Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 mei 2000
gepubliceerd op 06 juli 2000

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen

bron
ministerie van economische zaken
numac
2000011237
pub.
06/07/2000
prom.
07/05/2000
ELI
eli/besluit/2000/05/07/2000011237/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MEI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het bijgevoegde ontwerp van besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uwe Majesteit heeft tot doel het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen aan te passen om rekening te houden met de verschillende wijzigingen die de vermelde controlewet van 9 juli 1975 zelf sinds 1985 heeft ondergaan.

Dit koninklijk besluit van 14 mei 1985, dat werd genomen in uitvoering van artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, geeft een specifieke lezing van die controlewet voor de toepassing ervan op de voorzorgsinstellingen, die beter gekend zijn onder de naam pensioenfondsen.

Aangezien de controlewet in de loop van de laatste jaren herhaaldelijk werd gewijzigd, ondermeer ter omzetting van verschillende Europese richtlijnen, was het aangewezen geworden de bijzondere lezing ervan voor de voorzorgsinstellingen aan te passen.

Voorliggend ontwerp van besluit bedoelt nu de lezing van de controlewet van 9 juli 1975, zoals opgenomen in het koninklijk besluit van 14 mei 1985, voor de voorzorgsinstellingen te vernieuwen.

Van deze gelegenheid wordt tevens gebruik gemaakt om enkele verbeteringen en verduidelijkingen aan de bestaande tekst aan te brengen. De ervaring heeft immers geleerd dat de toepassing van sommige bepalingen in de praktijk voor moeilijkheden en problemen zorgde.

In dit verband kan erop worden gewezen dat door de programmawet van 12 december 1997 het toepassingsgebied van de controlewet (artikel 2, § 3, 6°), dat in 1991 werd verruimd, duidelijker werd omschreven.

Tot in 1991 had de wet alleen betrekking op de private voorzorgsinstellingen die bedoeld waren om extralegale pensioenen voor het personeel van privé-ondernemingen samen te stellen.

In 1991 heeft de wetgever de notie van voorzorgsinstelling uitgebreid tot enerzijds de samenstelling van pensioenen voor bedrijfsleiders en anderzijds de samenstelling van pensioenen voor het personeel van publiekrechtelijke rechtspersonen.

Voor de extralegale pensioenen van bedrijfsleiders impliceerde dit het onder toezicht brengen van de bestaande interne pensioenfondsen en het verbieden van het instellen of het behouden van interne fondsen, zoals dit ook het geval was voor het personeel van ondernemingen.

Voor de publiekrechtelijke rechtspersonen is de toestand echter complexer.

In de eerste plaats dient onderstreept te worden dat hier niet langer extralegale pensioenen worden bedoeld maar wel statutaire pensioenen.

Verder resulteert uit de tekst van artikel 2, § 3, 6°, zoals die door de wet van 19 juli 1991 werd gewijzigd en door de wet van 12 december 1997 werd herschreven, dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het regime dat van toepassing is op de echte administraties (federale, regionale, provinciale of lokale) en dat van toepassing op de "overheidsbedrijven", die men in de reglementering zal identificeren als de "publiekrechtelijke rechtspersonen die aan de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van ondernemingen zijn onderworpen".

De wetgever heeft bedoeld de overheidsbedrijven en de privé-ondernemingen op dezelfde voet te plaatsen.

Dit heeft als gevolg dat elk overheidsbedrijf waar een pensioenstelsel ten voordele van het personeel of van de bedrijfsleiders bestaat (om het even of daartoe provisies werden aangelegd of dat het uit de algemene kosten werd gefinancierd) verplicht zal zijn om, overeenkomstig artikel 9, § 2, tweede lid van de wet, binnen een termijn van één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een vereniging zonder winstgevend doel of een onderlinge verzekeringsvereniging op te richten.

Het spreekt voor zich dat de overheidsbedrijven die hun verplichtingen door een groepsverzekering laten dekken of wiens pensioenverplichtingen worden beheerd in het kader van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, niet worden bedoeld door deze reglementering.

Voor de echte administraties is de situatie anders. De wet viseert immers alleen de interne fondsen die in de schoot van een privé-onderneming of van een overheidsbedrijf zijn opgericht. De interne pensioenstelsels van de administraties worden niet bedoeld.

Deze kunnen daarom zelf rechtstreeks de statutaire pensioenen van hun ambtenaren blijven betalen.

Indien de administraties echter op vrijwillige basis zijn overgegaan tot het aanleggen van provisies met de bedoeling hun pensioenverplichtingen - geheel of gedeeltelijk - te dekken en deze onder te brengen in een vzw of een onderlinge, dan is de wet wel van toepassing.

De gevolgen van dit onderscheid zijn belangrijk.

