gepubliceerd op 31 december 2020
Wet betreffende het verenigingswerk
24 DECEMBER 2020. - Wet betreffende het verenigingswerk (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° verenigingswerk : elke activiteit : a) die binnen de grenzen bepaald in deze wet, in beginsel tegen vergoeding wordt verricht;b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;c) die ingericht wordt door een organisatie;d) die wordt verricht door een persoon die, onder de voorwaarden van deze wet, eveneens gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsbezigheid uitoefent zoals bepaald in artikel 4 of gepensioneerde is;e) die wordt verricht door een persoon die, in de periode waarin hij of zij prestaties inzake verenigingswerk als bedoeld in deze wet levert, niet is verbonden door een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling met dezelfde organisatie, noch voor dezelfde organisatie en voor dezelfde activiteit fungeert als vrijwilliger in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers;noch voor een dezelfde organisatie voor een verschillende activiteit fungeert als vrijwilliger in de zin van de voormelde wet van 3 juli 2005 voor zover hij voor het vrijwilligerswerk een forfaitaire kostenvergoeding ontvangt; f) en die niet berust op een loutere deelname aan activiteiten.2° verenigingswerker : elke natuurlijke persoon die een in 1° bedoelde activiteit verricht;3° organisatie : elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon, die noch rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeert of bezorgt aan de stichters, de bestuurders of enig andere persoon, behalve in dit laatste geval, voor het in de statuten bepaald belangeloos doel, die werkt met verenigingswerkers, en voor zover de voornoemde feitelijke vereniging, private of publieke rechtspersoon ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen overeenkomstig Boek III, Titel II, van het Wetboek van economisch recht of, geïdentificeerd is bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;4° feitelijke vereniging : een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid beheerst door de overeenkomst tussen partijen bedoeld in artikel 1: 6, § 1, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;5° gepensioneerde : de persoon die een pensioen geniet, als bedoeld in artikel 68, § 1, eerste lid, a) en b), van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, met uitsluiting van de overgangsuitkering;6° T-2 : het tweede kwartaal dat het lopende kwartaal voorafgaat;7° T-3 : het derde kwartaal dat het lopende kwartaal voorafgaat. HOOFDSTUK 3. - Toepassingsgebied en toepassingsvoorwaarden
Art. 3.Met uitzondering van de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, kunnen volgende activiteiten worden verricht in het kader van het verenigingswerk bedoeld in deze wet : 1° animator, leider, monitor of coördinator die sportinitiatie en/of sportactiviteiten verstrekt;2° sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden;3° conciërge van sportinfrastructuur;4° hulp en ondersteuning bieden op occasionele of kleinschalige basis op het vlak van het administratief beheer, het bestuur, het ordenen van archieven of het opnemen van een logistieke verantwoordelijkheid bij activiteiten in de sportsector;5° hulp bieden op occasionele of kleinschalige basis bij het opstellen van nieuwsbrieven en andere publicaties (zoals websites) in de sportsector;6° verstrekker van opleidingen, lezingen, en presentaties in de sportsector.
Art. 4.§ 1. Deze wet is enkel van toepassing indien de verenigingswerker minstens 18 jaar oud is op het moment waarop het verenigingswerk wordt verricht voor zover de verenigingswerker gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit uitoefent, en dit overeenkomstig één van de volgende voorwaarden : 1° in de hoedanigheid van werknemer tewerkgesteld zijn bij één of meerdere werkgever(s), en dit gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat en voor zover de in rekening genomen prestaties niet bestaan uit gelijkgestelde prestaties van gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan of tijdskrediet in een systeem met een tussenkomst van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of van de bevoegde regionale dienst;2° gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat zijn bezigheid behoort tot een ander pensioenstelsel dan dat der werknemers of dat der zelfstandigen, dat gevestigd is door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;3° gedurende het referentiekwartaal T-3 dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat een beroepsbezigheid uitoefenen als zelfstandige en zijn op die grond verschuldigde voorlopige socialezekerheidsbijdragen worden ten minste berekend op basis van het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen of desgevallend worden berekend op basis van een lager bedrag waarbij de zelfstandige evenwel wordt geacht een bijdrage betaald te hebben die minstens gelijk is aan de bijdrage bedoeld bij artikel 12, § 1, tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit nr. 38.
Voor de berekening in het kwartaal T-3 wordt rekening gehouden met alle door de werkgever betaalde periodes en alle niet door de werkgever betaalde periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst bedoeld in de artikelen 30, 31, 33, 34, 34bis, 34ter, 34quater, 39, 40, 45, 47 en 51 tot en met 60 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen gedekt door uitgestelde bezoldiging betaald door de departementen onderwijs van de Gemeenschappen voor tijdelijke werknemers of, voor degenen die hier niet van kunnen genieten, door de werkloosheidsuitkeringen betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening met vrijstelling van het zoeken naar werk gedurende de zomervakantie.
Voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in het kwartaal T-3 wordt geen rekening gehouden met prestaties : 1° geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken;2° als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;3° als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de 475 aangegeven uren studentenarbeid van een kalenderjaar bedoeld in artikel 17bis, § 1, van het koninklijk besluit 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;4° van werknemers bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;5° van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;6° als gelegenheidswerknemer in de horeca bedoeld in artikel 31ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt een beroepsbezigheid in dienst van een internationale of supranationale instelling, waarvan België deel uitmaakt, gelijkgesteld met een tewerkstelling als werknemer, in de zin van paragraaf 1. § 3. De voorwaarde van de uitoefening van een gewoonlijke en hoofdzakelijke beroepsbezigheid zoals bepaald in paragraaf 1, is niet van toepassing indien de betrokkene in het referentiekwartaal T-2 een gepensioneerde is als bedoeld in artikel 2, 5°, of indien de prestaties worden geleverd in het kader van een traject van burgerdienst voor jongeren erkend door de bij decreet bepaalde erkenningsinstelling. De voormelde trajecten mogen een maximale duur van één jaar hebben en zijn, na deze maximale periode, noch verlengbaar noch hernieuwbaar. § 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de vigerende wetgeving betreffende werkloosheid, werkloosheid met bedrijfstoeslag, brugpensioen en arbeidsongeschiktheid.
