gepubliceerd op 23 februari 2018
Uittreksel uit arrest nr. 146/2017 van 21 december 2017 Rolnummer 6446 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 31, tweede lid, 4°, en 32, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Recht Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 146/2017 van 21 december 2017 Rolnummer 6446 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 31, tweede lid, 4°, en 32, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Aarlen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 juni 2016 in zake Guy Karremans en Véronique Dos Santos tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 juni 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Aarlen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 32, tweede lid, 2°, en 31, tweede lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij de vergoedingen belasten die zijn gevormd door middel van premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b), vierde streepje, die door een vennootschap aan haar bedrijfsleider zijn betaald maar door die laatste niet zijn afgetrokken, en die ter uitvoering van een verzekeringsovereenkomst zijn toegekend wegens een arbeidsongeschiktheid die niet tot een derving van bezoldigingen heeft geleid, terwijl de begunstigde van een individuele verzekeringsovereenkomst op zijn vergoedingen niet zou worden belast ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De artikelen 31 en 32 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992) maken deel uit van rubriek F (« Bezoldigingen ») van onderafdeling I (« Belastbare inkomsten ») van afdeling IV (« Beroepsinkomen ») van hoofdstuk II (« Grondslag van de belasting ») van titel II (« Personenbelasting ») van dat Wetboek.
Zoals het van toepassing was tijdens het aanslagjaar 2012, bepaalde artikel 32 van het WIB : « Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die : 1° een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent;2° in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard, uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst. Daartoe behoren inzonderheid : [...] 2° voordelen, vergoedingen en bezoldigingen die in wezen gelijkaardig zijn aan die vermeld in artikel 31, tweede lid, 2° tot 5°; [...] ».
Zoals het van toepassing was tijdens hetzelfde aanslagjaar, bepaalde artikel 31, eerste en tweede lid, van het WIB 1992 : « Bezoldigingen van werknemers zijn alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever.
Daartoe behoren inzonderheid : [...] 4° vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, daarin begrepen de vergoedingen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2003 pub. 15/05/2003 numac 2003022481 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid type wet prom. 28/04/2003 pub. 16/11/2010 numac 2010000643 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, en de vergoedingen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, vierde streepje; [...] ».
B.1.2. Artikel 52 van het WIB 1992 maakt deel uit van rubriek A (« Beroepskosten ») van onderafdeling III (« Vaststelling van het netto-inkomen ») van afdeling IV (« Beroepsinkomen ») van hoofdstuk II van titel II van dat Wetboek.
Zoals het van toepassing was tijdens het aanslagjaar 2012, bepaalde artikel 52, 3°, b), vierde streepje, van het WIB 1992 : « Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 53 tot 66bis worden inzonderheid als beroepskosten aangemerkt : [...] 3° de bezoldigingen van de personeelsleden en de volgende ermee verband houdende kosten : [...] b) de werkgeversbijdragen en -premies, gestort ter uitvoering van : [...] - een collectieve of individuele toezegging die moet worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte; ».
B.2. Uit de prejudiciële vraag en de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat aan het Hof een vraag wordt gesteld over de grondwettigheid van het verschil in behandeling dat bij artikel 32, tweede lid, 2°, van het WIB 1992, in samenhang gelezen met artikel 31, tweede lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, zou worden gemaakt tussen twee categorieën van zaakvoerders van een onderneming die een vergoeding verkrijgen tot herstel van een tijdelijke derving van bezoldiging die te wijten is aan arbeidsongeschiktheid wegens ziekte zonder dat zij een daadwerkelijke inkomstenderving hebben geleden : enerzijds, diegene die een dergelijke vergoeding verkrijgt ter uitvoering van een verzekeringsovereenkomst die te zijnen voordele is gesloten door zijn onderneming die de premies ervan heeft betaald en, anderzijds, diegene die die vergoeding verkrijgt ter uitvoering van een soortgelijke verzekeringsovereenkomst die hij zelf heeft gesloten en waarvan hij zelf de premies heeft betaald. De vergoeding die door de eerste wordt verkregen, zou aan de personenbelasting onderworpen zijn, hetgeen niet het geval zou zijn voor de tweede.
B.3. De bezoldigingen van elke natuurlijke persoon die een opdracht als zaakvoerder van een onderneming uitoefent, vormen in beginsel beroepsinkomsten waaruit het in de personenbelasting belastbare inkomen is samengesteld (artikel 31, eerste lid, van het WIB 1992, in samenhang gelezen met artikel 6, artikel 23, § 1, 4°, en artikel 30, 2°, van hetzelfde Wetboek).
In samenhang gelezen met artikel 31, tweede lid, 4°, van het WIB 1992, preciseert artikel 32, tweede lid, 2°, van hetzelfde Wetboek dat onder die bezoldigingen zich alle « vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen » bevinden. Geen van die bepalingen maakt een onderscheid tussen de vergoeding betaald ter uitvoering van een door de zaakvoerder van een onderneming gesloten verzekeringsovereenkomst en de vergoeding betaald ter uitvoering van een door de onderneming ten voordele van haar zaakvoerder gesloten overeenkomst.
Het in B.2 beschreven verschil in behandeling is derhalve onbestaande.
B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 32, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in samenhang gelezen met artikel 31, tweede lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 21 december 2017.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels