gepubliceerd op 22 maart 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen
30 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het bijgevoegde ontwerp van besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uwe Majesteit heeft tot doel het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen aan te passen om rekening te houden met voornamelijk de nieuwe wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (verder WAP genoemd) alsook om punten uit het besluit die aanleiding gaven tot interpretatie- of toepassingsproblemen te verduidelijken.
De artikelen van het ontwerpbesluit geven aanleiding tot de volgende commentaren : Artikel 1 De wijzigingen die worden aangebracht door dit artikel hebben tot doel om enerzijds rekening te houden met de nieuwe benaming van de Controledienst en anderzijds om de terminologie aan te passen teneinde rekening te houden met de terminologie die gebruikt wordt in het kader van de WAP enerzijds en met de invoering van de EURO anderzijds.
Artikel 2 Door dit artikel worden sommige definities gewijzigd en andere ingevoerd om te zorgen voor een betere leesbaarheid van het besluit.
Zo wordt in punt 1° rekening gehouden met de wijzigingen aangebracht aan de controlewet door de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en op de financiële diensten. Er wordt nu verwezen naar de definitie van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assuranciewezen zoals gegeven in artikel 2, § 6, 13° van de controlewet In punt 2° omvat de definitie van reglement eveneens die van pensioenovereenkomst om rekening te houden met het feit dat voortaan de individuele pensioentoezeggingen ook bedoeld worden door artikel 2, § 3, 6° van de controlewet zoals gewijzigd door de WAP. Punt 3° voegt drie definities toe met de bedoeling een betere leesbaarheid van het besluit te verzekeren.
Het begrip « voorzorgstoezegging » werd overgenomen van het koninklijk besluit van 14 mei 1985. Dit begrip omvat de prestaties bij pensionering, bij overlijden en bij invaliditeit. We herinneren er aan dat de invaliditeit geen deel uitmaakt van de pensioentoezegging zoals gedefinieerd in de WAP. Het begrip inrichter werd ingevoerd om rekening te houden met de WAP. Het begrip werkgever volstaat immers niet meer.
Tenslotte werd een definitie van bedrijfsleider gegeven aangezien er aanvullende en bijzondere bepalingen werden voorzien voor de bedrijfsleiders die buiten een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld zijn.
Artikel 3 Zoals verduidelijkt in punt 3° is het begrip « werkgever » niet ruim genoeg meer. Het dient vervangen te worden door het begrip « inrichter ».
Artikel 4 Het betreft een aanpassing van het bedrag daar dit nu in EURO wordt uitgedrukt.
Artikel 5 De beperking tot een bepaald type contracten bepaald in artikel 7, 6° van het KB van 7 mei 2000 werd opgeheven aangezien de voorzorgsinstellingen contracten van om het even welk type, zowel in de takken 21, 23 als 26, kunnen afsluiten met de verzekeringsmaatschappijen.
Artikel 6 Deze wijziging wordt gerechtvaardigd door de bezorgdheid om elke dubbelzinnigheid uit te sluiten ten aanzien van de technische voorzieningen waarop de verhoudingen bepaald in artikel 8 van het besluit van 7 mei 2000 betrekking hebben. Op basis van de bestaande tekst zou men inderdaad kunnen denken dat deze verhoudingen van toepassing zijn op het geheel van de technische voorzieningen terwijl de technische voorzieningen die ze geacht zijn te dekken, duidelijk de technische voorzieningen zijn die niet bedoeld zijn in artikel 9 van het besluit van 7 mei 2000.
Artikel 7 De wijziging aan het eerste lid van artikel 9 heeft de bedoeling om duidelijker te bepalen voor welk gedeelte van de technische voorzieningen er niet moet voldaan zijn aan de regels van de artikelen 6, zevende, achtste en negende lid en van de artikelen 7 en 8. In dat kader wordt er rekening gehouden met de nieuwe definitie van het begrip samengestelde marge in het besluit van 14 mei 1985.
Er dient te worden benadrukt dat het bedrag berekend overeenkomstig de regels vastgesteld door de voorzorgsinstelling voor de berekening van de technische voorzieningen om te kunnen voldoen aan artikel 16 van de wet, niet lager mag zijn dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de artikels 22, 23, 23bis, 24 en 25 voor de toezeggingen van het type vaste prestaties of gelijk dient te zijn het bedrag dat voortvloeit uit artikel 29, § 2, § 4 en § 6 voor de toezeggingen van het type vaste bijdragen of de toezeggingen bedoeld in artikel 21 van de WAP. Het tweede lid werd gewijzigd om de coherentie met de wijzigingen in het eerste lid te verzekeren.
Artikel 8 De invoering, in het besluit van 7 mei 2000 van een artikel 9bis heeft de bedoeling om, naast de dekkingswaarden voorzien in de lijst van artikel 7 van het besluit van 7 mei 2000, gewaarborgde vorderingen op de werkgever te aanvaarden als dekkingswaarden van de technische voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties die overeenstemmen met de samen te stellen marge.
Uit artikel 8bis van het besluit van 14 mei 1985 volgt immers dat dergelijke vorderingen mogen gebruikt worden voor het samenstellen van de marge aangezien ze in dat artikel niet worden afgetrokken.
