Etaamb.openjustice.be
Wet van 28 april 2003
gepubliceerd op 15 mei 2003

Wet betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2003022481
pub.
15/05/2003
prom.
28/04/2003
ELI
eli/wet/2003/04/28/2003022481/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 MAART 2003. - Wet betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Aanvullende pensioenen HOOFDSTUK I. - Doel, toepassingsgebied en definities

Art. 2.Deze titel beoogt de betrekkingen te regelen inzake aanvullende pensioenen, met inbegrip van de eventuele solidariteitsprestaties, tussen de werkgever, de inrichter, de werknemer, de aangeslotene en zijn rechthebbenden, de pensioeninstelling en de rechtspersoon belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging, de procedure vast te leggen die bij de invoering, de wijziging of de opheffing van een aanvullend pensioen in een bedrijfstak of in een onderneming moet worden gevolgd, de pensioenrechten en -reserves te beschermen die voor de aangeslotenen en hun rechthebbenden worden opgebouwd en de doorzichtigheid voor de werknemers te vergroten.

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder : 1° aanvullend pensioen : het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na pensionering, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de in een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst bepaalde verplichte stortingen worden toegekend ter aanvulling van een krachtens een wettelijke socialezekerheidsregeling vastgesteld pensioen;2° pensioentoezegging : de toezegging van een aanvullend pensioen door een inrichter aan één of meerdere werknemers en/of hun rechthebbenden;3° pensioenstelsel : een collectieve pensioentoezegging;4° individuele pensioentoezegging : een occasionele, niet-stelselmatige pensioentoezegging aan één werknemer en/of zijn rechthebbenden;5° inrichter : a) de rechtspersoon, paritair samengesteld, aangeduid via een collectieve arbeidsovereenkomst door de representatieve organisaties van een paritair comité of subcomité, opgericht volgens hoofdstuk III van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, dat een pensioenstelsel invoert;b) een werkgever die een pensioentoezegging doet; 6°onderneming : de technische bedrijfseenheid zoals omschreven in artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven; 7° werknemer : de persoon die in uitvoering van een arbeidsovereenkomst is tewerkgesteld;8° aangeslotene : de werknemer die behoort tot de categorie van het personeel waarvoor de inrichter een pensioenstelsel heeft ingevoerd en die aan de aansluitingsvoorwaarden van het pensioenreglement voldoet, of aan wie de inrichter een individuele pensioentoezegging heeft gedaan en de gewezen werknemer die nog steeds actuele of uitgestelde rechten geniet overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst;9° pensioenreglement : het reglement waarin de rechten en de verplichtingen van de inrichter, van de werkgever, de aangeslotenen en van hun rechthebbenden, de aansluitingsvoorwaarden en de regels inzake de uitvoering van het pensioenstelsel worden bepaald;10° pensioenovereenkomst : de overeenkomst waarin de rechten en de verplichtingen van de werkgever, van de aangeslotene en zijn rechthebbenden en de regels inzake de uitvoering van de individuele pensioentoezegging worden bepaald;11° uittreding : a) wanneer de inrichter een rechtspersoon bedoeld in 5°, a) is : de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan door overlijden of pensionering, voorzover de werknemer geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever die onder het toepassingsgebied van hetzelfde pensioenstelsel valt als dat van zijn vorige werkgever;b) wanneer de inrichter een werkgever is : de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan door overlijden of pensionering;12° verworven prestaties : de prestaties waarop de aangeslotene aanspraak kan maken overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst, indien hij bij zijn uittreding zijn verworven reserves bij de pensioeninstelling laat;13° verworven reserves : de reserves waarop de aangeslotene op een bepaald ogenblik recht heeft overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst;14° toezegging van het type « vaste bijdragen » : de verbintenis tot het betalen van vooraf vastgestelde bijdragen;15° toezegging van het type « vaste prestaties » : de verbintenis tot het uitkeren van een bepaalde prestatie in rente of in kapitaal;16° pensioeninstelling : een instelling bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, van de wet van 9 juli 1975, die wordt belast met de uitvoering van de pensioentoezegging;17° solidariteitstoezegging : de toezegging van solidariteitsprestaties door een inrichter aan de werknemers en/of hun rechthebbenden;18° solidariteitsreglement : het reglement waarin de rechten en de verplichtingen van de inrichter, van de werkgever, van de aangeslotenen en/of hun rechthebbenden, de aansluitingsvoorwaarden en de regels inzake de uitvoering van de solidariteitstoezegging worden bepaald;19° wet van 9 juli 1975 : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;20° Controledienst voor de Verzekeringen : de openbare instelling opgericht bij artikel 29 van de wet van 9 juli 1975. § 2. Voor de toepassing van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten op de pensioentoezeggingen van publiekrechtelijke rechtspersonen worden volgende woorden als volgt gelezen : 1° « onderneming » als « publiekrechtelijke rechtspersoon »;2° « paritair comité of subcomité » als « bevoegd onderhandelingscomité »;3° « ondernemingsraad » als « basis- of tussenoverlegcomité »;4° « collectieve arbeidsovereenkomst » als « protocol gesloten in het bevoegde onderhandelingscomité »;5° « Nationale Arbeidsraad » als « Comité A ».

Art. 4.Deze titel is van toepassing op de werkgevers, de inrichters, de werknemers, de aangeslotenen en hun rechthebbenden, de pensioeninstellingen betrokken bij een pensioentoezegging en de rechtspersonen betrokken bij de uitvoering van een solidariteitstoezegging alsook op de commissarissen en de actuarissen, die bij voormelde instellingen en rechtspersonen zijn aangeduid. HOOFDSTUK II. Invoering, wijziging en opheffing van een pensioentoezegging Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 5.§ 1. De beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van een pensioentoezegging behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de inrichter. § 2. Elke pensioentoezegging wordt beheerst door een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst.

De tekst van het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst wordt op eenvoudig verzoek aan de aangeslotene verstrekt. Het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst bepaalt of de inrichter, de werkgever of de pensioeninstelling daarmee wordt belast. § 3. De uitvoering van een pensioentoezegging wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling.

Het eerste lid is niet van toepassing op de pensioentoezeggingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen die niet onderworpen zijn aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van ondernemingen en van de door de Koning aangeduide publiekrechtelijke rechtspersonen, die onderworpen zijn aan de bovengenoemde wet van 17 juli 1975 en voor zover ze zelf niet de last van de toegekende voordelen dragen.

Art. 6.§ 1. Een individuele pensioentoezegging mag enkel worden toegestaan op voorwaarde dat in de onderneming voor alle werknemers een aanvullend pensioenstelsel bestaat.

Een inrichter mag geen individuele pensioentoezegging doen tijdens de laatste 36 maanden vóór de pensionering, de brugpensionering of het sluiten van elke volgens artikel 268, § 1, tweede lid, van de programmawet van 22 december 1989 houdende sociale bepalingen, daarmee gelijkgestelde overeenkomst.

De Controledienst voor de Verzekeringen legt een inrichter, die het verbod bedoeld in het tweede lid niet naleeft een administratieve geldboete op, die gelijk is aan 35 % van het kapitaal of het vestigingskapitaal van de rente. Die geldboete wordt ten voordele van de Schatkist geïnd.

De inrichter deelt jaarlijks aan de Controledienst voor de Verzekeringen het aantal individuele pensioentoezeggingen per categorie van werknemers mee en het bewijs dat in de onderneming voor alle werknemers een aanvullend pensioenstelsel bestaat. § 2. Indien een individuele pensioentoezegging, bij de invoering of op een later tijdstip, in een persoonlijke bijdrage van de werknemer in de financiering van de pensioentoezegging voorziet, wordt, ongeacht of de pensioentoezegging is vastgelegd in verschillende pensioenovereenkomsten of de uitvoering ervan aan verschillende pensioeninstellingen is toevertrouwd, de beslissing in afwijking van artikel 5, § 1, met instemming van de betrokken werknemer genomen.

Art. 7.Indien een pensioenstelsel dat door een werkgever op het niveau van de onderneming wordt ingevoerd, bij de invoering of later in een persoonlijke bijdrage van de werknemer in de financiering van de pensioentoezegging voorziet en die toezegging voor alle werknemers in de onderneming geldt, wordt, ongeacht of de pensioentoezegging is vastgelegd in verschillende pensioenreglementen of de uitvoering ervan aan verschillende pensioeninstellingen is toevertrouwd, de beslissing in afwijking van artikel 5, § 1, genomen : 1° bij collectieve arbeidsovereenkomst wanneer in de onderneming een ondernemingsraad, een comité voor preventie en bescherming op het werk of een vakbondsafvaardiging bestaat;2° door middel van een wijziging van het arbeidsreglement in de andere gevallen.

Art. 8.De sectorale collectieve arbeidsovereenkomst waarbij een sectoraal pensioenstelsel wordt ingevoerd, stelt het pensioenreglement vast en bevat onder meer regels inzake het beheer van het pensioenstelsel en de keuze van de pensioeninstelling.

Het pensioenstelsel treedt in werking op de datum vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst en uiterlijk één jaar na de datum van sluiting ervan.

Art. 9.De sectorale collectieve arbeidsovereenkomst kan aan een werkgever de mogelijkheid bieden om de uitvoering van het pensioenstelsel voor alle of een deel van zijn werknemers geheel of gedeeltelijk zelf te organiseren in een pensioenstelsel op het niveau van de onderneming, dat, tenzij anders bepaald in deze titel, de regels moet volgen die gelden voor ondernemingspensioenstelsels. Bij de invoering van dit stelsel kan rekening worden gehouden met een pensioenstelsel dat reeds bestaat op het niveau van de onderneming.

Bij een pensioenstelsel van het type « vaste bijdragen » mogen de stortingen niet lager zijn dan de stortingen bepaald bij het sectoraal pensioenstelsel. Bij een pensioenstelsel van het type « vaste prestaties » mogen de verworven reserves op geen enkel ogenblik lager zijn dan de verworven reserves die voortvloeien uit het sectoraal pensioenstelsel.

Wanneer een werkgever gebruik maakt van die mogelijkheid, legt hij, onverminderd de toepassing van de procedures bedoeld in de artikelen 7 en 11, die beslissing, het ontwerp van pensioenreglement en de keuze van de pensioeninstelling voorafgaandelijk voor advies voor aan de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, aan het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis, aan de vakbondsafvaardiging. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging worden de werknemers voorafgaandelijk op de hoogte gebracht door middel van aanplakking.

De werkgever deelt het pensioenreglement mee aan de rechtspersoon bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , vóór het pensioenstelsel van toepassing wordt. Afdeling II. - Bijzondere bepalingen inzake de sociale

pensioenstelsels Onderafdeling I. De rechtspersoon bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , als inrichter

Art. 10.§ 1. Genieten van het bijzonder statuut, vastgesteld in artikel 1762, 4°bis , van het Wetboek van met zegel gelijkgestelde taksen en in artikel 10 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de sectorale pensioenstelsels die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de pensioentoezegging geldt voor alle werknemers die onder de in de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde pensioentoezegging vallen;2° een solidariteitstoezegging, zoals bedoeld in hoofdstuk IX, is aan de pensioentoezegging verbonden;3° de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst, waarbij een sectoraal pensioenstelsel wordt ingevoerd, is van onbepaalde duur en door de Koning algemeen verbindend verklaard.Voorafgaandelijk aan de opzegging van de collectieve arbeidsovereenkomst moet het paritair orgaan, waarin deze overeenkomst werd gesloten, de beslissing nemen om het pensioenstelsel op te heffen. De beslissing tot opheffing van een sectoraal pensioenstelsel is enkel geldig wanneer zij 80 % van de stemmen van de, in het paritair orgaan benoemde, gewone of plaatsvervangende leden die de werkgevers vertegenwoordigen en 80 % van de stemmen van de, in het paritair orgaan benoemde, gewone of plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen, heeft behaald; 4° de totale winst moet onder de aangeslotenen in verhouding tot hun reserves worden verdeeld en de kosten moeten worden beperkt volgens de regels vastgesteld door de Koning. § 2. De sectorale collectieve arbeidsovereenkomst waarbij het pensioenstelsel wordt ingevoerd, vermeldt uitdrukkelijk dat zij werd gesloten met toepassing van dit artikel en in uitvoering van de beslissing van de representatieve organisaties in het paritair comité of subcomité en als enig onderwerp de invoering van een sectoraal pensioenstelsel heeft.

