Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 maart 2004
gepubliceerd op 26 april 2004

Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake het beheer en de werking van voorzorgsinstellingen die werden opgericht door meerdere private ondernemingen of meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen of krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004011179
pub.
26/04/2004
prom.
25/03/2004
ELI
eli/besluit/2004/03/25/2004011179/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 MAART 2004. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake het beheer en de werking van voorzorgsinstellingen die werden opgericht door meerdere private ondernemingen of meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen of krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit voor te leggen, heeft tot doel de regels te bepalen, enerzijds voor het beheer, en anderzijds voor de werking van de voorzorgsinstellingen die bedoeld worden in artikel 2, § 3, eerste lid, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, en die werden opgericht door meerdere private ondernemingen, publiekrechtelijke rechtspersonen of één of meerdere inrichters van sectorstelsels.

Vooraleer de artikelen van het ontwerp toe te lichten, is het nuttig de volgende algemene verduidelijkingen aan te brengen.

Het ontwerp voorziet in dezelfde regels voor de voorzorgsinstellingen die werden opgericht door meerdere private ondernemingen, door meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen of door meerdere inrichters van sectorstelsels. Niets rechtvaardigt immers een verschil in het beheer of in de werking van deze voorzorgsinstellingen.

Het spreekt voor zich dat de inrichters van zulke voorzorgsinstellingen, ofwel enkel private ondernemingen kunnen zijn ofwel enkel publiekrechtelijke rechtspersonen ofwel enkel inrichters van sectorstelsels, ofwel een mengeling van voorgaande categorieën.

Voor het gemak van de lezer wordt hierna het woord "ondernemingen" gebruikt om de private ondernemingen en de publiekrechtelijke rechtspersonen aan te duiden en het woord "inrichters" om alle categorieën aan te duiden, nl. de private ondernemingen, de publiekrechtelijke rechtspersonen en de inrichters van sectorstelsels.

Inzake de filosofie en de krachtlijnen van het ontwerp, dient te worden benadrukt dat het koninklijk besluit zo werd opgevat dat het een minimaal wettelijk kader oplegt met het oog op het waarborgen van een goed beheer en een goede werking van de voorzorgsinstelling.

Daarbij wordt aan de partijen de nodige ruimte gelaten om de inhoud van die regels zelf te bepalen.

In deze optiek verplicht het ontwerp de partijen voorafgaandelijk afspraken te maken over een reeks punten die essentieel geacht worden om het goed beheer en de goede werking van de voorzorgsinstelling te waarborgen.

Omwille van de logica, worden eerst de regels vastgelegd met betrekking tot de werking van de voorzorgsinstellingen (de artikels 3 tot 5). Vervolgens sommen de artikels 6 en 7 van het ontwerp de beheersregels op voor voorzorgsinstellingen van meerdere inrichters.

In artikel 8 tenslotte wordt het beheer van een voorzorgsinstelling opgericht door één inrichter van een sectorstelsel geregeld.

De artikelen van het ontwerp geven aanleiding tot de volgende commentaren : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied Artikel 1 Dit artikel bevat de definities die nodig zijn voor een goed begrip van de verdere bepalingen van het ontwerp en behoeven geen bijzondere toelichting.

Artikel 2 Dit ontwerp is van toepassing op voorzorgsinstellingen, die werden opgericht door meerdere ondernemingen en/of één of meerdere inrichters van een sectorstelsel.

Het ontwerp heeft enkel betrekking op de verhouding tussen de inrichters en de voorzorgsinstelling voor wat betreft het beheer en de werking van deze laatste.

Worden dus niet beoogd : de verhouding tussen de inrichters en de voorzorgsinstelling voor de aspecten die door dit besluit niet worden bedoeld, noch de verhouding tussen enerzijds de voorzorgsinstelling of de inrichters - de werkgevers bij sectorstelsels inbegrepen - en anderzijds de aangeslotenen (het personeel of de bedrijfsleiders van de verschillende werkgevers).

Deze worden namelijk beheerst door andere reglementeringen, met name de besluiten van 14 mei 1985 en 7 mei 2000 betreffende de voorzorgsinstellingen, de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en zijn uitvoeringsbesluit van 14 november 2003 en, ten slotte, de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 12 september 1972 (CAO nr. 9).

Voorliggend besluit doet op geen enkel vlak afbreuk aan de bepalingen van die reglementeringen. HOOFDSTUK II. - Werkingsregels Artikelen 3 tot 5 Deze artikelen zijn van toepassing op alle in dit besluit bedoelde voorzorgsinstellingen, dus zowel op die opgericht door verschillende inrichters als die opgericht door één inrichter van een sectorstelsel.

De krachtlijnen die aan de basis van deze bepalingen liggen, zijn de volgende.

In de eerste plaats heeft men willen vermijden dat een voorzorgsinstelling voor meerdere inrichters in feite een commerciële onderneming zou worden, te vergelijken met een verzekeringsonderneming, aangezien er niet langer economische of sociale banden tussen de inrichters vereist zijn.

Bijgevolg leek het wenselijk er voor te zorgen dat de voorzorgsinstelling, die door meerdere inrichters wordt opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk (VZW) of een onderlinge verzekeringsvereniging (OVV), een emanatie blijft van deze inrichters.

Omwille van deze redenen werden regels opgelegd met betrekking tot de samenstelling van de algemene vergadering en van de raad van bestuur, die een nauwe band tussen de organen van de voorzorgsinstelling enerzijds en de inrichters en/of de aangeslotenen anderzijds moeten tot stand brengen.

Daarom werd voorzien dat de inrichters verplicht lid moeten zijn van de voorzorgsinstelling. Dientengevolge zullen hun vertegenwoordigers ambtshalve in de algemene vergadering zetelen. Hierbij kan worden opgemerkt dat het in het kader van een sectorstelsel niet noodzakelijk is dat vertegenwoordigers van de verschillende werkgevers, die onder het stelsel vallen, lid van de algemene vergadering zijn.

Vertegenwoordigers van de inrichtende rechtspersoon volstaan.

De verplichting voor de inrichter om van de voorzorgsinstelling lid te blijven, geldt zolang de instelling belast blijft met de uitvoering van het geheel of van een gedeelte van zijn voorzorgsverbintenissen.

Bijvoorbeeld wanneer een inrichter beslist zijn toekomstige verplichtingen aan een ander financieringsinstrument toe te vertrouwen maar zijn verplichtingen voor het verleden ten laste van de voorzorgsinstelling te laten.

Vertegenwoordigers van de aangeslotenen kunnen eveneens zetelen in de algemene vergadering.

Hieruit volgt dat de algemene vergadering dus enkel uit vertegenwoordigers van de inrichters en/of vertegenwoordigers van de aangeslotenen kan zijn samengesteld.

In dezelfde geest moet de meerderheid van de raad van bestuur samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van de inrichters en/of vertegenwoordigers van de aangeslotenen.

Niettemin zullen deskundigen of andere personen, die geen lid van de algemene vergadering zijn, tot bestuurder kunnen worden benoemd, op voorwaarde dat ze in de minderheid blijven.

De bepalingen van dit besluit doen geen afbreuk aan de regels en principes die vervat zijn in de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, noch aan artikel 11 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, noch aan artikel 41 van de nieuwe wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of aan artikel 13, c), van de bovenvermelde collectieve arbeidsovereenkomst van 9 maart 1972. HOOFDSTUK III. - Beheersregels Artikel 6 § 1. Dit artikel legt op de beheersregels vast te stellen die de voorzorgsinstelling voor meerdere inrichters zullen beheersen. Die regels kunnen bepaald worden in de statuten van de voorzorgsinstelling of in een overeenkomst tussen de instelling en de verschillende inrichters, leden of toekomstige leden van het fonds.

Wanneer de beheersregels worden vastgelegd in een overeenkomst dan moeten de voorzorgsinstellingen die na de inwerkingtreding van dit besluit worden opgericht de beheersovereenkomst bij de aanvraag tot toelating voegen.

De voorzorgsinstellingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit reeds bestaan, moeten hun aangevulde statuten of de beheersovereenkomst aan de CBFA meedelen in overeenstemming met artikel 22 (voor de statuten) en 23 (voor de beheersovereenkomst) van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, zoals die moeten worden gelezen krachtens het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de bovenvermelde wet van 9 juli 1975.

Artikel 9 kent hen een termijn van 24 maanden, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het besluit, toe (cf. infra) om zich te schikken naar de verplichting om de statuten te wijzigen of om een beheersovereenkomst te sluiten.