Het leek logisch de voorzorgsinstellingen van de administraties vrij te stellen van de verplichting tot minimumfinanciering, aangezien de wet de administraties niet oplegt hun pensioenverplichtingen te financieren en daartoe een afzonderlijke rechtspersoon op te richten.

Voor de veiligheid van de verrichtingen echter, zullen de voorzorgsinstellingen die op vrijwillige basis werden opgericht, onderworpen worden aan de andere financiële vereisten (reglementaire dekkingswaarden, solvabiliteitsmarge) ten belope van de verplichtingen waarvoor een vzw of een onderlinge werd opgericht.

Voor de overheidsbedrijven daarentegen zal het regime hetzelfde zijn als dat van de privé-ondernemingen en zal de reglementering in zijn totaliteit van toepassing zijn. De regels inzake de minimumfinanciering zullen dus voor het geheel van de pensioenverplichtingen gelden onder voorbehoud van de vrijstellingen waarvan de overheidsbedrijven zullen kunnen genieten bij toepassing van artikel 20 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985, zoals het door voorliggend ontwerpbesluit wordt aangepast.

Ten slotte wordt in voorliggend ontwerp van koninklijk besluit voorzien in een op financieel vlak bijzonder regime voor voorzorgsinstellingen die een resultaatsverbintenis aangaan. Alhoewel sinds 1985 geen enkele voorzorgsinstelling op die wijze werkzaam is, heeft de sector toch de wens geuit dat de voorzorgsinstellingen deze mogelijkheid zouden behouden.

Het leek logisch de instellingen die zich tot dergelijke verplichtingen zouden verbinden, aan dezelfde voorwaarden te onderwerpen als die voorzien voor de verzekeringsondernemingen die levensverzekeringen uitoefenen.

De Raad van State, die op 14 mei 1999 om zijn advies werd verzocht, heeft dit advies op 14 oktober 1999 gegeven.

Er werd over het algemeen rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State. In de gevallen waar het advies niet werd gevolgd, worden verder bij de desbetreffende artikelen de redenen daartoe aangegeven.

De artikelen van het ontwerpbesluit geven aanleiding tot de volgende commentaren :

Artikel 1.Dit artikel stelt artikel 7, § 1, van de programmawet van 12 december 1997 in werking, dat de nieuwe tekst van artikel 2, § 3, 6°, van de controlewet bevat.

De aandacht moet erop worden gevestigd dat de Koning in uitvoering van het nieuwe tweede lid van artikel 2, § 3, 6°, van de controlewet nog de regels moet vaststellen inzake het beheer en de werking van voorzorgsinstellingen die werden opgericht door meerdere werkgevers.

Art. 2.Om rekening te houden met de nieuwe tekst van artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen diende in het opschrift van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 het woord "private" te worden geschrapt.

Art. 3.In een bepaling van algemene draagwijdte wordt op vraag van de Raad van State en om redenen van wetgevingstechniek het tot nu toe in de reglementering, genomen in uitvoering van artikel 2, § 3, 6°, van de controlewet, gehanteerde begrip "pensioenfonds" vervangen door de notie "voorzorgsinstelling", gebruikt in de wet. Deze vervanging werd eveneens doorgevoerd in de andere op de voorzorgsinstellingen van toepassing zijnde koninklijke besluiten.

Art. 4.Voor een betere leesbaarheid werd artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 volledig herschreven. Het wijzigt enkele bestaande definities en voegt er andere aan toe.

In de nieuwe definitie van "de wet" wordt nu rekening gehouden met de verschillende wijzigingen die de controlewet heeft ondergaan. Die nieuwe definitie komt de rechtszekerheid ten goede en was nodig om een juiste toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 mogelijk te maken. Dit artikel stelt dat onder voorbehoud van de bepalingen van dit koninklijk besluit, de wet, dus de controlewet met zijn wijzigingen, op de voorzorgsinstellingen van toepassing is. Het spreekt voor zich dat elke latere wijziging van de wet van 9 juli 1975, die ook voor de pensioenfondsen zou moeten gelden, aan het lijstje van wijzigingsbepalingen zal moeten worden toegevoegd.

Ook in de definitie van voorzorgsinstellingen wordt het woord "private" geschrapt.

De definitie van "voorzorgsactiviteit" wordt aangepast aan de definitie van voorzorgsinstelling in artikel 2, § 3, 6°, van de wet, zoals die werd gewijzigd in 1991.

Enerzijds spreekt men niet langer van verbintenissen "waarvan de uitvoering afhangt van de menselijke levensduur" om duidelijk te maken dat ook pure spaarfondsen onder het toepassingsgebied van de wetgeving vallen. Anderzijds houdt men rekening met de uitbreiding van de notie voorzorgsinstelling tot de samenstelling van pensioenen voor bestuurders van ondernemingen en voor het personeel van publiekrechtelijke rechtspersonen.