De sectorale collectieve arbeidsovereenkomst mag niet bepalen dat een werkgever de uitvoering van de op sectoraal niveau ingevoerde solidariteitstoezegging zelf mag organiseren.

Onderafdeling II. - De werkgever als inrichter

Art. 11.§ 1. Wanneer een werkgever behoort tot een paritair comité of subcomité op het niveau waarvan geen sectoraal pensioenstelsel zoals bedoeld in artikel 10 werd ingevoerd, kan deze werkgever, op het niveau van de onderneming, een pensioenstelsel invoeren, dat het bijzonder statuut geniet, vastgesteld in artikel 1762, 4°bis van het Wetboek van met zegel gelijkgestelde taksen en in artikel 10 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, indien dat stelsel aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de pensioentoezegging geldt voor alle werknemers van eenzelfde werkgever met dien verstande dat rekening mag worden gehouden met bestaande pensioenstelsels;2° de pensioentoezegging wordt ingevoerd bij collectieve arbeidsovereenkomst, die het pensioenreglement vaststelt en onder meer regels bevat inzake het beheer van de pensioentoezegging en de keuze van de pensioeninstelling, of, in ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging, volgens de bijzondere procedure bepaald in artikel 12.De beslissing tot opheffing van de pensioentoezegging wordt volgens dezelfde procedures genomen. Indien deze beslissing door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst wordt genomen, is zij maar geldig indien zij genomen is met 80 % van de stemmen van de vertegenwoordigers van de werknemers in de onderneming en, in voorkomend geval, met 80 % van de stemmen van vertegenwoordigers van de werkgever. 3° een solidariteitstoezegging als bedoeld in hoofdstuk IX is aan de pensioentoezegging verbonden;4° de totale winst moet onder de aangeslotenen in verhouding tot hun reserves worden verdeeld en de kosten moeten worden beperkt volgens de regels vastgesteld door de Koning. § 2. Wanneer een werkgever overeenkomstig artikel 9 de uitvoering van een sectoraal pensioenstelsel als bedoeld in artikel 10 zelf organiseert, met uitzondering van de solidariteitstoezegging bedoeld in § 1, 2°, van dat artikel, kan dat pensioenstelsel genieten van het bijzonder statuut bedoeld in § 1 indien het voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 1, 2° en 4°.

Wanneer een werkgever een pensioenstelsel inricht, dat voordelen toekent, die de voordelen van een sectoraal pensioenstelsel, als bedoeld in artikel 10, aanvullen, dan kan dat stelsel voor die aanvullende voordelen genieten van het bijzonder statuut bedoeld in § 1 indien het voor die voordelen voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 1. Daarenboven moet het niveau van de voordelen, die van het sectoraal stelsel inbegrepen, tenminste hetzelfde zijn voor alle werknemers van de werkgever.

Art. 12.§ 1. Bij de invoering van een pensioentoezegging bedoeld in artikel 11 in een onderneming zonder vakbondsafvaardiging, wordt de procedure bedoeld in dit artikel gevolgd. § 2. Het ontwerp van pensioenreglement en de keuze van de pensioeninstelling worden naar keuze van de werkgever, ofwel schriftelijk ofwel via aanplakking ter kennis van de betrokken werknemers gebracht. Elke werknemer kan op eenvoudig verzoek een afschrift verkrijgen van de tekst van het ontwerp van reglement. § 3. Binnen vijftien dagen, te rekenen vanaf de dag van de kennisgeving, houdt de werkgever een bijzonder register ter beschikking van de werknemers waarin zij hun opmerkingen kunnen optekenen. Bij het verstrijken van die termijn zendt de werkgever het register ter inzage aan de door de Koning aangewezen ambtenaar. § 4. Bij het verstrijken van de termijn worden deze opmerkingen onmiddellijk via aanplakking ter kennis van de betrokken werknemers gebracht. De door de Koning aangewezen ambtenaar poogt de uiteenlopende standpunten te verzoenen.

Bij overeenstemming treedt de pensioentoezegging in werking de achtste dag na die van de verzoening, tenzij het pensioenreglement een andere datum bepaalt. Die datum valt uiterlijk één jaar na de verzoening.

Indien de door de Koning aangewezen ambtenaar daarin niet slaagt, verstuurt hij onmiddellijk een afschrift van het proces-verbaal van niet-verzoening aan de voorzitter van het bevoegde paritair comité.

Het proces-verbaal vermeldt verplicht de door de werkgever aangevoerde redenen voor de invoering van de pensioentoezegging enerzijds, en de opmerkingen van de werknemers zoals opgetekend in het bijzonder register anderzijds.

Tijdens een eerstvolgende vergadering doet het paritair comité een laatste verzoeningspoging. Indien het paritair comité daarin niet slaagt, wordt de pensioentoezegging niet ingevoerd. § 5. Als voor een bedrijfstak geen paritair comité bestaat, maakt de door de Koning aangewezen ambtenaar de zaak aanhangig bij de Nationale Arbeidsraad. Die wijst, om de uiteenlopende standpunten te verzoenen, het paritair comité aan waaronder de ondernemingen ressorteren die een soortgelijke activiteit hebben. § 6. Binnen acht dagen wordt het resultaat van de verzoening zoals vastgesteld door het paritair comité door de secretaris van het betrokken paritair comité ter kennis van de werkgever gebracht.

Bij niet-overeenstemming worden de werknemers door aanplakking of schriftelijk ingelicht volgens de in § 2 ingestelde procedure.

Bij overeenstemming treedt de pensioentoezegging de achtste dag na die van de verzoening in werking, tenzij het pensioenreglement in een andere datum voorziet. Die datum valt uiterlijk één jaar na de verzoening. § 7. Wanneer geen enkele opmerking werd meegedeeld, treedt de pensioentoezegging in werking op de vijftiende dag na die van de kennisgeving, tenzij het pensioenreglement in een andere datum voorziet. Die datum valt uiterlijk één jaar na de kennisgeving. HOOFDSTUK III. - Toetredingsvoorwaarden

Art. 13.De aansluiting bij een pensioenstelsel gebeurt onmiddellijk voor de werknemers die ten minste de leeftijd van 25 jaar bereikt hebben.

Een geneeskundig onderzoek mag enkel worden opgelegd wanneer de aangeslotene de vrijheid krijgt om de omvang van de overlijdensdekking zelf te kiezen of indien het kapitaal bij overlijden ten minste 50 % hoger is dan het kapitaal bij leven of indien er tien werknemers of minder zijn aangesloten bij het pensioenstelsel. De aansluiting mag niet afhankelijk worden gesteld van het resultaat van dat geneeskundig onderzoek.

Art. 14.§ 1. Elke inrichter die een pensioenstelsel invoert mag tussen de werknemers geen ongeoorloofd onderscheid maken. § 2. Elk onderscheid dat niet berust op een objectief criterium en niet redelijk verantwoord is, wordt als ongeoorloofd beschouwd.

Hierbij wordt rekening gehouden met de beoogde doelstelling, het objectief karakter en de gevolgen van het gemaakte onderscheid. Het gemaakte onderscheid mag niet onevenredig zijn ten opzichte van het beoogde geoorloofde doel. § 3. Is onder meer een ongeoorloofd onderscheid : 1° het toekennen van overlevingspensioenen aan mannelijke of vrouwelijke begunstigden alleen;2° het afhankelijk maken van de toekenning van de pensioentoezegging van een bijkomende beslissing van de inrichter, de werkgever of de pensioeninstelling;3° onverminderd de toepassing van artikel 13, een differentiatie van de pensioentoezegging in functie van de leeftijd. In afwijking van punt 3° is voor de pensioentoezeggingen van het type, vaste bijdragen, een differentiatie in functie van de leeftijd toegelaten op voorwaarde dat het percentage om de bijdrage te bepalen dat wordt toegepast op het loon op een bepaalde leeftijd niet lager ligt dan het percentage op een latere leeftijd, geactualiseerd tegen een jaarlijkse rentevoet van 4 %, op de periode die zich tussen de twee leeftijden uitstrekt. Indien de differentiatie in trappen gebeurt, wordt die vergelijking gemaakt tussen de leeftijden die overeenstemmen met het begin van elke trap. § 4. Wat de dienstjaren gepresteerd na 17 mei 1990 betreft mag de pensioentoezegging geen discriminatie bevatten tussen mannen en vrouwen. Alleen verschillen inzake aanvullend pensioen gegrond op de respectieve levensverwachtingen van mannen en vrouwen zijn toegelaten.

De pensioentoezeggingen van het type « vaste bijdragen » mogen geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen bij de bepaling van het niveau van de bijdragen. § 5. Op het vlak van de aansluiting bij een pensioenstelsel is elk onderscheid tussen deeltijdse en voltijdse werknemers ongeoorloofd.

Voor de werknemers die niet voltijds zijn tewerkgesteld, gelden dezelfde pensioenrechten als voor voltijdse werknemers, maar rekening houdend met de vermindering van arbeidsduur.

Art. 15.De werknemers die op het ogenblik waarop het pensioenstelsel wordt ingevoerd reeds in dienst zijn, kunnen, tenzij het pensioenstelsel bij collectieve arbeidsovereenkomst werd ingevoerd, niet worden verplicht om tot het stelsel toe te treden. Behoudens wanneer het pensioenreglement in de mogelijkheid voorziet om de toetreding uit te stellen, ontslaat de weigering van de werknemer de inrichter, en, ingeval de inrichter een rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , is, ook zijn werkgever, van iedere in het kader van het pensioenstelsel bestaande verplichting ten aanzien van de betrokken werknemer.

Art. 16.§ 1. Iedere wijziging van de pensioentoezegging die tot een vermeerdering van de verplichtingen van de aangeslotene leidt, ontslaat hem indien hij daarom verzoekt, van deelname aan de wijziging van de toezegging, tenzij ze bij collectieve arbeidsovereenkomst werd ingevoerd.

Het is niet geoorloofd de pensioentoezegging van de werknemers, die op basis van het eerste lid beslissen niet toe te treden tot de wijziging van de pensioentoezegging, niet verder te zetten.

De inrichter, en, ingeval de inrichter een rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , is, ook zijn werkgever, worden ten aanzien van de betrokken aangeslotene evenwel ontslagen van iedere bijkomende verplichting die voortvloeit uit de wijziging van de pensioentoezegging. § 2. De wijziging van de pensioentoezegging mag in geen geval een vermindering van de verworven prestaties of van de verworven reserves voor verlopen dienstjaren tot gevolg hebben. De Koning stelt de berekeningswijze vast. HOOFDSTUK IV. Verworven reserves, verworven prestaties en waarborgen

Art. 17.De aangeslotene kan na één jaar aansluiting bij een pensioentoezegging aanspraak maken op verworven reserves en prestaties overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst.

Indien de werknemer op het ogenblik van de aansluiting reeds aangesloten was bij een andere pensioentoezegging van dezelfde inrichter, wordt voor de toepassing van het eerste lid de periode van aansluiting bij die toezegging in aanmerking genomen.

Art. 18.Wanneer de pensioentoezegging met betrekking tot de rust- en/of overlevingspensioenen bij overlijden na de pensionering van het type « vaste bijdragen » is, zijn de minimale verworven reserves gelijk aan de reserves die krachtens de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 moeten worden opgebouwd.

Art. 19.§ 1. Wanneer de pensioentoezegging met betrekking tot de rust- en/of overlevingspensioenen bij overlijden na de pensionering van het type « vaste prestaties » is, zijn de minimale verworven reserves gelijk aan de som van de actuele waarden van de prestaties met betrekking tot het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering, zoals gedefinieerd in §§ 2 en 3.