Alle wijzigingen, die later aan de statuten of aan de overeenkomst worden aangebracht, hierbij inbegrepen de toetreding van nieuwe leden, moeten aan de CBFA worden meegedeeld in overeenstemming met dezelfde artikelen van de Controlewet. § 2. De tweede paragraaf somt de elementen op die minstens moeten voorkomen in de statuten of in de beheersovereenkomst : 1° de regels die toelaten op elk ogenblik het deel van elke inrichter in de voorzorgsinstelling te bepalen, moeten worden gepreciseerd.Het is immers noodzakelijk dat het deel van elke inrichter in de gevormde voorzieningen en eventuele surplussen kan worden berekend. Dit impliceert echter geenszins een individualisering van de dekkingswaarden zelf.

Overigens dienen deze regels rekening te houden met het eventuele bestaan van een solvabiliteitsmarge wanneer één of meerdere van de betrokken pensioenplannen het risico overlijden of invaliditeit dekt.

Het is van belang dat de beheersregels zo zijn opgesteld dat ze toelaten te garanderen dat op elk moment de marge zou samengesteld zijn of blijven met naleving van de prudentiële regels die de wetgeving betreffende de voorzorgsinstellingen terzake oplegt.

Bij de hierna opgesomde regels dient eveneens rekening te worden gehouden met het eventuele bestaan van een solvabiliteitsmarge; 2° er wordt gevraagd de regels vast te leggen die moeten toelaten de beheerskosten onder de inrichters van de voorzorgsinstelling te verdelen.Bedoeld zijn, bijvoorbeeld, de kosten voor het beheer van de activa, voor de oprichting van de vzw of de ovv, het ereloon van de actuaris, de bezoldiging van de erkende commissaris; 3° de statuten of de overeenkomst moeten preciseren of er al dan niet solidariteit is tussen de inrichters.Dat kan met name het geval zijn wanneer er economische of sociale banden tussen de inrichters van de voorzorgsinstelling bestaan.

In geval van solidariteit, dient uitdrukkelijk in de statuten of in de beheersovereenkomst te worden vermeld in welke gevallen de solidariteit speelt (bvb. wanneer een inrichter niet langer zijn verplichtingen kan financieren), op welk niveau (bvb. de solvabiliteitsmarge, de overschotten), en indien er een limiet is, welke limiet (bijv. ten belope van een zeker bedrag).

Om het even of er nu al dan niet solidariteit is, mogen de in overweging genomen maatregelen in geen enkel geval afbreuk doen aan de bepalingen van de wet 28 avril 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en in het bijzonder op haar artikel 30 dat stelt dat een inrichter ertoe gehouden is de tekorten van de verworven reserves en de tekorten ten opzichte van de in de wet voorziene garanties aan te zuiveren bij de uittreding van één van zijn aangeslotenen; 4° naast de bepalingen die wettelijk vastgesteld moeten worden aangaande de toelating, het ontslag of de uitsluiting van een lid (zie de wet van 27 juni 1921 betreffende de vzw's en artikel 11 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de ovv's) dienen de modaliteiten vastgesteld te worden die van toepassing zijn wanneer het voorzorgsplan van een inrichter, die de voorzorgsinstelling verlaat, in de instelling beheerd blijft (bijvoorbeeld een vermindering van de beheerskosten), of in het geval van een overdracht van de reserves naar een ander financieringsinstrument. Zo moet, in geval van overdracht gepreciseerd worden of een vergoeding zal worden aangerekend voor de kosten van desinvestering van de dekkingswaarden en of er boetes wordt opgelegd. In die gevallen moet de berekeningswijze van die kosten of die boetes op een nauwkeurige en eenduidige wijze worden vastgelegd.

In dit verband is het nuttig eraan te herinneren dat, overeenkomstig hoofdstuk VI van bovenvermelde wet van 28 april 2003 geen enkele vergoeding of verlies van winstdelingen mag ten laste worden gelegd van de aangeslotenen, of van de op het ogenblik van de overdracht verworven reserves worden afgetrokken. Daarenboven dienen de in dat hoofdstuk voorgeschreven inspraakprocedures te worden gevolgd; 5° de procedure en de maatregelen moeten worden gepreciseerd die zullen worden toegepast op een inrichter, die niet langer zijn bijdragen ter financiering van zijn verbintenissen betaalt.Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een procedure van ingebrekestelling, eventuele nalatigheidsintresten...; 6° de beheersovereenkomst moet de procedure en de regels vermelden die moeten worden gevolgd voor de wijziging ervan (het bevoegde orgaan, de formaliteiten die in acht genomen moeten worden, meerderheid, quorum...); 7° de procedure moet worden gepreciseerd die moet worden gevolgd in geval van geschil over de toepassing of de interpretatie van de beheersregels, en dit om een verlamming van het beheer van de voorzorgsinstelling te vermijden. Artikel 7 Voor het beheer van de activa heeft de voorzorgsinstelling de keuze tussen enerzijds een globaal beheer (niet specifiek aan elke inrichter) en anderzijds een geïndividualiseerd beheer (verdeling van de activa per inrichter).

