gepubliceerd op 14 november 2003
Koninklijk besluit betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en aan de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992, tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst
14 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en aan de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992, tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden, inzonderheid op artikel 22, § 2, vervangen bij de wet van 28 april 2003;
Gelet op de wet van 28 avril 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, inzonderheid op artikel 109;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 mei 1969 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 december 1990 en 5 december 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 1996 tot uitvoering van artikel 2, § 3, 5° van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Pensioenen;
Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 17 april 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 maart 2003;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State een advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies 35.416/1 van de Raad van State, gegeven op 5 juni 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen, Onze Minister van Financiën en van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied
Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° inrichters : de personen bedoeld in artikel 3, § 1, 5° van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;2° aangeslotenen : a) werknemers : de werknemers bedoeld in het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers; b) bedrijfsleiders : de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 en tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst;3° verzekeringsinstellingen : de verzekeringsondernemingen en -instellingen bedoeld in artikel 22, § 2 van de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden;4° de Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de Pensioenen behoren. § 2. Dit besluit is van toepassing op de inrichters, de aangeslotenen en de verzekeringsinstellingen. HOOFDSTUK II. - DE VERZEKERINGSINSTELLING
Art. 2.De verzekeringsinstelling die extra-wettelijke voordelen verzekert, verplicht zich daardoor elke aanvraag om aansluiting in te schrijven en de voor of door de betreffende aangeslotenen verrichte betalingen in ontvangst te nemen die ter verzekering van deze extra-wettelijke voordelen worden gedaan. HOOFDSTUK III. - DE STORTINGEN
Art. 3.§ 1. De verzekeringsinstelling bepaalt de inlichtingen die haar tot staving van de aanvraag om aansluiting en van de stortingen moeten worden verschaft, alsmede de voorwaarden voor het splitsen van het jaarlijks bedrag van de stortingen. § 2. Wanneer het jaarlijks bedrag van de stortingen 750 EUR te boven gaat of wanneer de uitkeringen voorzien in artikel 4, § 1, 2° of 3° meer bedragen dan 60 pct. van de uitkeringen bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, kan de verzekeringsinstelling de aanneming van het gedeelte der bijdragen dat die evenredige bedragen overschrijdt, afhankelijk stellen van de gunstige uitslag van een geneeskundig onderzoek, waarvan de verzekeringsinstelling de voorwaarden vaststelt, die voorafgaandelijk ter goedkeuring aan de Raad Voor Aanvullende Pensioenen worden voorgelegd en desgevallend, van de toepassing van een bijpremie. HOOFDSTUK IV. - DE AANWENDING VAN DE STORTINGEN
Art. 4.§ 1. De stortingen worden aangewend tot : 1° het vestigen van een kapitaal of van een pensioenrente ten bate van de aangeslotene;2° het verzekeren bij overlijden van een kapitaal of van een rente.3° een tijdelijke overlijdensverzekering voor één jaar van een kapitaal ten bate van de aangeslotenen, onderschreven door een inrichter;4° een schuldsaldoverzekering ter dekking van een hypothecaire lening;5° een verzekering in geval van invaliditeit van een kapitaal of van een rente ten bate van de aangeslotene, bijkomstig aan de verzekeringen beoogd in 1°, 2° en 3°. Bij de verzekering bedoeld in 2° wordt de rente ondersteld te zijn verzekerd ten bate van een persoon van dezelfde leeftijd als de aangeslotene; wanneer de aangeslotene en de aangewezen begunstigde in leeftijd verschillen, wordt de overlevingsrente op het ogenblik van het overlijden vastgesteld overeenkomstig de op dat ogenblik van toepassing zijnde technische grondslagen die in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van de reglementering betreffende de levensverzekeringsactiviteit, genomen in uitvoering van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen; § 2. De in § 1, 2° en 3°, beoogde verzekeringen bij overlijden moeten gepaard gaan met een pensioenverzekering.