De actuele waarde van de prestaties met betrekking tot het overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering wordt echter maar in aanmerking genomen indien er op het ogenblik van de vaststelling van de minimale verworven reserves een rechthebbende bestaat overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst. § 2. De prestaties met betrekking tot het rustpensioen die op ieder ogenblik als basis dienen voor de berekening van de minimale verworven reserves, zijn gelijk aan het grootste van de volgende twee bedragen : - de prestatie met betrekking tot het rustpensioen, die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de minimumreserve zoals die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975; - het rustpensioen dat vastgesteld is overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst, rekening houdend met de gegevens op dat moment. § 3. De prestaties met betrekking tot het overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering die op ieder ogenblik als basis dienen voor de berekening van de minimale verworven reserves, zijn gelijk aan het grootste van de volgende twee bedragen : - de prestatie met betrekking tot het overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering, die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de minimumreserve zoals die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975; - het overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering, dat vastgesteld is overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst, rekening houdend met de gegevens op dat moment. § 4. De actualisatieregels, die vermeld zijn in het pensioenreglement of in de pensioenovereenkomst en die gebruikt worden voor de berekening van de actuele waarden bedoeld in § 1, mogen geen resultaat opleveren dat kleiner is dan het resultaat dat men zou behalen met de actualisatieregels die in uitvoering van de wet van 9 juli 1975 zijn opgelegd voor de berekening van de minimumreserve op het ogenblik van de uittreding.

Indien de pensioentoezegging betrekking heeft op de betaling van een rente, maar voorziet in de mogelijkheid om deze rente op het ogenblik van de pensionering geheel of gedeeltelijk te vereffenen in de vorm van een kapitaal, mag de omzettingscoëfficiënt niet verschillen van de coëfficiënt die verkregen wordt met de actualisatieregels die in het reglement of in de overeenkomst zijn vastgesteld voor de berekening van de actuele waarden bedoeld in § 1. § 5. Wanneer, in het kader van § 1, de toezegging met betrekking tot de rust- en/of overlevingspensioenen bij overlijden na de pensionering voorziet in de betaling van vaste prestaties die met een vast bedrag overeenstemmen, waarbij geen rekening gehouden wordt met de gepresteerde dienstjaren of met het loon van de aangeslotene, zijn de prestaties die op ieder ogenblik als basis dienen voor de berekening van de minimale verworven reserves, gelijk aan dat bedrag.

Art. 20.Wanneer de pensioentoezegging bedoeld in artikel 19 gefinancierd wordt bij verschillende pensioeninstellingen, zijn de bepalingen van dat artikel van toepassing op de volledige toezegging.

Art. 21.Wanneer de pensioentoezegging met betrekking tot de rust- en/of overlevingspensioenen bij overlijden na de pensionering betrekking heeft op een bedrag dat verkregen wordt op basis van de bedragen die aan de aangeslotenen zijn toegekend op vervaldagen die vastgesteld zijn in het pensioenreglement of in de pensioenovereenkomst, zijn de minimale verworven reserves, in afwijking van artikel 19, gelijk aan het resultaat van de kapitalisatie van de reeds toegekende bedragen, berekend overeenkomstig het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst.

Art. 22.Wanneer de pensioentoezegging met betrekking tot de rust- en/of overlevingspensioenen bij overlijden na de pensionering bestaat uit een toezegging van het type « vaste prestaties » en een toezegging van het type « vaste bijdragen », zonder dat die bijdraagt in de financiering van de toezegging van het type « vaste prestaties », worden de bepalingen van de artikelen 18 en 19 afzonderlijk toegepast op de twee toezeggingen.

Art. 23.Het is verboden een pensioentoezegging op een dergelijke wijze te omschrijven dat voor een aangeslotene de bepalingen van artikel 17 zonder gevolg blijven.

Art. 24.§ 1. Wanneer de pensioentoezegging in de betaling voorziet van een persoonlijke bijdrage door de aangeslotene, heeft deze bij zijn uittreding, pensionering of bij opheffing van de pensioentoezegging, niettegenstaande artikel 17, eerste lid, recht op het gedeelte van die bijdrage, dat niet verbruikt werd voor de dekking van het overlijdens- en invaliditeitsrisico vóór de pensionering, gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur, die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975. § 2. Wanneer de pensioentoezegging van het type vaste bijdragen is of een toezegging is zoals bedoeld in artikel 21, heeft de aangeslotene bij zijn uittreding, pensionering of bij opheffing van de pensioentoezegging, zonder afbreuk te doen aan artikel 17, eerste lid, recht op het gedeelte van de bijdrage, dat niet door hem werd gedragen en dat niet verbruikt werd voor de dekking van het overlijdens- en invaliditeitsrisico vóór de pensionering en voor de dekking van de kosten beperkt tot 5 % van de stortingen, of het gedeelte van de toegekende bijdragen, gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975, verminderd met 0,5 %.

In afwijking van het eerste lid wordt, bij uittreding, pensionering of bij opheffing van het pensioenstelsel binnen vijf jaar na de aansluiting, de kapitalisatie tegen de maximale referentierentevoet vervangen door een indexering van die bijdrage overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen. Die afwijking is niet van toepassing indien het resultaat van de berekening hoger is dan het resultaat dat voortvloeit uit de berekening bedoeld in het eerste lid.

Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op het gedeelte van de bijdragen, dat niet door de aangeslotene werd gedragen, en dat bijdraagt tot de financiering van een pensioentoezegging van het type vaste prestaties met betrekking tot een rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering. De toezegging van het type vaste prestaties moet een aanvullend effect hebben bij de toezegging van het type vaste bijdragen. § 3. Voor de berekening van de minima bedoeld in §§ 1 en 2 wordt, in geval van wijziging van de vermelde rentevoet, op de bijdragen, die voor die wijziging werden gestort, de oude rentevoet toegepast tot op het ogenblik van die wijziging en vanaf de wijziging, de nieuwe rentevoet.

Art. 25.Het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst bepaalt de regels voor de vaststelling van de pensioenrechten bij de opheffing van de pensioentoezegging. Zij stellen de berekeningswijze van de pensioenrechten van elke aangeslotene vast in functie van de op het ogenblik van de opheffing aanwezige reserves. De verdeling van de reserves waarborgt aan iedere individuele aangeslotene de door hem opgebouwde verworven reserves, desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24.

Art. 26.§ 1. De pensioeninstelling deelt ten minste éénmaal per jaar aan de aangeslotenen, behalve aan de rentegenieters, een pensioenfiche mee waarop ten minste volgende gegevens worden vermeld : 1° het bedrag van de verworven reserves, in voorkomend geval met vermelding van het bedrag dat overeenstemt met de waarborgen bedoeld in artikel 24;2° behalve voor de pensioentoezeggingen van het type vaste bijdragen zonder tariefgarantie, het bedrag van de verworven prestaties en de datum waarop deze opeisbaar zijn;3° de variabele elementen waarmee bij de berekening van de bedragen onder 1° en 2° wordt rekening gehouden;4° het bedrag van de verworven reserves van het vorige jaar. Bij deze gelegenheid deelt de pensioeninstelling de aangeslotene mee dat de tekst van het reglement op eenvoudig verzoek kan worden verkregen bij de persoon die daartoe overeenkomstig het reglement is aangeduid. § 2. De pensioeninstelling deelt op eenvoudig verzoek aan de aangeslotene een historisch overzicht van de gegevens bedoeld in § 1, 1° en 2°, mee. Dit overzicht kan worden beperkt tot de periode van aansluiting bij de pensioeninstelling en tot de periode na 1 januari 1996. § 3. De pensioeninstelling deelt ten minste om de vijf jaar het bedrag van de te verwachten rente bij pensionering, zonder aftrek van de belastingen, mee aan alle aangeslotenen vanaf de leeftijd van 45 jaar.

Daarbij wordt uitgegaan van de volgende hypotheses : 1° voor de actieve werknemers : a) de stortingen blijven doorlopen;b) voor de toezeggingen van het type vaste prestaties wordt rekening gehouden met de beloofde prestaties;c) voor de toezeggingen van het type vaste bijdragen worden de verworven reserves en de nog te storten bijdragen gekapitaliseerd aan de rentevoet bedoeld in artikel 24, § 2, eerste lid;2° voor de gewezen werknemers : a) voor de toezeggingen van het type vaste prestaties, indien de aangeslotene gekozen heeft voor de mogelijkheid bedoeld in artikel 32, § 2, 3°, a), wordt er rekening gehouden met de gereduceerde prestaties;b) voor de toezeggingen van het type vaste bijdragen en de toezeggingen in een onthaalstructuur worden de verworven reserves gekapitaliseerd aan de rentevoet bedoeld in artikel 24, § 2, eerste lid.

Art. 27.§ 1. Behalve in de gevallen bedoeld in § 2 en voor de overdracht van reserves bedoeld in artikel 32, kan de aangeslotene het recht op afkoop van zijn reserves enkel uitoefenen of de uitbetaling van zijn prestaties verkrijgen op het ogenblik van zijn pensionering of vanaf het ogenblik waarop hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. § 2. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet mogen enkel worden toegestaan om de aangeslotene in staat te stellen op het grondgebied van de Europese Unie onroerende goederen die belastbare inkomsten opbrengen te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen. Die voorschotten en leningen moeten worden terugbetaald zodra die goederen uit het vermogen van de aangeslotene verdwijnen.

Indien het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst in voorschotten op prestaties of inpandgevingen van pensioenrechten of in de mogelijkheid tot toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hyptohecair krediet voorziet, dienen de beperkingen vermeld in het eerste lid uitdrukkelijk in het pensioenreglement of in de pensioenovereenkomst te worden vermeld.

Art. 28.§ 1. Wanneer de prestatie uitgekeerd wordt als een kapitaal, heeft de aangeslotene, of, in geval van overlijden zijn rechthebbenden, het recht om de omvorming in een rente te vragen.

De Koning stelt de berekeningswijze terzake vast.

De inrichter brengt de aangeslotene van dit recht op de hoogte twee maanden vóór de pensionering of binnen de twee weken nadat hij van de vervroegde pensionering op de hoogte is gebracht. In geval van overlijden van de aangeslotene brengt de inrichter de rechthebbenden van dit recht op de hoogte binnen de twee weken nadat hij van het overlijden op de hoogte is gebracht. De collectieve arbeidsovereenkomst of het pensioenreglement kan een andere persoon met deze kennisgeving belasten. § 2. Wanneer het jaarlijks bedrag van de rente bij de aanvang ervan minder dan of gelijk aan 500 euro bedraagt, wordt het kapitaal uitbetaald. Het bedrag van 500 euro wordt geïndexeerd volgens de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971, houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen. HOOFDSTUK V. - Uittreding

Art. 29.Op het ogenblik van de uittreding mag geen enkele vergoeding of verlies van winstdelingen ten laste worden gelegd van de aangeslotene, of van de verworven reserves worden afgetrokken.

Art. 30.De inrichter is ertoe gehouden bij de uittreding de tekorten van de verworven reserves aan te zuiveren alsook de tekorten ten opzichte van de garanties, bedoeld in artikel 24.

Art. 31.§ 1. Na de uittreding van een werknemer stelt de inrichter uiterlijk binnen dertig dagen de pensioeninstelling hiervan schriftelijk in kennis.

De pensioeninstelling deelt uiterlijk binnen dertig dagen na de kennisgeving aan de inrichter de volgende gegevens mee : 1° het bedrag van de verworven reserves, desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24;2° het bedrag van de verworven prestaties;3° de verschillende keuzemogelijkheden bedoeld in artikel 32, § 1, met vermelding dat de overlijdensdekking al dan niet behouden blijft. De inrichter stelt de aangeslotene hiervan onmiddellijk in kennis.

Deze kennisgeving gebeurt schriftelijk of langs elektronische weg. § 2. Indien de inrichter van de pensioentoezegging een rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , is, dan dient de procedure bij uittreding te worden geregeld in de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst waarbij de pensioentoezegging wordt ingevoerd.

In afwijking van § 1, eerste lid, mag de periode van kennisgeving tot ten hoogste één jaar worden verlengd. Binnen diezelfde periode kan de aangeslotene evenwel zelf de pensioeninstelling van zijn uittreding in kennis stellen. Na deze kennisgeving door de aangeslotene zijn de bepalingen van § 1, tweede lid en derde lid van toepassing.

Binnen diezelfde periode van kennisgeving kan de aangeslotene de pensioeninstelling meedelen dat hij bij dezelfde pensioentoezegging aangesloten blijft. In dat geval is de procedure bedoeld in artikel 32 niet van toepassing.