Art. 5.De verenigingswerker kan maandelijks gemiddeld maximum 50 uren verenigingswerk verrichten. De gemiddelde maandelijkse duur van het verenigingswerk wordt beoordeeld per kwartaal, door het aantal uren verenigingswerk verricht in het lopende kwartaal te delen door het aantal maanden van het lopende kwartaal gedurende dewelke de verenigingswerker verbonden is door een overeenkomst inzake verenigingswerk. HOOFDSTUK 4. - Overeenkomst inzake verenigingswerk Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 6.§ 1. Uiterlijk op het ogenblik van de effectieve aanvang van het verenigingswerk sluiten de verenigingswerker en de organisatie een schriftelijke overeenkomst, die desgewenst elektronisch kan zijn, die minstens volgende bepalingen bevat : 1° identificatiegegevens van de verenigingswerker : a) naam en voornaam;b) geboortedatum en -plaats;c) adres;d) identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruis-puntbank van de sociale zekerheid;2° identificatiegegevens van de organisatie : a) benaming van de organisatie;b) adres; c) wanneer de organisatie verplicht is tot inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, het ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht; 3° identificatiegegevens van de vertegenwoordiger van de organisatie : a) naam en voornaam;b) geboortedatum en -plaats;c) adres;d) identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruis-puntbank van de sociale zekerheid;4° het opschrift "overeenkomst inzake verenigingswerk";5° het voorwerp van de overeenkomst met een algemene omschrijving van de beoogde activiteiten;6° de plaats van het verenigingswerk;7° het in toepassing van artikel 8 tussen de partijen overeengekomen verenigingswerkrooster, alsook eventuele modaliteiten ter bepaling van dit rooster, zoals door de partijen overeengekomen;8° de bepaalde duur van de overeenkomst, die maximaal één jaar bedraagt;9° de vergoeding voor het verenigingswerk;10° de verzekeringen die in het kader van het verenigingswerk werden afgesloten;11° de opzeggingstermijn en de opzeggingsmodaliteiten, bepaald overeenkomstig artikel 17;12° in voorkomend geval, de toepasselijke regels inzake deontologie. Meestal gaat het om de deontologische voorschriften die - afhankelijk van de sector - worden opgelegd door de overheid of worden opgenomen in het reglement van de bevoegde federatie, de vereniging of analoge organisatie. Bijkomende deontologische verplichtingen kunnen worden opgenomen in de overeenkomst; 13° de bevestiging dat de verenigingswerker alle noodzakelijke inlichtingen en veiligheidsvoorschriften van de organisatie heeft verkregen op het vlak van de risico's verbonden aan het verenigingswerk, alsmede de verbintenis van de verenigingswerker om deze na te leven. De Koning bepaalt een model van standaardovereenkomst voor het verenigingswerk.
Art. 7.§ 1. De overeenkomst inzake verenigingswerk is een overeenkomst voor bepaalde duur met een maximale duur van één jaar. § 2. Voor de toepassing van deze wet, wordt een verlenging van de overeenkomst inzake verenigingswerk beschouwd als een nieuwe overeenkomst, waarvoor een nieuwe elektronische aangifte moet worden verricht overeenkomstig hoofdstuk 11. § 3. Per kalenderjaar kunnen tussen dezelfde verenigingswerker en dezelfde organisatie maximum 3 al dan niet opeenvolgende overeenkomsten inzake verenigingswerk worden gesloten.
De Koning kan de activiteiten bepalen waarvoor, in afwijking van het vorige lid, het gebruik van meer dan 3 overeenkomsten inzake verenigingswerk per kalenderjaar tussen dezelfde partijen is toegelaten.
Art. 8.§ 1. De partijen bepalen in onderling overleg een vast of variabel wekelijks of maandelijks verenigingswerkrooster, waarvan ten allen tijde in onderling overleg schriftelijk kan worden afgeweken.
Het overeengekomen rooster wordt vermeld in de schriftelijke overeenkomst inzake verenigingswerk. § 2. Het variabel verenigingswerkrooster wordt ten minste vijf kalenderdagen vóór iedere prestatie schriftelijk meegedeeld aan de verenigingswerker. Partijen kunnen ten allen tijde in onderling overleg schriftelijke afwijkingen op het voorziene variabel rooster overeenkomen. § 3. De organisatie is ertoe gehouden de in toepassing van paragrafen 1 en 2 overeengekomen afwijkingen bij te houden op de plaats van het verenigingswerk en deze gedurende 5 jaar te bewaren.
Art. 9.Wanneer de duur van het verenigingswerk zes opeenvolgende uren overschrijdt, wordt aan de verenigingswerker een rustpauze van ten minste vijftien minuten toegekend.
Art. 10.Tussen twee prestaties verricht in uitvoering van een overeenkomst inzake verenigingswerk die gelegen zijn op verschillende kalenderdagen, heeft de verenigingswerker recht op ten minste elf opeenvolgende uren rust.
Art. 11.Elk tijdvak van zeven dagen moet een minimale rusttijd van 24 opeenvolgende uren bevatten waarin de verenigingswerker geen verenigingswerk uitvoert.
Art. 12.De organisatie houdt de overeenkomst inzake verenigingswerk bij op de plaats van het verenigingswerk en bewaart deze overeenkomst gedurende 5 jaar.
Art. 13.De organisatie legt de overeenkomst inzake verenigingswerk op het eerste verzoek voor aan de voor het toezicht bevoegde ambtenaren.
Art. 14.Indien de overeenkomst inzake verenigingswerk bij aanvang van het leveren van de prestaties niet werd afgesloten, kan de activiteit niet worden beschouwd als verenigingswerk. De persoon die deze activiteit verricht, kan in dat geval niet worden beschouwd als verenigingswerker voor de prestaties die werden verricht voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst inzake verenigingswerk. Afdeling 2. - Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst
Art. 15.§ 1. De uitvoering van de overeenkomst inzake verenigingswerk wordt geschorst : 1° in geval van tijdelijke overmacht;2° tijdens de periode van zeven dagen die de vermoedelijke bevallingsdatum voorafgaat en in de negen weken die in principe beginnen te lopen op de dag van de bevalling;3° tijdens de periode waarin het verenigingswerk niet nuttig kan worden uitgevoerd wegens ziekte of ongeval;4° tijdens de periode waarin het verenigingswerk niet nuttig kan worden uitgevoerd, ingevolge de toepassing van een geldend reglement of analoge regelgeving uitgevaardigd door de overheid, bevoegde organisatie of organiserende derde;5° ingevolge onvoorziene bijzondere omstandigheden. § 2. Tijdens de periode van schorsing van de overeenkomst inzake verenigingswerk kan de betrokken verenigingswerker geen aanspraak maken op enige vergoeding. § 3. Tijdens de periode van schorsing behoudt elk van de partijen de mogelijkheid om een einde te stellen aan de overeenkomst inzake verenigingswerk overeenkomstig afdeling 3. Afdeling 3. - Einde van de overeenkomst
Art. 16.Behoudens de algemene wijzen waarop de verbintenissen tenietgaan, nemen de verbintenissen voortspruitende uit de door deze wet geregelde overeenkomsten inzake verenigingswerk een einde : 1° door afloop van de overeengekomen duur;2° door de wil van de partijen;3° door het overlijden van de verenigingswerker of de stopzetting van de activiteiten van de organisatie;4° door overmacht.
Art. 17.§ 1. Elke partij kan de overeenkomst inzake verenigingswerk beëindigen door opzegging aan de andere. § 2. Op straffe van relatieve nietigheid dient de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn te vermelden. § 3. De kennisgeving van de opzegging geschiedt, op straffe van relatieve nietigheid, hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, hetzij door afgifte van een geschrift. De handtekening van de andere partij op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving. § 4. De opzegging gaat in de dag volgend op de dag van de kennisgeving. § 5. De opzeggingstermijn wordt vastgesteld op : 1° ten minste zeven kalenderdagen indien de overeenkomst inzake verenigingswerk is gesloten voor een duur van minder dan zes maanden;2° ten minste veertien kalenderdagen indien de overeenkomst inzake verengingswerk is gesloten voor een duur van zes maanden tot één jaar.
Art. 18.Zowel de verenigingswerker als de organisatie kan de overeenkomst inzake verenigingswerk beëindigen tijdens de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst inzake verenigingswerk.
Bij opzegging door de verenigingswerker gegeven vóór of tijdens de schorsing, loopt de opzeggingstermijn tijdens die schorsing.
Bij opzegging door de organisatie gegeven vóór of tijdens de schorsing, houdt de opzeggingstermijn op te lopen tijdens de schorsing.
Art. 19.§ 1. Elke partij kan de overeenkomst inzake verengingswerk zonder opzegging of vóór het verstrijken van de overeengekomen duur beëindigen om een dringende reden. § 2. Voor de toepassing van deze wet wordt onder dringende reden verstaan de ernstige tekortkoming die elke samenwerking tussen de verenigingswerker en de organisatie onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 3. De kennisgeving van de dringende reden geschiedt, op straffe van relatieve nietigheid, hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, hetzij door afgifte van een geschrift. De handtekening van de andere partij op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving. § 4. Op straffe van relatieve nietigheid, vermeldt de kennisgeving het feit ter rechtvaardiging van de dringende reden.
Art. 20.§ 1. De partij die de overeenkomst inzake verenigingswerk vóór het verstrijken van de overeengekomen duur beëindigt zonder dringende reden of zonder inachtneming van de opzeggingstermijn vastgesteld in artikel 16, § 5, is gehouden de andere partij een vergoeding te betalen waarvan het bedrag gelijk is aan : 1° 1/48e van het bedrag van het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag indien de overeenkomst inzake verenigingswerk is gesloten voor een duur van minder dan 6 maanden;2° 1/24e van het bedrag van het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag indien de overeenkomst inzake verengingswerk is gesloten voor een duur van 6 maanden tot één jaar. HOOFDSTUK 5. - Aansprakelijkheid van de verenigingswerker en de organisatie
Art. 21.§ 1. Ingeval de verenigingswerker bij de uitvoering van de overeenkomst inzake verenigingswerk schade berokkent aan de organisatie of aan derden, is de organisatie burgerlijk aansprakelijk voor deze schade. § 2. De verenigingswerker is enkel aansprakelijk in geval van bedrog, zware fout of eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomende lichte fout. § 3. Op straffe van nietigheid mag niet worden afgeweken van de bij de eerste en tweede paragraaf vastgestelde aansprakelijkheid in het nadeel van de verenigingswerker. § 4. De organisatie kan de vergoedingen en schadeloosstellingen die haar krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na de feiten zijn overeengekomen met de verenigingswerker of zijn vastgesteld door de rechter, inhouden op de vergoedingen toegekend krachtens deze wet. HOOFDSTUK 6. - Verzekering van verenigingswerk
Art. 22.§ 1. De organisaties die onder meer krachtens artikel 21 burgerlijk aansprakelijk zijn voor de schade die een verenigingswerker veroorzaakt, sluiten tot dekking van de risico's met betrekking tot het verenigingswerk een verzekeringscontract, dat ten minste de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de organisatie dekt, met uitzondering van de contractuele aansprakelijkheid. § 2. Bovendien sluiten deze organisaties een verzekeringscontract ter dekking van de lichamelijke schade die wordt geleden door verenigingswerkers door ongevallen tijdens de uitvoering van het verenigingswerk of op weg naar en van deze activiteiten en door ziekten opgelopen als gevolg van het verenigingswerk. § 3. De Koning kan voor de categorieën van verenigingswerkers die Hij bepaalt, de dekking van het verzekeringscontract uitbreiden tot rechtsbijstand voor de in paragrafen 1 en 2 bedoelde risico's. § 4. De Koning stelt, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, de minimumgarantievoorwaarden vast van de in dit artikel bedoelde verzekeringsovereenkomsten.
Art. 23.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven, laatst gewijzigd bij de wet van 3 juli 2005, wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden : ", alsmede op de door artikel 21, § 1, van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, verplicht gestelde verzekering voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid".