Bij een identificatie van de activa per inrichter moeten de modaliteiten van de artikelen 6 tot en met 14 van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen per inrichter worden toegepast.

Het spreekt voor zich dat dit artikel niet van toepassing is op de voorzorgsinstellingen, die werden opgericht door één inrichter van een sectorstelsel.

Artikel 8 Dit artikel handelt over de beheersregels voor de voorzorgsinstellingen opgericht door één inrichter van een sectorstelsel. Ze moeten in de sectorale CAO waarbij het sectorstelsel wordt ingevoerd worden vastgelegd.

Deze regels zijn geïnspireerd op de regels die in artikel 6 van dit besluit zijn voorzien voor de voorzorgsinstellingen voor meerdere inrichters. Ze werden echter aangepast aan de bijzondere situatie van een sectorfonds. Niet de werkgevers zijn immers de inrichters van de instelling maar wel een rechtspersoon, aangeduid door de representatieve organisaties in het paritair comité of subcomité dat het stelsel invoert.

De sectorale CAO dient minimaal de volgende punten te regelen : 1° de wijze waarop de beheerskosten worden bepaald.De kosten kunnen verdeeld worden onder de werkgevers of op een andere wijze worden betaald, bv. door een fonds voor bestaanszekerheid; 2° indien de CAO in deze mogelijkheid voorziet, de regels die moeten worden gevolgd in geval van opting out (één van de werkgevers wenst de uitvoering van het pensioenstelsel zelf te organiseren op het niveau van de onderneming);3° de procedure en de maatregelen die zullen worden toegepast op een werkgever, die niet langer zijn bijdragen betaalt.Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een procedure van ingebrekestelling, eventuele nalatigheidsintresten...; 4° de procedure die moet worden gevolgd in geval van geschil over de toepassing of de interpretatie van de beheersregels, en dit om een verlamming van het beheer van de voorzorgsinstelling te vermijden. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen Artikel 9 De in dit besluit bedoelde voorzorgsinstellingen, die op de datum van de inwerkingtreding van het besluit bestaan, beschikken over een termijn van 24 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit om zich aan te passen. Zie ook de toelichting bij artikel 6, § 1.

Artikel 10 De artikel 10 stelt de inwerkingtreding vast van het besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

ADVIES 35.539/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 27 mei 2003 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de nadere regels inzake het beheer en de werking van voorzorgsinstellingen die werden opgericht door meerdere private ondernemingen of meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen of krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst", heeft op 25 september 2003 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit beoogt nadere regels vast te stellen met betrekking tot het beheer en de werking van de voorzorgsinstellingen die werden opgericht door verschillende private ondernemingen, door verschillende publiekrechtelijke rechtspersonen of krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst.

De Koning vindt de daartoe vereiste bevoegdheid in artikel 2, § 3, derde lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. Die wetsbepaling luidt, na de wijziging ervan door artikel 66 van de wet van 28 april 2005 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, als volgt : "De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regelen inzake het beheer en de werking van de voorzorgsinstellingen die werden opgericht door meerdere private ondernemingen of meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen of krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst".

De aangehaalde wetsbepaling strekt de ontworpen regeling tot rechtsgrond.

Voorafgaande vormvereisten De Commissie voor Verzekeringen en de Controledienst voor de Verzekeringen hebben, overeenkomstig artikel 96, § 1, van de wet van 9 juli 1975, op respectievelijk 17 juni 1999 en 19 oktober 1999 over de ontworpen regeling geadviseerd. Sindsdien is echter de voornoemde wet van 28 april 2003 tot stand gekomen, die ook de bepaling heeft gewijzigd die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekt. Meer in het bijzonder heeft de wet van 28 april 2003 in het nieuwe artikel 2, § 3, derde lid, van de wet van 9 juli 1975, een uitdrukkelijke referentie opgenomen aan de "krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst" opgerichte voorzorgsinstellingen.