Daarnaast wordt een definitie van "resultaatsverbintenis" ingevoegd.

Deze definitie werd overgenomen uit de bijlage bij het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen. Evenwel werd verduidelijkt dat de waarborg in hoofde van de voorzorgsinstelling wordt verleend.

Hierbij wordt verduidelijkt dat ook de verbintenis waarbij de voorzorgsinstelling ter uitvoering van een pensioenplan met vastgestelde lasten een bepaald rendement, zelfs voor een beperkte duur, waarborgt, een resultaatsverbintenis is met als gevolg dat de voorzorgsinstelling aan alle financiële voorwaarden ter zake moet voldoen.

Als antwoord op de vraag van de Raad van State waarom de definitie van "middelverbintenis" afwijkt van dat begrip in het nieuw in te voegen artikel 15bis, kan erop worden gewezen dat het in dat artikel 15bis niet de bedoeling is een andere definitie te geven dan die opgenomen in artikel 4. Het tweede lid van dat artikel 15bis citeert enkel de hypothese waarin een voorzorgsinstelling niet verplicht is een actuaris te raadplegen, gelet op het feit dat het hier een pure spaarverrichting betreft. Alhoewel de bedoelde hypothese inderdaad een middelverbintenis uitmaakt, zijn er evenwel nog andere gevallen waarin een voorzorgsinstelling een middelverbintenis aangaat maar waar toch een actuaris moet worden geraadpleegd, bijvoorbeeld de meeste plannen van het type te bereiken doel.

Ten slotte wordt voor het definiëren van bepaalde in het ontwerpbesluit gebruikte begrippen de link gelegd naar het gebruik ervan in de reglementering inzake de jaarrekening van de voorzorgsinstellingen, met name het koninklijk besluit van 19 april 1991 en in de reglementering inzake aanvullende pensioenen, meer in het bijzonder in het koninklijk besluit van 10 januari 1996 tot uitvoering van de wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen.

De opmerking van de Raad van State om het woord « voorziening » telkens te vervangen door « provisie » werd niet gevolgd. Het is namelijk zo dat meer en meer gestreefd wordt naar een eenvormigheid in de boekhoudkundige terminologie en dat in de mate van het mogelijke het woordgebruik uit de algemene boekhoudwetgeving wordt overgenomen.

Die lijn wordt ook in de reglementering inzake de verzekeringsondernemingen gevolgd. Aangezien het koninklijk besluit van 19 april 1991 betreffende de jaarrekening van de voorzorgsinstellingen ook wordt gewijzigd, zal van die gelegenheid gebruik worden gemaakt om ook daar de term "voorziening" algemeen in te voeren.

Art. 5, 6, 7 en 8. Deze artikelen houden enkel materiële aanpassingen of een logische nieuwe lezing van de betreffende artikelen van de controlewet in. Ze behoeven geen verdere commentaar.

Art. 9 en 10. Deze artikelen passen de redactie van de bepalingen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge voor de voorzorgsinstellingen aan met het oog op een betere aansluiting bij de terminologie van de reglementering inzake de jaarrekening van de private voorzorgsinstellingen.

Art. 11.Er wordt verduidelijkt dat het artikel van de wet dat betrekking heeft op het waarborgfonds niet van toepassing is op de voorzorgsinstellingen (dit geldt echter alleen voor de instellingen die middelverbintenissen aangaan).

Art. 12.Het artikel 9 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 is overbodig geworden omdat de tekst dezelfde is als die van het ondertussen gewijzigde artikel 16, § 2, van de wet van 9 juli 1975.

Art. 13.Dit artikel geeft een nieuwe lezing van artikel 23 van de wet. Voor de voorzorgsinstellingen zal, net als voor de verzekeringsondernemingen, voortaan het toezicht a posteriori verlopen.

De voorzorgsinstellingen dienen niettemin wel nog een beschrijving van het pensioenplan en alle daaraan aangebrachte wijzigingen systematisch aan de Controledienst voor de Verzekeringen mee te delen.

Een dergelijke beschrijving laat een prudentieel toezicht op de technische aspecten van het plan toe, hetgeen onontbeerlijk is om na te gaan of de financiering toereikend is. Dit zou onmogelijk kunnen als de beloofde prestaties, de verworven rechten en de modaliteiten van financiering niet gekend zijn.

Natuurlijk staat het de Controledienst vrij op niet-systematische wijze de pensioenreglementen op te vragen, net zoals hij dat bij de verzekeringsondernemingen kan doen.

Art. 14.Het artikel van de wet dat aan de verzekeringsondernemingen oplegt inlichtingen over het aandeelhouderschap te verstrekken werd niet van toepassing verklaard aangezien het voor de voorzorgsinstellingen niet aangepast is.