Art. 24.Het verenigingswerk wordt geacht verricht te worden in het privéleven als bedoeld in het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven. HOOFDSTUK 7. - Welzijnsbescherming
Art. 25.§ 1. Het welzijn van de verenigingswerkers wordt door de organisatie nagestreefd door maatregelen die betrekking hebben op : 1° de arbeidsveiligheid;2° de bescherming van de gezondheid van de verenigingswerker op het werk;3° de psychosociale aspecten van het verenigingswerk;4° de ergonomie;5° de arbeidshygiëne;6° de verfraaiing van de arbeidsplaatsen;7° de maatregelen van de organisatie inzake leefmilieu, wat betreft hun invloed op de bepalingen onder 1° tot en met 6°. § 2. De organisatie treft rekening houdend met de omstandigheden waarin het verenigingswerk wordt verricht en de vereisten verbonden aan het verenigingswerk, de nodige maatregelen ter bevordering van het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van de overeenkomst inzake verenigingswerk.
Daartoe past de organisatie de volgende algemene preventiebeginselen toe : 1° risico's voorkomen;2° de evaluatie van risico's die niet kunnen worden voorkomen;3° risico's bij de bron bestrijden;4° wat gevaarlijk is vervangen door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is;5° voorrang geven aan maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen inzake individuele bescherming;6° de activiteit aanpassen aan de mens, met name wat betreft de inrichting van de werkposten, en de keuze van de werkuitrusting en de begeleidingsmethoden, met name om de gevolgen daarvan voor de gezondheid te beperken;7° zo veel mogelijk de risico's inperken, rekening houdend met de ontwikkelingen van de techniek;8° de risico's op een ernstig letsel inperken door het nemen van materiële maatregelen met voorrang op iedere andere maatregel;9° de planning van de preventie en de uitvoering van het beleid met betrekking tot het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht met het oog op een systeembenadering waarin onder andere volgende elementen worden geïntegreerd : techniek, organisatie van de begeleiding, begeleidingsomstandigheden, sociale betrekkingen en omgevingsfactoren tijdens de begeleiding;10° de verenigingswerker voorlichten over de aard van zijn werkzaamheden, de daaraan verbonden overblijvende risico's en de maatregelen die erop gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken, zowel bij de aanvang van het verenigingswerk als telkens wanneer dit in verband met de bescherming van het welzijn noodzakelijk is;11° passende instructies verschaffen aan de verenigingswerkers en begeleidingsmaatregelen vaststellen voor een redelijke garantie op de naleving van deze instructies;12° het voorzien in of het zich vergewissen van het bestaan van de gepaste veiligheids- en gezondheidssignalering tijdens de begeleiding, wanneer risico's niet kunnen worden voorkomen of niet voldoende kunnen worden beperkt door de collectieve technische beschermingsmiddelen of door maatregelen, methoden of handelswijzen in de sfeer van de organisatie. § 3. De organisatie bepaalt : 1° de middelen waarmee en de wijze waarop het in paragraaf 2 bedoelde beleid inzake het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht kan worden gevoerd;2° de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de personen belast met het toepassen van het beleid inzake het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht. De organisatie past haar welzijnsbeleid aan in het licht van de opgedane ervaring, de ontwikkeling van de begeleidingsmethoden of de begeleidingsomstandigheden. § 4. De Koning kan de in paragraaf 1 bedoelde algemene preventiebeginselen nader omschrijven en nader uitwerken met toepassing van of ter voorkoming van specifieke risicosituaties.
Art. 26.§ 1. Iedere verenigingswerker moet in zijn doen en laten op de plaats van het verenigingswerk, overeenkomstig zijn opleiding en de door de organisatie gegeven instructies, naar zijn beste vermogen zorg dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en deze van de andere betrokken personen.
Daartoe moeten de verenigingswerkers vooral, overeenkomstig hun opleiding en de door de organisatie gegeven instructies : 1° op de juiste wijze gebruik maken van machines, toestellen, gereedschappen, gevaarlijke stoffen, vervoermiddelen en andere middelen;2° op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmiddelen die hun ter beschikking zijn gesteld en die na gebruik weer opbergen;3° de specifieke veiligheidsvoorzieningen van met name machines, toestellen, gereedschappen, installaties en gebouwen niet willekeurig uitschakelen, veranderen of verplaatsen en deze voorzieningen op de juiste manier gebruiken;4° de organisatie onmiddellijk op de hoogte brengen van iedere situatie waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid en de gezondheid met zich brengt, alsmede van elk vastgesteld gebrek in de beschermingssystemen;5° bijstand verlenen aan de organisatie zolang dat nodig is om haar in staat te stellen alle taken uit te voeren of aan alle verplichtingen te voldoen die met het oog op het welzijn van de verenigingswerkers bij de uitvoering van hun opdracht zijn opgelegd;6° bijstand verlenen aan de organisatie zolang dat nodig is, opdat de organisatie ervoor kan zorgen dat het arbeidsmilieu en de arbeidsomstandigheden veilig zijn en geen risico's opleveren voor de veiligheid en de gezondheid binnen hun activiteiten;7° op positieve wijze bijdragen tot het preventiebeleid dat wordt tot stand gebracht door de organisatie in het kader van de bescherming van de verenigingswerkers tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, zich onthouden van iedere daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag tijdens of naar aanleiding van het verenigingswerk en zich onthouden van elk wederrechtelijk gebruik van de toepasselijke procedures. § 2. De Koning kan de verplichtingen van de verenigingswerkers nader bepalen en verder uitwerken met toepassing van of ter voorkoming van specifieke risicosituaties. HOOFDSTUK 8. - Vergoeding van verenigingswerk
Art. 27.§ 1. De partijen bij het verenigingswerk komen, met inachtneming van de bepalingen van deze wet, een vergoeding van verenigingswerk overeen. Deze vergoeding omvat ook alle vergoedingen die de terugbetaling van kosten of verplaatsingen betreffen.
Het bedrag van deze vergoeding mag per kalenderjaar niet meer bedragen dan het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag.
Deze vergoeding bedraagt minstens 3,57 euro per uur. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) en varieert zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
De vergoeding bepaald in deze paragraaf, omvat niet de verbrekingsvergoeding bedoeld in artikel 20. § 2. De vergoeding verkregen overeenkomstig paragraaf 1 en de vergoeding verkregen overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1°bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 mogen gezamenlijk evenmin méér bedragen dan het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag. § 3. De vergoeding verkregen overeenkomstig paragraaf 1 mag per kalendermaand niet meer bedragen dan 1/12e van het bij artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag.