Artikel 9 Het punt b) werd aangepast om rekening te houden met de nieuwe terminologie van de WAP. De punten f (meerdere werkgeversfondsen) en j (het bezorgen van het reglement) werden geschrapt daar ze dubbel gebruik uitmaakten met enerzijds het koninklijk besluit dat de regels vastlegt voor de werking van meerdere werkgeversfondsen en anderzijds met de WAP. Verder werden in punt l) de woorden « te bereiken doelen » vervangen door de woorden « vaste prestaties » om rekening te houden met de nieuwe terminologie van de WAP. Artikel 10 Deze wijziging bedoelt rekening te houden met de waarborg voorzien in artikel 24 van de WAP. Enkel het gedeelte van de activa dat de verworven reserves, in voorkomend geval aangevuld tot de waarborg bedoeld in artikel 24 van de WAP, overschrijdt, mogen in een sociaal fonds van de werkgever worden gestort of bij CAO een andere bestemming toegekend krijgen.
Artikel 11 Om de terminologie in overeenstemming te brengen met de WAP werden de woorden « te bereiken doelen » telkens vervangen door « vaste prestaties » en het woord « werkgever » door het woord « inrichter ».
Artikel 12 De wijziging die in punt 1° werd aangebracht heeft als doel te verduidelijken dat artikel 22, § 2, a) van het besluit van 7 mei 2000 wel degelijk de verworven reserves, zoals bepaald in het pensioenreglement, bedoelt. Het spreekt voor zich dat die verworven reserves zodanig bepaald moeten worden dat voldaan is aan de verplichtingen van de WAP. Voor de actieve aangeslotenen of de aangeslotenen die de onderneming verlaten hebben met een uitgesteld verworven recht op het ogenblik van pensionering wordt verduidelijkt dat wanneer zij de kleinste in het reglement voorziene pensioenleeftijd bereikt of overschreden hebben, het in aanmerking te nemen bedrag voor de toepassing van artikel 22, § 2 a) de actuele waarde is van de prestaties waarop ze aanspraak zouden kunnen maken indien ze op het beschouwde ogenblik op pensioen zouden gaan. Die actuele waarde wordt berekend overeenkomstig de actualisatieregels gedefinieerd in artikel 22, § 2, b).
De bedoeling van punt 2° is de definitie van normale pensioenleeftijd in artikel 22, § 2, b), van het besluit van 7 mei 2000 in overeenstemming te brengen met de definitie die bepaald is in het uitvoeringsbesluit van de WAP. Artikel 13 Dit artikel voegt in het besluit van 7 mei 2000 een artikel 22bis in.
Het bepaalt het principe volgens hetwelk de minimumreserve van toezeggingen van het type « cash-balance » vastgesteld wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 29, § 4. Hun behandeling in dit artikel wordt gerechtvaardigd doordat ze meestal beschouwd worden als toezeggingen van het type vaste prestaties. Toch zijn het stelsels die aanleunen bij stelsels van het type « vaste bijdragen » met tariefregels, behandeld in artikel 29, § 4.
Artikel 14 De wijziging die door dit artikel wordt aangebracht aan artikel 23 van het besluit van 7 mei 2000 wordt gerechtvaardigd door het feit dat in sommige gevallen de verplichting, voor de voorzorgsinstellingen, om het bedrag bepaald in voornoemd artikel 23 te dekken door het gedeelte van de technische voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties dat de samen te stellen marge overschrijdt, in de praktijk te strikt is gebleken. De wijziging verleent echter geen hoedanigheid van verworven reserve aan de bijkomende voorziening bedoeld in artikel 23.
Uit de nieuwe tekst blijkt nu ook duidelijk dat het daarin vermelde bedrag slechts een minimum betreft. Het is dus best mogelijk dat de door de voorzorgsinstelling vastgestelde berekeningsregels voor de technische voorzieningen om te voldoen aan de verplichtingen van dit artikel leiden tot een hoger bedrag. Wanneer de voorzorgsinstelling voor de berekening van de technische voorzieningen voor samengestelde prestaties actualisatieregels gebruikt die voorzichtiger zijn dan die bedoeld in artikel 22, is het bijvoorbeeld niet meer dan logisch dat diezelfde regels gebruikt worden voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 15 Aangezien de waarborg op de persoonlijke bijdragen, zoals nu voorzien in artikel 24, § 1 van de WAP, niet de hoedanigheid van een verworven reserve heeft, worden de toezeggingen van het type vaste prestaties niet meer volledig afgedekt.
Vanuit prudentieel oogpunt dringt zich dan ook een bijkomende financieringsverplichting op. Het nieuwe artikel 23bis, § 1 bepaalt nu dat het vermogen van de instelling op ieder ogenblik moet volstaan om naast de voorzieningen bepaald in de artikelen 22, 23, 24 en 25, de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties, en de samen te stellen marge, ook, in voorkomend geval, het ontbrekend bedrag te dekken vereist voor de waarborg bedoeld in artikel 24, § 1 van de WAP. Het tweede lid regelt het geval van de uitgetreden aangeslotenen die hun verworven reserves, zonder wijziging van de pensioentoezegging, in de pensioeninstelling hebben gelaten (toepassing van artikel 32, § 1, 3°, a) van de WAP). Aangezien die personen bij een latere overdracht nog steeds recht hebben op hun verworven reserves, verhoogd tot het bedrag van de waarborg op het ogenblik van hun uittreding, is het om prudentiële redenen noodzakelijk in een minimumrentevoet van 0 % te voorzien. § 2 wijkt voor de « cash balance » plannen af van § 1. Voor dergelijke plannen wordt verwezen naar artikel 29, § 6 van het KB van 7 mei 2000 dat voor stelsels van het type vaste bijdagen de tegenhanger is van de bepaling bedoeld in § 1 voor de stelsels van het type vaste prestaties.
