Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 maart 2005
gepubliceerd op 09 maart 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van werkgeversbijdragen en -premies en persoonlijke bijdragen en premies voor de vorming van pensioenen of aanvullende pensioenen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2005003087
pub.
09/03/2005
prom.
01/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/01/2005003087/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 MAART 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 op het stuk van werkgeversbijdragen en -premies en persoonlijke bijdragen en premies voor de vorming van pensioenen of aanvullende pensioenen (1)


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Algemeenheden Het besluit dat wij aan Uwe majesteit ter ondertekening voorleggen heeft als oogmerk de artikelen 35 en 631 van het KB/WIB 92 aan te passen aan de terminologie en de inhoud van de titel IIIbis van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (verder: wet AP).

Het bevat de grenzen en de voorwaarden ingevolge dewelke de werkgeversbijdragen en -premies gestort ter uitvoering van een pensioenreglement of van een aanvullende pensioenovereenkomst inzake rust- en/of overlevingspensioen, aftrekbaar zijn als beroepskost.

Wat de toepassing van de bepalingen inzake beroepskosten betreft, worden bedrijfsleiders overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, eerste lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (verder: WIB 92), gelijkgesteld met werknemers.

Die gelijkstelling geldt bijgevolg evenzeer voor de toepassing van de in dit besluit vermelde bepalingen van het KB/WIB 92 die uitvoering geven aan bepalingen van het WIB 92 inzake beroepskosten.

De term "werkgever" moet in een dergelijk geval worden gelezen als "onderneming".

Aangezien de afkorting KB/WIB 92 is vastgelegd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is de suggestie van de Raad van State in haar advies 35.176/2 van 20 mei 2003 met betrekking tot het gebruik van de integrale tekst in het opschrift niet gevolgd.

Bespreking van de artikelen

Artikel 1.Dit artikel wijzigt het opschrift van afdeling XIII van hoofdstuk I, KB/WIB 92 teneinde het in overeenstemming te brengen met de terminologie die wordt gebruikt in de wet AP en met de aanvulling van het artikel 52, 3°, b, WIB 92.

Naast de bijdragen en premies die de onderneming ten laste neemt buiten de toepassingssfeer van de wet AP, bevat artikel 52, 3°, b, WIB 92 voortaan ook de door de onderneming ten laste genomen werkgeversbijdragen en -premies voor de uitvoering van : - een collectieve of individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden; - een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet AP.

Art. 2.Dit artikel wordt aangepast aan de gewijzigde bepalingen van artikel 52, 3°, b, WIB 92 ingevolge de wet AP. Die aanpassingen betreffen : - het afstemmen van de terminologie op de wet AP; - de aanvulling van de tekst met de aanvullende pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen als bedoeld in dezelfde wet; - een wijziging in de verplichtingen inzake het uitreiken van attesten.

In het reeds genoemde advies stelt de Raad van State een andere redactie van dit artikel en inzonderheid van § 1 voor.

Bovendien moet het tweede lid van § 2, met de tabel inbegrepen, een nieuwe § 3 vormen.

De §§ 3 tot 5 worden dan de §§ 4 tot 6.

Wat de indeling in paragrafen en de herschikking van de teksten binnen die paragrafen betreft, is het advies van de Raad van State gevolgd.

Het advies van de Raad van State is niet gevolgd waar het in artikel 35, § 1, 4°, KB/WIB 92 de woorden "te verwerven" vervangt door de woorden "te verkrijgen".

De Raad van State geeft geen verantwoording bij die vervanging en bovendien wordt de notie "te verwerven" in de wettekst zelf gebruikt (artikel 169, § 1, tweede lid, WIB 92 en artikel 27, § 2, wet AP).

Het advies van de Raad van State is evenmin gevolgd waar het een in artikel 35, § 2, 1°, KB/WIB92 gestelde voorwaarde, zoals gewijzigd bij het ontworpen besluit, verplaatst naar § 1, 6°.

In casu betreft het de voorwaarde dat collectieve toezeggingen op eenzelfde en niet discriminerende wijze van toepassing moeten zijn op heel het personeel van de onderneming of op een bijzondere categorie van het personeel.

De Raad van State meent dat die voorwaarde eerder thuishoort in artikel 35, § 1, KB/WIB92 en niet in § 2, 1°, zoals gesteld in het ontworpen besluit.

Die visie van de Raad van State is niet correct.

In tegenstelling tot wat de Raad van State beweert moet die voorwaarde wel degelijk in artikel 35, § 2, 1°, KB/WIB 92 behouden blijven.

Artikel 35, § 1, KB/WIB 92 bevat de voorwaarden waaraan de bijdragen en premies moeten voldoen opdat ze als beroepskost aftrekbaar zouden zijn.

Artikel 35, § 2, KB/WIB 92 bevat daarentegen de berekeningsmodaliteiten van de begrenzing tot 80 pct.

Wanneer de Raad van State stelt dat de bewuste voorwaarde beter op zijn plaats is in artikel 35, § 1, KB/WIB 92, dan voegt zij daarmee, inzake de aftrekbaarheid van de werkgeversbijdragen en -premies, een voorwaarde toe aan de wet.

De wettelijke basis voor de aftrek van de bedoelde bijdragen en premies wordt namelijk gevormd door de artikelen 52, 3°, b en 59, WIB 92.

Geen van beide artikelen bevat de voorwaarde die de Raad van State in artikel 35, § 1, 6°, WIB 92 wil invoegen.

Het is wel zo dat artikel 59, § 5, tweede lid, WIB 92 de mogelijkheid biedt dat de Koning de voorwaarden voor de toepassing van artikel 59, WIB 92 zou vastleggen.

Tot op heden bevat het uitvoeringsbesluit in artikel 35, § 1, KB/WIB 92 evenwel uitsluitend voorwaarden die ofwel blijken uit de wettekst zelf ofwel daar een rechtstreeks en logisch gevolg van zijn. Wat de aftrekbaarheid van de beoogde bijdragen en premies betreft, bevat het KB/WIB92 geen aanvullende voorwaarden.

Wanneer op de suggestie van de Raad van State zou worden ingegaan dan zou dat concreet betekenen dat bijdragen of premies betaald in het kader van collectieve toezeggingen die niet voor ieder personeelslid toegankelijk zijn, helemaal niet meer aftrekbaar zijn. Die gedachtegang strookt niet met de bedoeling van de wetgever.

Wanneer die voorwaarde in § 2, 1° wordt opgenomen dan is zij niet meer dan een berekeningsmodaliteit voor de toepassing van de 80 pct. regel, wat uiteindelijk de bedoeling is.

De bedoelde voorwaarde is bijgevolg wel degelijk op zijn plaats in artikel 35, § 2, 1°, KB/WIB 92.

Er wordt overigens nog op gewezen dat de oorspronkelijke tekst van artikel 35, § 2, 1°, KB/WIB 92, een gelijkaardige voorwaarde bevat.

Het advies van de Raad van State is verder gevolgd wat de tekstaanpassingen in § 2, 2°, betreft.

Gelet op hetgeen voorafgaat is de oorspronkelijke redactie van § 2, 1° behouden met uitzondering van de notie "op eenzelfde en niet discriminerende wijze van toepassing zijn" die is vervangen door de notie "op eenzelfde en niet discriminerende wijze toegankelijk zijn".

Die tekst is in overeenstemming met de termen van de sociale wet en heeft het voordeel hem beter te doen aansluiten met teksten die dezelfde draagwijdte hebben.

Het nieuwe eerste lid van § 3, bepaalt voortaan dat nog slechts inhaalbijdragen en -premies worden toegelaten wanneer de reglementen, contracten, aanvullende pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen ook uitdrukkelijk vermelden onder welke voorwaarden dergelijke bijdragen en premies worden toegekend.