De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, in het eerste lid bedoelde maandbedrag verhogen voor inkomsten uit specifieke categorieën van het verenigingswerk onder de door Hem bepaalde voorwaarden. Het bedrag van de verhoging mag niet meer bedragen dan 1/12e van het bij artikel 37bis, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde bedrag.
Wanneer een verenigingswerker in een gegeven maand actief is in meer dan één categorie van het verenigingswerk waarvoor in toepassing van het tweede lid een verhoging is vastgelegd, kan het totale bedrag van de verhogingen die in zijn hoofde van toepassing is, niet meer bedragen dan het bedrag van de categorie van het verenigingswerk waarin hij actief is met de hoogste verhoging.
De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het tweede lid genomen besluiten. De besluiten die niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, houden op uitwerking te hebben vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de hiervoor bedoelde periode van twaalf maanden. HOOFDSTUK 9. - Uitkeringsgerechtigde verenigingswerkers
Art. 28.Een uitkeringsgerechtigde werkloze mag met behoud van zijn uitkering een activiteit als verenigingswerker uitoefenen, indien hij dit vooraf en schriftelijk aangeeft bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, en op voorwaarde dat het gaat om een loutere voortzetting van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk die reeds vóór de intrede van de werkloosheid effectief werd uitgevoerd.
Art. 29.Artikel 28 geldt eveneens voor personen die ressorteren onder het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
Art. 30.In artikel 100, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt in de plaats van het derde lid, vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, het als volgt luidende derde lid ingevoegd : "Verenigingswerk in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, wordt niet beschouwd als werkzaamheid, voor zover de adviserende geneesheer vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene en deze activiteiten een loutere voortzetting zijn van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk, die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief uitgevoerd.".
Art. 31.In artikel 19 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, wordt in de plaats van het derde lid, vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, het als volgt luidende derde lid ingevoegd : "Verenigingswerk in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk wordt niet beschouwd als een beroepsbezigheid, voor zover de adviserend geneesheer vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene en deze activiteiten een loutere voortzetting zijn van de uitvoering van een aflopende overeenkomst inzake verenigingswerk, die reeds vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werd gesloten en effectief uitgevoerd.". HOOFDSTUK 1 0. - Bijzondere voorwaarden ter voorkoming van omzetting van reguliere arbeid in verenigingswerk
Art. 32.§ 1. Het leveren van prestaties inzake verenigingswerk is niet toegestaan indien de organisatie en de betrokken verenigingswerker tijdens een periode van 1 jaar, voorafgaand aan het begin van de prestaties inzake verenigingswerk door een arbeidsovereenkomst, een statutaire aanstelling of een aannemingsovereenkomst waren verbonden.
Het leveren van prestaties inzake verenigingswerk is evenmin toegestaan indien de verenigingswerker werd tewerkgesteld door de organisatie in het kader van een overeenkomst gesloten in toepassing van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. § 2. Het verbod bepaald in paragraaf 1 is niet van toepassing indien tijdens dezelfde periode tussen de organisatie en de betrokken verenigingswerker een arbeidsovereenkomst in de zin van titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gold of wanneer de arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen ingevolge pensionering. § 3. Het verbod bedoeld in paragraaf 1 is evenmin van toepassing op personen die tijdens dezelfde periode prestaties verricht als bedoeld in artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 33.Het leveren van prestaties inzake verenigingswerk is niet toegestaan, indien de verenigingswerker een werknemer vervangt die in de loop van de vier kwartalen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst inzake verenigingswerk in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam is geweest.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt het begrip "dezelfde technische bedrijfseenheid" verstaan in dezelfde betekenis die hij heeft in artikel 344 van de programmawet (I) van 24 december 2002.
Art. 34.Het is de organisatie verboden om een natuurlijke persoon waarmee zij verbonden is door een overeenkomst inzake verenigingswerk ter beschikking te stellen van derden. HOOFDSTUK 1 1. - Elektronische aangifte van het verenigingswerk
Art. 35.§ 1. Voorafgaand aan het moment waarop de verenigingswerker zijn prestaties aanvat, deelt de organisatie via elektronische weg aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, hierna ook de instelling genoemd, in de vorm en volgens de nadere regels bepaald door de instelling, de volgende gegevens mee : 1° ter identificatie van de organisatie : a) wanneer de organisatie verplicht is tot inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, het ondernemingsnummer bedoeld in art.III.17 van het Wetboek van economisch recht; b) wanneer de organisatie niet verplicht is tot inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, identificeert zij zich middels andere mogelijke identificatiewijzen die worden bepaald door de instelling;2° ter identificatie van de verenigingswerker: het identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;3° de datum van aanvang van de prestatie van de verenigingswerker;4° de datum van het einde van de prestatie van de verenigingswerker;5° de aard van de prestatie;6° het bedrag van de te ontvangen vergoeding voor iedere prestatie. § 2. Deze wet is enkel van toepassing indien de aangifte bedoeld in paragraaf 1 vóór de aanvang van de prestaties gebeurde en indien er op het moment van de aangifte geen foutmelding wordt gesignaleerd die aangeeft dat niet aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan voor de persoon voor wie de aangifte is verricht. § 3. De aangifte bedoeld in § 1 en de elektronische toepassing bedoeld in artikel 38 hebben tot doel om de administratieve last te verlichten voor de organisatie en voor de verenigingswerker, hen toe te laten om de gegevens met betrekking tot het verenigingswerk goed op te volgen, de correcte toepassing van het verenigingswerk te garanderen en de controle mogelijk te maken van de naleving van de voorwaarden voorzien in deze wet. § 4. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zal, met het oog op de bepaling in paragraaf 2, voorafgaandelijk controleren of de verenigingswerker voldoet aan de toepassingsvoorwaarden in de hoofdstukken 2, 3, 8, 10 en 11.
Art. 36.Na ontvangst van de aangifte bedoeld in artikel 35, deelt de instelling onmiddellijk een "verenigingswerkcode" mee aan de aangever.
Art. 37.§ 1. Een aangifte verricht in toepassing van artikel 35 kan worden gewijzigd tot het einde van de kalenderdag of van de datum van het einde van de prestatie van de verenigingswerker.
