen zijn na de inwerkingtreding van dit besluit.

Voor het eerste jaar, wordt de door het Instituut krachtens artikel 17 verschuldigde bijdrage vastgesteld op 260.000 EUR, en strekt zich uit over de periode van 27 april 2007 tot 31 december 2007. Het eventuele overschot wordt overgedragen naar boekjaar 2008.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige , en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

Advies 42.829/1 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 16 april 2007 door de Minister van Economie verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot organisatie van het toezicht en de kwaliteitscontrole en houdende het tuchtreglement voor de bedrijfsrevisoren », heeft op 19 april 2007 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat « de Kamer van verwijzing en instaatstelling wordt opgericht door de wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van ... april 2007 tot omzetting van bepalingen van de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (hierna het koninklijk besluit van ... april 2007 genoemd).

Overwegende dat de wetgever door de artikelen 102 en 103 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, de Koning gemachtigd heeft om bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de Richtlijn 2006/43/EG zo snel mogelijk om te zetten. Dat het koninklijk besluit van... april 2007 daartoe uiterlijk op 31 augustus 2007 in werking treedt.

Gelet op de nakende ontbinding van de Kamers en het feit dat de Regering zich vanaf dan beperkt tot de voorzichtige zaken.

Overwegende dat het dringend noodzakelijk is dat zo snel mogelijk de noodzakelijke maatregelen worden genomen opdat de Kamer voor Verwijzing en Instaatstelling kan samengesteld worden. Dat het tevens noodzakelijk is dat dit nieuw orgaan van publiek toezicht met eigen rechtspersoonlijkheid tijdig kan geïnstalleerd worden opdat het alle noodzakelijke maatregelen kan nemen met het oog op zijn operationaliteit, waaronder de inrichting van lokalen, het aanwerven van een secretariaat en het opstellen van een huishoudelijk reglement.

Overwegende dat het tevens noodzakelijk is dringend over te gaan tot de tijdige vastlegging en bekendmaking van de diverse aspecten van de tuchtprocedure.

Overwegende dat het tenslotte noodzakelijk is om tot spoedige bekendmaking van dit besluit over te gaan om het Instituut voor Bedrijfsrevisoren de noodzakelijke voorbereidende maatregelen te laten nemen met betrekking tot de organisatie van de onderzoeken inzake tucht en kwaliteitscontrole alvorens de nieuwe regeling in werking treedt ».

De Raad van State, afdeling wetgeving, acht het nuttig om er in verband met de aangehaalde motivering op te wijzen dat deze naderhand op haar deugdelijkheid zal kunnen worden getoetst door zowel de Raad van State, afdeling administratie, als de hoven en de rechtbanken.

Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Het was, binnen het gegeven tijdsbestek en gelet op de intense bevraging van de afdeling wetgeving, voor deze niet mogelijk om een systematisch en doorgedreven onderzoek aan het ontwerp te wijden. Uit de vaststelling dat over een bepaling in dit advies niets wordt gezegd, mag bijgevolg niet zonder meer worden afgeleid dat er niets over gezegd kan worden en, indien er wel iets wordt gezegd, dat er niets meer over te zeggen valt.

STREKKING VAN HET ONTWERP De artikelen 102 en 103 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen verlenen aan de Koning de bevoegdheid om de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren in overeenstemming te brengen met richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (de zogeheten « Auditrichtlijn »).

De Koning heeft van de Hem aldus verleende bevoegdheid gebruik gemaakt in een ontwerp van koninklijk besluit waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, op 15 maart 2007 advies 42.226/1 uitgebracht (1).

Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe uitvoering te geven aan een aantal bepalingen van de wet van 22 juli 1953, die worden gewijzigd bij het koninklijk besluit dat, in ontwerpvorm, het voorwerp is van advies 42.226/1. Het betreft meer in het bijzonder bepalingen inzake het toezicht, de kwaliteitscontrole en het tuchtreglement.

Daarnaast worden sommige bepalingen van de zo-even genoemde richtlijn 2006/43/EG in het interne recht omgezet.

Het hierna volgende onderzoek zal derhalve worden toegespitst op, eensdeels, de overeenstemming van de ontworpen regeling met de betrokken richtlijn en, anderdeels, de overeenstemming van de ontworpen regeling met de wet van 22 juli 1953, zoals die wordt gewijzigd bij het meermaals genoemde ontwerp 42.226/1.

ONDERZOEK VAN DE TEKST I. Overeenstemming met richtlijn 2006/43/EG 1. De artikelen 8 tot 14 van het ontwerp hebben betrekking op de kwaliteitscontrole en dienen in overeenstemming te zijn met het bepaalde in artikel 29, lid 1, van richtlijn 2006/43/EG, waarin een aantal vereisten van het kwaliteitsborgings-stelsel worden vermeld. Artikel 29, lid 1, a), van de richtlijn luidt : « het kwaliteitsborgingsstelsel is op zodanige wijze opgezet dat het onafhankelijk is van de wettelijke auditors en auditkantoren die in het kader ervan worden beoordeeld, en dat het onderworpen is aan publiek toezicht als bedoeld in hoofdstuk VIII (van de richtlijn); ».