Art. 15.Ook de lezing van artikel 26, §§ 1 en 2, van de wet werd aangepast met het oog op een betere aansluiting bij de terminologie van het koninklijk besluit van 19 april 1991 betreffende de jaarrekening van de private voorzorgsinstellingen.

Art. 16.Dit artikel geeft een aangepaste lezing van artikel 40bis van de wet door te verduidelijken dat een actuaris ook over het financieringsplan verplicht moet worden geraadpleegd.

Verder wordt gesteld dat de pure spaarfondsen, dus voorzorgsinstellingen van het type vastgestelde lasten en die alleen het reële rendement waarborgen, geen actuaris moeten aanduiden. Een dergelijke activiteit impliceert immers niet echt de tussenkomst van een actuaris aangezien geen risico's worden genomen.

In verband met de opmerking van de Raad van State inzake de definitie van middelverbintenis wordt verwezen naar ons antwoord bij artikel 4.

Art. 17.In de eerste plaats voegt dit artikel een bepaling in die het hoofdstuk van de wet, dat betrekking heeft op de buitenlandse activiteit van Belgische verzekeringsondernemingen, van toepassing verklaart. De bepalingen m.b.t. de samenwerking met andere toezichthoudende autoriteiten van de Europese Gemeenschap zijn echter niet van toepassing verklaard. In tegenstelling tot de sector van de verzekeringsondernemingen, is er op Europees niveau immers nog geen werk gemaakt van een harmonisatie van de werkingsregels die de pensioenfondsen moeten naleven en van de toezichtsregels.

Dit heeft als gevolg dat naast de Belgische financiële en technische regels, die door de Belgische reglementering opgelegd worden, de voorzorgsinstelling ook rekening zal moeten houden met de in voorkomend geval lokale van toepassing zijnde regels.

Verder geeft dit artikel 17 een aan de specifieke toestand van de voorzorgsinstellingen aangepaste lezing van de bepalingen van de wet inzake overdrachten.

Rekening houdend met de realiteit werden de mogelijkheden voor een collectieve overdracht van rechten en verplichtingen, die voortvloeien uit de voorzorgsactiviteit, uitgebreid. Tot op heden waren immers enkele gevallen niet duidelijk geregeld. Zo is voortaan wettelijk voorzien in een overdracht van een voorzorgsinstelling naar een verzekeringsonderneming of naar een andere instelling bedoeld in artikel 2, § 3, van de wet. Een dergelijke overdracht dient te worden goedgekeurd door de Controledienst voor de Verzekeringen.

Art. 19 en 20. Deze artikelen brengen enkele formele wijzigingen aan.

Verder maken ze op de voorzorgsinstellingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en op de voorzorgsinstellingen die een voorzorgsactiviteit ten voordele van bestuurders uitoefenen en die op 1 september 2000 reeds werkzaam zijn, de overgangsmaatregelen van toepassing die in 1985 voor de voorzorgsinstellingen van kracht waren.

Art. 21.Dit artikel voegt een nieuw artikel aan het koninklijk besluit van 14 mei 1985 toe, waarin de artikelen van dat besluit worden opgesomd die niet van toepassing zijn op de voorzorgsinstellingen die resultaatsverbintenissen aangaan.

Dit heeft als resultaat dat de specifieke lezing van de bepalingen van de wet, die in die artikelen wordt gegeven, niet geldt voor de voorzorgsinstellingen met resultaatsverbintenissen. Voor hen zijn die artikelen van de wet zelf, zoals ze dus moeten worden gelezen voor de verzekeringsondernemingen, van toepassing.

Het betreft hier in het bijzonder de bepalingen van de wet met betrekking tot de solvabiliteitsmarge en het waarborgfonds en de bepalingen inzake de maatregelen die kunnen worden genomen in geval van ontoereikendheid van de solvabiliteitsmarge.

Art. 22.Dit artikel stelt als startpunt voor de toepassing van de overgangsmaatregelen de datum van 1 september 2000.

Art. 23.Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit eveneens op 1 september 2000.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Ch. PICQUE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 14 mei 1999 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen", heeft op 14 oktober 1999 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt in essentie ertoe, het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, aan te passen aan de verschillende wijzigingen die deze wet zelf heeft ondergaan sinds de uitvaardiging van het bedoelde besluit.2. Het om advies voorgelegde ontwerp vindt luidens de aanhef ervan rechtsgrond in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (hierna : "de controlewet"), zoals vervangen bij artikel 7, § 1, van de programmawet van 12 december 1997.Die vervanging treedt echter, overeenkomstig artikel 7, § 2, van de voormelde programmawet, eerst in werking met ingang van een door de Koning te bepalen datum, die tot op heden niet is vastgesteld. Voorts heeft de wet van 5 juli 1998 in artikel 2, § 3, 6°, zoals vervangen bij het voormelde artikel 7, § 1, nog andere wijzigingen aangebracht, die overeenkomstig de gemeenrechtelijke regeling wel in werking zijn getreden.