Alleen al in het licht van deze wettelijke aanvulling van de bepaling die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekt, zou deze opnieuw aan de Commissie voor Verzekeringen en de Controledienst voor de Verzekeringen om advies moeten worden voorgelegd, temeer daar in het ontwerp expliciet ook de voorzorgsinstellingen worden beoogd die zijn opgericht door één of meer inrichters van een sectorstelsel.

De hierna volgende opmerkingen worden derhalve geformuleerd onder het voorbehoud dat de Commissie voor Verzekeringen en de Controledienst voor de Verzekeringen alsnog de gelegenheid wordt geboden om opnieuw over de ontworpen regeling te adviseren, en dat, indien als gevolg van deze hernieuwde adviesaanvragen, de tekst van het ontwerp nog wordt gewijzigd, deze wijzigingen ook om advies aan de Raad van State, afdeling wetgeving, worden voorgelegd.

Onderzoek van de tekst Aanhef Het eerste lid van de aanhef dient te worden aangevuld met een verwijzing naar artikel 2, § 3, derde lid, van de wet van 9 juli 1975, zoals die bepaling werd gewijzigd bij de wet van 28 april 2003 (1).

Artikel 1 1. Het gebruik van streepjes, in artikel 1, wordt beter achterwege gelaten, omdat hierdoor de verwijzing naar de betrokken bepalingen wordt bemoeilijkt.Men vervange de streepjes door de vermeldingen "1°", "2°", "3°", en zo verder.

Dezelfde opmerking geldt voor nog andere bepalingen van het ontwerp, waarin eveneens gebruik wordt gemaakt van streepjes. 1. Gelet op het verband dat bestaat tussen artikel 2, § 3, derde lid, van de wet van 9 juli 1975, en het bepaalde in artikel 2, § 3, eerste lid, 6° (niet : artikel 2, § 3, 6°), van dezelfde wet, kan ook de verwijzing naar deze laatste bepaling worden behouden in het eerste lid van de aanhef. 2. Men vulle de omschrijving van "de voorzorgsinstellingen" aan met de woorden ", hierna'de wet van 9 juli 1975' genoemd;". In de volgende bepalingen van het ontwerp, waarin aan de betrokken wet wordt gerefereerd, kan dan telkens worden volstaan met de weergegeven verkorte vermelding. 3. In onderdeel a) van de omschrijving van "de aangeslotenen" dient de datum van de betrokken wet (28 april 2003) te worden vermeld.4. In onderdeel b) van de omschrijving van "de aangeslotenen" wordt gerefereerd aan "de bedrijfsleiders zoals bedoeld in artikel 2, § 3, 6° (lees : artikel 2, § 3, tweede lid, 6°), van de wet van 9 juli 1975".Aangezien artikel 2, § 3, tweede lid, 6°, van de wet van 9 juli 1975 zelf een verwijzing bevat naar "de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992", wordt in de ontworpen bepaling beter rechtstreeks gerefereerd aan de desbetreffende bepaling van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Artikelen 4 en 5 Uit de artikelen 4 en 5 valt niet af te leiden of er een onderlinge verhouding dient te worden in acht genomen tussen het aantal vertegenwoordigers van de onderscheiden categorieën - ondernemingen, inrichters van een sectorstelsel en aangeslotenen - in de algemene vergadering en in de raad van bestuur en welke die verhouding dan wel mag zijn.

Artikel 8 Aangezien het opschrift van de wet van 28 april 2003 reeds is vermeld in een vorig artikel van het ontwerp, volstaat het om in artikel 8, § 3, tweede streepje, te schrijven "... van de genoemde wet van 28 april 2003, zelf wenst te organiseren... " .

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, staatsraden;

G. Schrans en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door Mevr. M.-C. Ceule, eerste referendaris-afdelingshoofd.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, M. Van Damme.

25 MAART 2004. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake het beheer en de werking van voorzorgsinstellingen die werden opgericht door meerdere private ondernemingen of meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen of krachtens een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 2, § 3, eerste lid, 6°, een laatste maal gewijzigd bij de wetten van 12 december 1997, 5 juli 1998 en 28 april 2003 en artikel 2, § 3, derde lid, zoals gewijzigd bij de wet van 28 april 2003;