Wanneer inhaalbijdragen zouden gebeuren zonder dat die mogelijkheid uitdrukkelijk in de hiervoor vernoemde geschriften is opgenomen, dan worden die inhaalbijdragen geacht te zijn gedaan in het kader van een individuele aanvullende pensioentoezegging zodat de aftrek van de werkgeversbijdragen en -premies bij toepassing van artikel 53, 22°, WIB 92 (nieuw), moet worden beperkt tot 1.525 EUR per jaar wanneer de bijdragen althans gebeuren voor belastingplichtigen die in artikel 30, 1°, WIB 92 bedoelde bezoldigingen van werknemers ontvangen.

Verder wordt ook de § 3, die § 4 is geworden, van het betrokken artikel 35, KB/WIB 92 grondig gewijzigd.

Die § 4 bevat de bijdragen waarvoor de in § 2, 2°, van hetzelfde artikel gestelde begrenzing niet geldt.

Dit houdt in dat voortaan nog slechts de bijdragen die gestort zijn om een verhoging van de lopende renten toe te staan, buiten de begrenzing tot 80 pct. vallen.

Bovendien werd er sinds de invoering van de 80 pct.-regel van uitgegaan dat, "zowel voor loontrekkenden als voor zelfstandigen, de elementen die vermeld zijn in het huidige artikel 35, § 3, 1° tot 3° KB/WIB 92, binnen de 80 pct.-regel moesten vallen om aftrekbaar te zijn".

Verder wordt in de nieuwe §§ 5 en 6 vastgelegd welke bewijsstukken zowel de verzekeringsondernemingen of voorzorgsinstellingen als de werkgever moeten overleggen teneinde deze laatste toe te laten de bedoelde werkgeversbijdragen en -premies als beroepskosten af te trekken.

De bepaling die in § 5 is opgenomen houdt in dat de verzekeringsondernemingen of de voorzorgsinstellingen nog slechts een attest moeten afleveren in de volgende omstandigheden : - bij de onderschrijving van de betrokken contracten; - bij elke wijziging van het reglement van groepsverzekering, het verzekeringscontract, het pensioenreglement of de aanvullende toezegging; - bij elke overschrijding van de begrenzing tot 80 pct.

Uit dat attest moet blijken dat de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten en berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid, overeenkomstig artikel 59, WIB 92, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto jaarbezoldiging.

In § 6 worden vervolgens de regels vastgelegd volgens dewelke de werkgever een informatiefiche moet uitreiken uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen of de solidariteitstoezeggingen in werking treden.

Deze informatiefiche wordt nu ook reeds gevraagd.

Wat § 6 betreft, wordt het advies van de Raad van State niet gevolgd.

De Raad van State meent dat in die paragraaf moet worden verwezen naar "de werkgever of onderneming", zodat de paragraaf ook betrekking heeft op het geval van de bedrijfsleider.

Die aanpassing is niet nodig gelet op de algemene verwijzing in artikel 195, § 1, WIB 92 dat bedrijfsleiders voor de toepassing van de bepalingen inzake beroepskosten gelijkstelt met werknemers.

Die zaak wordt overigens toegelicht in het deel "Algemeenheden" van dit verslag.

Art. 3 en 4. Het betreft hier aanpassingen inzake terminologie die voortvloeien uit de in het kader van de wet AP gebruikte terminologie en die geen inhoudelijke wijzigingen aanbrengen.

Inwerkingtreding

Art. 5.Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit.

Die inwerkingtreding zal noodzakelijkerwijze samenvallen met de inwerkingtreding van de wijzigingen die door de wet AP worden aangebracht aan de artikelen 59 en 1453, WIB 92.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

1 MAART 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/ WIB 92 op het stuk van werkgeversbijdragen en -premies en persoonlijke bijdragen en premies voor de vorming van pensioenen of aanvullende pensioenen (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op : - artikel 59, vervangen bij de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; - artikel 1453, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;

Gelet op het KB/WIB 92, inzonderheid op : - artikel 35, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 september 1995, 20 juli 2000 en 23 maart 2003; - artikel 631, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 1995;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 december 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 19 december 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 35.176/2 van de Raad van State, gegeven op 20 mei 2003 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In hoofdstuk I van het KB/WIB 92 wordt het opschrift van afdeling XIII vervangen als volgt : « Afdeling XIII. - Werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 59, § 1, 4° en § 5) ».