Art. 32.§ 1. Bij uittreding heeft de aangeslotene de keuze tussen de volgende mogelijkheden : 1° de verworven reserves, desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24, overdragen naar de pensioeninstelling van : a) ofwel de nieuwe werkgever met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, indien hij wordt aangesloten bij de pensioentoezegging van die werkgever;b) ofwel de nieuwe rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a), waaronder de werkgever ressorteert met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, indien hij wordt aangesloten bij de pensioentoezegging van die rechtspersoon;2° de verworven reserves, desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24, overdragen naar een pensioeninstelling die de totale winst onder de aangeslotenen in verhouding tot hun reserves verdeelt en de kosten beperkt volgens de regels vastgesteld door de Koning;3° de verworven reserves desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24, bij de pensioeninstelling laten en naargelang zijn keuze : a) zonder wijziging van de pensioentoezegging;b) in de onthaalstructuur, bedoeld in § 2 indien het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst erin voorziet. Wanneer de aangeslotene voor de mogelijkheid bedoeld onder 1° kiest, moeten de nieuwe inrichter en de pensioeninstelling van de nieuwe inrichter de overgedragen reserves aanvaarden, en dat zonder kosten aan te rekenen voor de overdracht.

De overdrachten bedoeld in 1°, 2° en 3°, b) worden beperkt tot het gedeelte van de reserves waarop geen voorschot of inpandgeving werd gedaan of dat niet werd toegewezen in het kader van de wedersamenstelling van een hypothecair krediet. § 2. Het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst kan bepalen dat de reserves van de aangeslotenen die hebben gekozen voor de mogelijkheid bedoeld in § 1, 3°, b) , en de overgedragen reserves van de pas aangeworven werknemers die hebben gekozen voor de mogelijkheid bedoeld in § 1, 1°, worden ondergebracht in een onthaalstructuur.

De onthaalstructuur neemt de vorm aan van een verzekeringsovereenkomst, onderschreven door de inrichter of van een bijzonder reglement binnen een voorzorgsinstelling, bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975.

De eventuele in de onthaalstructuur voorziene keuzemogelijkheden voor de aangeslotene dienen duidelijk in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst te zijn bepaald. § 3. De aangeslotene dient binnen 30 dagen na de in artikel 31, § 1, derde lid, bedoelde mededeling aan de inrichter of, indien zo bepaald in het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst, aan de pensioeninstelling die hij verlaat, mee te delen welke van de mogelijkheden, bedoeld in § 1, hij kiest.

Wanneer de aangeslotene de in het eerste lid bedoelde termijn heeft laten verstrijken, wordt hij verondersteld te hebben gekozen voor de mogelijkheid bedoeld in § 1, 3°, a) .

Na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig dagen kan de aangeslotene te allen tijde vragen om zijn reserves over te dragen naar een pensioeninstelling bedoeld in § 1, 1°, 2° of 3°, b) . § 4. De Koning stelt de modaliteiten van de overdrachten vast.

Art. 33.Na uittreding uit een pensioenstelsel, waarbij de werknemer ten minste 42 maanden was aangesloten, kan hij van zijn nieuwe werkgever eisen dat deze bedragen van zijn loon inhoudt en die doorstort aan de pensioeninstelling die hij daartoe heeft aangeduid, voorzover bij die werkgever geen pensioentoezegging bestaat.

Deze stortingen mogen niet meer bedragen dan 1.500 EUR per jaar. Dit bedrag wordt geïndexeerd volgens de bepalingen van artikel 178 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Dat bedrag wordt verminderd pro rata van de dagen van aansluiting bij een pensioenstelsel tijdens hetzelfde jaar.

De krachtens het eerste lid gedane stortingen mogen niet afgetrokken worden van het loon van de aangeslotene voor de toepassing van Deel Vijf, Titel 1, Hoofdstuk V van het Gerechtelijk Wetboek. HOOFDSTUK VI. - Verandering van pensioeninstelling en overdrachten

Art. 34.§ 1. De procedures bedoeld in de artikelen 6, § 2, 7, 8 en 11, § 1, 2°, zijn van toepassing wanneer de inrichter beslist om voor de financiering van de pensioentoezegging een andere pensioeninstelling te kiezen en/of de reserves over te dragen.

Wanneer de procedures worden toegepast vervangen zij het individueel akkoord van de aangeslotenen. § 2. Geen enkele vergoeding of verlies van winstdelingen mag ten laste worden gelegd van de aangeslotenen, of van de op het ogenblik van de overdracht verworven reserves worden afgetrokken.

Art. 35.De inrichter of de in de collectieve arbeidsovereenkomst of het pensioenreglement aangeduide persoon licht de aangeslotenen in over iedere verandering van pensioeninstelling en over de eventuele overdracht van de reserves die daaruit voortvloeit.

Art. 36.De inrichter of de in de collectieve arbeidsovereenkomst of het pensioenreglement aangeduide persoon licht de Controledienst voor de Verzekeringen voorafgaandelijk in over de verandering van pensioeninstelling en over de eventuele overdracht van de reserves.

Art. 37.§ 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 34 tot 36 mag de overgang van een onderneming, een vestiging of een gedeelte van een onderneming of vestiging naar een andere onderneming of vestiging als gevolg van een conventionele overdracht of een fusie in geen geval leiden tot een vermindering van de op het ogenblik van de overdracht verworven reserves van de aangeslotenen. § 2. De verandering van paritair comité of subcomité mag geen vermindering van de pensioentoezegging inhouden tenzij een andersluidende beslissing wordt genomen overeenkomstig de procedures bepaald bij artikel 7.

Art. 38.Bij een sectoraal pensioenstelsel kunnen 10 % van de werkgevers of werknemers vragen dat de Raad voor Aanvullende Pensioenen de uitvoering van het stelsel onderzoekt. In geval het rendement ondermaats is, kan de Raad voor Aanvullende Pensioenen aanbevelen van pensioeninstelling te veranderen of het beheer geheel of gedeeltelijk uit te besteden aan andere beheerders. HOOFDSTUK VII. - Inspraak van de werknemers Afdeling I. - Verplichte raadpleging en kennisgeving

Art. 39.§ 1. Wanneer de inrichter van een pensioenstelsel een werkgever is, geeft de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis ervan, de vakbondsafvaardiging voorafgaand advies over de volgende aangelegenheden, onverminderd de bepalingen van hoofdstuk II : 1° de wijze van financiering van het pensioenstelsel en de structurele verschuivingen in die financiering;2° de vaststelling van de reserves en de jaarlijkse opstelling van de pensioenfiche, bedoeld in artikel 26;3° de toepassing, de interpretatie en de wijziging van het pensioenreglement;4° de keuze van een pensioeninstelling en de overgang naar een andere pensioeninstelling, met inbegrip van de eventuele overdracht van reserves. § 2. Indien het pensioenstelsel tot een deel van de werknemers van de onderneming wordt beperkt, wordt de in § 1 bedoelde bevoegdheid uitgeoefend door de leden van de raad, het comité of de vakbondsafvaardiging die de werknemers vertegenwoordigen waarvoor het pensioenstelsel geldt, op voorwaarde dat ten minste 10 % van die werknemers hierom verzoekt. § 3. Bij ontstentenis van een overeenkomstig § 1 bevoegde ondernemingsraad, comité voor preventie en bescherming op het werk of vakbondsafvaardiging, moet de werkgever periodiek en individueel aan de werknemers waarvoor het pensioenstelsel geldt, informatie verstrekken over de in § 1 bedoelde aangelegenheden. Deze mededeling gaat steeds een eventuele beslissing ten gronde vooraf. § 4. De beslissingen van de inrichter met betrekking tot de in § 1 bedoelde aangelegenheden kunnen binnen het jaar worden nietig verklaard indien de in dit artikel vermelde procedures niet werden gevolgd.

Art. 40.Bij een individuele pensioentoezegging verstrekt de werkgever periodiek aan de betrokken werknemer informatie over de in artikel 39, § 1, bedoelde aangelegenheden. Deze mededeling gaat steeds een eventuele beslissing ten gronde vooraf. Afdeling II. - Paritair beheer - Toezichtscomité

Art. 41.§ 1. Wanneer de uitvoering van een pensioenstelsel wordt toevertrouwd aan een voorzorgsinstelling bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975, wordt in de volgende gevallen de raad van bestuur van die voorzorgsinstelling voor de helft samengesteld uit leden die het personeel vertegenwoordigen : 1° wanneer het pensioenstelsel door een rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 8, tenzij de collectieve arbeidsovereenkomst er anders over beschikt;2° wanneer het pensioenstelsel door een werkgever wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 9 of 11 of wanneer de pensioentoezegging een financiële bijdrage van de aangeslotene inhoudt en er in de onderneming een ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, een comité voor preventie en bescherming op het werk aanwezig is, tenzij deze organen er anders over beschikken, of bij ontstentenis van voormelde organen er in de onderneming een vakbondsafvaardiging aanwezig is tenzij er in gemeen overleg tussen de werkgever en die afvaardiging anders wordt over beschikt. De vertegenwoordigers van het personeel worden in het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, aangeduid door de werknemersafvaardiging in de rechtspersoon, bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , onder de rechtverkrijgenden van het pensioenstelsel en in de gevallen bedoeld in het eerste lid, 2°, door de werknemersafvaardiging in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, in het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis ervan, door de vakbondsafvaardiging, onder de rechtverkrijgenden van het pensioenstelsel.

De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing op de voorzorgsinstellingen die door verschillende inrichters worden opgericht wanneer ten minste één van de pensioenstelsels beantwoordt aan een geval bedoeld in het eerste lid.

De vertegenwoordigers van het personeel worden in onderling overleg door de werknemersafvaardigingen van de verschillende inrichters aangewezen. § 2. Wanneer de uitvoering van een pensioenstelsel, ingevoerd overeenkomstig de artikelen 8, 9 of 11 of gemeenschappelijk aan verschillende ondernemingen, wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling, die niet op paritaire wijze wordt beheerd, wordt er een toezichtscomité opgericht dat voor de helft is samengesteld uit leden die het personeel vertegenwoordigen, aan wie de toezegging werd gedaan, en die aangeduid zijn overeenkomstig de regels vastgesteld in § 1, tweede en derde lid.

Het toezichtscomité ziet toe op de uitvoering van de pensioentoezegging en wordt in het bezit gesteld van het verslag bedoeld in artikel 42 vóór de mededeling ervan aan de inrichters. HOOFDSTUK VIII. - Transparantie

Art. 42.De pensioeninstelling of de in de collectieve arbeidsovereenkomst of het pensioenreglement aangeduide persoon stelt elk jaar een verslag op over het beheer van de pensioentoezegging. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld van de inrichter, die het op eenvoudig verzoek meedeelt aan de aangeslotenen.

Het verslag moet informatie over de volgende elementen bevatten : 1° de wijze van financiering van de pensioentoezegging en de structurele wijzigingen in die financiering;2° de beleggingsstrategie op lange en korte termijn en de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieuaspecten;3° het rendement van de beleggingen;4° de kostenstructuur;5° in voorkomend geval de winstdeling. HOOFDSTUK IX. - Solidariteit

Art. 43.§ 1. In geval van invoering van een pensioenstelsel overeenkomstig de artikelen 10 en 11 moet verplicht een solidariteitstoezegging worden gedaan.

De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Nationale Arbeidsraad, enerzijds, de solidariteitsprestaties die in aanmerking komen, waaronder met name de financiering van de opbouw van de pensioentoezegging gedurende bepaalde periodes van inactiviteit, de vergoedingen van inkomstenverlies in bepaalde gevallen of de verhoging van lopende uitkeringen en, anderzijds, de minimale solidariteit waaraan de toezegging moet voldoen om te kunnen genieten van het bijzonder statuut, vastgesteld in artikel 1762, 4°bis , van het Wetboek van met zegel gelijkgestelde taksen en in artikel 10 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. § 2. De solidariteitstoezegging wordt beheerst door een solidariteitsreglement, waarvan de tekst op eenvoudig verzoek aan de aangeslotenen wordt verstrekt. Het solidariteitsreglement bepaalt of de inrichter, de werkgever of de rechtspersoon, die de solidariteitstoezegging uitvoert, daarmee wordt belast.