Teneinde elke discussie uit te sluiten betreffende de rechtsgrond dient het ontwerp vooraf artikel 7, § 1, van de wet van 12 december 1997 in werking te stellen.

Men voege derhalve in het ontwerp een artikel 1 in, dat kan luiden als volgt : « Artikel 7, § 1, van de programmawet van 12 december 1997 treedt in werking ».

De overige artikelen van het ontwerp dienen dan te worden hernummerd.

Opmerkingen bij de tekst Aanhef 1. De aanhef dient te worden aangepast aan de rechtsgrond, zoals deze zal bestaan na de inwerkingtreding van de voormelde wet van 12 december 1997.Men schrijve bijgevolg in fine van het eerste lid "inzonderheid op artikel 2, § 3, 6°, vervangen bij de wet van 12 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 5 juli 1998".

Tevens dient in een afzonderlijk lid van de aanhef te worden verwezen naar artikel 7, § 2, van de programmawet van 12 december 1997, waaraan uitvoering wordt gegeven met het in te voegen artikel 1. 2. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 96, § 1, van de controlewet, verwijze men in het derde lid naar de "raadplegingen" en niet naar het "advies" van de Commissie voor de verzekeringen. Artikel 1 De instellingen die onder de toepassing vallen van het met het ontwerp te wijzigen koninklijk besluit van 14 mei 1985, worden door de controlewet, zoals gewijzigd bij de wet van 12 december 1997, voortaan "voorzorgsinstellingen" genoemd. Het komt derhalve als logisch voor dat het ontwerp ook de terminologie van het opschrift van het te wijzigen besluit dienovereenkomstig zou aanpassen.

Een gelijkaardige aanpassing is echter ook geboden wat de definities betreft die worden gegeven van de instellingen die aan het besluit zijn onderworpen.

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 wordt evenwel niet van het begrip "voorzorgsinstelling" maar van het begrip "pensioenfonds" uitgegaan, welk begrip wordt omschreven als voorzorgsinstelling bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de controlewet.

Vanuit het oogpunt van de wetgevingstechniek kan niet worden aanbevolen om instellingen die in de wet op een bepaalde wijze zijn omschreven, op een andere wijze te omschrijven in de reglementering die de toepassing van deze wet moet verzekeren of om, in een uitvoeringsbesluit, van een van de uit te voeren wet afwijkende begripomschrijving uit te gaan.

Indien de stellers van het ontwerp van oordeel zijn dat de terminologie van de wet geen voldoening schenkt, kunnen zij overwegen een initiatief te nemen met het oog op de aanpassing van de wettelijke terminologie.

Artikel 2 1. In de inleidende zin van dit artikel en in de volgende artikelen kan beter worden verwezen naar "hetzelfde besluit".2. De definities, zoals zij in het te wijzigen besluit zijn opgenomen, met inbegrip van de voorgestelde wijzigingen ervan, dienen te worden genummerd.Daarbij moet het gedefinieerde begrip telkens tussen aanhalingstekens worden geplaatst. 3. De ontworpen wijziging van de definitie van de "wet" in het 1° leidt ertoe dat deze wet - bedoeld wordt de voormelde controlewet van 9 juli 1975 - enkel zal gelden zoals zij luidt, rekening houdend met de wetswijzigingen die in het ontwerpbesluit na het 1° zijn aangegeven.Met latere wijzigingen van de controlewet zal in dat geval voor de toepassing op het stuk van de betrokken voorzorgsinstellingen geen rekening mogen worden gehouden.

Vraag is of de lijst van wijzigende besluiten van de controlewet volledig is en meer bepaald of ook geen melding moet worden gemaakt van de wijzigende wet van 5 juli 1998.

Indien het daarentegen de bedoeling van de stellers van het ontwerp is dat alle latere wijzigingen in de controlewet tevens op de aan het te wijzigen besluit van 14 mei 1985 onderworpen voorzorgsinstellingen van toepassing zullen zijn, dient elke verwijzing naar concrete wijzigingsbepalingen achterwege te worden gelaten. 4. In het 4° moet de definitie van het begrip "resultaatsverbintenis" nog nader worden verduidelijkt, eventueel door aanvulling met hetgeen daaromtrent in het verslag aan de Koning is gesteld. Een duidelijker formulering kan erin bestaan te vermelden dat deze verbintenis bestaat "ten aanzien van het pensioenfonds, wanneer het pensioenfonds aan de begunstigde een bepaald resultaat waarborgt tegen bepaalde vooraf vastgestelde stortingen".