Art. 2.In artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 september 1995, 20 juli 2000 en 23 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 mogen als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden : 1° die werkgeversbijdragen en -premies moeten worden gestort aan een verzekeringsonderneming of voorzorgsinstelling met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België of aan een inrichting in België van een dergelijke onderneming of instelling met maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting in het buitenland;2° die bijdragen en premies moeten betaald worden ter uitvoering van : - ofwel een reglement van groepsverzekering dat beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van zulke reglementen; - ofwel een verzekeringscontract betreffende de toekenning van extra-wettelijke voordelen aan werknemers bedoeld bij de reglementering inzake het rust- en overlevingspensioen der werknemers; - ofwel het reglement van een pensioenfonds opgericht ten bate van het personeel van de onderneming en ingeschreven op de Controledienst voor de Verzekeringen of erkend bij koninklijk besluit; - ofwel een aanvullende pensioentoezegging die beantwoordt aan de voorwaarden die zijn gesteld door de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; - ofwel een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; 3° de persoonlijke bijdragen en premies vermeld in artikel 1451, 1°, van hetzelfde Wetboek, die door de werkgever op de bezoldigingen van de werknemer zijn ingehouden, moeten jaarlijks worden ingeschreven op de individuele loonfiches vermeld in artikel 92, eerste lid, onder een afzonderlijke rubriek, met vermelding van de naam en het adres van de onderneming of instelling waaraan ze zijn gestort;4° in het reglement van groepsverzekering, het verzekeringscontract, het pensioenreglement, de aanvullende pensioentoezegging en de solidariteitstoezegging moet worden bepaald dat voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en toewijzingen van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet slechts mogen worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in België gelegen onroerende goederen die belastbare inkomsten opbrengen te verwerven, te bouwen, te verbouwen, te verbeteren of te herstellen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen worden terugbetaald zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen;5° de overdraagbaarheidscoëfficiënt van de toekenningen waarin de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen en de solidariteitstoezeggingen voorzien ten gunste van de langstlevende echtgenoot, mag niet meer bedragen dan 80 pct.»; 2° § 2, waarvan het huidige tweede lid, de tabel inbegrepen, de nieuwe § 3 vormt, wordt vervangen als volgt : « § 2.De werkgeversbijdragen en -premies vermeld in § 1 mogen slechts als beroepskosten worden afgetrokken tijdens de normale duur van de beroepswerkzaamheid van elke werknemer en voor zover per werknemer die bijdragen en premies, verhoogd met de persoonlijke bijdragen en premies genoemd in artikel 1451, 1°, van hetzelfde Wetboek : 1° jaarlijks niet hoger zijn dan de bedragen die verschuldigd zijn krachtens het reglement van groepsverzekering, het verzekeringscontract, het pensioenreglement, de aanvullende pensioentoezegging of de solidariteitstoezegging en die, wat de collectieve toezeggingen betreft, op eenzelfde en niet discriminerende wijze voor het gehele personeel van de onderneming of voor een bijzondere categorie van dat personeel toegankelijk zijn;2° recht geven op toekenningen, winstdeelnemingen inbegrepen, waarvan het bedrag, in jaarlijkse lijfrente of omgezet in jaarlijkse lijfrente, verhoogd met het wettelijk pensioen, niet hoger is dan 80 pct.van de normale jaarlijkse brutobezoldiging van de werknemer tijdens het betreffende jaar, vermenigvuldigd met een breuk met als teller het in de onderneming werkelijk gepresteerde en het er nog te presteren aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid en als noemer het aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid. »; 3° in de nieuwe § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht : A.voor het enige lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Voor werknemers die bij de onderneming een onvolledige loopbaan hebben, mag in de teller van de in § 2, 2°, bedoelde breuk rekening gehouden worden met een langere duur van beroepswerkzaamheid dan die welke zij bij de onderneming zullen vervullen, op voorwaarde dat de in § 2, 2°, bedoelde toekenningen slaan op maximaal 10 jaar van een vroeger werkelijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid of op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid en dat het aldus in aanmerking genomen totaal aantal jaren het aantal jaren van de normale duur van hun beroepswerkzaamheid niet overtreft. In een dergelijk geval moeten de in § 1, 2°, bedoelde reglementen, contracten, aanvullende pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen bovendien uitdrukkelijk vermelden onder welke voorwaarden dergelijke bijdragen en premies worden toegekend. »;