Art. 44.De beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van de solidariteitstoezegging behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de inrichter.

Art. 45.§ 1. Bij de invoering van een solidariteitstoezegging verbonden aan een pensioenstelsel, dat ingevoerd is overeenkomstig artikel 10, stelt de in dat artikel bedoelde sectorale collectieve arbeidsovereenkomst het solidariteitsreglement vast en bevat ze onder meer regels inzake de financiering en het beheer van de solidariteitstoezegging en de keuze van de rechtspersoon, die met de uitvoering van de solidariteitstoezegging zal worden belast. § 2. Bij de invoering van een solidariteitstoezegging verbonden aan een pensioenstelsel, dat is ingevoerd overeenkomstig artikel 11, § 1, zijn de voorwaarden vermeld in dat artikel en in voorkomend geval de procedure van artikel 12 van overeenkomstige toepassing.

Art. 46.De Koning bepaalt, na advies van de Nationale Arbeidsraad, nadere regels inzake de financiering en het beheer van de solidariteitstoezegging.

Art. 47.De uitvoering van de solidariteitstoezegging wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling of aan een andere van de inrichter onderscheiden rechtspersoon, die de solidariteitstoezegging afgezonderd van zijn andere activiteiten beheert.

Indien de uitvoering van de solidariteitstoezegging wordt toevertrouwd aan een rechtspersoon, die niet op paritaire wijze wordt beheerd, wordt er een toezichtscomité opgericht dat voor de helft is samengesteld uit leden die het personeel vertegenwoordigen, aan wie de toezegging werd gedaan, en die aangeduid zijn overeenkomstig de regels vastgesteld in artikel 41, § 1, tweede lid. Het toezichtscomité ziet toe op de uitvoering van de solidariteitstoezegging en wordt voorafgaandelijk geraadpleegd over volgende punten : 1° de beleggingsstrategie en de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieuaspecten;2° het rendement van de beleggingen;3° de kostenstructuur;4° in voorkomend geval de winstdeling.

Art. 48.De bepalingen van de hoofdstukken III, VI, VII, afdeling I en hoofdstuk VIII zijn van overeenkomstige toepassing.

Voor de toepassing van die artikelen dient het woord « pensioeninstelling » gelezen te worden als « de rechtspersoon belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging ». HOOFDSTUK X. - Toezicht

Art. 49.Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten wordt toevertrouwd aan de Controledienst voor de Verzekeringen.

Art. 50.De Controledienst voor de Verzekeringen stelt per sectorstelsel, ingevoerd overeenkomstig artikel 10, een tweejaarlijks rapport op.

Art. 51.De erkende commissarissen, aangewezen overeenkomstig artikel 38 van de wet van 9 juli 1975, en de actuarissen, aangeduid overeenkomstig artikel 40bis van diezelfde wet brengen de Controledienst voor de Verzekeringen op de hoogte van elk feit of elke beslissing waarvan zij bij de uitvoering van hun opdracht kennis hebben gekregen en die een inbreuk op de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten uitmaken.

Melding te goeder trouw aan de Controledienst voor de Verzekeringen door de erkende commissarissen en de actuarissen van de in het eerste lid bedoelde feiten of beslissingen vormt geen inbreuk op ongeacht welke beperking inzake de openbaarmaking van informatie, opgelegd op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid met betrekking tot de inhoud van die melding.

Art. 52.Onder de benaming « Raad voor Aanvullende Pensioenen » wordt een orgaan ingesteld dat belast wordt met de regelmatige opvolging van de toepassing van de bepalingen van deze wet en met een periodieke evaluatie hiervan. Hij kan op verzoek of uit eigen beweging adviezen of aanbevelingen formuleren ter attentie van de Controledienst voor de Verzekeringen of van de bevoegde ministers. Hij wordt daarenboven belast met alle taken die hem krachtens een wet of door de Koning worden toegewezen.

De Raad voor Aanvullende Pensioenen is samengesteld uit telkens twee vertegenwoordigers van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, van het ministerie van Sociale Zaken en van het ministerie van Financiën, aangeduid door de respectieve bevoegde ministers en uit twee vertegenwoordigers van de Controledienst voor de Verzekeringen, aangeduid door de minister van Economie op voorstel van de Raad van de Controledienst voor de Verzekeringen.

De Raad voor Aanvullende Pensioenen stelt zijn huishoudelijk reglement op.

Art. 53.§ 1. Onder de benaming « Commissie voor Aanvullende Pensioenen », wordt een adviesorgaan ingesteld met als opdracht advies te verstrekken over de besluiten die in uitvoering van deze titel worden genomen en overleg te plegen omtrent alle vragen inzake de toepassing van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten die haar door de bevoegde ministers, de Raad voor Aanvullende Pensioenen of door de Controledienst voor de Verzekeringen worden voorgelegd.

De Commissie voor Aanvullende Pensioenen kan uit eigen beweging adviezen geven over alle problemen inzake de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. § 2. De Commissie voor Aanvullende Pensioenen bestaat uit drieëntwintig leden, te benoemen door de Koning omwille van hun ervaring op het vlak van de in deze titel geregelde materies : 1° vijf leden worden gekozen om de belangen van de werknemers te vertegenwoordigen, op een dubbele lijst voorgedragen door de meest representatieve beroepsorganisaties;2° vijf leden worden gekozen om de belangen van de werkgevers te vertegenwoordigen, op een dubbele lijst voorgedragen door de meest representatieve beroepsorganisaties.3° vier leden worden gekozen uit de vertegenwoordigers van pensioeninstellingen die in België bedrijvig zijn, op een dubbele lijst voorgedragen door de meest representatieve beroepsorganisaties;4° vier leden worden gekozen uit de vertegenwoordigers van de gepensioneerden, op een dubbele lijst voorgedragen door het Raadgevend Comité der Gepensioneerden;5° de overige vijf leden moeten deskundig zijn en blijk geven van ervaring op het vlak van de in deze titel geregelde materies. § 3. De leden van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen worden voor zes jaar benoemd; zij zijn herbenoembaar.

Uitzonderlijk wordt, bij de eerste benoeming, het mandaat van zeven door loting aangewezen leden tot twee jaar beperkt. Het mandaat van zeven andere, eveneens door loting aangewezen leden wordt tot vier jaar beperkt.

De Koning wijst uit de leden de Voorzitter van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen aan en bepaalt de vergoedingen die de leden zullen genieten. § 4. De Controledienst voor de Verzekeringen neemt het secretariaat van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen op zich.

De Commissie voor Aanvullende Pensioenen stelt haar huishoudelijk reglement op. HOOFDSTUK XI. - Strafbepalingen

Art. 54.Met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 25 tot 250 EUR, of met één van die straffen alleen worden gestraft, de beheerders, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen en van andere rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging en de inrichters en werkgevers of hun lasthebbers die over de toepassing van deze titel wetens en willens onjuiste verklaringen hebben afgelegd aan de Controledienst voor de Verzekeringen of aan de door hem gevolmachtigde persoon, of die hebben geweigerd de ter uitvoering van deze titel of haar uitvoeringsbesluiten gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Dezelfde straffen zijn van toepassing op de beheerders, commissarissen, aangeduide actuarissen, directeurs, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen en van andere rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging en de inrichters en werkgevers of hun lasthebbers die niet hebben voldaan aan de verplichtingen die hun opgelegd door deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten of die hebben meegewerkt aan de uitvoering van pensioentoezeggingen die in strijd zijn met deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten.

Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de misdrijven in deze titel omschreven, zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de in dit hoofdstuk bepaalde minimumbedragen. HOOFDSTUK XII. - Verjaring

Art. 55.De vordering wegens het niet betalen van de bijdragen tegen de inrichter of, ingeval de inrichter een rechtspersoon bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) , is, tegen de werkgever verjaart na drie jaar vanaf de datum waarop de bijdrage opeisbaar wordt. HOOFDSTUK XIII. - Overgangsbepalingen

Art. 56.De werknemers van wie de rechten betrekking hebben op een pensioentoezegging, die door de wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen werd beoogd of op een pensioenstelsel, dat door een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst werd ingevoerd en niet in een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de wet van 7 januari 1958 betreffende fondsen voor bestaanszekerheid, werd beheerd, en die op 1 januari 1996 bestonden, kunnen voor de dienstjaren vóór die datum geen prestaties en overeenstemmende reserves eisen behalve die welke voortvloeien uit het pensioenreglement. Een dergelijke eis is wel mogelijk indien en in de mate dat op die datum pensioenreserves werden opgebouwd.

De Koning bepaalt de wijze van berekening van het deel van de pensioenreserve dat wordt toegekend aan de betrokken werknemer.

Art. 57.§ 1. De bepalingen van deze titel, met uitzondering van de artikelen 27 en 61, zijn niet van toepassing op de individuele pensioentoezeggingen die vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel zijn toegekend.

De inrichters delen binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit artikel het aantal individuele pensioentoezeggingen die vóór die datum zijn toegekend mee aan de Controledienst voor de Verzekeringen. § 2. In afwijking van artikel 6, § 1, eerste lid, mag tot zes maand na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad , een individuele pensioentoezegging worden toegekend zonder dat er in de onderneming voor alle werknemers een aanvullend pensioenstelsel bestaat.

Art. 58.De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de pensioenstelsels, die worden beheerd in een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid en op de datum van inwerkingtreding van dit artikel bestaan, drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel of op de datum van inwerkingtreding van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die het pensioenstelsel aan deze titel aanpast indien die datum het einde van voormelde termijn voorafgaat.

De werknemers van wie de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel bedoeld in het eerste lid, kunnen geen prestaties en overeenstemmende reserves eisen, behalve die welke voortvloeien uit de pensioentoezegging, voor de dienstjaren die gelegen zijn vóór de datum waarop deze titel op hen van toepassing wordt overeenkomstig het eerste lid.

Art. 59.De inrichters van de pensioentoezeggingen bedoeld in artikel 58 beschikken over een termijn van één jaar vanaf de datum waarop deze titel op hun toezegging van toepassing is geworden om de uitvoering ervan toe te vertrouwen aan een pensioeninstelling.

De publiekrechtelijke rechtspersonen, andere dan die bedoeld in artikel 5, § 3, tweede lid, beschikken over een termijn die eindigt op 1 september 2005, om de uitvoering van hun pensioentoezegging aan een pensioeninstelling toe te vertrouwen.

Art. 60.Artikel 24, § 2, is enkel van toepassing op het deel van de bijdragen dat verschuldigd is na de datum van inwerkingtreding van dat artikel.

Art. 61.§ 1. Tot 31 december 2009 is artikel 27, § 1, eerste lid, niet van toepassing op de pensioentoezeggingen ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel of die voortvloeien uit de verlenging van een vóór die datum gesloten collectieve arbeidsovereenkomst en op de pensioentoezeggingen bedoeld in § 2.

Die uitzondering geldt ook voor individuele overeenkomsten, indien er in dezelfde onderneming tezelfdertijd een gelijkaardige collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is. § 2. In afwijking van artikel 27, § 1, eerste lid, mogen tot zes maand na de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad pensioentoezeggingen worden ingevoerd, die in een pensioenleeftijd vanaf 58 jaar voorzien.

Art. 62.De inrichter mag de keuze van de aangeslotene inzake beleggingen beperken en het beleggingsbeleid aanpassen aan de garantievereiste binnen een termijn van één jaar na de inwerkingtreding van artikel 24, § 2.

Art. 63.De formele aanpassing van de bestaande pensioenreglementen en -overeenkomsten dient te zijn beëindigd uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

TITEL III. - Wijzigingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Wijziging aan de hypotheekwet van 16 december 1851

Art. 64.In artikel 19, 4°ter van de hypotheekwet van 16 december 1851, ingevoegd bij de wet van 18 december 1968 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van nr. 535 van 31 maart 1987 en 19 mei 1995 en de wet van 25 januari 1999, worden na de woorden « het Sociaal Fonds voor de diamantarbeiders » de woorden « , en aan de pensioeninstellingen en rechtspersonen, belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging, bedoeld in de wet van... op de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid » toegevoegd. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden en aan de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen

Art. 65.Artikel 22 van de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1981 en 22 februari 1998, wordt als volgt gewijzigd : 1° § 1 wordt opgeheven;2° § 2, wordt als volgt vervangen : « § 2.Op voorstel van de minister van Pensioenen, de minister van Financiën en van de minister van Economie kan de Koning, onder de voorwaarden welke Hij vaststelt, een regeling tot verzekering van buitenwettelijke voordelen instellen ten voordele van de werknemers bedoeld bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.