Voorts verdient het aanbeveling te vermelden in welke mate en waarom de in het 4° ontworpen definitie van "middelverbintenis" afwijkt van de omschrijving van dat begrip in artikel 14 van het ontwerp, waarbij een artikel 15bis in het koninklijk besluit van 14 mei 1985 wordt ingevoegd. 6. Met het oog op de overeenstemming van de terminologie van het ontwerp met onder meer die van het koninklijk besluit van 19 april 1991 betreffende de jaarrekening van de private voorzorgsinstellingen onderworpen aan de wetgeving betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, vermelde men in de Nederlandse tekst van het door het 5° toegevoegde lid telkens het woord "provisies" in plaats van "voorzieningen". Artikel 10 Men schrijve "... wordt opgeheven" in plaats van "... wordt geschrapt".

Artikel 13 1. In de inleidende zin vervange men het woord "gewijzigd" door "vervangen".2. Mede in het licht van wat werd gesteld in opmerking 6 bij artikel 2 van het ontwerp, schrijve men telkens "technische provisies" in de plaats van "technische voorzieningen (provisies)". Artikel 14 Het ontworpen artikel 40bis, tweede lid, verwijst vermoedelijk naar de fondsen die op een middelenverbintenis steunen. Zulks blijkt evenwel niet heel duidelijk uit de tekst van de ontworpen bepaling. Het verdient daarom aanbeveling die bepaling minstens in het verslag aan de Koning nader toe te lichten.

Artikel 15 Krachtens het ontworpen artikel 16bis wordt hoofdstuk Vbis van de controlewet, dat betrekking heeft op de buitenlandse activiteiten van een Belgische verzekeringsmaatschappij, buiten toepassing gelaten, wat de bedoelde fondsen betreft. In de mate dat deze fondsen zich zouden kunnen beroepen op de vrijheid van vestiging of van dienstverlening, lijkt de ontworpen bepaling echter onbestaanbaar met de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, meer in het bijzonder met de artikelen 43 en 49, evenals met artikel 55.

Artikel 16 Men schrijve beter : "Hoofdstuk VI van de wet is niet van toepassing op de pensioenfondsen".

Artikel 17 Het ontworpen artikel 17bis kan, omwille van de volgorde der artikelen, beter als een artikel 20bis in het te wijzigen besluit worden opgenomen.

Artikel 18 1. In het 2 en het 3 dienen telkens de woorden "van artikel 62 van de wet" (1) te worden weggelaten.Met een dergelijke aanpassing wekt de ontworpen bepaling niet langer de indruk dat zij ertoe strekt de wet te wijzigen en sluiten de ontworpen wijzigingen precies aan bij de bestaande tekst van artikel 19 van het te wijzigen besluit. 2. Luidens de verklaring van de gemachtigde van de regering zal in het 3° de datum van 1 januari 2000 aangepast worden.(1) Klaarblijkelijk wordt niet artikel 62, maar artikel 92 bedoeld. Artikel 19 1. In het 2° wordt de daarin bedoelde overgangsregeling voor het samenstellen van de solvabiliteitsmarge, die voorheen op vijf jaar was bepaald, voortaan beperkt tot twee jaar voor wat betreft de pensioenfondsen van publiekrechtelijke rechtspersonen en de pensioenfondsen die een voorzorgsactiviteit ten voordele van bestuurders van een onderneming uitoefenen.Voor alle andere pensioenfondsen blijft aldus de overgangsperiode op vijf jaar vastgesteld.

In het verslag aan de Koning wordt deze wijziging verantwoord op grond van de overweging dat de betrokken fondsen "sinds 1991 weten dat de reglementering op hen van toepassing zal worden". In de mate dat bepaalde pensioenfondsen van publiekrechtelijke rechtspersonen eerst op een latere datum dan 1991 zouden zijn opgericht, beschikken deze over een kortere overgangsperiode.

Een dergelijke ongelijke behandeling kan slechts worden gehandhaafd indien daarvoor een in rechte aanvaardbare reden bestaat. De stellers van het ontwerp zullen zich er dienen over te beraden welke de gegevens zijn die deze ongelijke behandeling kunnen verantwoorden. 2. Wetstechnisch redigere men - met weglating van de misleidende (1) verwijzing naar "artikel 63, § 1, van de wet" - de inleidende zin van het 2° als volgt : "§ 1, vierde lid, wordt aangevuld met de volgende zin :".(1) Zie opmerking 1 bij artikel 18 van het ontwerp.Voorts wordt hier blijkbaar artikel 93 bedoeld in plaats van artikel 63.

Artikel 20 Luidens de verklaring van de gemachtigde van de regering zal in de ontworpen bepaling de datum van inwerkingtreding worden aangepast en ligt het niet in de bedoeling dat aan die bepaling terugwerkende kracht wordt gegeven.

Artikel 21 Volgens de gemachtigde van de regering zal de datum van inwerkingtreding van het ontwerp aangepast worden.