Wanneer de prestatie vroeger dan voorzien eindigt, kan de aangifte worden gewijzigd tot het einde van de kalenderdag bedoeld in artikel 35, § 1, 4°. § 2. Wanneer de voorziene prestaties niet uitgevoerd werden, kan een aangifte verricht in toepassing van artikel 35 worden geannuleerd tot uiterlijk het einde van de kalenderdag waarop de aangifte betrekking zou hebben.
Art. 38.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stelt een elektronische toepassing ter beschikking : 1° waarmee de verengingswerkers de in artikel 35 bedoelde gegevens en de wijzigingen ervan in toepassing van artikel 37, § 1, kunnen raadplegen.De toepassing laat toe een attest te creëren dat kan worden afgedrukt; 2° waarmee de organisaties het bedrag kunnen raadplegen van de vergoeding voor verenigingswerk die de verenigingswerknemer met wie zij een overeenkomst voor verenigingswerk hebben gesloten of onderhandelingen voeren over een dergelijke overeenkomst, gedurende het lopende kalenderjaar heeft ontvangen en van de door deze verenigingswerknemer nog te ontvangen vergoedingen zoals bedoeld in artikel 35, § 1, 6°;3° waarmee de verenigingswerkers het bedrag kunnen raadplegen van de vergoeding voor verenigingswerk die de verenigingswerker gedurende het lopende kalenderjaar heeft ontvangen en van de nog te ontvangen vergoedingen bedoeld in artikel 35, § 1, 6°;4° waarmee de organisaties de elektronische aangifte, bedoeld in artikel 35, en de wijzigingen van deze aangifte, bedoeld in artikel 37, kunnen verrichten.
Art. 39.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is de verwerkingsverantwoordelijke voor de in artikel 35 en artikel 38 bedoelde verwerkingen van persoonsgegevens.
Art. 40.§ 1. De in toepassing van deze wet verzamelde gegevens worden via elektronische weg, in overeenstemming met de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, overgemaakt aan de Rijksdienst voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en aan de Federale Overheidsdienst Financiën zodat zij de gegevens kunnen verwerken met het oog op de toepassing van deze wet.
De in het eerste lid bedoelde instellingen zijn de verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens die ingevolge het eerste lid aan hen worden overgemaakt, voor de uitvoering van hun opdrachten zoals bedoeld in § 2. § 2. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en de Federale Overheidsdienst Financiën kunnen de in toepassing van deze wet verwerkte gegevens verder verwerken om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de preventie, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de inbreuken op de reglementering die tot hun respectieve bevoegdheden behoren en met het oog op de inning en invordering van de bedragen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.
Art. 41.Voor de doeleinden bedoeld in artikel 35, § 3 en artikel 40, § 2, worden de in artikel 35 bedoelde persoonsgegevens niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke behoren en die, in voorkomend geval, de integrale betaling van alle hiermee verbonden bedragen niet mag overschrijden. HOOFDSTUK 1 2. - Gevolgen van de naleving van de toepassingsvoorwaarden
Art. 42.Een prestatie wordt verondersteld onder het toepassingsgebied van deze wet te vallen indien voldaan wordt aan de voorwaarden in de hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11.
In afwijking van het eerste lid blijft deze wet van toepassing indien de limiet zoals bedoeld in artikel 27, § 3, wordt overschreden en voor zover het prestaties betreft die geleverd worden in een andere kalendermaand dan deze waarin de limiet zoals bedoeld in artikel 27, § 3, wordt overschreden.
Art. 43.De normen en kwaliteitsvereisten zoals bepaald door de gemeenschappen en de gewesten voor wat hun bevoegdheden betreft, blijven gelden voor wat betreft de prestaties in uitvoering van een overeenkomst inzake verengingswet overeenkomstig deze wet. Deze wet doet evenmin afbreuk aan de bestaande regels betreffende deontologie en de erkenningscriteria zoals bepaald door de hiertoe bevoegde regelgever. Deze wet doet evenmin afbreuk aan de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Art. 44.In artikel 1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt in de plaats van het derde lid, vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, het als volgt luidende derde lid ingevoegd : "Zij is niet van toepassing op de personen die onder de toepassing vallen van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 45.In artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, wordt in de plaats van paragraaf 4, vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, de als volgt luidende paragraaf 4 ingevoegd : " § 4. Deze wet is evenmin van toepassing op de personen die onder de toepassing vallen van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 46.In het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 maart 2020, wordt in de plaats van artikel 5quinquies, vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, het als volgt luidende artikel 5quinquies ingevoegd : "
Art. 5quinquies.Personen die prestaties verrichten met toepassing van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, vallen niet onder de toepassing van dit besluit, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 47.In artikel 1bis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, ingevoegd bij de wet van 7 april 1999, wordt het eerste lid aangevuld met de woorden : ", noch op de personen die prestaties verrichten in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 48.In artikel 2, § 1, van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden : "behoudens de personen in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 49.In artikel 1, tweede lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden : ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 50.In artikel 1, tweede lid, van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden : ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 51.In artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten wordt de bepaling onder 1°, a), aangevuld met de woorden : ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 52.In artikel 2, § 1, tweede lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk wordt de bepaling onder 1°, a), aangevuld met de woorden : ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 53.In artikel 1, tweede lid, van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden : ", behoudens de personen die prestaties verrichten in de zin de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 42 van voormelde wet.".
Art. 54.De Koning kan, in afwijking van de artikelen 44 en 47 tot 53, bepalen welke wettelijke en reglementaire bepalingen van het arbeidsrecht van toepassing zijn op de prestaties verricht in toepassing van deze wet en onder welke voorwaarden deze bepalingen van toepassing zijn.
Art. 55.De inkomsten bedoeld in artikel 27 worden, voor wat de toepassing betreft van artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en voor wat de toepassing betreft van artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, beschouwd als een beroepsinkomen.
Art. 56.In artikel 76, 2°, van de programmawet van 28 juni 2013 wordt het eerste lid aangevuld met de woorden : "en de inkomsten bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk.". HOOFDSTUK 1 3. - Gevolgen van de niet-naleving van de toepassingsvoorwaarden
Art. 57.§ 1. Een activiteit kan niet worden beschouwd als verenigingswerk in de zin van deze wet indien de in artikel 27, § 1 en § 2, bedoelde bedragen worden overschreden of indien niet aan de voorwaarden van artikel 7, § 3, of artikel 42 is voldaan.