Artikel 16 Artikel 22 § 2, punt a), zoals gewijzigd door artikel 12 van dit besluit, spreekt nu over « verworven reserves » en niet langer over « verworven prestaties ». Het is dan ook aangewezen artikel 25, eerste lid, punt a) in die zin aan te passen.
Artikel 17 De wijziging die wordt aangebracht door dit artikel wordt gerechtvaardigd doordat het noodzakelijk is dat de onderfinanciering bedoeld in artikel 27, § 2 van het besluit van 7 mei 2000 minstens even snel uitdooft als de toezeggingen waaraan ze verbonden is. Dit is vooral duidelijk wanneer de bevolking van de groep met betrekking tot de toezegging een gevoelige verjonging ondergaat. In dat geval zouden de technische voorzieningen een uiterst laag, zelfs negatief, peil kunnen bereiken, zonder dat daar een rechtvaardiging voor bestaat.
Artikel 18 Gelet op de wijziging van de aard van de garantie op de persoonlijke bijdragen en de invoering van een nieuwe garantie op de bijdragen van de inrichter-werkgever, dringt een wijziging van artikel 29 zich op.
Enerzijds wordt het tweede en vierde lid van artikel 29, § 2 geschrapt om rekening te houden met het feit dat de waarborg bedoeld in artikel 24, § 1 van de WAP op de persoonlijke bijdragen niet meer beschouwd wordt als een verworven reserve. Dit betekent dat niet langer wordt opgelegd dat de individuele rekening van de aangeslotene jaarlijks wordt toebedeeld met de maximale rentevoet die bekomen wordt door de return van de instelling te vergelijken met een opgelegde referentierentevoet.
Anderzijds wordt in een nieuwe § 6 een analoge prudentiële regeling voorzien als voor de garantie op de persoonlijke bijdragen bij toezeggingen van het type vaste prestaties in artikel 23bis.
Artikel 19 Punt 1° wijzigt artikel 30 van het besluit van 7 mei 2000 om te verduidelijken dat het de reserves van de aangeslotenen zijn, in voorkomend geval verhoogd tot het bedrag van de waarborg van artikel 24 van de WAP, die enkel nog maar kunnen evolueren in functie van het rendement van de activa van de voorzorgsinstelling, en dit wanneer één van de gevallen bedoeld in dat artikel zich voordoet.
Voor het beheer van de individuele rekeningen is artikel 29, § 2 van het besluit van 7 mei 2000 van toepassing. Dit artikel bepaalt dat het saldo van de resultatenrekening, zoals het voorkomt in de jaarrekeningen die op het einde van het boekjaar worden opgesteld, verminderd met de werkgevers- en werknemersbijdragen die betrekking hebben op dat boekjaar en verhoogd met de in die periode aan de aangeslotenen uitgekeerde prestaties, verdeeld moet worden over de verschillende individuele rekeningen. Daaruit volgt dat men rekening houdt met de beheerskosten vermits deze ten laste werden gelegd van de resultatenrekening vóór de bepaling van het saldo.
Punt 2° voegt een tweede lid toe aan artikel 30 van hetzelfde besluit ter verduidelijking van de bepalingen die van toepassing zijn op de rentegenieters. Voor de rentegenieters is het, voor zover er geen werkgever meer is en de reserves niet werden overgedragen naar een andere pensioeninstelling, niet meer mogelijk om de uitkering van de rente te blijven garanderen. Daarom wordt voorzien dat de vestigingskapitalen van de rentes ter hunner beschikking worden gesteld.
Het derde lid beoogt te verduidelijken dat in geval van onderfinanciering het vermogen dient verdeeld te worden in verhouding tot de reserves bedoeld in het eerste lid, in voorkomend geval verhoogd tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, en de kapitalen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 20 Dit artikel brengt enkele wijzigingen aan aan artikel 33 van het besluit van 7 mei 2000, voornamelijk om rekening te houden met de inwerkingtreding van de WAP. Het derde lid van voormeld artikel 33 werd gewijzigd omdat de waarborgen bedoeld in artikel 24 van de WAP niet de hoedanigheid hebben van verworven reserves. Anderzijds wordt de situatie van de rentegenieters verduidelijkt.
Het vierde lid dat wordt toegevoegd herneemt het principe van het derde lid van voormeld artikel 33. Volgens dat principe worden de bedragen die bekomen worden na de verdeling van het vermogen ingeschreven op individuele rekeningen die nog enkel zullen wijzigen in functie van het rendement van de activa van de instelling.
Niettemin wordt er tevens verduidelijkt dat deze werkwijze enkel van toepassing is voor de aangeslotenen met uitzondering van de rentegenieters. Aan deze laatste zullen de vestigingskapitalen van hun rente ter beschikking worden gesteld.
Artikel 21 Artikel 21 voegt een nieuw hoofdstuk in dat de aanvullende bepalingen bevat die van toepassing zijn op de bedrijfsleiders zoals bedoeld in artikel 2, § 3, 6° van de controlewet en die buiten een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld zijn Sommige bepalingen van het gewijzigd besluit werden inderdaad geschrapt omdat ze dubbel gebruikt uitmaakten met de WAP. Vermits die wet echter enkel de werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst betreft met uitsluiting van de zelfstandigen, was het noodzakelijk om een reeks van bepalingen te hergroeperen die van toepassing blijven op die bedrijfsleiders.