B. in het nieuwe tweede lid worden de woorden "of de indexering van de rente. » vervangen door de woorden " of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang. » ;

C. hij wordt aangevuld met het volgende lid : « De toekenningen die overeenkomen met de reeds gepresteerde dienstjaren, zoals bepaald in § 2, 2°, kunnen worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. Toekenningen die slaan op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid kunnen eveneens worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. »; 4° § 3, dat de nieuwe § 4 wordt, wordt vervangen als volgt : "§ 4.De in § 2, 2°, bepaalde grens geldt niet voor bijdragen of premies die gestort zijn om een verhoging toe te staan van de lopende renten, zonder dat die verhoging meer bedraagt dan die welke wordt verkregen door de renten te indexeren overeenkomstig de regeling die geldt voor de indexering van de pensioenen van de overheidssector. »; 5° het artikel wordt aangevuld met de §§ 5 en 6 die luiden als volgt : « § 5.De verzekeringsondernemingen of voorzorgsinstellingen leveren op basis van de door de belastingplichtige meegedeelde gegevens een attest af bij de onderschrijving en bij elke wijziging van de in § 1, 2° vermelde contracten waaruit blijkt dat de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten en berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid, overeenkomstig artikel 59 van hetzelfde Wetboek, niet meer bedragen dan 80 pct.van de laatste normale bruto jaarbezoldiging.

Verder leveren de in het eerste lid bedoelde ondernemingen en instellingen tevens een attest af telkens wanneer de hiervoor bedoelde begrenzing tot 80 pct. wordt overschreden.

Het model van het in het eerste en tweede lid bedoelde attest wordt door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgesteld. § 6. De werkgever levert uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de in § 2, 1°, vermelde contracten, reglementen of toezeggingen in werking treden, een informatiefiche af waarvan het model is vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. Die informatiefiche bevat alle gegevens met betrekking tot de in § 1, 2°, vermelde aanvullende pensioenstelsels die aanleiding geven tot een fiscale aftrek of belastingvermindering in de zin van de artikelen 52, 3°, b, 59, 60, 1451, 1° en 1453 van hetzelfde Wetboek. ».

Art. 3.In hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling XXVbis vervangen als volgt : « Afdeling XXVbis. - Persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming. (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 1453, vierde lid) »

Art. 4.In artikel 631, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 1995, worden de woorden "De persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood" vervangen door de woorden "De persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming".

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen die door de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden aangebracht aan de artikelen 59 en 1453 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Art. 6.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 maart 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 10 april 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juli 1992. Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, Belgisch Staatsblad van 15 mei 2003, 2e ed., erratum 13 maart 2003, Belgisch Staatsblad van 26 mei 2003.

Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

KB/WIB 92 - Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, Belgisch Staatsblad van 13 september 1993.

Koninklijk besluit van 1 september 1995, Belgisch Staatsblad van 5 oktober 1995, erratum Belgisch Staatsblad van 20 oktober 1995.

Koninklijk besluit van 20 juli 2000, Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2000, erratum Belgisch Staatsblad van 8 maart 2001, 2e ed.

Koninklijk besluit van 25 maart 2003, Belgisch Staatsblad van 31 maart 2003, 2e ed.

^