In dit geval kan de betrokken persoon niet worden beschouwd als verenigingswerker voor het volledige kalenderjaar waarin hij de betreffende activiteit als verenigingswerker heeft verricht.
Indien de betrokken persoon overeenkomstig het tweede lid niet als verenigingswerker kan worden beschouwd, worden de overeenkomst inzake verenigingswerk en alle overige overeenkomsten tot verenigingswerk van datzelfde kalenderjaar geherkwalificeerd tot arbeidsovereenkomst. Deze herkwalificatie heeft met terugwerkende kracht de volledige toepassing van het arbeids- en sociale zekerheidsrecht tot gevolg. § 2. Indien de grens vastgesteld in artikel 27, paragraaf 3, wordt overschreden, wordt het volledige inkomen van deze kalendermaand als beroepsinkomen beschouwd. Deze inkomsten blijven meetellen om na te gaan of de grens zoals bedoeld in artikel 27, paragrafen 1 en 2, al dan niet wordt overschreden. HOOFDSTUK 1 4. - Solidariteitsbijdrage
Art. 58.Op de vergoeding van het verenigingswerk, bedoeld in hoofdstuk 8 en op de vergoeding bedoeld in artikel 20, is een solidariteitsbijdrage verschuldigd van 10 procent ten laste van de organisatie.
De solidariteitsbijdrage bedoeld in het eerste lid wordt door de organisatie betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, binnen de termijnen en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning.
De opbrengst van de solidariteitsbijdrage bedoeld in het eerste lid wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort aan de RSZ-Globaal Beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. HOOFDSTUK 1 5. - Wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers
Art. 59.In de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers, laatst gewijzigd bij de wet van 1 maart 2019, wordt een artikel 2/1 ingevoegd luidende : "
Art. 2/1.Een vrijwilliger kan voor dezelfde organisatie verenigingswerk verrichten in toepassing van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan : 1° de activiteit verricht in de hoedanigheid van vrijwilliger is verschillend van de activiteit verricht in de hoedanigheid van verenigingswerker; 2° de kostenvergoedingen ontvangen in het kader van het vrijwilligerswerk bedoeld in artikel 10 mogen enkel reële kostenvergoedingen betreffen." HOOFDSTUK 1 6. - Fiscale bepalingen Afdeling 1. - Inkomstenbelastingen
Art. 60.In artikel 37bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt in de plaats van paragraaf 2, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, vervangen bij de wet van 18 juli 2018 en vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, de als volgt luidende paragraaf 2 ingevoegd : " § 2. Alle in artikel 90, eerste lid, 1°ter, vermelde inkomsten die voor een bepaalde kalendermaand zijn geregistreerd, worden als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer het bruto bedrag van deze inkomsten, dat voor diezelfde kalendermaand is geregistreerd, meer bedraagt dan één twaalfde van het in het tweede lid vermelde bedrag, in voorkomend geval verhoogd voor specifieke categorieën van het verenigingswerk bij toepassing van artikel 27, § 3, tweede en derde lid, van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk.
De in artikel 90, eerste lid, 1°bis en 1°ter, vermelde inkomsten worden, behoudens tegenbewijs, als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer het totale bruto bedrag van die inkomsten, met inbegrip van het bruto bedrag van de inkomsten die bij toepassing van het eerste lid als beroepsinkomsten worden aangemerkt, in het kalenderjaar of in het vorige kalenderjaar meer bedraagt dan 3 830 euro.
Wat de in artikel 90, eerste lid, 1°ter, vermelde inkomsten betreft, worden de in artikel 20 van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk bedoelde verbrekingsvergoedingen niet in rekening gebracht om te bepalen of de in het eerste en tweede lid bedoelde grenzen worden overschreden.".
Art. 61.In artikel 90 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1°, laatstelijk gewijzigd bij de wet 18 juli 2018 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr.53/2020 van het Grondwettelijk Hof, worden de woorden "1°ter," ingevoegd tussen de woorden "onverminderd het bepaalde in 1°bis, "en de woorden "8° en 10°, winst of baten,"; 2° in het eerste lid, 1°bis, worden in de bepaling onder b), ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, gewijzigd bij de wet van 18 juli 2018 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr.53/2020 van het Grondwettelijk Hof, de woorden "of een elektronisch platform dat door een overheid wordt georganiseerd" opgeheven; 3° in het eerste lid wordt in de plaats van de bepaling onder 1°ter, ingevoegd bij de wet van 18 juli 2018 en vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, de volgende bepaling onder 1°ter ingevoegd : "1°ter de vergoedingen voor verenigingswerk als bedoeld in hoofdstuk 8 van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan : a) het betreft vergoedingen die de belastingplichtige, die gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit uitoefent overeenkomstig één van de in artikel 4, § § 1 en 2, van de voormelde wet vermelde voorwaarden of bij toepassing van artikel 4, § § 3 en 4, van diezelfde wet van die tewerkstellingsvoorwaarde is vrijgesteld, verkrijgt van een organisatie als bedoeld in artikel 2, 3°, van diezelfde wet voor prestaties als bedoeld in artikel 3 van diezelfde wet en die vergoedingen beantwoorden aan de in artikel 27, § 1, derde lid, van dezelfde wet vastgelegde voorwaarde inzake de minimumvergoeding;b) voor de prestaties is een schriftelijke overeenkomst gesloten overeenkomstig artikel 6 van de voormelde wet; c) alle prestaties evenals de voor de prestaties overeengekomen vergoeding worden elektronisch geregistreerd overeenkomstig artikel 35 van de voormelde wet;".
Art. 62.In hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 97/2 ingevoegd, luidende : "
Art. 97/2.De in artikel 90, eerste lid, 1°ter, vermelde inkomsten worden naar het netto bedrag ervan in aanmerking genomen, dit is het bruto bedrag verminderd met 50 pct. forfaitaire kosten.
Het brutobedrag van de in artikel 90, eerste lid, 1°ter, vermelde inkomsten omvat elk bedrag dat ten voordele van de belastingplichtige is geregistreerd overeenkomstig artikel 35 van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, [evenals] [met inbegrip van] het bedrag van de in artikel 19 van de voormelde wet vermelde verbrekingsvergoedingen.".