Zo neemt artikel 33bis het oude artikel 20 van het besluit van 7 mei 2000 over. Artikel 33ter herneemt het principe van de waarborg van een rentevoet van momenteel 3,75 % op de persoonlijke bijdragen, zoals reeds voorzien was in artikel 28 van het besluit van 7 mei 2000. Enkel de formulering ervan werd aangepast om eenvormigheid te bekomen met de terminologie gebruikt in de WAP. Het principe van het meedelen van het reglement en het bedrag van de verworven reserves en de verworven prestaties werd overgenomen van artikel 17, punten j en k van het besluit van 7 mei 2000. Aangezien de bepalingen van hoofdstuk V eveneens van toepassing zijn op de toezeggingen ten gunste van de zelfstandige bedrijfsleiders, en artikel 24 van de WAP niet geldt voor de zelfstandige bedrijfsleiders, was het nodig voor de leesbaarheid van die bepalingen om de waarborg voorzien in artikel 24, § 1 van de WAP te vervangen door artikel 33ter.
Artikel 22 Dit artikel zet in de Nederlandse versie een bij de vorige wijziging gemaakte materiële fout recht en voorkomt zo dat er verwarring ontstaat tussen het verslag van de aangeduide actuaris dat deel uitmaakt van de statistiek en bestemd is voor de CBFA enerzijds en het advies dat de aangeduide actuaris overeenkomstig artikel 40bis van de controlewet aan de voorzorgsinstelling moet verstrekken anderzijds.
Artikel 23 Dit artikel past in artikel 36, § 2, 2° de verwijzingen naar de artikelen van het koninklijk besluit betreffende de levensverzekeringsactiviteit aan omdat dit laatste besluit wordt vervangen.
Artikel 24 Voor bepaalde interne voorzorgsinstellingen heeft de oprichting van een afzonderlijke rechtspersoon geen zin.
Het betreft hier in de eerste plaats de in de schoot van een onderneming opgerichte voorzorgsinstellingen (interne fondsen) die krachtens de overgangsbepalingen voorzien in het koninklijk besluit van 14 mei 1985 vrijgesteld zijn van de verplichting voorzieningen te berekenen en te dekken voor de werknemers in dienst of gepensioneerd op de datum waarop de controlewet op die voorzorgsinstellingen van toepassing wordt.
In de tweede plaats gaat het om de in de schoot van een fonds voor bestaanszekerheid bestaande voorzorgsinstellingen die enkel verplichtingen hebben met betrekking tot de jaren vóór de datum waarop de wet op hen van toepassing is geworden.
In voormelde gevallen heeft de oprichting van een afzonderlijke rechtspersoon geen zin omdat die een lege doos zou zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de niet vrijgestelde verplichtingen in een groepsverzekering worden ondergebracht.
Tenslotte dient benadrukt te worden dat die interne voorzorgsinstellingen wel onderworpen blijven aan de andere verplichtingen van de controlewet, met uitzondering van de aanstelling van een erkende commissaris. Ook de wet op de aanvullende pensioenen blijft onverkort van toepassing.
Artikel 25 Dit artikel heft een aantal bepalingen van het KB van 7 mei 2000 op.
Artikel 20 betrof de werknemers die niet verbonden zijn met een arbeidscontract m.a.w. de zelfstandige bedrijfsleiders. Zoals reeds gezegd werd dit artikel verplaatst en is het nu artikel 33bis van hetzelfde besluit geworden.
Artikel 28 wordt geschrapt wegens dubbel gebruik met artikel 24, § 1 van de WAP. Artikel 32 wordt geschrapt aangezien het niet meer conform de WAP is.
Artikel 26 Het is niet uitgesloten dat bepaalde wijzigingen ingevoerd door dit besluit voor sommige instellingen een verhoging van hun financieringsverplichtingen meebrengt. Daarom is een bepaling nodig die toelaat de onderfinanciering die er eventueel zou kunnen uit voortvloeien af te schrijven. Die afschrijving mag over een termijn van maximum 20 jaar gebeuren.
Artikel 27 Dit artikel bepaalt tenslotte de datum van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit zelf op 1 januari 2004.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN
ADVIES 35.538/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 27 mei 2003 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen », heeft op 25 september 2003 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit strekt ertoe het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorsinstellingen te wijzigen.Die wijzigingen zijn ingegeven door de totstandkoming van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. Daarnaast beoogt het ontwerp, door middel van een verduidelijking van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 7 mei 2000, een aantal interpretatie- of toepassingsproblemen te verhelpen die in verband met het koninklijk besluit zijn gerezen. 2. In het eerste lid van de aanhef van het om advies voorgelegde ontwerp wordt als rechtsgrond gerefereerd aan artikel 2, § 3, 6° (lees : artikel 2, § 3, eerste lid, 6°), van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, zoals die bepaling recent werd gewijzigd door artikel 66 van de genoemde wet van 28 april 2003.Die wetsbepaling maakt de Koning bevoegd om « de perken van de bijzondere regels en modaliteiten ». vast te stellen waarbinnen de bepalingen van de wet van 9 juli 1975 van toepassing zijn op de voorzorgsinstellingen, zoals die, na de wijziging door de wet van 28 april 2003, in diezelfde bepaling worden omschreven.
Zoals ook het geval was met het te wijzigen koninklijk besluit van 7 mei 2000 vindt de ontworpen regeling in de eerste plaats rechtsgrond in de relevante bepalingen van de wet van 9 juli 1975 (1), zoals die wet van toepassing wordt verklaard op de in het ontwerp bedoelde voorzorgsinstellingen bij het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (2).