Bij die verzekeringen wijst de aangeslotene zelf de begunstigde van de uitkering bij overlijden aan behoudens in het geval van een groepsverzekering. § 3. Behalve andersluidende bepalingen in het reglement van de groepsverzekering kan de verdeling van de bestemming der verrichte of te verrichten stortingen die worden bedoeld in § 1, 1° en 2° op verzoek van de aangeslotene, gewijzigd worden met het oog op de vorming van de uitkering zoals bedoeld in § 1, 1° en deze bedoeld in § 1, 2°, en dit tot op de ingangsdatum van de in § 1, 1° bedoelde uitkeringen. Deze wijziging gaat in na verloop van één jaar op schriftelijke aanvraag van de aangeslotene op voorwaarde dat deze ondertussen niet overleden is.
Art. 5.§ 1. Voor de individuele verzekering bepaalt de overeenkomst de datum waarop de uitkeringen bedoeld in artikel 4, § 1, 1° aanvangen of vervroegd mogen aanvangen.
Voor de groepsverzekering bepaalt het reglement de datum waarop deze uitkeringen aanvangen of vervroegd mogen aanvangen. § 2. Behalve indien in het reglement van de groepsverzekering in een kortere periode is voorzien, richt de aangeslotene in geval van vervroeging uiterlijk twaalf maanden vóór de door hem gekozen leeftijd een aanvraag aan de verzekeringsinstelling op de wijze door deze bepaald.
Art. 6.De uitkeringen voorzien in artikel 4, § 1, 2° gaan in de eerste dag van de maand in de loop waarvan de aangeslotene overleden is.
Art. 7.§ 1. Op het ogenblik dat zijn recht op de uitkeringen bedoeld in artikel 4, § 1, 1° ingaat, kan de gerechtigde de betaling in geld verkrijgen van de gehele of gedeeltelijke contante waarde van die ouderdomsrente alsmede hetzelfde aandeel van de reserve die betrekking heeft op de uitkeringen bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, op voorwaarde dat hij zulks ter kennis van de verzekeringsinstelling brengt uiterlijk één maand vóór de datum waarop de voordelen bedoeld in artikel 4, § 1, 1° ingaan.
De omzetting in rente van een kapitaal of van een theoretische afkoopwaarde wordt uitgevoerd volgens de technische grondslagen die van toepassing zijn op het ogenblik van de omzetting.
In geval van vervroegd ingaan van de uitkeringen bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, overeenkomstig artikel 5 van dit besluit, kan de toepassing van het eerste lid afhankelijk gesteld worden van de gunstige uitslag van een geneeskundig onderzoek uit te voeren binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag. § 2. Binnen de dertig dagen te rekenen vanaf het ogenblik dat hij van zijn recht op de uitkeringen bedoeld in artikel 4, §1, 2°, op de hoogte werd gesteld, kan de gerechtigde de betaling in geld verkrijgen van de gehele of gedeeltelijke contante waarde van zijn overlevingsrente mits een schriftelijke aanvraag bij de verzekeringsinstelling in te dienen. § 3. De uitkering wordt door de verzekeringsinstelling uitbetaald binnen de dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag of in geval van geneeskundig onderzoek binnen de dertig dagen na het onderzoek.
Art. 8.De bij artikel 4, § 1, 2°, bedoelde uitkeringen worden tijdens een periode van twee jaar te rekenen vanaf de aansluiting beperkt tot de theoretische afkoopwaarde vastgesteld op het ogenblik van het overlijden of tot de uitkeringen overeenstemmend met de omzetting in rente van deze theoretische afkoopwaarde. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de toename van de uitkeringen bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, ten gevolge van het verhogen van de stortingen.
Indien de toename van de uitkeringen het gevolg is van de bij artikel 4, § 3, bedoelde wijzigingen, worden de bij artikel 4, § 1, 2°, bedoelde uitkeringen tijdens een termijn van twee jaar te rekenen vanaf deze omzetting beperkt tot het hoogste bedrag van de volgende uitkeringen : 1° de uitkeringen die vóór deze omzetting verzekerd waren;2° de theoretische afkoopwaarde vastgesteld op het ogenblik van het overlijden van de aangeslotene of de uitkeringen die voortvloeien uit de omzetting in rente van deze theoretische afkoopwaarde. De bepalingen van het tweede lid zijn niet van toepassing : 1° in geval van overlijden ten gevolge van een ongeval;2° voor de groepsverzekering;3° voor de individuele verzekering in geval van toename van de uitkeringen ten gevolge van de bepalingen voorzien in een overeenkomst gesloten tussen de verzekeringsinstelling en de aangeslotene.
Art. 9.§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3, § 2 en van artikel 17, wenden de verzekeringsinstellingen voor het geheel van de verzekerden dezelfde technische rentevoet en toeslagen aan. De toegepaste sterftetafels mogen enkel afhankelijk zijn van het type van de levensverzekeringsverrichting en het geslacht van de verzekerde.
De verzekeringen tegen overlijden mogen geen uitgesloten risico's bevatten, uitgezonderd de zelfmoord die minder dan één jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst gebeurt. § 2. De toeslagen mogen de volgende percentages niet overschrijden : 1° inningstoeslag : 5 pct.van de stortingen; 2° inventaristoeslag : - 2 pct.van de verzekerde rente, - 0,0005 van het verzekerd kapitaal bij overlijden, - 0,1 pct van de wiskundige inventarisreserve voor de verrichtingen bij leven of de verrichtingen van gemengde aard. HOOFDSTUK V. - DE AANVRAGEN EN DE UITBETALING VAN DE RENTEN
Art. 10.De aanvraag tot uitbetaling van de extra wettelijke voordelen moet tot de verzekeringsinstelling waarbij de aangeslotene is verzekerd worden gericht.
Art. 11.De gerechtigde levert alle bewijsstukken die vereist zijn voor het onderzoek van zijn aanvraag.
Art. 12.De renten bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, 2° en 5° worden per gelijke maandelijkse twaalfden, na verstreken termijn, uitbetaald.
Wanneer het jaarlijks bedrag van de rente bij de aanvang ervan tussen 300 EUR en 750 EUR ligt, mogen de rentetermijnen per gelijke driemaandelijkse vierden, na verstreken termijn worden uitbetaald.
Wanneer het jaarlijks bedrag van de rente bij de aanvang ervan minder dan of gelijk aan 299,99 EUR bedraagt, wordt de rente volledig uitbetaald door een enige storting, die met de contante waarde van de rente overeenstemt en eventueel met de reserve die betrekking heeft op de verzekering van de uitkeringen bedoeld in artikel 4, § 1, 2°; de verzekeringsinstelling is daardoor van elke verplichting ontlast. HOOFDSTUK VI. - ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 13.Het koninklijk besluit van 8 juni 1931 tot vaststelling van het algemeen reglement van toepassing van de wet van 18 juni 1930 betreffende de verzekering tegen geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood der bedienden is niet van toepassing op de verrichtingen bedoeld door dit besluit.
Art. 14.De polis vermeldt dat de overeenkomst onderworpen is aan de bepalingen van dit besluit.
Art. 15.Het batig saldo van de resultatenrekening van het boekjaar wordt aangewend voor de vestiging van een reservefonds en een omslagfonds.
Het reservefonds moet, rekening houdend met het deel van het batig saldo van het boekjaar dat aangewend wordt voor de vestiging van het reservefonds, minstens gelijk zijn aan het hoogste van de volgende twee bedragen : - 5 % van de voorziening voor verzekering leven op 31 december van het bedoelde boekjaar; - het bedrag dat nodig is om de solvabiliteitsmarge, bedoeld in artikel 18, C., van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, per 31 december van dat boekjaar samen te stellen met betrekking tot de door dit besluit bedoelde verrichtingen.
Het reservefonds mag in geen geval groter zijn dan driemaal het bedrag van de samen te stellen solvabiliteitsmarge, zoals bedoeld in het vorige lid.
Het gedeelte van de jaarlijkse winst niet gestort in het reservefonds, wordt als dotatie voor winstdeelname gestort in het omslagfonds.
Indien de resultatenrekening van het boekjaar een negatief saldo vertoont, heft de verzekerings- instelling, van het reservefonds, de som die nodig is om het negatief saldo aan te zuiveren. Indien nadien zou blijken dat het reservefonds het minimum bedoeld bij het tweede lid niet meer bereikt, put de verzekeringsinstelling uit het bestaande omslagfonds, de som die nodig is om het reservefonds aan te vullen.