Art. 63.In artikel 129/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 december 2017, gewijzigd bij de wetten van 25 december 2017 en 18 juli 2018 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, worden de woorden "37bis, § 2," opgeheven.
Art. 64.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 3°bis, ingevoegd bij de wet van 22 juni 2012, vervangen bij de wet van 18 juli 2018 en vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, wordt vervangen door de als volgt luidende bepaling : "3°bis tegen een aanslagvoet van 20 pct. : a) de in artikel 90, eerste lid, 1°bis, vermelde diverse inkomsten;b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd : - aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; - aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;"; 2° in de bepaling onder 3°bis, zoals vervangen door het 1°, wordt de bepaling onder a) opgeheven; 3° in de bepaling onder 3°bis, zoals gewijzigd bij 2°, wordt de bepaling onder a) als volgt hersteld : "a) de in artikel 90, eerste lid, 1°bis en 1°ter, vermelde diverse inkomsten;".
Art. 65.In artikel 228, § 2, 9°, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder a), gewijzigd bij de 18 juli 2018 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr.53/2020 van het Grondwettelijk Hof, wordt aangevuld met de woorden "als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° en 1°bis "; 2° de bepaling onder a/1), ingevoegd bij de wet van 18 juli 2018 en vernietigd bij arrest nr.53/2020 van het Grondwettelijk Hof, wordt vervangen door de als volgt luidende bepaling : "a/1) in België behaalde of verkregen inkomsten als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1°ter;".
Art. 66.In artikel 232, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, worden de volg 1° in de inleidende zin, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 juli 2018 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr.53/2020 van het Grondwettelijk Hof, worden de woorden "van hun in artikel 228, § 2, 9°, a/1, vermelde inkomsten" ingevoegd tussen het woord "beroepsinkomsten," en de woorden "en van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden"; 2° in de bepaling onder b), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 juli 2018 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr.53/2020 van het Grondwettelijk Hof, worden de woorden "en 9°, h" vervangen door de woorden "en 9°, a/1 en h".
Art. 67.Voor de toepassing van artikel 37bis, § 2, tweede lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 op de in het kalenderjaar 2021 behaalde inkomsten, worden de in het kalenderjaar 2020 behaalde inkomsten uit occasionele diensten tussen burgers als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1°ter, van datzelfde Wetboek, zoals het voor het kalenderjaar 2020 van toepassing was, in rekening gebracht om te bepalen of de jaargrens vermeld in voormeld artikel 37bis, § 2, tweede lid, voor het vorige kalenderjaar wordt overschreden. Afdeling 2. - Belasting over de toegevoegde waarde
Art. 68.In artikel 50 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, wordt de paragraaf 4, ingevoegd bij de programma-wet van 1 juli 2016, vervangen bij de wet van 18 juli 2018 en vernietigd bij arrest nr. 53/2020 van het Grondwettelijk Hof, vervangen door de als volgt luidende paragraaf 4 : " § 4. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1°, kent de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde geen btw-identificatienummer toe aan de belastingplichtige natuurlijke personen op wie de in artikel 56bis bedoelde regeling van toepassing is en die uitsluitend diensten verrichten, wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de plaats van de diensten is in België;2° de diensten worden verricht voor andere doeleinden dan die van de gebruikelijke economische activiteit van de belastingplichtige;3° de diensten worden uitsluitend verricht voor natuurlijke personen die ze bestemmen voor hun privégebruik of dat van andere personen;4° de diensten worden uitsluitend verricht in het kader van overeenkomsten die tot stand zijn gebracht door tussenkomst van een door de Koning erkend elektronisch platform krachtens artikel 90, eerste lid, 1°bis, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;5° de vergoedingen met betrekking tot de diensten worden enkel door het in de bepaling onder 4° bedoelde platform of door tussenkomst van dat platform aan de dienstverrichter betaald of toegekend; 6° de omzet die bestaat uit de vergoedingen bedoeld in de bepaling onder 5°, met inbegrip van alle sommen die door dat platform of door tussenkomst van dat platform zijn ingehouden, bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 3 830 euro, geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 1 en § 3, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.". HOOFDSTUK 1 7. - slotbepalingen
Art. 69.§ 1. De Koning kan bijkomende voorwaarden voor het gebruik van het verenigingswerk opleggen aan organisaties die zowel met verenigingswerkers als met werknemers werken en aan organisaties die zowel met verenigingswerkers als met vrijwilligers werken. § 2. De Koning bepaalt de wijze waarop nagegaan wordt of de activiteiten die worden uitgeoefend door een verenigingswerker beantwoorden aan de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan. § 3. De Koning wijst de ambtenaren aan die ermee belast worden toe te zien op de naleving van de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan. § 4. De regering evalueert de in deze wet opgenomen regelingen één jaar na de inwerkingtreding ervan. Die evaluatie wordt ter kennis gebracht van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Art. 70.De Koning kan de bepalingen die door artikel 23 en artikel 31 worden gewijzigd, opnieuw opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.
Art. 71.De regelgeving in deze wet valt onder de toepassing van de de-minimissteun zoals vervat in Verordening (EU) 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun en de eventuele latere wijzigingen van deze verordening.
De toekenning van de regeling als bedoeld in deze wet is verbonden aan de voorwaarde dat de organisatie de verbintenis aangaat dat ze het plafond vermeld in de Verordening (EU) 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun, niet zal overschrijden.
Art. 72.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2021 en treedt buiten werking op 31 december 2021.
De artikelen 60 tot en met 64 zijn van toepassing op de vanaf 1 januari 2021 behaalde of verkregen inkomsten.
In afwijking van het eerste en tweede lid : - heeft artikel 64, 1°, uitwerking op de vanaf 1 juli 2016 betaalde of toegekende inkomsten; - heeft artikel 64, 2°, uitwerking op de inkomsten die zijn verkregen of behaald vanaf 1 januari 2018.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Ciergnon, 24 december 2020.
FILIP Van Koningswege : De minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE De minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Sociale Zaken, Fr. VANDENBROUCKE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 55-1433.
Integraal Verslag : 17 december 2020.