Onderzoek van de tekst Aanhef 1. In het eerste lid van de aanhef dient melding te worden gemaakt van de wet van 28 april 2003, die artikel 2, § 3, eerste lid, 6°, van de wet van 9 juli 1975 laatst heeft gewijzigd.Tevens moet in datzelfde lid van de aanhef worden verwezen naar de overige artikelen van de wet van 9 juli 1975 die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekken (zie de artikelen opgesomd in voetnoot 1). 2. Onmiddellijk na het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 14 mei 1985 dient een lid te worden toegevoegd waarin melding wordt gemaakt van de artikelen van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 die het ontwerp beoogt te wijzigen of op te heffen. Artikel 1 Er wordt telkens beter « euro » geschreven in plaats van « EUR ».
Artikel 2 In het ontworpen artikel 1, 9°, van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 wordt, voor de omschrijving van het begrip « bedrijfsleider », verwezen naar de omschrijving van dat begrip in artikel 2, § 3, tweede lid, van de wet van 9 juli 1975. Aangezien deze laatste omschrijving op haar beurt een verwijzing bevat naar « de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1 ° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 », wordt in de ontworpen bepaling beter rechtstreeks gerefereerd aan de desbetreffende bepaling van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Artikel 4 In artikel 4 dient een meer correct en logisch gebruik : van de aanhalings- en leestekens te worden gemaakt.
Artikel 7 In de Franse tekst van het ontworpen artikel 9, eerste lid, dient na het tweede streepje te worden geschreven « ... pour prestations à régler; » in plaats van « ... pour prestation à régler; ».
Artikel 12 1. Men late de ontworpen bepaling onder artikel 12, 1°, van het ontwerp aanvangen als volgt : « a) de verworven reserves zoals... ». 2. In de inleidende zin van artikel 12, 2°, van het ontwerp lijkt veeleer naar « § 2, derde lid » te moeten worden verwezen dan naar « § 2, b), derde lid ». Artikel 14 Indien op het einde van het ontworpen artikel 23 met de « WAP » de wet wordt bedoeld die wordt omschreven in het ontworpen artikel 1, 10° (artikel 2, 3°, van het ontwerp), dient uiteraard die citeerwijze te worden gebruikt.
Artikel 21 Het opschrift van het ontworpen hoofdstuk Vbis is in de Franse tekst niet volledig in overeenstemming met de Nederlandse tekst, aangezien enkel de Nederlandse tekst een afzonderlijke vermelding bevat van « Bedrijfsleiders ». Dit gebrek aan overeenstemming moet worden weggewerkt.
Artikel 25 Men passe de redactie van artikel 25 aan als volgt : « De artikelen 20, 28 en 32 van hetzelfde besluit worden opgeheven ».
De kamer was samengesteld uit : de heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;
J. Baert, J. Smets, Staatsraden;
G. Schrans, A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier, De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.
De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door Mevr. M.-C. Ceule, eerste referendaris-afdelingshoofd.
De griffier, A. Beckers.
De voorzitter, M. Van Damme. _______ Nota (1) Zie meer in het bijzonder de artikelen 5, 15, 16, 19 en 96 van de wet van 9 juli 1975. (2) De wijziging van het betrokken koninklijk besluit van 14 mei 1985 is liet voorwerp van het ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van liet koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingerr van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen », waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, heden het advies 35.537/1 uitbrengt.
30 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 2, § 3, eerste lid, 6°, een laatste maal gewijzigd bij de wet van 28 april 2003 en op artikelen 5, 15, 16, 19 en 96;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, een laatste maal gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de actviteiten van de voorzorgsintellingen, inzonderheid op artikelen 1, 3 tot 12, 17 tot 18, 20 tot 23, 25, 27 tot 30, 32 tot 36;
Gelet op de raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen van 24 april 2003;
Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 30 april 2003;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State een advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 35.538/1 van de Raad van State, gegeven op 25 september 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Besluit :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen worden de woorden « de Controledienst » telkens vervangen door de woorden « de CBFA », de woorden « vastgestelde lasten » telkens vervangen door de woorden « vaste bijdragen », de woorden « te bereiken prestaties » door de woorden « vaste prestaties », het woord « Gemeenschap » door de woorden « Europese Economische Ruimte » en de letters « BEF » door de letters « euro ».
Art. 2.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° punt 3° wordt als volgt vervangen : « de CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, bedoeld in artikel 2, § 6, 13° van de wet »;2° In punt 6° worden de woorden « het reglement waarin » vervangen door de woorden « het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst, waarin »;3° De volgende definities worden toegevoegd na punt 6° : « 7°« voorzorgstoezegging » : de toezegging om voordelen op te bouwen van forfaitaire aard bij oppensioenstelling, bij overlijden of bij permanente invaliditeit ten voordele van het personeel of van de bestuurders van privé-ondernemingen of van publiekrechtelijke rechtspersonen. « 8° « inrichter » : a) de rechtspersoon, paritair samengesteld, aangeduid via een collectieve arbeidsovereenkomst door de representatieve organisaties van een paritair comité of subcomité, opgericht volgens hoofdstuk III van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, dat een voorzorgstoezegging invoert;b) de werkgever die een voorzorgstoezegging doet; « 9° « bedrijfsleider » : de bedrijfsleider zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst; « 10° « de wet betreffende de aanvullende pensioenen » : de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.
Art. 3.In artikel 4, 2° b) van hetzelfde besluit worden de woorden « de werkgever« vervangen door de woorden « de inrichter ».
Art. 4.In artikel 5 van hetzelfde besluit wordt het bedrag van « 1.008.497,5 » BEF vervangen door het bedrag van « 25.000 euro ».
Art. 5.In artikel 7, punt 6° van hetzelfde besluit worden de woorden « voor het beheer voor eigen rekening van collectieve pensioenfondsen » geschrapt.
Art. 6.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt de eerste zin van het eerste lid als volgt vervangen : « De dekkingswaarden van de technische voorzieningen mogen, voor het geheel van de waarden vermeld in één rubriek, de volgende verhoudingen uitgedrukt in percenten van het totaal van die technische voorzieningen verminderd met het gedeelte van de technische voorzieningen bedoeld in artikel 9 niet overschrijden : »
Art. 7.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° het eerste lid wordt vervangen door : « De bepalingen van artikel 6, zevende, achtste en negende lid en van de artikelen 7 en 8 zijn niet van toepassing op de dekkingswaarden van het gedeelte van de technische voorzieningen bedoeld in artikel 15, 3° dat overeenstemt met het gedeelte van het vermogen dat de som van de volgende bedragen overschrijdt : - de technische voorzieningen berekend door de instelling in toepassing van artikel 16 van de wet; - de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties; - de samen te stellen marge voor de verrichtingen bij overlijden en invaliditeit. » 2° In het tweede lid worden de woorden « niet meer belopen dan 15 % van de in artikel 15, 3° bedoelde voorzieningen die de samen te stellen solvabiliteitsmarge overschrijden » vervangen door « niet meer belopen dan 15 % van het gedeelte van de technische voorzieningen bedoeld in artikel 15, 3° dat wordt vermeld in het eerste lid.»
Art. 8.Een artikel 9bis dat luidt als volgt wordt toegevoegd aan hetzelfde besluit : «
Art. 9bis.Voor de dekking van de technische voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties die overeenstemmen met de samen te stellen marge, mag geheel of gedeeltelijk gebruik gemaakt worden van een gewaarborgde vordering op de werkgever aanvaard door de Dienst.
Art. 9.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° In punt b) wordt het woord « cotisations » vervangen door het woord « contributions » in de Franse versie en worden de woorden « door de werkgever » geschrapt;2° De punten f) en j) worden geschrapt;3° In punt l) worden de woorden « het te bereiken doel » vervangen door de woorden « de vaste prestaties ».
Art. 10.In artikel 18, derde lid van hetzelfde besluit worden de woorden « verworven reserves » telkens vervangen door de woorden « verworven reserves, in voorkomend geval verhoogd tot het bedrag gewaarborgd in toepassing van artikel 24 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen ».
Art. 11.In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden « te bereiken doelen » telkens vervangen door de woorden « vaste prestaties » en het woord « werkgever » door het woord « inrichter ».
Art. 12.Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1°) § 2, a) wordt als volgt vervangen : « a) de verworven reserves zoals ze zijn bepaald in het reglement.
Voor de aangeslotenen in dienst en de aangeslotenen die niet meer in dienst zijn maar recht hebben op uitgestelde pensioenprestaties en die de laagste van de pensioenleeftijden voorzien door het reglement bereikt of overschreden hebben, de actuele waarde van de prestaties waarop ze aanspraak zouden kunnen maken indien ze op het beschouwde ogenblik op pensioen zouden gaan, berekend met de actualisatieregels bepaald in punt b) van deze paragraaf. 2°) § 2, derde lid, wordt als volgt vervangen : « De normale pensioenleeftijd is de laagste van de pensioenleeftijden die in de pensioentoezegging zijn vastgelegd, waarna de pensioenprestaties van de aangeslotene alleen nog verhogen ten gevolge van salarisstijgingen of van een eventuele vermindering van het aandeel van het wettelijke pensioen.
Art. 13.Een artikel 22bis, dat luidt als volgt, wordt toegevoegd aan hetzelfde besluit : «
Art. 22bis.Voor de toezeggingen bedoeld in artikel 21 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, wordt, in afwijking van artikel 22, de minimumvoorziening voor elke aangeslotene samengesteld overeenkomstig artikel 29, § 4. »
Art. 14.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen : «
Art. 23.Wanneer het reglement voorziet in de mogelijkheid tot vervroeging van de pensioenvoordelen en de prestaties waarop men bij vervroeging recht heeft groter zijn dan die welke voortvloeien uit de actuariële vermindering volgens de technische basissen bepaald door het reglement, wordt boven op de voorzieningen bedoeld in de artikelen 22, 24 en 25 een aanvullende voorziening gevestigd. Die aanvullende voorziening is minstens gelijk aan 60 % van het positief verschil tussen, enerzijds, de minimumreserve voortvloeiend uit de artikelen 22, 24 en 25 waarbij als normale pensioenleeftijd de leeftijd genomen wordt op de eerste dag waarop de aangeslotene volgens het reglement zijn recht op pensioenvoordelen ten vroegste kan laten gelden, en anderzijds, de minimumreserve voortvloeiend uit de artikelen 22, 24 en 25. De minimumreserves die in aanmerking worden genomen bij de berekening van dit verschil worden desgevallend verhoogd tot de waarborg bedoeld in artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen.»