De kamer was samengesteld uit : De heren : D. Verbiest, kamervoorzitter;

M. Van Damme en J. Smets, staatsraden;

G. Schrans en E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Verbiest.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer E. Vanherck, referendaris.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, D. Verbiest.

7 MEI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 2, § 3, 6°, vervangen bij de wet van 12 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 5 juli 1998;

Gelet op artikel 7, § 2, van de programmawet van 12 december 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;

Gelet op de raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen van 16 oktober 1997;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 25 mei 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 7, § 1, van de programmawet van 12 december 1997 treedt in werking.

Art. 2.In het opschrift van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, wordt het woord "private" geschrapt.

Art. 3.In hetzelfde besluit worden de woorden « het pensioenfonds » en « de pensioenfondsen » telkens vervangen door de woorden « de voorzorgsinstelling » en « de voorzorgsinstellingen ».

Art. 4.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit en van de verordeningen genomen in uitvoering ervan, wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 februari 1991, de wetten van 19 juli 1991 en 25 juni 1992, de koninklijke besluiten van 8 januari 1993 en 12 augustus 1994, de wet van 6 april 1995, de koninklijke besluiten van 22 december 1995 en 6 mei 1997, de wetten van 12 december 1997, 5 juli 1998, 28 april 1999 en 3 mei 1999;2° « de Controledienst » : de Controledienst voor de Verzekeringen opgericht door de wet;3° « de voorzorgsinstellingen » : de voorzorgsinstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, 6° van de wet;4° « voorzorgsactiviteit » : activiteit die bestaat in het opbouwen van voordelen van forfaitaire aard bij oppensioenstelling, bij overlijden of bij invaliditeit ten voordele van het personeel of van de bestuurders van ondernemingen of van publiekrechtelijke rechtspersonen;5° « begunstigde » : de begunstigde van de prestaties van de voorzorgsinstelling;6° « voorzorgsverbintenis » : verbintenis van de voorzorgsinstelling ten voordele van de begunstigden;7° « resultaatsverbintenis » : er bestaat een resultaatsverbintenis in hoofde van de voorzorgsinstelling, wanneer deze een bepaald resultaat waarborgt tegen bepaalde vooraf vastgestelde stortingen.Dit staat in tegenstelling tot een middelverbintenis, waarbij de voorzorgsinstelling er zich toe verbindt om de hem toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren met het oog op de uitvoering van het pensioenplan.

Voor de toepassing van dit besluit en van de verordeningen genomen in uitvoering ervan worden de begrippen « vermogen », « technische voorzieningen voor samengestelde prestaties » en « technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties » gebruikt in de zin van de reglementering inzake de jaarrekening betreffende de voorzorgsinstellingen en wordt het begrip « toezegging van het type vastgestelde lasten » gebruikt in de zin van de reglementering betreffende de aanvullende pensioenen. »

Art. 5.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : « 1° in de kolom 1 van § 1 dient het punt c) in de Nederlandse tekst aangevuld te worden met de woorden "verzekeringsovereenkomsten" en "overeenkomsten", en in de Franse tekst met het woord "contrats"; 2° in de kolom 1 van § 1 dienen in het punt e) de woorden "winst- en verliesrekening" te worden vervangen door het woord "resultatenrekening".»

Art. 6.In artikel 4, § 2 van hetzelfde besluit worden de woorden "Artikel 3, § 5" door de woorden "Artikel 3, § 3" vervangen.

Art. 7.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 5.§ 1. Artikel 5, tweede lid, 3° en 3°bis van de wet is niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen. § 2. Artikel 5, tweede lid, 6°, van de wet dient als volgt te worden gelezen : « het bewijs dat de voorzorgsinstelling beschikt over de solvabiliteitsmarge bedoeld in artikel 15. »

Art. 8.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 6.Artikel 8 van de wet dient als volgt te worden gelezen : « De toelating kan slechts worden verleend aan voorzorgsinstellingen : - die doen blijken dat hun financiële toestand alle gewenste waarborgen biedt voor een goede uitvoering van hun verbintenissen en dat hun verrichtingen steunen op de regels van de actuariële techniek; - die voldoen aan de andere voorwaarden en regels gesteld door of krachtens de wet. »

Art. 9.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 8.Artikel 15 van de wet dient als volgt te worden gelezen : « De voorzorgsinstellingen moeten een voldoende solvabiliteitsmarge samenstellen met betrekking tot hun verrichtingen bij overlijden en invaliditeit.