Bovendien mogen de werknemers of de gewezen werknemers, die niet aangesloten zijn bij een sectoraal- of een ondernemingspensioenstelsel, stortingen doen met het oog op het verkrijgen van buitenwettelijke voordelen. De verzekeringen van buitenwettelijke voordelen worden gesloten bij een verzekeringsonderneming of -instelling bedoeld in artikel 2, § 1 en § 3, 5°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, voor zover zij door de Koning zijn erkend volgens de door Hem vastgestelde voorwaarden.

Een verzekeringsonderneming of -instelling, mag te alle tijden afstand doen van de erkenning bedoeld in het eerste lid mits een andere erkende verzekeringsonderneming of -instelling haar rechten en haar plichten en haar activa en passiva, wat de verzekering van buitenwettelijke voordelen ingesteld volgens het eerste lid betreft, overneemt. »

Art. 66.In artikel 2, § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) in het eerste lid, worden de woorden « Bij het verstrijken van een termijn van drie jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel, zijn de bepalingen van deze wet » vervangen door de woorden « De bepalingen van deze wet zijn »;

B) in het eerste lid wordt punt 6°, vervangen bij de wet van 12 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 5 juli 1998, vervangen als volgt : « 6° a) de voorzorgsinstellingen opgericht als afzonderlijke rechtspersonen wier bedrijvigheid bestaat uit : - het opbouwen ten individuele of ten collectieve titel van bovenwettelijke voordelen inzake pensioen, overlijden en blijvende invaliditeit voor het personeel of de bedrijfsleiders van één of van verschillende private ondernemingen; - het opbouwen ten individuele of ten collectieve titel van wettelijke pensioenen of bovenwettelijke voordelen inzake pensioen, overlijden en blijvende invaliditeit voor het personeel of de bedrijfsleiders van één of van verschillende publiekrechtelijke rechtspersonen; b) de voorzorgsinstellingen die met datzelfde doel zijn opgericht, in de schoot van : - een private onderneming; - een fonds voor bestaanszekerheid, onderworpen aan de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid; - een publiekrechtelijke rechtspersoon, onderworpen aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen; met uitzondering van : - de voorzorgsinstellingen van publiekrechtelijke rechtspersonen, bedoeld in het derde streepje hierboven die door de Koning zijn aangeduid en voorzover deze zelf niet de last van de toegekende voordelen dragen; - de individuele pensioentoezeggingen aan de personen bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; - de individuele pensioentoezeggingen die bestonden op de datum van inwerkingtreding van de wet van ... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid »;

C) tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Voor de toepassing van deze bepaling wordt verstaan onder bedrijfsleiders, de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. »;

D) het vroegere tweede lid, dat het derde lid is geworden, wordt aangevuld als volgt : « of krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst. »

Art. 67.Artikel 9, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991 en 12 december 1997, wordt vervangen als volgt : « § 2. De in artikel 2, § 3, 6°, bedoelde voorzorgsinstellingen worden, voor de toepassing van deze wet, als verzekeringsondernemingen beschouwd. In afwijking van § 1 van dit artikel moeten ze worden toegelaten in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, van een onderlinge verzekeringsvereniging of in een andere rechtsvorm die door of krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling met het oog op het uitvoeren van de voorzorgsactiviteit bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, wordt toegelaten, indien zij de door de Koning bepaalde voorwaarden vervullen.

De publiekrechtelijke rechtspersonen zijn gemachtigd om voor het opbouwen van pensioenen zoals bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, een afzonderlijke rechtspersoon op te richten die één van de rechtsvormen bedoeld in het eerste lid moet aannemen.

De voorzorgsinstellingen, bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, b) , zullen over een termijn van één jaar beschikken te rekenen vanaf de datum waarop de bepalingen van de wet op hen van toepassing worden, om een afzonderlijke rechtspersoon op te richten die één van de rechtsvormen bedoeld in het eerste lid moet aannemen. De Koning kan de voormelde voorzorgsinstellingen vrijstellen van de verplichting om een afzonderlijke rechtspersoon op te richten. »

Art. 68.In artikel 29, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « Controledienst voor de Verzekeringen » vervangen door de woorden « Controledienst voor de Verzekeringen en de Aanvullende Pensioenen ».

Art. 69.De Koning wordt gemachtigd de terminologie van de vigerende wettelijke bepalingen in overeenstemming te brengen met die van art. 68 van deze wet.

Art. 70.Artikel 36 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, vervangen bij de wet van 19 juli 1991, wordt aangevuld met de volgende zin : « Deze kosten hebben inzonderheid betrekking op de werkingskosten van de Controledienst voor de Verzekeringen en de Aanvullende Pensioenen en de Commissie voor de Verzekeringen, bedoeld in respectievelijk de artikelen 29 en 41 van deze wet en van de Raad voor Aanvullende Pensioenen en de Commissie voor Aanvullende Pensioenen, bedoeld in respectievelijk de artikelen 52 en 53 van de wet van ... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. » HOOFDSTUK III. - Wijziging aan de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen

Art. 71.In artikel 10 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt een 3° ingevoegd, luidend als volgt : « 3° de bijdragen gestort in het kader van de pensioenstelsels die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in titel II, hoofdstuk II, afdeling II, van de wet van .... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. » TITEL IV. - Wijzigingen aan de fiscale wetgeving HOOFDSTUK I. Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 72.Artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt aangevuld als volgt : « De lijfrenten die zijn aangelegd tegen storting met afstand van een kapitaal dat is gevormd met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, zijn geen pensioenen. »

Art. 73.In artikel 20 van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden « vermelde lijfrenten » en « zijn aangelegd », de woorden « of tijdelijke renten » ingevoegd.

Art. 74.Artikel 31, tweede lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : « 4° vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, daarin begrepen de vergoedingen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, en de vergoedingen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, vierde streepje; ».

Art. 75.In artikel 34, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992, 17 mei 2000, 19 juli 2000 en bij de programmawet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° kapitalen, afkoopwaarden van levens-verzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten, die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van : a) persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of werkgeversbijdragen.Wat de in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleiders betreft die zijn tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst, moet de notie « werkgeversbijdragen » voor de toepassing van deze bepaling worden vervangen door de notie « bijdragen van de onderneming »; b) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, daarin begrepen de aanvullende pensioenen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de genoemde wet en de pensioenen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 18° en 19°; c) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de onder b vermelde wet wanneer die bijdragen zijn gedaan in het kader van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van dezelfde wet;d) bijdragen als vermeld in de artikelen 1451, 2°, en 14517, 1°. Onder aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wordt verstaan het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na pensionering, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de in een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst bepaalde verplichte stortingen worden toegekend ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen; »; 2° In § 1 wordt een 2°bis ingevoegd, luidende : « 2°bis aanvullende pensioenen voor zelfstandigen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002; ».

Art. 76.In artikel 38 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 6 augustus 1993, 6 juli 1994 en 21 december 1994, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, bij de wetten van 8 augustus 1997, 8 juni 1998 en 7 april 1999, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, bij de wetten van 22 mei 2001 en 10 juli 2001, bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, bij de wet van 10 augustus 2001 en bij de programmawet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bestaande tekst, die § 1 zal vormen, wordt het eerste lid aangevuld als volgt : « 18° de voordelen die voor de werknemers die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en -premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is;19° de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voorvloeien uit de op de onderneming rustende betaling van bijdragen en premies die krachtens artikel 195, § 1, tweede lid, van de bedrijfsresultaten mogen worden afgetrokken;20° de voordelen die voor de verkrijgers van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, voortvloeien uit het ten laste nemen, door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, van de bijdragen of premies betreffende collectieve of individuele toezeggingen als bedoeld in § 2, en de uitkeringen gedaan ter uitvoering van die toezeggingen, voorzover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2.De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens toepasselijk op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders met loopbaanonderbreking of tijdskrediet, met brugpensioen of gepensioneerd of werknemers of bedrijfsleiders die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt.

De in § 1, eerste lid, 20°, bedoelde collectieve of individuele toezeggingen zijn : 1° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben medische kosten te vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of bedrijfsleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden;2° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben specifieke kosten te vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider;3° toezeggingen die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente ingeval de werknemer of bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoening;4° andere persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen dan die welke hiervoor en in § 1, eerste lid, 18° en 19°, zijn bedoeld, voor zover deze verzekeringen of toezeggingen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen : a) de verzekeringscontracten of de toezeggingen kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de wetgeving inzake de sociale zekerheid;b) de contracten en toezeggingen mogen uitsluitend voorzien in uitkeringen tijdens het dienstverband van de voornoemde personen. Periodes van schorsing van het dienstverband worden ook in aanmerking genomen.

Voor de in artikel 30, 1°, bedoelde werknemers en de in 30, 2°, bedoelde bedrijfsleiders die overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, tweede lid, niet regelmatig worden bezoldigd, komt een in het vorige lid bedoelde individuele toezegging slechts voor de vrijstelling als voordeel van alle aard in aanmerking op voorwaarde dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is voor de genoemde werknemers en bedrijfsleiders of een bijzondere categorie ervan.

Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 20°, hebben de volgende termen de hiernavolgende betekenis : - hospitalisatie : elk medisch noodzakelijk verblijf van ten minste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; - dagverpleging : het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; - ernstige aandoeningen : aandoeningen die als zodanig door de minister bevoegd voor Sociale Zaken erkend zijn; - palliatieve thuiszorg : de behandeling thuis van terminale patiënten die gericht is op de fysische en psychische noden van de patiënt en bijdragen tot het bewaren van een zekere kwaliteit van het leven; - afhankelijkheid : de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven. 3° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.Wanneer de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, bedoelde voordelen en uitkeringen worden toegezegd in het kader van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of in het kader van een plan met twee of meer toezeggingen, zijn de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, beoogde vrijstellingen slechts van toepassing voor zover die solidariteitstoezegging of dat plan door de verzekeringsonderneming of voorzorgsinstelling op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en met het zegel gelijkgestelde taksen kan worden gewaarborgd zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen. »

Art. 77.In artikel 39 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992, 17 mei 2000, 19 juli 2000 en de programmawet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de aanhef van § 2 worden de woorden « aanvullende pensioenen, » ingevoegd tussen de woorden « Pensioenen, » en de woorden « renten, kapitalen, »;2° § 2, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° indien ze voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract dat is afgesloten ten gunste van de belastingplichtige of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, en : a) geen vrijstelling is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór het aanslagjaar 1993 van toepassing waren en de in de artikelen 1451, 2°, en 14517, 1°, vermelde verminderingen niet zijn verleend;b) de vrijstelling krachtens artikel 15, eerste lid, van de wet van 13 juli 1959 is geweigerd;c) van de vrijstelling overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de voormelde wet of overeenkomstig artikel 508 afstand is gedaan;d) ze niet geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van werkgeversbijdragen noch van bijdragen die in aanmerking konden komen voor de toepassing van artikel 1451, 1°, noch van bijdragen die, overeenkomstig artikel 52, 7°bis, in aanmerking konden komen als beroepskosten;».

Art. 78.Artikel 40 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «

Art. 40.Deelnemingen in de winst ter zake van levensverzekeringscontracten, aanvullende pensioentoezeggingen of van aanvullende pensioenovereenkomsten zijn vrijgesteld op voorwaarde dat zij gelijktijdig met de uit die contracten, toezeggingen of overeenkomsten, voortvloeiende pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen of afkoopvoorwaarden worden vereffend.

Onder deelnemingen in de winst worden de deelnemingen verstaan omschreven in artikel 183bis van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, zelfs als die krachtens artikel 183quinquies van hetzelfde Wetboek vrijgesteld zijn van de taks. »

Art. 79.Artikel 52, 3°, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « 3° de bezoldigingen van de personeelsleden en de volgende ermee verband houdende kosten : a) de wettelijk verschuldigde sociale lasten;b) de werkgeversbijdragen en -premies, gestort ter uitvoering van : - een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of overlijden; - een collectieve of individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden; - een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; - een collectieve of individuele toezegging die moet worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte; c) de bijdragen inzake sociale verzekering of voorzorg die in b) niet worden genoemd en die verschuldigd zijn krachtens contractuele verplichtingen;».