In het ontworpen besluit wordt een centrale rol in het stelsel toebedeeld aan de Commissie Kwaliteitscontrole die uitsluitend uit beroepsbeoefenaars is samengesteld (artikel 8, § 2, van het ontwerp) en die, onder meer, het verloop van de kwaliteitscontroles superviseert en de resultaten ervan onderzoekt (artikel 9, § 2, 5°, van het ontwerp). Op het eerste gezicht lijkt de ontworpen regeling derhalve op dat punt op gespannen voet te staan met het aangehaalde vereiste van artikel 29, lid 1, a), van de richtlijn. De stellers van het ontwerp zijn zich daarvan bewust en hebben daartoe in artikel 13, § 2, van het ontwerp een onthoudingsplicht ingeschreven ten aanzien van de desbetreffende leden van de Commissie Kwaliteitscontrole. In dat verband zou in de tekst van het ontwerp moeten worden geëxpliciteerd dat de betrokken leden voor de behandeling van de desbetreffende zaken worden vervangen door een plaatsvervanger.

Voorts moet worden opgemerkt dat de Commissie Kwaliteitscontrole wordt opgericht « in de schoot » van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (artikel 8, § 1, van het ontwerp) en dat met betrekking tot de voornoemde commissie niet in een van dat Instituut onderscheiden financiering is voorzien. Vraag is derhalve of de ontworpen regeling op dat punt in overeenstemming is met de richtlijn, waar deze vereist dat de financiering van het kwaliteitsborgingsstelsel afdoende is verzekerd en gevrijwaard tegen enigerlei ongewenste beïnvloeding door wettelijke auditors en auditkantoren (artikel 29, lid 1, b), van de richtlijn), en dat aan het kwaliteitsborgingsstelsel voldoende middelen zijn toegewezen (artikel 29, lid 1, c), van de richtlijn). 2. Artikel 30, lid 3, van de richtlijn luidt : « De lidstaten bepalen dat genomen maatregelen en sancties die aan wettelijke auditors en auditkantoren zijn opgelegd, op passende wijze openbaar worden gemaakt.De sancties omvatten ook de mogelijkheid de toelating in te trekken. » In artikel 28 van het ontwerp wordt bepaald dat de beslissingen van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep in het openbaar worden uitgesproken. Het is zeer de vraag of de openbare uitspraak van de betrokken beslissingen volstaat om tegemoet te komen aan het vereiste van openbaarheid dat is vervat in artikel 30, lid 3, van de richtlijn.

II. Overeenstemming met de wet van 22 juli 1953 1. De artikelen 3 tot 7 van het ontwerp doen vragen rijzen omtrent de rol die de Commissie van Toezicht in het vooronderzoek kan spelen en waaraan in voorkomend geval een eigen initiatief van de Commissie ten grondslag kan liggen (artikel 4, § 1, van het ontwerp).Het onderzoek gebeurt, overeenkomstig artikel 4, § 1, van het ontwerp weliswaar « in naam en voor rekening van de Raad », maar niettemin blijft de vaststelling dat de ontworpen regeling op dat punt niet in overeenstemming is met artikel 52 van de wet van 22 juli 1953, zoals die bepaling zal worden gewijzigd, en naar luid waarvan het de Raad is die voor het vooronderzoek bevoegd is, onverminderd de bevoegdheden van de Kamer van verwijzing en instaatstelling. 2. Artikel 38 van het ontwerp bepaalt : « Voor hetgeen niet in de wet of in haar uitvoeringsbesluiten is geregeld, is het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van titel V van boek I van het tweede deel, maar met inbegrip van artikel 50, tweede lid van toepassing.» Het staat niet aan de Koning om de wet aan te vullen, zodat Hij het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing kan maken voor hetgeen niet in de wet is geregeld.

Op basis van de wet is de Koning evenwel bevoegd om procedureregels te bepalen, zodat Hij strikt binnen dat procedureel kader specifieke regels van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing kan verklaren, doch Hij kan er zich om redenen van rechtszekerheid niet toe beperken om op algemene wijze naar het Gerechtelijk Wetboek te verwijzen.

De kamer was samengesteld uit de Heren : M. Van Damme, kamervoorzitter, J. Baert, W. Van Vaerenbergh, staatsraden, A. Spruyt, M. Tison, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevrouw M. Verschraeghen, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. P. Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De griffier, De voorzitter, M. Verschraeghen. M. Van Damme. _______ Nota's (1) Advies 42.226/1 van 15 maart 2007 over een ontwerp van koninklijk besluit « genomen in uitvoering van artikel 102 van de wet van 20 juli 2006 en houdende omzetting van de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad ».

^