De Koning bepaalt de wijze van berekening van de solvabiliteitsmarge en het niveau dat ze moet bereiken in verhouding tot de verbintenissen van de voorzorgsinstelling. »

Art. 10.Een artikel 8bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 8bis.Artikel 15bis van de wet dient als volgt te worden gelezen : « De solvabiliteitsmarge wordt samengesteld door het vermogen van de voorzorgsinstelling, na aftrek van de technische voorzieningen voor samengestelde prestaties, de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties, de immateriële elementen opgenomen in de balans en de vorderingen op de werkgever die niet gewaarborgd zijn of waarvan de waarborg niet door de Controledienst wordt aanvaard. »

Art. 11.Een artikel 8ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : "

Art. 8ter.Artikel 15ter van de wet is niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen. »

Art. 12.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 13.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 12.Artikel 23 van de wet dient als volgt te worden gelezen : « Behoudens toepassing van artikel 22, moet elke wijziging aan de financiële of administratieve organisatie of aan de werkingsvoorwaarden, inzonderheid die met betrekking tot de gegevens bedoeld in artikel 5, tweede lid, 2° en 5° binnen een termijn van één maand aan de Controledienst worden meegedeeld. »

Art. 14.Een artikel 12bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 12bis.Artikel 23bis van de wet is niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen. »

Art. 15.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen : «

Art. 14.Artikel 26, §§ 1 en 2, van de wet dient als volgt te worden gelezen : « Met het oog op het herstel van de financiële toestand van een voorzorgsinstelling waarvan het vermogen de som van de technische voorzieningen (provisies) voor samengestelde prestaties, van de technische voorzieningen (provisies) voor nog uit te voeren prestaties en van de samen te stellen marge niet meer dekt of die niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 16, eist de Controledienst voor de Verzekeringen dat hem, binnen de door hem vastgelegde termijn, een herstelplan wordt voorgelegd.

Hij mag ook de vrije beschikking over de activa van de voorzorgsinstelling beperken of verbieden en, bovendien, alle maatregelen treffen die de belangen van de deelnemers en van de begunstigden kunnen vrijwaren. »

Art. 16.Een artikel 15bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 15bis.Artikel 40bis, eerste lid van de wet moet als volgt worden gelezen : « De voorzorgsinstellingen wijzen één of meer actuarissen aan die hun verplicht advies moeten verstrekken over het financieringsplan, de tarieven, de herverzekering en het bedrag van de technische voorzieningen.

De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen met toezeggingen van het type vastgestelde lasten die enkel de evolutie van de gedane stortingen waarborgen overeenkomstig het reële rendement van de voorzorgsinstelling zonder enig risico op zich te nemen. »

Art. 17.De artikelen 16bis tot en met 16sexies, luidend als volgt, worden in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 16bis.Hoofdstuk Vbis van de wet is van toepassing op de voorzorgsinstellingen, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 53, 54, 56, 60 en 62. »

Art. 16ter.Artikel 74 van de wet dient als volgt te worden gelezen : « De voorzorgsinstellingen mogen, mits voorafgaande toestemming van de Controledienst, geheel of gedeeltelijk de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit hun voorzorgsactiviteit overdragen aan een verzekeringsonderneming of aan een bij artikel 2, § 3 van de wet bedoelde instelling. »

Art. 16quater.Artikel 75 van de wet is niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen.

Art. 16quinquies.Artikel 76 van de wet dient als volgt te worden gelezen : « De overdracht van de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit de voorzorgsactiviteit van een voorzorgsinstelling is slechts tegenstelbaar aan de deelnemers, de begunstigden en alle betrokken derden wanneer ze werd toegestaan door de Controledienst.

Die tegenstelbaarheid heeft uitwerking vanaf de dag van de in artikel 78 bedoelde publicatie. »

Art. 16sexies.Artikel 77 van de wet dient als volgt te worden gelezen : « De overdragende voorzorgsinstelling moet alle betrokken deelnemers en begunstigden van de overdracht in kennis stellen. »

Art. 18.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 17.Hoofdstuk VI van de wet is niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen. »

Art. 19.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : « 1° in de eerste zin worden de woorden "artikel 62" vervangen door de woorden "artikel 92"; 2° in § 2, tweede lid worden de woorden "artikel 63" vervangen door de woorden "artikel 93";3° § 3 wordt met het volgende lid aangevuld : « In afwijking van het eerste lid dienen de voorzorgsinstellingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en de voorzorgsinstellingen die een voorzorgsactiviteit ten voordele van de bestuurders van een onderneming uitoefenen vóór 1 september 2001 de aanvraag om toelating in.»

Art. 20.In de eerste zin van artikel 20 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 63" vervangen door de woorden "artikel 93".

Art. 21.Een artikel 20bis wordt in hetzelfde besluit ingelast : «

Art. 20bis.Artikel 5, § 2, 8, 8bis, 8ter en 14 van dit besluit zijn niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen die resultaatsverbintenissen aangaan. »

Art. 22.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit voor de voorzorgsinstellingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en de voorzorgsinstellingen die een voorzorgsactiviteit ten voordele van de bestuurders van een onderneming uitoefenen in werking op 1 september 2000. » Art.23. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2000.

Art. 24.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 7 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^