Art. 80.Artikel 53 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 7 april 1995 en 20 december 1995, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, bij de wet van 22 december 1998 en bij de programmawet van 24 december 2002 wordt aangevuld als volgt : « 21° de in artikel 38, § 1, eerste lid, 20°, bedoelde werkgeversbijdragen en -premies; 22° in de mate waarin zij een maximumbedrag van 1.525 EUR per jaar overschrijden, de in artikel 52, 3°, b, vermelde werkgeversbijdragen en -premies die zijn gestort in uitvoering van in artikel 6 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid bedoelde individuele aanvullende pensioentoezeggingen, gesloten in het voordeel van personen die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen ontvangen; 23° kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot volledig of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van inkomsten bij arbeidsongeschiktheid en die rechtstreeks door de werkgever of de gewezen werkgever worden uitgekeerd aan personeelsleden of gewezen personeelsleden.»

Art. 81.Artikel 59 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 6 juli 1994 en de programmawet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 59.§ 1. De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, kunnen slechts als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende perken : 1° ze moeten definitief worden gestort aan een in België gevestigde verzekeringsonderneming of voorzorgsinstelling;2° de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan 80 pct.van de laatste normale brutojaarbezoldiging en moeten worden berekend op basis van de normale duur van een beroepswerkzaamheid; 3° de wettelijke en aanvullende uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan de normale brutojaarbezoldiging;4° de werkgever moet de bewijsstukken overleggen in de vorm en binnen de termijnen die de Koning bepaalt. § 2. Een indexering van de renten bedoeld in § 1, 2° en 3°, is toegestaan. § 3. De begrenzingen genoemd in § 1, 2° en 3°, worden enerzijds toegepast op de bijdragen en premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen en, anderzijds op de bijdragen en premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte. Voor de berekening van die begrenzingen worden de in artikel 52, 3°, b, derde streepje, bedoelde bijdragen en premies, gestort ter uitvoering van een solidariteitstoezegging, naar gelang van hun aard, omgedeeld over elk van die categorieën. § 4. Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen, moet de begrenzing tot 80 pct., bedoeld in § 1, 2°, worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke pensioenen en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke pensioenen. De uitkeringen op grond van pensioensparen en van andere individuele levensverzekeringscontracten dan die welke worden gesloten ter uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, worden niet in aanmerking genomen.

De extrawettelijke pensioenen omvatten inzonderheid de pensioenen : - die met persoonlijke bijdragen als bedoeld in artikel 52, 7°bis, of in artikel 1453 zijn gevormd; - die met werkgeversbijdragen zijn gevormd; - die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend.

Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte, moet de begrenzing tot de normale bruto jaarbezoldiging worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid.

De extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid omvatten inzonderheid : - de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid die met werkgeversbijdragen zijn gevormd; - de uitkeringen die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend. § 5. De Koning bepaalt wat onder « normale bruto jaarbezoldiging », « laatste normale bruto jaarbezoldiging » en « normale duur van een beroepswerkzaamheid » in de zin van § 1, 2° en 3°, moet worden verstaan.

Hij bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling en de modaliteiten volgens dewelke voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet geen beletsel vormen voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in § 1, 1°, wordt geëist. »

Art. 82.Artikel 1451, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « 1° als in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, bedoelde persoonlijke bijdragen en premies die worden betaald door de werkgever via inhouding op de bezoldigingen van de werknemer of door de onderneming via inhouding op de bezoldigingen van de bedrijfsleider zonder dienstverband; ».

Art. 83.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIbis , B, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 28 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift wordt vervangen als volgt : « B.Persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming »; 2° in artikel 1453 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden « persoonlijke bijdragen » en de woorden « gevestigde verzekeringsonderneming of instelling voor sociale voorzieningen » respectievelijk vervangen door de woorden « persoonlijke bijdragen en premies » en de woorden « gevestigde verzekeringsonderneming of voorzorgsinstelling »;b) in het tweede lid worden de woorden « artikel 59, derde lid » vervangen door de woorden « artikel 59, § 4 »; c) tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Wanneer de in artikel 1451, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, mogen de aldus gedane stortingen niet meer bedragen dan 1.500 EUR per jaar. Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel als bedoeld in de voornoemde wet. »; d) het laatste lid wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling en de modaliteiten volgens dewelke voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet geen beletsel vormen voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in het eerste lid wordt geëist.»

Art. 84.In artikel 146, 3°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 21 december 1994 en 7 april 1999, worden de woorden « voor het saldo dat overblijft na toepassing van artikel 38, eerste lid, 13° » vervangen door de woorden « voor het saldo dat overblijft na toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 13° ».

Art. 85.Artikel 169, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992 en bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : « Hetzelfde omzettingsstelsel is van toepassing op de eerste schijf van 50.000 EUR van het kapitaal of van de afkoopwaarde van een aanvullend pensioen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, waarop voorschotten op prestaties zijn opgenomen of dat heeft gediend voor het waarborgen van een lening of het weder samenstellen van een hypothecair krediet, in zover die voorschotten verleend of die leningen gesloten zijn voor het bouwen, het verwerven, het verbouwen, het verbeteren of het herstellen van de in België gelegen enige woning die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en zijn gezinsleden. »

Art. 86.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 28 december 1992, 24 december 1993, 30 maart 1994, 6 juli 1994 en 20 december 1995, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, bij de wetten van 25 januari 1999, 10 maart 1999, 4 mei 1999 en 6 april 2000, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en bij de programmawet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1°, d, wordt vervangen als volgt : « d) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 4°, f;»; 2° de bepaling onder 1°, e, wordt opgeheven;3° de bepaling onder 1° wordt aangevuld als volgt : « h) de in 4°, g, bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g, door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;»; 4° de bepaling onder 2°, b, wordt vervangen als volgt : « b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 4°, f;»; 5° de bepaling onder 2°, c, wordt opgeheven;6° de bepaling onder 2°, d, wordt vervangen als volgt : « d) kapitalen en afkoopwaarden van de levens-verzekeringscontracten bedoeld in artikel 1451, 2°, indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer : - voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; - die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is; »; 7° de bepaling onder 4°, f, wordt vervangen als volgt : « f) kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van : - kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; - kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid; »; 8° de bepaling onder 4°, g, wordt vervangen als volgt : « g) kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd; ».

Art. 87.Artikel 195, § 2, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Behalve indien de overeenkomsten enkel voorzien in voordelen bij overlijden, worden de premies van levensverzekeringen betreffende overeenkomsten die in het voordeel van de onderneming zijn gesloten, met de in § 1, tweede lid, vermelde bijdragen gelijkgesteld en zijn zij slechts aftrekbaar, onder de voorwaarden en binnen de begrenzing die dienaangaande is vastgesteld in deze titel, indien deze overeenkomsten werden gesloten op het hoofd van een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld zonder dienstverband.

Om het aftrekbare deel van de premies te bepalen, komen uitsluitend de in § 1, tweede lid, omschreven bezoldigingen in aanmerking. »

Art. 88.In artikel 205, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen door het koninklijk besluit van 20 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de in artikel 53, 6° tot 11°, 14° en 21° tot 23°, vermelde kosten;»; 2° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° de bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, en de ermee gelijkgestelde premies van bepaalde levensverzekeringen, voor zover die bijdragen en premies niet voldoen aan de voorwaarden en de begrenzingen gesteld in de artikelen 59 en 195, alsmede de pensioenen, aanvullende pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen voor zover die sommen niet voldoen aan de voorwaarden en de grens gesteld in artikel 60;».

Art. 89.Artikel 223, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt door de volgende bepaling vervangen : « 2° de werkgeversbijdragen en -premies vermeld in artikel 52, 3°, b, in zover zij niet voldoen, ofwel aan de grens vermeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59, de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen vermeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de begrenzing bedoeld in artikel 59 en de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen; ».

Art. 90.In artikel 225, tweede lid, 5°, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « tegen het tarief van 39 pct. » vervangen door de woorden « tegen het tarief vermeld in artikel 215, eerste lid, ».

Art. 91.Artikel 234, 3°, van hetzelfde Wetboek wordt door de volgende bepaling vervangen : « 3° op de werkgeversbijdragen en -premies vermeld in artikel 52, 3°, b, in zover zij niet voldoen, ofwel aan de grens vermeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59, op de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen vermeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en op de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen; ».

Art. 92.Artikel 364ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de programmawet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 364ter.Wanneer kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door in artikel 52, 7°bis, of in artikel 1451, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen, door werkgeversbijdragen of door bijdragen van de onderneming, door de voorzorgsinstelling of de verzekeringsonderneming waarbij ze zijn gevestigd, ten bate van de begunstigde of van zijn rechtverkrijgenden worden overgedragen naar een soortgelijke pensioentoezegging of pensioenovereenkomst, wordt deze verrichting niet als een betaling of toekenning aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de begunstigde geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de begunstigde.

Het eerste lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een in het buitenland gevestigde voorzorgsinstelling of verzekeringsonderneming. »

Art. 93.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 515quater ingevoegd, luidende : «

Art. 515quater.§ 1. Wat de pensioentoezeggingen betreft, ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 86 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of die voortvloeien uit de verlenging van een vóór die datum gesloten collectieve arbeidsovereenkomst zijn, in afwijking van de artikelen 130 tot 168, afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de vermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten : a) tegen een aanslagvoet van 33 pct.: kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 3°, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 3°; b) tegen een aanslagvoet van 10 pct.: kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 3°, in zover zij met persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 3°; c) tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: niet volgens artikel 169, § 1, belastbare kapitalen en afkoopwaarden als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, in zover die kapitalen of afkoopwaarden niet zijn gevormd door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, en wanneer die kapitalen of die afkoopwaarden tot uiterlijk 31 december 2009 aan de rechthebbende worden uitgekeerd : 1. wat de kapitalen en afkoopwaarden van een verzekeringscontract betreft : - bij het normale verstrijken van het contract; - bij het overlijden van de verzekerde; - naar aanleiding van de pensionering of brugpensionering van de verzekerde; - in een der 5 jaren vóór het normaal verstrijken van het contract; - op de normale leeftijd waarop de verkrijger zijn beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan het kapitaal is gevormd, volledig en definitief stopzet; 2. wat de andere kapitalen en afkoopwaarden betreft : - ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan; - naar aanleiding van zijn brugpensionering; - naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; - op de normale leeftijd waarop de verkrijger zijn beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan het kapitaal is gevormd, volledig en definitief stopzet.

Het vorige lid is tevens van toepassing op de niet volgens artikel 169, § 1, belastbare kapitalen en afkoopwaarden van aanvullende pensioentoezeggingen die vóór de inwerkingtreding van het artikel 86 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid zijn gesloten ten gunste van bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, die bezoldigingen hebben genoten waarop de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de zelfstandigen is toegepast en die daardoor niet onder het toepassingsgebied van de genoemde wet vallen. § 2. Voor de pensioentoezeggingen ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten gedurende zes maanden vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden in artikel 171, 4°, f, de woorden « naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is » vervangen door de woorden « naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 58 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is ». »

Art. 94.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 515quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 515quinquies.De artikelen 52, 3°, b, en 195, § 2, zoals ze bestonden vóórdat ze door de artikelen 79 en 87 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid werden gewijzigd, blijven van toepassing op de levensverzekeringspremies met betrekking tot contracten die werden gesloten vóór de inwerkingtreding van de genoemde wet in het voordeel van de onderneming op het hoofd van de bedrijfsleiders. »

Art. 95.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 515sexies ingevoegd, luidende : «

Art. 515sexies.In geval van overdracht van kapitalen of afkoopwaarden gevormd door middel van levensverzekeringspremies als bedoeld in artikel 195, § 2, die worden gelijkgesteld met bijdragen als bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, zoals ze bestonden vooraleer ze door artikel 87 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid werden gewijzigd, die wordt verricht door de verzekeringsonderneming bij dewelke deze kapitalen of afkoopwaarden werden gevormd, teneinde deze te bestemmen voor de uitvoering van een aanvullende pensioentoezegging inzake rust- en/of overlevingspensioen, uitsluitend in het voordeel van een bedrijfsleider op wiens hoofd een contract werd gesloten, is artikel 38, § 1, eerste lid, 19°, van toepassing op de sommen die naar aanleiding van zulk een verrichting zijn overgedragen, in zover is voldaan aan de volgende voorwaarden : - de overdracht vindt plaats binnen een termijn van 3 jaar welke aanvangt vanaf de inwerkingtreding van de genoemde wet; - de voorwaarden van en de begrenzing gesteld in artikel 195 werden nageleefd tot op het ogenblik van de overdracht; - en de aanvullende pensioentoezegging, onderschreven door de onderneming in het voordeel van de betrokken bedrijfsleider, wordt ten laatste op het ogenblik van overdracht van de kapitalen of afkoopwaarden aangepast.

Voor de toepassing van het vorige lid, wordt met een overdracht van kapitalen of afkoopwaarden gelijkgesteld, de toewijzing van de hoedanigheid van begunstigde van het contract van bedrijfsleiderverzekering uitsluitend in het voordeel van de verzekerde bedrijfsleider.

Bovendien wordt die verrichting niet als de betaling of toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de bedrijfsleider geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de bedrijfsleider.

Het vorige lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een in het buitenland gevestigde voorzorgsinstelling of verzekeringsonderneming. »

Art. 96.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 515septies ingevoegd, luidende : «

Art. 515septies.Wanneer kapitalen die, voor de inwerkingtreding van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, in de schoot van de onderneming gevormd zijn ten bate van de begunstigde of van zijn rechtverkrijgenden, worden overgedragen naar een voorzorgsinstelling of een verzekeringsonderneming, dan wordt die verrichting niet als de betaling of toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de begunstigde geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de begunstigde.

Het eerste lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal naar een in het buitenland gevestigde voorzorgsinstelling of verzekeringsonderneming.

Op de sommen die bij die gelegenheid worden overgedragen, worden bovendien de bepalingen van artikel 38, § 1, eerste lid, 18° en 19°, toegepast voor zover de voorwaarden van en de begrenzing gesteld in de artikelen 59 en 195 zijn nageleefd tot op het ogenblik van de overdracht. »

Art. 97.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 515octies ingevoegd, luidende : «

Art. 515octies.Artikel 171, 4°, g, zoals het bestond vooraleer het werd gewijzigd door artikel 86 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, blijft van toepassing op de in artikel 171, 1°, h, bedoelde kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen worden uitgekeerd in uitvoering van een contractuele verbintenis die is gesloten voor de inwerkingtreding van de genoemde wet. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen Afdeling I. - Jaarlijkse taks op de verzekeringscontracten

Art. 98.Artikel 174 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, vervangen bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : «

Art. 174.Worden met de verzekeringen gelijkgesteld, de contracten van lijfrente of tijdelijke renten gesloten met een verzekeringsonderneming evenals elke verbintenis aangegaan door de pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. »

Art. 99.Artikel 1751 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wetten van 27 juli 1953, 14 februari 1961 en 27 december 1965, het koninklijk besluit nr. 13 van 18 april 1967, de wetten van 22 december 1977, 8 augustus 1980 en 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : «

Art. 1751.§ 1. Het tarief van de taks bedraagt 9,25 %. § 2. Dit tarief wordt verminderd tot 4,40 % wat betreft : 1° de verzekeringen in geval van leven;2° de verzekeringen in geval van overlijden;3° de contracten van lijfrente of tijdelijke renten gesloten met een verzekeringsonderneming;4° de collectieve toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte, indien ze worden uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet, en indien deze collectieve toezeggingen op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk zijn voor alle aangeslotenen, zijnde alle werknemers of regelmatig bezoldigde bedrijfsleiders van eenzelfde onderneming of een bijzondere categorie ervan;5° de pensioentoezeggingen die worden uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet; 6° de individuele voortzetting van pensioentoezeggingen als bedoeld in artikel 33 van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. § 3. Elke toezegging begrepen in de plannen die worden uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet, wordt onderworpen aan het tarief dat op die bepaalde toezegging van toepassing is overeenkomstig § 1 en § 2, indien : - het collectief plan en de eventueel voorziene alternatieve individuele keuzemogelijkheden, op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk zijn voor alle aangeslotenen, zijnde alle werknemers of regelmatig bezoldigde bedrijfsleiders van eenzelfde onderneming of een bijzondere categorie ervan, en - de eventuele toezegging bij overlijden van de aangeslotene, de eventuele toezegging bij arbeidsongeschiktheid van de aangeslotene en de eventuele toezegging medische kosten van de aangeslotene, kan onderschreven worden zonder uitsluiting op basis van een medisch onderzoek indien meer dan tien personen bij dat collectief plan zijn aangesloten, en - dat plan door de verzekeringsonderneming of pensioeninstelling op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en met het zegel gelijkgestelde taksen kan worden gewaarborgd, zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen.

In geval van een collectief plan waarbij voor alle aangeslotenen in een globaal premiebudget wordt voorzien en iedere aangeslotene zelf vrij de aanwending van dit premiebudget mag invullen en ventileren over de verschillende in het plan aangeboden dekkingen, moet er in een standaard toezegging worden voorzien. In afwachting van een keuze of indien de aangeslotene geen keuze maakt, wordt de standaard toezegging voor deze aangeslotene toegepast. Voor elke dekking wordt in een standaard dekking voorzien. Het verbod van uitsluiting op grond van een medisch onderzoek geldt zowel voor deze standaard dekking als de standaard toezeggingen; de standaard dekkingen en de standaard toezegging moeten in het reglement worden omschreven en een betekenisvolle inhoud hebben. § 4. Bij niet-naleving van één van de in § 3 vermelde voorwaarden wordt op alle toezeggingen begrepen in een in § 3 bedoeld plan, het in § 1 bepaalde tarief toegepast. »

Art. 100.In artikel 1762, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 63 van 28 november 1939 en gewijzigd bij de wetten van 17 juli 1963, 24 december 1963, 28 december 1983, 7 december 1988, 28 december 1992, 5 juli 1998 en 4 maart 1999, wordt een 4°bis ingevoegd, luidende : « 4°bis elke verbintenis aangegaan, zowel door de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet, als door de rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging, in het kader van de pensioenstelsels die voldoen aan de voorwaarden bepaald in titel II, hoofdstuk II, afdeling II, van de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, voor zover die verbintenissen door de verzekeringsonderneming of voorzorgsinstelling op een gedifferentieerde wijze worden beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en met het zegel gelijkgestelde taksen kan worden gewaarborgd, zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen; ».

Art. 101.Artikel 177, 1°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « 1° door de genootschappen, kassen, verenigingen of verzekeringsondernemingen, de pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, alsmede door alle andere verzekeraars, wanneer ze in België hun hoofdinrichting, een agentschap, een bijhuis, een vertegenwoordiger of enige zetel voor hun verrichtingen hebben; ».

Art. 102.Artikel 178, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « De genootschappen, verenigingen, pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid alsmede alle in het vorige artikel bedoelde overige beroepsverzekeraars, mogen pas hun verrichtingen aanvangen wanneer zij, vooraf, een beroepsaangifte hebben neergelegd op het daartoe aangewezen kantoor van registratie. Hetzelfde geldt voor de makelaars en alle andere personen die tussentreden bij het sluiten van verzekeringen met vreemde verzekeraars die de in het tweede lid bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger niet hebben. »

Art. 103.In artikel 1791, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « 1751, eerste lid » vervangen door de woorden « 1751, § 1, ».

Art. 104.Artikel 183, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 maart 1965 en 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « De Belgische verzekeraars, de pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging bedoeld in de wet van... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid alsmede de vertegenwoordigers in België van de vreemde verzekeraars, alsmede de makelaars zijn gehouden hun repertoria, registers, boeken, polissen, contracten en alle andere stukken, zonder verplaatsing, mede te delen op elk aanzoek der aangestelden van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van adjunct-verificateur hebben. » Afdeling II. - Jaarlijkse taks op de winstdeelnemingen

Art. 105.Artikel 183bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 december 1988, wordt vervangen als volgt : «

Art. 183bis.De sommen verdeeld als winstdeelneming die betrekking hebben op levensverzekeringen, op contracten van lijfrente of tijdelijke renten, of op aanvullende pensioenen die op een andere wijze worden opgebouwd dan door middel van een levensverzekering, gesloten met een beroepsverzekeraar of een pensioeninstelling, die in België zijn hoofdinrichting, een agentschap, een bijhuis, een vertegenwoordiger of om het even welke zetel van verrichtingen heeft, zijn onderworpen aan een jaarlijkse taks. »

Art. 106.In artikel 183sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 december 1988, worden tussen de woorden « verenigingen » en « of verzekeringsondernemingen » de woorden « , pensioeninstellingen » ingevoegd. »

Art. 107.In artikel 183undecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 december 1988 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 22 juli 1993, worden de woorden « De Belgische verzekeraars en vertegenwoordigers in België » vervangen door de woorden « De Belgische verzekeraars en pensioeninstellingen, alsmede de vertegenwoordigers in België ».

TITEL V. - Diverse en slotbepalingen

Art. 108.Titel II van deze wet is niet van toepassing op de pensioentoezeggingen betreffende de in België gedetacheerde werknemers in de zin van de bepalingen van titel II van de verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.

Art. 109.De Koning kan onder de voorwaarden die Hij vaststelt een regeling instellen : 1° van aanvullende verzekeringen aanvullend bij de regeling van buitenwettelijke voordelen, die Hij heeft ingesteld krachtens artikel 22, § 2, van de wet van 12 juli 1957 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor bedienden;2° van buitenwettelijke pensioenvoordelen en aanvullende verzekeringen voor de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2° van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.

Art. 110.De Koning neemt, op gezamenlijke voordracht van de minister van Pensioenen en de minister van Economie, en na advies van de Raad voor aanvullende pensioenen en de Controledienst voor de Verzekeringen en de aanvullende pensioenen, de besluiten die voor de uitvoering van deze wet nodig zijn.

Art. 111.Met het oog op de goede uitvoering van de opdrachten die door deze wet aan de Controledienst voor de Verzekeringen worden toegekend, breidt de Koning het organiek kader van het personeel van de Controledienst voor de Verzekeringen, zoals vastgesteld in uitvoering van artikel 34, eerste lid van de wet van 9 juli 1975, uit binnen een termijn van één jaar vanaf de inwerkingtreding van dit artikel.

Art. 112.De wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen wordt opgeheven.

Art. 113.De voorwaarden voor de toepassing van het verminderd tarief van 4,40 % gesteld in artikel 1751, § 2, 4°, en § 3, van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen zijn pas van toepassing op de toezeggingen en plannen die bestaan op de datum van inwerkingtreding van artikel 99 zodra een termijn van 5 jaar te rekenen vanaf die datum verstreken is. »

Art. 114.De Koning bepaalt de datum waarop de bepalingen van deze wet in werking treden, behalve voor de artikelen 57, § 2, 61, § 2, 64 tot 70, 110 tot 112 en 114, die in werking treden de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

Brussel, 13 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROECKE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Kamer.

Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, 50-1340 - nr. 1. - Amendementen, 50-1340 - nr. 2.

Zitting 2001-2002.

Kamer.

Parlementaire stukken. - Amendementen, 50-1340 - nrs. 3 et 4. - Verslag, 50-1340 - nrs. 5 et 6.

Zitting 2002-2003.

Kamer.

Parlementaire stukken. - Amendementen, 50-1340 - nrs. 7 et 8. - Verslag, 50-1340 - nr. 9. - Tekst aangenomen door de commissie, 50-1340 - nr. 10. - Amendementen, 50-1340 - nr. 11. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-1340 - nr. 12.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergaderingen van 12 en 13 maart 2003.

Senaat.

Parlementaire stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 2-1531 - nr. 1. - Amendementen, 2-1531 - nr. 2. - Verslag, 2-1531 - nr. 3. - Amendementen, 2-1531 - nr. 4. - Beslissing om niet te amenderen, 2-1531 - nr. 4.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergaderingen van 2 en 3 april 2003.

^