Art. 16.§ 1. Elk jaar wordt aan elk van de aangeslotenen en de renteniers een gedeelte van het omslagfonds toegekend naar verhouding van het bedrag van de theoretische afkoopwaarde van zijn overeenkomst tot het totaal bedrag van de theoretische afkoopwaarden.
Voor de verrichtingen bij overlijden wordt jaarlijks aan elk van de aangeslotenen een deel van het omslagfonds toegekend, zodat voor één jaar een verhoging evenredig met de verzekerde waarborgen bij overlijden of een gedeelte evenredig met de handelspremie wordt gewaarborgd. § 2. Het gedeelte van het omslagfonds dat tijdens een boekjaar wordt toegekend moet minstens vier vijfden van de dotatie van het boekjaar zijn. De toekenning gebeurt uiterlijk op de verjaardag van de overeenkomsten die volgt op het boekjaar waarvan het resultaat de verdeling mogelijk heeft gemaakt of, voor de overeenkomsten vereffend voor die verjaardag, uiterlijk op de datum van vereffening.
Elk gedeelte van de dotatie aan het omslagfonds dat op het einde van een boekjaar nog niet werd toegekend maar tijdens de voorgaande boekjaren aan het omslagfonds werd gestort, moet uiterlijk op de verjaardag van de overeenkomsten die volgt op het einde van dit boekjaar of, voor de overeenkomsten vereffend voor die verjaardag, uiterlijk op de datum van vereffening, ten belope van minstens een achtste aan de overeenkomsten worden toegekend. § 3. De winstdelingsvoeten moeten uniform zijn voor alle overeenkomsten waarop dezelfde tarifering van toepassing is.
Art. 17.De verzekeringsinstelling kan haar van kracht zijnde technische grondslagen wijzigen. Deze wijziging wordt toegepast bij nieuwe aansluitingen en op de verhogingen van de prestaties of van de stortingen voor de lopende overeenkomsten.
Art. 18.De in artikelen 3, § 2 en 12 vermelde bedragen worden gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 96) op 1 januari 2000.
Ze worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd in functie van de spilindex die bereikt wordt in de voorgaande maand december door het rekenkundig gemiddelde van de gezondheidsindex der consumptieprijzen van de laatste vier maanden.
Art. 19.De Minister en de ambtenaren die hij te dien einde aanduidt, worden belast met het toezicht op de uitvoering door de verzekeringsinstellingen van de verplichtingen die hun overeenkomstig dit besluit zijn opgelegd met uitzondering van de verplichtingen voortvloeiend uit de artikelen 9, 15, 16 en 17 en die door de CBFA worden gecontroleerd. HOOFDSTUK VII. - SLOTBEPALINGEN
Artikel 20.§ 1. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing vanaf hun inwerkingtreding op de overeenkomsten gesloten na de datum van inwerkingtreding en op de lopende overeenkomsten vanaf de datum van de wijziging, vernieuwing, of verlenging van die overeenkomsten. § 2. De verzekeringsinstellingen gaan over tot de formele aanpassing van de verzekerings-overeenkomsten en andere verzekeringsdocumenten aan de bepalingen van dit besluit, ten laatste een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit. Tot op die datum moeten de bestaande en de nieuwe verzekeringsovereenkomsten niet naar de vorm overeenstemmen met de bepalingen van dit besluit.
Art. 20.Het koninklijk besluit van 14 mei 1969 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 december 1990 en 5 december 1996, wordt opgeheven.
Art. 22 In artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 december 1996 tot uitvoering van artikel 2, § 3, 5° van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen wordt het 4° als volgt vervangen : « 4° het koninklijk besluit van 14 november 2003 : het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en aan de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst. »
Art. 21.In hetzelfde besluit worden de woorden "het koninklijk besluit van 14 mei 1969" telkens vervangen door de woorden "het koninklijk besluit van 14 november 2003".
Art. 22.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.
Art. 23.Onze Minister van Pensioenen, Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren en onze van Financiën, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 november 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN