Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 februari 1998
gepubliceerd op 03 maart 1998

Wet houdende sommige sociale bepalingen

bron
diensten van de eerste minister
numac
1998021086
pub.
03/03/1998
prom.
22/02/1998
ELI
eli/wet/1998/02/22/1998021086/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

DIENSTEN VAN DE EERSTE MINISTER


22 FEBRUARI 1998. Wet houdende sommige sociale bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen helgeen volgt : Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2 Artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. De bestuursovercenkomst is geen akte of reglement bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördincerd op 12 januari 1973. Alle clausules in de bestuursovereenkomst worden geacht contractuecl te zijn. » Art. 3 In artikel 69 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag vocr loonarbeiders gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985, 4 april 1991 en 30 december 1992 en bij het koninklijk besluit van 21 april 1997, wordt § 1, derde lid, aangevuld met de volgende zin : « Wanneer de ouders niet overeenkomen over de toekenning van de kinderbijslag, kan de vader, in het belang van het kind, aan de arbeidsrechtbank vragen om hem als bijslagtrekkonde aan te duiden. » Art. 4 In artikel 70 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 23 december 1974, de wet van 5 januari 1976, het koninklijk besluit nr 122 van 30 december 1982 en de wet van 4 april 1991, wordt het derde lid vervangen door de volgende leden : « In afwijking van het eerste lid wordt de.kinderbijslag, verschuldigd ten behoeve van een kind dat met toepassing van de reglementering betreffende de jeugdbescherming in een instelling geplaatst is ten laste van de bevoegde overheid, ten belope van twee derden uitbetaald aan die overheid zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Koning kan vaststellen vocr bepaalde catogorieën van kinderen.

Over de aanwending van het saldo ten behoeve van het kind wordt ambtshalve beslist, naar gelang van het geval : 1° door de jeugdrechthank die de plaatsing in een instelling heeft bovolen;2° door de overheid, aangoduid door een Gemetnschap of door de Gemoenschappelijke Germoenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, die tot die plaatsing heeft beslist, onverminderd het recht van de betrokkenen om zich bij verzockschrift te wenden tot de jeugdrechthank van de hoofdverblijfplaats van de ouders, de voogden, de kinderen of diegenen die het kind onder hun bewaring hebben, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.» Art. 5 In artikel 10 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinshijslag, gewijzigd bij koninklijk besluit nr 6van 11 oktober 1978 en doorde wet van... 1997 houdende sociale bepalingen, § 3 wordt door het volgend lid aangevuld : « Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechtbank van de hoofdverblijf plaats, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, van de ouders, voogden of diegenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambstwege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid van de familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwending ten bate van het kind van de bijzondere bijslag, ofwel voor het kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over deze bijzondere bijslag te beschikken voor de behoeften van het kind. Deze bijslag kan in geen geval worden uitbetaald aan de particulier aan wie het kind is toevertrouwd of aan een andere persoon in zijn gezin, noch aan de instelling waarin het kind is geplaatst. » Art. 6 In artikel l55 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het zesde lid, a), worden tussen de woorden « magistraten » en « van » de woorden « werkonde leden » ingevoegd;2° in her zesde lid, b), worden russen de wocrden « drie » en « leden » het woord « werkende » ingevorgd;3° het achtste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Koning stelt de werkingsregels vast van de commissie van beroep en kan plaatsvervangende leden henoemen waarvan Hij het aantal bepaalt.» Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met gs Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 februari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE Voor de Minister van Binnenlandse Zaken, afwezig : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA Voor de Minister van Tewerkstelling en Arboid, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY Voor de Minister van Sociale Zaken, afwezig : De Vice-Eerste Minister en de Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Landbouw en de Kleine et Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : Voor de Minister van Justitie, afwezig : De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^