Gelet op het advies van de Commissie voor Verzekeringen van 17 juni 1999;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 19 oktober 1999;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State een advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 35.539/1 van de Raad van State, gegeven op 25 september 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° de voorzorgsinstellingen : de voorzorgsinstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, hierna "de wet van 9 juli 1975" genoemd;2° de voorzorgstoezegging : de toezegging van een private onderneming of van een publiekrechtelijke rechtspersoon of van een inrichter van een sectorstelsel aan de aangeslotenen met betrekking tot het opbouwen van voordelen inzake pensioen, overlijden of blijvende invaliditeit;3° de ondernemingen : de private ondernemingen of de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;4° de inrichter van een sectorstelsel : de rechtspersoon, paritair samengesteld, aangeduid via een collectieve arbeidsovereenkomst door de representatieve organisaties van een paritair comité of subcomité, opgericht volgens hoofdstuk III van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, dat een pensioenstelsel op sectorvlak invoert;5° de aangeslotenen : a) de personen bedoeld in artikel 3, § 1, 8° van de wet van 28 avril 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;b) de bedrijfsleiders zoals bedoeld in artikel 32 eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de voorzorgsinstellingen belast met de uitvoering van voorzorgstoezeggingen van meerdere ondernemingen en/of één of meerdere inrichters van een sectorstelsel. HOOFDSTUK II. - Werkingsregels

Art. 3.De ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel moeten lid zijn van de voorzorgsinstelling, en dit zolang de instelling belast is met de uitvoering van hun voorzorgstoezeggingen.

Art. 4.In de algemene vergadering van de voorzorgsinstelling mogen alleen vertegenwoordigers van de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel en vertegenwoordigers van de aangeslotenen zetelen.

Art. 5.De vertegenwoordigers van de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel en de vertegenwoordigers van de aangeslotenen moeten de meerderheid in de raad van bestuur van de voorzorgsinstelling uitmaken. HOOFDSTUK III. - Beheersregels

Art. 6.§ 1. De beheersregels moeten in de statuten van de voorzorgsinstelling of in een beheersovereenkomst tussen de voorzorgsinstelling en de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel worden vastgesteld. § 2. De statuten of de beheersovereenkomst dienen minstens de volgende elementen te vermelden : 1° de regels die moeten toelaten op elk ogenblik het deel van elke onderneming en/of inrichter van een sectorstelsel in de voorzorgsinstelling vast te stellen;2° de regels met betrekking tot de verdeling van de beheerskosten tussen de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel;3° de graad van de eventuele solidariteit tussen de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel;4° de regels die moeten worden gevolgd wanneer één van de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel de uitvoering van haar of zijn voorzorgstoezeggingen geheel of gedeeltelijk niet langer aan de voorzorgsinstelling toevertrouwt;5° de regels die moeten worden gevolgd wanneer één van de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel niet in staat is haar of zijn verbintenissen te financieren;6° in geval van een beheersovereenkomst de regels die moeten worden gevolgd om die te wijzigen;7° de procedure die moet worden gevolgd bij een geschil met betrekking tot de toepassing of de interpretatie van de beheersregels.

Art. 7.Wanneer, in het kader van de verdeling van de activa tussen de ondernemingen en/of inrichters van een sectorstelsel, in een toewijzing van de dekkingswaarden per onderneming en/of inrichter van een sectorstelsel wordt voorzien, zijn de bepalingen van de artikelen 6 tot en met 14 van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen op de dekkingswaarden van elk van hen van toepassing.

Art. 8.§ 1. De bepalingen van artikel 6 zijn niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen opgericht door één inrichter van een sectoraal stelsel. § 2. De sectorale collectieve arbeidsovereenkomst waarbij een sectoraal pensioenstelsel wordt ingevoerd, stelt de beheersregels vast van de voorzorgsinstelling die het stelsel uitvoert. § 3. De in § 2 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst dient minstens de volgende elementen te vermelden : 1° de wijze waarop de beheerskosten worden bepaald;2° in voorkomend geval de regels die moeten worden gevolgd wanneer één van de werkgevers de uitvoering van het pensioenstelsel overeenkomstig artikel 9 van de genoemde wet van 28 april 2003, zelf wenst te organiseren op het niveau van de onderneming;3° de regels die moeten worden gevolgd wanneer één van de werkgevers niet in staat is zijn verbintenissen te financieren;4° de procedure die moet worden gevolgd bij een geschil met betrekking tot de toepassing of de interpretatie van de beheersregels. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 9.De voorzorgsinstellingen bedoeld in artikel 2 en die bestonden op de datum van inwerkingtreding van dit besluit beschikken over een termijn van 24 maanden om zich te schikken naar de bepalingen van dit besluit.

Art. 10.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.

Art. 11.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 maart 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

^