Art. 15.Een artikel 23bis, dat luidt als volgt, wordt toegevoegd aan hetzelfde besluit : « Art. 23bis § 1 Wanneer een pensioentoezegging van het type vaste prestaties voorziet in de storting van persoonlijke bijdragen, dient het vermogen van de voorzorgsinstelling minstens gelijk te zijn aan de som van : 1° de technische voorzieningen bepaald overeenkomstig de artikelen 22, 23, 24 en 25;2° de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties;3° de samen te stellen solvabiliteitsmarge;4° een bedrag dat gelijk is aan de som van de positieve verschillen, berekend per aangeslotene in dienst en per aangeslotene bedoeld in artikel 32, § 1, 3°, a) van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, tussen : - het bedrag van de waarborg bedoeld in artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen; - de voorzieningen bepaald overeenkomstig de artikelen 22, 24 en 25.
Voor de aangeslotenen bedoeld in artikel 32, § 1, 3°, a) van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, gebeurt de kapitalisatie bedoeld in het eerste streepje van 4° met een rentevoet van minstens 0 % vanaf het ogenblik waarop die aangeslotenen zijn uitgetreden. § 2. In afwijking van § 1 is voor de toezeggingen die bedoeld worden in artikel 21 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, artikel 29, § 6 van toepassing. »
Art. 16.In artikel 25 van hetzelfde besluit worden in het punt a) van het eerste lid de woorden « de verworven prestaties » vervangen door « de verworven reserves ».
Art. 17.Artikel 27, § 2 van hetzelfde besluit wordt als volgt aangevuld : « De onderfinanciering mag niet trager uitdoven dan de toezeggingen waarmee ze verbonden is. »
Art. 18.Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° In § 1 worden de woorden « enerzijds voor de werkgeverstoelagen en anderzijds voor de werknemersbijdragen » vervangen door de woorden « enerzijds voor de werkgeversbijdragen en anderzijds voor de werknemersbijdragen ».2° In § 2 worden in het eerste lid de woorden « verminderd met de werkgeverstoelagen en werknemersbijdragen » vervangen door de woorden « verminderd met de werkgevers- en werknemersbijdragen ». In dezelfde paragraaf worden het tweede en het vierde lid geschrapt en worden in het derde lid de woorden « rekening houdend met het vorige lid » geschrapt. 3° Een § 6 die luidt als volgt wordt toegevoegd : « § 6.Voor de toezeggingen bedoeld in dit artikel moet het vermogen van de instelling minstens gelijk zijn aan de som van : 1° de bedragen op de individuele rekeningen;2° de technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties;3° de samen te stellen solvabiliteitsmarge;4° een bedrag dat gelijk is aan de som van de positieve verschillen, berekend per aangeslotene in dienst en per aangeslotene bedoeld in artikel 32, § 1, 3°, a) van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, tussen : - het bedrag van de waarborg bedoeld in artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen; - het bedrag dat op de individuele rekening staat.
Voor de aangeslotenen bedoeld in artikel 32, § 1, 3°, a) van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, gebeurt de kapitalisatie bedoeld in het eerste streepje van 4° met een rentevoet van minstens 0 % vanaf het ogenblik waarop deze aangeslotenen zijn uitgetreden.
Op geen enkel ogenblik in de loop van de aansluiting moeten die verschillen op de individuele rekeningen gezet worden. »
Art. 19.Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° het eerste lid wordt als volgt vervangen : « In geval van faillissement, stopzetting van de activiteit van een werkgever of ontbinding van de vennootschap worden, bij gebreke van overdracht naar een andere pensioeninstelling of van gedeeltelijke of volledige overname van de verplichtingen door een derde, de reserves van de aangeslotenen, met uitzondering van de rentegenieters, in voorkomend geval verhoogd tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, ingeschreven op individuele rekeningen die enkel in functie van het rendement van de activa van de voorzorgsinstelling mogen schommelen.» 2° Een tweede en derde lid die luiden als volgt wordt toegevoegd : « Bij gebreke van overdracht naar een andere pensioeninstelling of van gedeeltelijke of volledige overname van de verplichtingen door een derde, wordt aan de rentegenieters het vestigingskapitaal van de lopende rente uitgekeerd.Het reglement bepaalt de actualisatieregels die gebruikt worden voor de berekening van dit kapitaal. Voor de toezeggingen van het type vaste prestaties mogen die regels niet leiden tot een resultaat dat kleiner is dan het resultaat dat zou bekomen worden met de actualisatieregels die in dat reglement gedefinieerd zijn voor de berekening van de verworven reserves. Voor de toezeggingen van het type vaste bijdragen mogen die regels niet leiden tot een lager resultaat dan dat, dat verkregen wordt met de regels die in dat reglement gedefinieerd zijn voor de omzetting van kapitaal in rente.
Indien op het beschouwde ogenblik het vermogen van de voorzorgsinstelling niet toelaat om het totaal van de reserves bedoeld in het eerst lid, in voorkomend geval verhoogd overeenkomstig dat lid, en de kapitalen bedoeld in het tweede lid, te vestigen, wordt dat vermogen verdeeld over alle aangeslotenen en rechthebbenden in verhouding tot de reserves bedoeld in het eerste lid, in voorkomend geval verhoogd tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, en de kapitalen bedoeld in het tweede lid. Het eerste en het tweede lid worden dan toegepast op de aldus verkregen bedragen. »
Art. 20.Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° In het tweede lid wordt het woord « werkgever » vervangen door het woord « inrichter ».2° Het derde lid wordt als volgt vervangen : « Indien een voldoende financiering binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de voormelde verwittiging uitblijft of in alle gevallen waar een einde wordt gesteld aan de voorzorgstoezegging, wordt het vermogen van de voorzorgsinstelling verdeeld in verhouding tot de reserves van elke aangeslotene, met uitzondering van de rentegenieters, in voorkomend geval verhoogd tot het bedrag gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, en tot de vestigingskapitalen van de lopende rentes.» 3° Er wordt een vierde lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Voor elke aangeslotene, met uitzondering van de rentegenieters, wordt het overeenkomstig het derde lid verkregen bedrag ingeschreven op een individuele rekening.Deze individuele rekeningen kunnen enkel in functie van het rendement van de activa van de voorzorgsinstelling schommelen.
Bij gebreke van overdracht naar een andere pensioeninstelling wordt aan elke rentegenieter het overeenkomstig het derde lid verkregen bedrag uitgekeerd. »
Art. 21.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk Vbis ingelast dat luidt als volgt : « Hoofdstuk Vbis.- Aanvullende bepalingen voor de pensioeninstellingen die voorzorgstoezeggingen beheren ten gunste van bedrijfsleiders
Art. 33bis.§ 1. Elke voorzorgstoezegging gesloten ten gunste van bedrijfsleiders wordt beheerst door een reglement dat de rechten en verplichtingen van de inrichter, de aangeslotenen en de voorzorgsinstelling bepaalt.
De tekst van het reglement wordt op eenvoudig verzoek aan de bedrijfsleider verstrekt. Het reglement bepaalt of de inrichter of de voorzorgsinstelling daarmee wordt belast. § 2. De aansluiting is verplicht voor elke persoon bedoeld in § 1 die tot de in het reglement beschreven categorie behoort. De bepaling van de categorie kan voorwaarden bevatten betreffende een minimumleeftijd of een minimum aantal dienstjaren. In dit geval evenwel kunnen, wanneer het reglement in vaste prestaties voorziet, deze voorwaarden niet tot gevolg hebben dat de aansluiting wordt uitgesteld tot na de vijfentwintigste verjaardag. § 3. In afwijking van § 2, kunnen de personen in dienst op het ogenblik van het afsluiten van de voorzorgstoezegging deze aansluiting weigeren of indien het reglement het toelaat, ze uitstellen. Dit geldt eveneens indien de wijziging van de voorzorgstoezegging een verhoging inhoudt van de verplichtingen van de personen die reeds zijn aangesloten op de datum van deze verhoging.
Art. 33ter.Wanneer de voorzorgstoezegging voorziet in de betaling van een persoonlijke bijdrage door de aangeslotene, heeft deze laatste bij zijn uittreding, pensionering of bij opheffing van de voorzorgstoezegging, recht op het gedeelte van die bijdrage, dat niet verbruikt werd voor de dekking van het overlijdens- en invaliditeitsrisico vóór de pensionering, gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975.
Art. 33quater.De pensioeninstelling deelt tenminste eenmaal per jaar aan de aangeslotenen het bedrag van de verworven prestaties en van de verworven reserves mee, waarbij in voorkomend geval het bedrag dat overeenstemt met de waarborg bedoeld in artikel 33ter, vermeld wordt.
Bij deze gelegenheid deelt de pensioeninstelling de bedrijfsleider mee dat de tekst van het reglement op eenvoudig verzoek kan worden verkregen bij de persoon die daartoe overeenkomstig het reglement is aangeduid.
Art. 33quinquies.Voor de toepassing van hoofdstuk V op de bedrijfsleiders worden de woorden « artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen » telkens vervangen door de woorden « artikel 33ter ». »
Art. 22.In het tweede lid van de Nederlandse versie van artikel 34 van hetzelfde besluit worden de woorden « het verslag » vervangen door de woorden « een verslag ».
Art. 23.Artikel 36, § 2, 2° van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen : « 2° de artikelen 22 tot en met 33, 81 en 86 alsook de bijlagen 1 tot en met 5 van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. »
Art. 24.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VIIbis ingelast dat luidt als volgt : « Hoofdstuk VIIbis. - Vrijstelling tot het oprichten van een afzonderlijke rechtspersoon
Art. 36bis.Zijn vrijgesteld van de oprichting van een afzonderlijke rechtspersoon : 1° de voorzorgsinstellingen die genieten van de vrijstelling bepaald in artikel 93, § 2 van de wet en die enkel voorzorgsverbintenissen uitvoeren die betrekking hebben op aangeslotenen die in dienst zijn getreden vóór de datum waarop de wet op die voorzorgsinstellingen van toepassing is geworden;2° de voorzorgsinstellingen die genieten van de vrijstelling bepaald in artikel 93, § 2bis van de wet en die enkel voorzorgsverbintenissen uitvoeren die betrekking hebben op de jaren vóór de datum waarop de wet op hen van toepassing is geworden.»
Art. 25.De artikelen 20, 28 en 32 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 26.In geval van onderfinanciering die uit de inwerkingtreding van dit besluit of van de wet betreffende de aanvullende pensioenen voortvloeit, moet de aanzuivering van die onderfinanciering zodanig gebeuren dat het afgeloste bedrag nooit kleiner is dan het bedrag dat uit de constante aflossing over 20 jaar voortvloeit. Die onderfinanciering mag niet trager uitdoven dan de verbintenissen waarmee ze verbonden is.
Art. 27.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.
Art. 28.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 november 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN