gepubliceerd op 28 februari 2001
Koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen
22 FEBRUARI 2001. - Koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, betreft het organiseren van de controles die door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen zullen worden uitgevoerd en het wijzigen van sommige wettelijke bepalingen.
De huidige bepalingen die deze controles regelen zijn vervat in elk van de vijftien wetten vermeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
Het onderzoek van de controleprocedures van elk van deze wetten brengt zeer talrijke verschillen, meer van formele dan van fundamentele aard, aan het licht in de manier waarop deze controles worden uitgevoerd.
Het is bijgevolg onontbeerlijk gebleken deze procedures te harmoniseren des te meer het in de bedoeling ligt de uitvoering van deze controles niet langer toe te vertrouwen aan ambtenaren die alleen optreden in één bepaalde sector, maar wel degelijk aan multidisciplinaire groepen die een algemene bevoegdheid hebben voor het geheel van deze wetten die geheel of gedeeltelijk behoren of zullen behoren tot de bevoegdheid van het Agentschap.
Deze harmonisatie veronderstelt dan ook een wijziging van de bestaande wetsbepalingen. De machtiging om de wetsbepalingen te kunnen wijzigen bij koninklijk besluit is expliciet voorzien in artikel 5, tweede lid, van de voormelde wet van 4 februari 2000. De machtigingen aan de Koning verleend, vervallen evenwel op 28 februari 2001.
Dit ontwerp spreekt zich niet uit over de bevoegdheid van het Agentschap met betrekking tot deze wetten. Enerzijds is er een wetsontwerp ingediend dat ertoe strekt bij middel van in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit de bevoegdheid van het Agentschap in het raam van de vijftien wetten vermeld in artikel 5 van de voormelde wet van 4 februari 2000 uit te breiden en anderzijds zal de regionalisering van een deel der materies behorend tot het ministerie van Landbouw, het Agentschap wellicht ontdoen van een aantal van zijn bevoegdheden.
Vanuit wetgevingstechnisch oogpunt kan deze zaak volgens twee mogelijke werkwijzen worden aangepakt. Ofwel een enig koninklijk besluit opstellen dat de controle door het Agentschap regelt, ofwel in elk van de vijftien wetten de bepalingen betreffende de controle wijzigen.
De eerste van deze mogelijkheden is gevolgd uit bezorgdheid het toezicht over de veiligheid van de voedselketen zo efficiënt mogelijk te maken, waarbij de toezichthoudende ambtenaren slechts een proceduretekst nodig hebben in plaats van vijftien.
Niettemin is uitzondering gemaakt voor de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking, gemeenzaam « hormonenwet » genoemd. Inderdaad, deze wet heeft een zeer specifiek toezichtsstelsel voorzien dat in de praktijk is toevertrouwd aan een multidisciplinaire cel onder leiding van een substituut van de Procureur-generaal te Gent en bijstandsmagistraat aan het College van Procureurs-generaal. Dit specifieke stelsel is tot stand gekomen, dient behouden en zonodig nog geperfectioneerd in het raam van de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Vandaar de uitsluiting van de hormonenwet uit dit ontwerp. Daarmee wordt bovendien nog een ander doel beoogd, namelijk het onmogelijk te maken inbreuken op deze wet te laten afhandelen met een administratieve boete die de publieke vordering doet vervallen.
Voor het overige innoveert het ontwerp niet, het voert in de bestaande wetgeving geen nieuwe controleprocedures in. Het wijzigt en groepeert, met het oog op gelijkschakeling, de bestaande procedures.
Wat echter de administratieve boetes betreft, dient opgemerkt dat er op dat vlak een grondig verschil bestond tussen deze vijftien wetten.
Sommige, zoals de wet van 24 januari 1977 (voedingsmiddelen), de wet van 5 september 1952 (vlees van slachtdieren) en de wet van 15 april 1965 (vis, gevogelte, konijnen en wild) bevatten een procedure van administratieve boete tot schikking waarbij het proces-verbaal eerst wordt toegezonden aan de administratie. Deze procedure vindt men eveneens terug in verschillende wetten die op initiatief van de Minister van Economische Zaken zijn tot stand gebracht.
Andere, voornamelijk de wetten die tot de bevoegdheid van het Ministerie van Landbouw behoren, bevatten, sedert 1999, een totaal verschillende procedure waarbij het proces-verbaal van vaststelling van overtreding eerst wordt toegezonden aan de Procureur des Konings.
Nog andere tenslotte, zoals de wet van 24 februari 1924 (verdovende middelen) bevatten geen enkele dergelijke procedure.
Er diende bijgevolg een keuze te worden gemaakt. De ervaring voortvloeiend uit de wet van 24 januari 1977 (voedingsmiddelen) heeft de Regering ertoe gebracht de keuze te richten naar de procedure tot schikking die sedert 1988 haar efficiëntie bewezen heeft. Het is dus deze procedure die, met enkele correcties, is aangenomen en de wetten zijn bijgevolg gewijzigd in de wijzigingsbepalingen van dit besluit, met uitzondering, zoals hiervoor reeds gepreciseerd, van de « hormonenwet » van 15 juli 1985 die niet over een procedure van administratieve boete zal beschikken, aangezien de inbreuken op deze wet merendeels voortvloeien uit georganiseerde criminaliteit.
Overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, is de ontworpen tekst voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en voor akkoord aan de Minister van Begroting. Er is bovendien over beraadslaagd in Ministerraad, zoals is opgelegd door artikel 5, tweede lid, van de voornoemde wet van 4 februari 2000.
Tevens is het ontwerp aan de Raad van State voorgelegd voor advies binnen een termijn van ten hoogste 3 dagen.
Toelichting bij de artikelen
Artikel 1.Dit artikel definiëert het doel en het voorwerp van het besluit.
De « hormonenwet » van 15 juli 1985 wordt uit het toepassingsgebied gesloten.
Artikel 2.Wat betreft producten, beoogt de bepaling alle producten en stoffen die het voorwerp uitmaken van het geheel of een deel van elk van de vijftien wetten waarvoor het Agentschap bevoegd is, evenals de producten en stoffen in de voedselketen die worden geregeld door de Verordeningen van de Europese Unie die rechtstreeks van toepassing zijn op het Belgisch grondgebied. Het gaat dus over grondstoffen, enkelvoudige of samengestelde stoffen, voorwerpen, apparaten, dieren of dierlijke producten, planten of plantaardige producten, voedingsmiddelen, bestrijdingsmiddelen, diergeneesmiddelen, residuen, enz. .
Wat betreft de plaatsen, beoogt de bepaling alle plaatsen van welke aard ook, waar zich, met welk doel ook, « producten » kunnen bevinden of eender welke zaken die het mogelijk maken de overtreding vast te stellen en te bewijzen. Zijn dus eveneens bedoeld : de stations, kades, wagons, diverse voertuigen, boten, magazijnen, bossen, al of niet bewerkte terreinen, landbouwinrichtingen, slachthuizen, werkplaatsen, winkels, opslagplaatsen, stallen, veilingen, vismijnen, frigo's, hotels, inrichtingen van eender welke aard, enz., daarbij bijvoorbeeld inbegrepen de kantoren, de personeelslokalen, de garages, enz.
Artikel 3.De burgemeester of zijn afgevaardigde, meestal vermeld in de wetten « volksgezondheid », zijn thans weggelaten. De burgemeester handelt inderdaad in dubbele hoedanigheid, enerzijds als officier van gerechtelijke politie, anderzijds is hij belast met een opdracht van bestuurlijke politie waarbij hij over de bevoegdheid beschikt zelfs tot de sluiting van een inrichting over te gaan. Het kwam niet opportuun voor zich met dit besluit te mengen in de bepalingen van de gemeentewet die onverkort van toepassing blijven.
De termen « statutaire of contractuele personeelsleden » zijn als zodanig overgenomen uit de wet van 4 februari 2000 die er niet de hoedanigheid van ambtenaar in de zin van de wet van 1993 (statuut) aan toekent.
Uit een advies van de Raad van State uitgebracht in toepassing van artikel 9 van de gecoördineerde wetten naar aanleiding van een niet betwiste vraag (advies A 78.976/VIII-9-1213) volgt dat contractuelen geen opdrachten van gerechtelijke of bestuurlijke politie kunnen uitvoeren, tenzij een specifieke wet hen uitdrukkelijk daartoe machtigt. Voor de uitoefening van een gedeelte van de openbare macht dat het gemeen recht te buiten gaat, dienen zij de eed af te leggen.
Het komt als normaal voor dat de toezichthoudende ambtenaren in het Agentschap worden aangewezen door de Minister die het hiërarchisch gezag uitoefent. Daarentegen, de ambtenaren van andere departementen en andere instellingen evenals andere personen die niet het statuut van ambtenaar bezitten, kunnen worden aangeduid door de Koning (gerechtelijke agenten bij de Parketten, douane, economische inspectie, enz . ), middels een in de Ministerraad overlegd besluit, aangezien meerdere ministeriële departementen daarbij betrokken kunnen zijn.
Andere rechts- of natuurlijke personen zullen eveneens aangewezen kunnen worden met toepassing van artikel 4, § 5, van de wet van 4 februari 2000 die het mogelijk maakt dat het Agentschap zich kan laten bijstaan door derden of sommige taken door derden kan laten verrichten, zonder dat ze evenwel gemachtigd worden om proces-verbaal op te stellen.
De woorden « zien toe op de toepassing van de wetten » zijn verkozen boven « sporen de overtredingen op » om de toepassing van preventieve maatregelen voor de volksgezondheid eveneens in te sluiten.
In paragraaf 2 van artikel 3 is ervoor geopteerd om geen toestemming van de rechter in de politierechtbank te vereisen om binnen te treden in lokalen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, behalve als ze exclusief tot woning dienen. Insgelijks voorzagen meerdere wetten dat de toezichthoudende ambtenaren slechts in de voor het publiek toegankelijke inrichtingen mochten binnengaan tijdens de openingsuren voor het publiek. Deze oplossing is niet aangehouden met het oog op een efficiënter toezicht en dit onverminderd de uitgebreider bevoegdheden waarover de officieren van gerechtelijke politie beschikken. Er kan trouwens op hen beroep gedaan worden op grond van artikel 4, laatste lid van dit ontwerp.
In paragraaf 3 is voorzien dat de toezichthoudende ambtenaren een beroep kunnen doen op voordien aangewezen deskundigen, zoals dat ten andere is voorzien in de wetten van 11 juli 1969 (bestrijdingsmiddelen en grondstoffen), 2 april 1971 (planten) en van 28 maart 1975 (producten van de landbouw). Dit leek ons opportuun, gelet op de hoge graad van specialisatie die sommige van deze controlemaatregelen kunnen vereisen (bv. op het vlak van informatica). Deelnemend aan de uitoefening van de openbare macht, zullen deze deskundigen de eed afleggen.
In paragraaf 4, is de periode tot kennisgeving van het proces-verbaal aan de overtreder ongewoon lang, maar lijkt ons noodzakelijk, in het bijzonder om toe te laten de nodige verhoren af te nemen. Overigens vangen de 30 dagen slechts aan vanaf het ogenblik dat het misdrijf duidelijk is aangetoond, met name, vanaf de ontvangst van het analyseverslag in geval monsters voor onderzoek zijn genomen.
In paragraaf 5 is voorzien dat de analyses kunnen gebeuren in niet erkende laboratoria (in het buitenland bv. of voor zeer specifieke analyses). Dit zal verder bepaald worden bij gewoon koninklijk besluit.
De erkenning van de laboratoria, hetgeen voorheen toekwam aan de Koning of de bevoegde Minister, zal in de toekomst aan het Agentschap worden toevertrouwd in toepassing van artikel 4, § 3, 3°, van de wet van 4 februari 2000. In afwachting van hun erkenning door het Agentschap, blijven ze erkend ingevolge de toepassing van de overgangsbepalingen van dit besluit.
Ingevolge paragraaf 6 hebben de burgemeester of zijn afgevaardigde of een officier van gerechtelijke politie, indien zij een proces-verbaal opstellen, de mogelijkheid om dit over te zenden, aan de dienst bevoegd voor het voorstellen van een administratieve boete, en dit om de bepalingen van de gemeentewet noch de algemene principes van het wetboek van strafvordering geweld aan te doen.
Artikel 4 zal enerzijds toelaten om, bij middel van gewoon koninklijk besluit, de nodige bepalingen uit te vaardigen om specifieke controleprocedures vast te stellen die zijn opgelegd door internationale voorschriften of overeenkomsten en, anderzijds, om binnen een bepaalde sector of een welbepaald bedrijf een verhoogd, al of niet permanent, toezicht vast te stellen.
Bijgevolg voorzien de opheffingsbepalingen van dit ontwerp in de opheffing van de procedures tot het instellen van verhoogd toezicht voorzien in artikel 14 van de wet van 5 september 1952 (vlees van slachtdieren) en door artikel 3 van de wet van 15 april 1965 (vis, gevogelte, konijnen en wild), vermits de door beide wetten bedoelde producten geheel tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren.
Deze opgeheven bepalingen worden vervolgens opgenomen in een gewoon koninklijk besluit, wat het mogelijk maakt ze sneller aan te passen ingeval van een eventuele crisissituatie.
Om evenwel tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Raad van State legt het ontwerp een aantal criteria vast die de grenzen van het uitvoeringsbesluit van dit artikel afbakenen.
Artikel 5 herneemt de klassieke procedure van waarschuwing die teruggevonden wordt in meerdere van de vijftien wetten die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren. Er is in voorzien dat de provinciale verantwoordelijken van het Agentschap over de waarschuwingen worden ingelicht om zonodig het plaatselijk controlebeleid te kunnen bijsturen.
De bepalingen vervat in hoofdstuk 2, dat de procedure van inbeslagneming betreft, zijn ruim en algemeen. Ze zullen het voorwerp vormen van preciserende omzendbrieven of instructies gericht aan de controleteams (bv. om te preciseren in welk geval er vernietiging dient plaats te vinden, in welk geval denaturatie, in welk geval verwerking, enz . ).
In paragraaf 1 van artikel 6, betekent de term « onderzoek » dat het niet steeds nodig is terug te grijpen naar een « laboratorium »-analyse.
De procedure die bewarend beslag toelaat, ook in geval van vermoeden van inbreuk is overgenomen uit de wetten « landbouw » en uitgebreid tot het geheel van de vijftien wetten, voor zover het uiteraard gaat om controles uitgevoerd door het Agentschap.
In paragraaf 2, die de inbeslagneming voorziet als maatregel van bestuurlijke politie in het belang van de volksgezondheid, betekent de term « niet conform » dat het product niet in overeenstemming is met de reglementering die erop van toepassing is. Het gaat dus om een zeer ruim concept dat men overigens terugvindt in sommige wetten, zoals de wet van 25 maart 1964 betreffende de geneesmiddelen.
Paragraaf 3 moet de overtreder toelaten zich zo snel mogelijk in regel te stellen teneinde een inbeslagneming te vermijden, voor zover evenwel de vereisten van de gezondheid het toelaten. Het gaat niet over een waarschuwing want er zal een proces-verbaal worden opgesteld.
De bijzondere procedure van paragraaf 4 is overgenomen uit de wetten « landbouw » en uitgebreid naar het geheel van de vijftien wetten.
In paragraaf 6 laten de termen « in het raam van dit besluit » toe vermenging te vermijden met andere onkosten van onderzoeken of analyses die voortvloeien uit specifieke bepalingen die geen verband houden met het opsporen van inbreuken (zoals bv. de verplicht gestelde analyses : BSE-test, niertest, bacteriologisch vleesonderzoek, . ).
Het artikel 7 betreft de administratieve boetes waarover hiervoor reeds een uiteenzetting is gegeven. Het preciseert dat deze boetes worden voorgesteld door een ambtenaar-jurist. Deze bepaling maakt deel uit van diverse reglementeringen daaromtrent.
Er is gedeeltelijk rekening gehouden met bepaalde bezwaren die door de Raad van State, inzonderheid wat betreft de afwezigheid van procedureregels, zijn geuit.
Inderdaad, het ontworpen stelsel houdt geen enkele verplichting noch recht in in hoofde van de overtreder.
Het gaat slechts om een voorstel tot schikking waarbij laatstgenoemde het recht heeft het op elk ogenblik en zonder enige rechtvaardiging af te wijzen. De procedureregels richten zich dus niet in eerste plaats tot de overtreders.
Om evenwel aan de opmerkingen van de Raad van State tegemoet te komen, zijn in het ontwerp preciseringen opgenomen omtrent de opvolging die aan het proces-verbaal van vaststelling wordt gegeven.
De andere procedureregels die de Koning dient vast te stellen, zullen voornamelijk details betreffen evenals modaliteiten van de uitoefening van het recht op verdediging (schriftelijke en/of mondelinge procedure).
Het besluit zal genomen worden op gezamenlijke voordracht door de Ministers bevoegd voor de Volksgezondheid en de Justitie.
Een audit ter evaluatie van het systeem is eveneens opgelegd.
Artikel 8 houdt een bepaling in die is gesteund op het voorzorgsprincipe en die men, weliswaar in verschillende redactie, terugvindt in meerdere van de vijftien voornoemde wetten.
Er is dus één tekst opgesteld teneinde de daaromtrent geldende regels te harmoniseren en aldus het toezicht door het Agentschap te vergemakkelijken. Het artikel bevat een eerste lid dat toelaat om op het niveau van de inrichtingen in te grijpen en een tweede lid dat toelaat dit te doen op het niveau van de producten. Door de vastgestelde anomalieën volgens het vierde lid snel mee te delen, kunnen de adequate maatregelen worden genomen om het gevaar af te weren.
In de mate dat de onkosten, voortvloeiend uit de genomen maatregelen ten laste zouden kunnen worden genomen door het overheidsbudget, zal de Minister die de volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft, overleggen met de Minister die de begroting in zijn bevoegdheid heeft alvorens een beslissing te nemen over de tenlasteneming van eventuele onkosten.
Ingevolge de fundamentele bezwaren van de Raad van State, zijn de sancties op de overtreding van de ministeriële maatregelen niet in het ontwerp kunnen worden opgenomen. Ze zullen dus het voorwerp dienen uit te maken van een wetgevend initiatief.
Artikel 9 strekt ertoe het toezicht door het Agentschap efficiënter te maken wat betreft de maatregelen die zullen worden genomen ter uitvoering van internationale verdragen of akten die op grond ervan zijn genomen. Inderdaad, sommige wetten volstaan niet om de uitvoerende macht tot snelle uitvoering van internationale verplichtingen te laten overgaan en brengen aldus het toezicht op hun uitvoering zonder voorwerp.
Bijgevolg voorziet paragraaf 4 van artikel 9 dat de verschillende adviezen van raden, comité's en/of raadgevende commissies die zijn voorzien in de vijftien wetten, niet meer vereist zijn.
Hoofdstuk 5 (artikelen 10 tot 24) wijzigt de bepalingen van de wetten vermeld in artikel 5 van voornoemde wet van 4 februari 2000 in functie van de bepalingen van dit besluit.
In de « hormonenwet » van 15 juli 1985, zijn de procedures van het toezicht niet gewijzigd, maar het toezicht op zijn bepalingen is toevertrouwd aan de ambtenaren van het Agentschap, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van andere ambtenaren of van de officieren van gerechtelijke politie.
In hoofdstuk 6, artikel 25, worden de bepalingen over het verhoogd toezicht opgeheven in de wetten van 5 september 1952 (vlees van slachtdieren) en van 15 april 1965 (vis, gevogelte, konijnen en wild) aangezien ze zullen worden opgenomen in een gewoon koninklijk besluit op grond van artikel 4, § 2, van dit besluit.
De Raad van State heeft zich, rekening houdend met het feit dat de bevoegdheden van het Agentschap nog niet duidelijk zijn omschreven, vragen gesteld over de opportuniteit van de afschaffing in deze beide wetten van de bepalingen betreffende de mogelijkheid voor de Koning om maatregelen te nemen voor de uitvoering van internationale verplichtingen.
In werkelijkheid staat het met betrekking tot de wet van 4 februari 2000 vast dat het geheel van de overheidsopdrachten en de producten die zijn gereglementeerd op grond van deze beide wetten, tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren.
Artikel 26 omvat de inwerkingtreding van dit besluit.
Het merendeel van de bepalingen zal op een later tijdstip door een afzonderlijk koninklijk besluit in werking worden gesteld. Dit vindt zijn verklaring in het feit dat voor de betrokken wetten nog een duidelijk omlijnde opsplitsing dient te gebeuren tussen de bevoegdheden die tot het Agentschap behoren en deze die er niet toe behoren, terwijl de eigenlijke werking van het Agentschap, meer bepaald vanaf de beschikbaarheid van zijn eigen ambtenaren en zijn eigen financiële middelen, door de overdracht van bevoegdheden enz. . nog niet in voege is.
Anderzijds worden de meeste bepalingen betreffende de wetten van 5 september 1952 en 15 april 1965 wel van kracht, gelet op het feit dat hun werkdomein niet dient opgesplitst voor de overdracht van bevoegdheden van het Instituut voor veterinaire keuring aan het Agentschap.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienares, De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 8 februari 2001 door de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen », heeft op 13 februari 2001 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.
In de onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd : « par le fait que cet arrêté doit impérativement être signé par le Chef de l'Etat avant le 28 février 2001 ».
Gelet op de korte termijn welke hem voor het geven van zijn advies wordt toegemeten, heeft de Raad van State zich moeten bepalen tot het maken van de hiernavolgende opmerkingen.
Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Luidens artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (hierna : het agentschap), wordt de Koning gemachtigd bij in de Ministerraad overlegde besluiten vijftien met name genoemde wetten af te schaffen, aan te vullen, te wijzigen, te vervangen en te coördineren, evenals besluiten en maatregelen te nemen teneinde de overdracht van bepaalde bevoegdheden aan het agentschap te verwezenlijken, het agentschap operationeel te maken, bevoegdheidsoverlappingen te vermijden, de controle door het agentschap op de veiligheid van de voedselketen en de kwaliteit van het voedsel zo doeltreffend mogelijk te maken en de beschikbare middelen optimaal aan te wenden.2. Ter uitvoering van de genoemde wetsbepaling beoogt het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit de vaststelling van de regels die gelden voor de controles uitgevoerd door het agentschap. Die regels (hoofdstukken 1 tot 4 van het ontwerp) houden in feite een soort harmonisatie in van de regels i.v.m. controles, zoals die thans vervat zijn in de wetten welke zijn opgesomd in het voornoemde artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000.
De regels i.v.m. de door het agentschap uitgevoerde controles hebben inzonderheid betrekking op : - de voor het toezicht aan te wijzen personen en hun bevoegdheden (artikel 3); - een delegatie aan de Koning om andere controle- en inspectiemodaliteiten vast te stellen (artikel 4, § 1); - de mogelijkheid tot het instellen van een verhoogd toezicht door de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, in de omstandigheden en volgens de modaliteiten door de Koning te bepalen (artikel 4, § 2); - de mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing aan de overtreder, waarbij hij wordt aangenaamd tot stopzetting van de inbreuk (artikel 5); - de verschillende vormen van beslag op goederen en dieren (artikel 6); - administratieve boetes (artikel 7); - een delegatie aan de minister om in bijzondere omstandigheden dringende maatregelen te nemen (artikel 8); - een delegatie aan de Koning om maatregelen te nemen ter uitvoering van internationale verdragen en akten (artikel 9).
Er moet opgemerkt worden dat de aldus ontworpen regels niet van toepassing zijn op de controles die het agentschap uitvoert in het kader van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking. De controles in het kader van die wet worden in hun geheel onttrokken aan de toepassing van het ontworpen besluit (artikel 2, § 2, van het ontwerp). In zoverre het agentschap controles uitoefent in het kader van die wet, worden de desbetreffende bepalingen in die wet ingevoegd (artikel 19 van het ontwerp). 2. De bestaande regels i.v.m. de controles, vervat in de wetten opgesomd in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000, blijven behouden. Wel worden in die wetten telkens bepalingen ingevoegd waarbij bepaald wordt dat de betrokken regels niet gelden voor de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 (hoofdstuk 5 van het ontwerp).
Het ontwerp voorziet tevens in de opheffing van een aantal bepalingen van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, en van de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel (hoofdstuk 6). Die bepalingen hebben o.m. betrekking op het « verhoogd toezicht », dat voortaan in het ontworpen besluit geregeld wordt.
Voorafgaande opmerking In de voornoemde wet van 4 februari 2000 wordt i.v.m. de aangelegenheden geregeld in de wetten opgesomd in artikel 5, tweede lid, niet precies bepaald welke aspecten tot de bevoegdheid van het agentschap behoren en welke aspecten verder blijven behoren tot de bevoegdheid van de in die wetten bedoelde toezichtsorganen (1).
In dit verband wordt in het verslag aan de Koning opgemerkt dat « het ontwerp zich niet uitspreekt over de bevoegdheid van het agentschap met betrekking tot deze wetten. Enerzijds is er een wetsontwerp ingediend dat ertoe strekt bij middel van de in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit die bevoegdheid van het agentschap in het raam van de vijftien wetten vermeld in artikel 5 van de voormelde wet van 4 februari 2000 uit te breiden, en anderzijds zal de regionalisering van een deel der materies behorend tot het ministerie van Landbouw, het agentchap wellicht ontdoen van een aantal van zijn bevoegdheden ».
In verschillende bepalingen van het ontwerp wordt echter verwezen naar de « (controle) bevoegdheden van het agentschap overeenkomstig de wet van 4 februari 2000 ». Dit is onder meer het geval met artikel 2, § 1, 4°, artikel 3, §§ 1 en 6, en artikel 7, § 1, van het ontwerp.
Bij ontstentenis van een concretisering van de bevoegdheid van het agentschap t.a.v. de in voornoemd artikel 5, tweede lid, bedoelde wetten, wordt de werkbaarheid van de genoemde bepalingen van het ontwerp in het gedrang gebracht. In elk geval komt het uitblijven van zulke concretisering de rechtszekerheid niet ten goede.
Bijzondere aanhef Aanhef 1. Om wetgevingstechnische redenen dienen in de aanhef van het ontwerp, na het eerste lid, alle wetten te worden vermeld welke door het ontworpen besluit worden gewijzigd.2. In het zesde lid van de aanhef kunnen het nummer (31 262/3) en de datum van het voorliggende advies van de Raad van State worden vermeld. Art. 2 De bepaling van paragraaf 2 heeft betrekking op het toepassingsgebied van het ontworpen besluit, en hoort dus veeleer thuis in artikel 1.
Art. 3.1. In paragraaf 2 schrijve men : « In de uitoefening van hun bevoegdheden kunnen de in § 1 bedoelde personen ... ». 2. In paragraaf 3 schrijve men « Ze kunnen ter plaatse elk document ... » in plaats van « Ze kunnen, zonder zich te hoeven verplaatsen, elk document ... ». 3. Luidens artikel 3, § 5, tweede lid, kunnen bijzondere analyses worden uitgevoerd in een niet erkend laboratorium.In het verslag aan de Koning wordt gesteld dat « dit verder bepaald zal worden bij gewoon koninklijk besluit ».
Het verdient aanbeveling de tekst af te stemmen op deze toelichting en in fine van de ontworpen bepaling de woorden « onder de door Ons te bepalen voorwaarden » toe te voegen. 4.1. In artikel 3, § 5, derde lid, wordt o.m. bepaald dat de Koning de erkenningsvoorwaarden van de analyselaboratoria bepaalt. Het zou nuttig zijn om te bepalen dat de Koning ook de erkenningsprocedure vaststelt. 4.2. Nog in dezelfde bepaling wordt gewag gemaakt van « de wijze en de voorwaarden van inbeslagneming ». Paragraaf 5 lijkt echter alleen betrekking te hebben op monsterneming. Men schrappe derhalve de woorden « van inbeslagneming of ».
Art. 4.Luidens paragraaf 2 van dit artikel kan de bevoegde minister één of verschillende plaatsen onderwerpen aan een verhoogd toezicht in de omstandigheden en volgens de modaliteiten door de Koning bepaald.
De opdracht die de Koning zich aldus zou verlenen, is in te ruime bewoordingen gesteld. Het ontwerp geeft immers niet aan binnen welke perken de Koning het verhoogd toezicht kan regelen.
Een zodanige bevoegdheidstoekenning kan niet worden ingepast in de machten die de Koning ontleent aan artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 : zij zou erop neerkomen dat de in die bepaling bedoelde bijzondere machten door de Koning zelf onbeperkt worden verlengd, buiten de in artikel 14 van de wet gestelde tijdslimiet, en zonder dat een bekrachtiging door de wetgever vereist is.
Om bestaanbaar te zijn met artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000, moeten in het ontwerp zelf de regels bepaald worden welke voor het verhoogd toezicht gelden (2). Minstens moeten in het ontwerp de criteria bepaald worden waardoor de Koning zich, bij het nemen van een uitvoeringsbesluit, moet laten leiden.
Art. 6.1. Men redigere paragraaf 2 van dit artikel als volgt : « § 2. Bedorven, ontaarde, schadelijke en schadelijk verklaarde producten, en producten die niet conform zijn aan de bepalingen van de wet die ze regelt of aan de uitvoeringsbesluiten ervan, worden in beslag genomen. » 2. De bepalingen van artikel 6, § 3, eerste lid, § 4, eerste lid, en § 5, eerste lid, refereren telkens aan « vereisten van de volksgezondheid, de dierengezondheid of de gezondheidspolitie », als voorwaarde om een bepaalde bestemming te geven aan in beslag genomen producten. De term « product » wordt in artikel 2, § 1, 4°, van het ontwerp gedefinieerd als « elk product dat of elke materie die wordt geregeld door of krachtens de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 of door de verordeningen van de Europese Unie, en die behoort tot de controlebevoegdheden van het agentschap overeenkomstig die wet ».
De bevoegdheden die de wet van 4 februari 2000 verleent aan het agentschap en de machtigingen die door dezelfde wet aan de Koning worden verleend, hebben alle tot doel de gezondheid van de consumenten te beschermen (zie artikel 4, § 1, van de wet). Aan die wet liggen bijvoorbeeld geen doelstellingen van dierengezondheid ten grondslag.
Weliswaar is er een voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 4 februari 2000, waarover de afdeling wetgeving op 17 oktober 2000 advies 30 526/3 gegeven heeft. Artikel 2 van dat ontwerp beoogt artikel 4 van de voornoemde wet aan te vullen met een paragraaf 6, die de Koning machtigt om, teneinde de coherentie en de doeltreffendheid van de controletaken te bewaren, aan het agentschap bijkomende opdrachten toe te vertrouwen in het kader van de in artikel 5 opgesomde wetten.
Zolang dat voorontwerp geen wet geworden is, kan met die bevoegdheidsuitbreiding uiteraard nog geen rekening gehouden worden.
In artikel 6, § 3, eerste lid, § 4, eerste lid, en § 5, eerste en vierde lid, van het voorliggende ontwerp dienen de woorden « de dierengezondheid of de gezondheidspolitie » dan ook te worden weggelaten. 3. In de Nedelandse tekst van artikel 6 § 6, tweede lid, schrijve men « deze invorderen » in plaats van « deze terugvorderen ».
Art. 7.Artikel 7 voorziet in een stelsel van administratieve boetes.
Het ontwerp zelf stelt geen regels vast i.v.m. de procedure die bij het opleggen van een boete en bij de uitvoering van de desbetreffende beslissing gevolgd moet worden. Wel worden in dit verband bevoegdheden gedelegeerd : in paragraaf 1, derde lid, aan de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, en in paragraaf 2, vierde lid, aan de Koning. Die twee delegaties zijn overigens met elkaar niet verenigbaar.
Het verlenen van een dergelijke opdracht aan de Koning, a fortiori aan de minister, gaat de perken te buiten van de bijzondere machten die bij artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 aan de Koning zijn verleend. Om de redenen die zijn uiteengezet in de opmerking bij artikel 4 van het ontwerp, zouden in het ontworpen besluit zelf de essentiële procedureregels vastgesteld moeten worden.
Aan de Koning, niet de minister, kan dan wel de bevoegdheid verleend worden om die procedureregels nader uit te werken.
Art. 8.Bij dit artikel wordt aan de minister de bevoegdheid verleend om, in bepaalde uitzonderlijke omstandigheden (« ernstig en dreigend gevaar voor de volksgezondheid »), een aantal maatregelen te nemen.
Het laatste lid van dit artikel voorziet in strafsancties in geval van inbreuk op de bedoelde ministeriële beslissingen.
Het opleggen van straffen is een door de Grondwet (artikel 14) aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid. De wetgever kan, in omstandigheden die het beroep op bijzondere machten kunnen verantwoorden, de regeling van een voorbehouden aangelegenheid weliswaar aan de Koning opdragen, maar dan is in elk geval vereist dat de wetgever die machtiging uitdrukkelijk verleent.
Te dezen bevat artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 geen uitdrukkelijke machtiging om in strafbepalingen te voorzien. Er kan weliswaar aangenomen worden dat de Koning, op grond van de machtiging om bestaande regelingen « aan te vullen, te wijzigen, te vervangen en te coördineren », bestaande strafbepalingen van toepassing kan maken op inbreuken op bepalingen die verband houden met aangelegenheden waarvoor het agentschap bevoegd is. De Raad van State heeft, binnen de korte termijn die hem voor het geven van zijn advies is toegemeten, in de in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 opgesomde wetten echter geen bepalngen gevonden die straffen stellen op maatregelen die de bevoegde minister in uitzonderlijke gevallen kan opleggen (3).
Bij gebreke van een machtiging aan de Koning om, voor het in artikel 8 van het ontwerp bedoelde geval, strafsancties op te leggen, dient het laatste lid van dit artikel te worden weggelaten.
Art. 9.1. Luidens paragraaf 1 van dit artikel kan de Koning, « in het belang van de gezondheid van de verbruiker en binnen het toepassingsgebied van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000, ... elke vereiste maatregel treffen ter uitvoering van de bepalingen die voortvloeien uit de internationale verdragen en de krachtens die verdragen tot stand gekomen internationale akten ». Deze maatregelen kunnen de opheffing en de wijziging van wetsbepalingen inhouden, in welk geval die besluiten voor beraadslaging voorgelegd worden aan de Ministerraad.
Zoals reeds is uiteengezet in de opmerking bij artikel 4 van het ontwerp, kan de Koning zichzelf geen bijzondere machten toekennen. Het verlenen van de bevoegdheid om wetskrachtige besluiten te nemen, hoeft echter niet altijd beschouwd te worden als het toekennen van bijzondere machten. Zulke opdracht kan immers ingepast worden in de gewone toepassing van artikel 105 van de Grondwet, indien het gaat om maatregelen die verplicht genomen moeten worden en waaromtrent de appreciatiebevoegdheid van de Koning dan ook uitgesloten of althans tot een minimum beperkt is. Dit is bijvoorbeeld het geval met maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van internationale of supranationale verplichtingen.
Paragraaf 1, eerste lid, dient geredigeerd te worden op een wijze die de grenzen van de opgedragen bevoegdheid beter aangeeft : daartoe dient het woord « bepalingen » vervangen te worden door « verplichtingen » (4), en dient benadrukt te worden dat het « nodig » moet zijn om bepaalde maatregelen te nemen.
Het is de Raad van State voorts niet duidelijk waarom, ter aflijning van het toepassingsgebied van de verleende machtiging, verwezen wordt naar het toepassingsgebied « van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 ». Het is allicht de bedoeling om het toepassingsgebied te beperken tot de aangelegenheden waarvoor het agentschap bevoegd is (5). In dat geval kan beter verwezen worden naar het toepassingsgebied van de wet van 4 februari 2000.
Rekening houdend met het voorgaande, kan de eerste volzin van artikel 9, § 1, eerste lid, beter worden geredigeerd als volgt : « Binnen het toepassingsgebied van de wet van 4 februari 2000, kunnen wij elke maatregel nemen die nodig is voor de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en uit de krachtens die verdragen tot stand gekomen akten. ». 2. De draagwijdte van artikel 9, § 2, strekt zich uit over de materies « welke op grond van de (wetten opgesomd in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000) tot (...) (de) verordenende bevoegdheid (van de Koning) behoren ». Die formulering is te ruim. Het zou beter zijn te bepalen dat het gaat om de materies die tot de bevoegdheid van het agentschap behoren, binnen het toepassingsgebied van de wet van 4 februari 2000.
Art. 12.In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 15, § 6, van de wet van 25 maart 1964 (artikel 12, 2°, van het ontwerp) vervange men « lid 5 » door « § 5 ».
Art. 19.In het ontworpen artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet van 15 juli 1985 (artikel 19, § 5, van het ontwerp) kunnen de woorden « voor het uitvoeren van de bepalingen van de internationale verdragen » beter vervangen worden door « voor de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen » (zie opmerking 4 bij artikel 9 van het ontwerp).
Art. 24.Dit artikel beoogt een wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.
De wet van 15 april 1994 komt niet voor in de opsomming vervat in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000. Die wet is evenwel bedoeld om in de plaats te komen van de wet van 29 maart 1958 betreffende de bescherming van de bevolking tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren. Er kan dan ook aangenomen worden dat de bij artikel 5, tweede lid, aan de Koning verleende machtiging ook op de wet van 15 april 1994 betrekking heeft.
Art. 25.Paragraaf 1, 5°, voorziet in de opheffing van artikel 19bis van de voornoemde wet van 5 september 1952. Paragraaf 2, 7°, voorziet in de opheffing van artikel 16bis van de voornoemde wet van 15 april 1965.
Beide op te heffen bepalingen bevatten een machtiging aan de Koning om de nodige maatregelen te nemen ter uitvoering van internationale of supranationale verplichtingen. Het toepassingsgebied van die bepalingen lijkt niet beperkt te zijn tot de aangelegenheden die tot de bevoegheid van het agentschap behoren. De Raad van State vraagt zich dan ook af of het niet beter is die bepalingen niet op te heffen.
Slotopmerking In fine van het verslag aan de Koning wordt gewag gemaakt van overgangsbepalingen in afwachting van de eigenlijke operationele werking van het agentschap. De Raad van State merkt op dat in het ontwerp zelf geen dergelijke bepalingen voorkomen.
De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, voorzitter;
D. Albrecht en P. Lemmens, staatsraden;
A. Alen en H. Cousy, assesoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. F. Lievens, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Albrecht.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.
De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, refere,daris.
De griffier, F. Lievens.
De voorzitter, W. Deroover _______ Nota's (1) Overigens bepaalt artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet dat de bevoegdheden van personen, instellingen, diensten en organismen die kaderen in de in artikel 4 (van die wet) omschreven opdrachten van het agentschap, evenals de daarmee verbonden rechten en plichten, naar het agentschap worden overgeheveld, op de wijze te bepalen door de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit.(2) Zie, ter vergelijking, artikel 14, tweede tot vierde lid, van de voornoemde wet van 5 september 1952, en artikel 3, § 1, derde tot vijfde lid, van de voornoemde wet van 15 april 1965.Beide bepalingen worden opgeheven bij artikel 25, § 1, 1°, en § 2, 1°, van het ontworpen besluit. (3) Men raadplege bijvoorbeeld de (bij het ontworpen besluit opgeheven) artikelen 17 van de voornoemde wet van 5 september 1952 en 8bis van de voornoemde wet van 15 april 1965. (4) De uitleg die in het verslag aan de Koning i.v.m. het woord « bepalingen » wordt gegeven, komt de Raad van State niet overtuigend voor. Alleszins lijkt die woordkeuze niet van aard om een einde te stellen aan het verschil in visie tussen het Hof van Cassatie en de Raad van State, waarop in het verslag aan de Koning gewezen wordt. (5) De aangelegenheden bedoeld in de wetten opgesomd in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 en waarvoor het agentschap niet bevoegd is, blijven vallen onder de toepassing van gelijkaardige machtigingsbepalingen die in die wetten zijn terug te vinden. 22 FEBRUARI 2001. - Koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, inzonderheid artikel 5;
Gelet op de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingstoffen en antiseptica;
Gelet op de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;
Gelet op de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen;
Gelet op de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;
Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt;
Gelet op de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten;
Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten;
Gelet op de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde dierenvoeders;
Gelet op de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;
Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;
Gelet op de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987;
Gelet op de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998;
Gelet op de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde;
Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;
Gelet op het advies van de Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 2 februari 2001;
Gelet op het advies van de inspectie van Financiën, gegeven op 26 januari 2001;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 2 februari 2001;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat, overeenkomstig artikel 14 van de hoger vermelde wet van 4 februari 2000, het besluit dient genomen voor 28 februari 2001;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 31.262/3, gegeven op 13 februari 2001, met toepassing van artikel 84, lid 1, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit organiseert de procedures voor de door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen uitgevoerde controles, met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
Dit besluit is niet van toepassing op de controles uitgevoerd met toepassing van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° Het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;2° De Minister : De Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort;3° De wet van 4 februari 2000 : de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;4° Product : elk product dat of elke materie die wordt geregeld door of krachtens de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 of door de verordeningen van de Europese Unie, en die behoort tot de controlebevoegdheden van het Agentschap overeenkomstig die wet;5° Plaats : elke plaats waar zich producten bedoeld in 4° van dit artikel kunnen bevinden of waar zich zaken kunnen bevinden die toelaten inbreuken vast te stellen.
Art. 3.§ 1. Onverminderd de ambtsbevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zien de daartoe door de Minister aangewezen statutaire of contractuele personeelsleden van het Agentschap toe op de uitvoering van de bepalingen van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 en van hun uitvoeringsbesluiten evenals van de verordeningen van de Europese Unie en die behoren tot de bevoegdheden van het Agentschap.
De contractuele personeelsleden leggen, voorafgaand aan de uitoefening van hun functie, de eed af in handen van de Minister of van zijn aangestelde.
Andere ambtenaren of personen kunnen door Ons worden aangewezen bij in Ministerraad overlegd besluit. Ze zullen de eed afleggen, in voorkomend geval, in handen van de Minister. § 2. In de uitoefening van hun bevoegdheden kunnen de in § 1 bedoelde personen op elk moment elke plaats betreden en doorzoeken waar zich producten kunnen bevinden evenals elke plaats waar bewijzen van het bestaan van een inbreuk mogelijk kunnen worden aangetroffen.
Het bezoek aan lokalen die uitsluitend als woning dienen is slechts toegestaan tussen 5 uur `s ochtends en 9 uur `s avonds en kan slechts gebeuren met verlof van de rechter van de politierechtbank. § 3. Ze kunnen ter plaatse elk document, elke uitleg of inlichting doen verschaffen die ze nodig achten voor het uitoefenen van hun controleopdracht, en alle nuttige vaststellingen doen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een door de Minister samengestelde lijst.
De deskundigen die niet de door het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed hebben afgelegd, zullen dit doen ten aanzien van de Vrederechter.
Indien stukken, documenten of informatiedragers worden meegenomen, wordt hiervan terstond een gedetailleerde inventaris opgemaakt waarvan een kopie aan de houder wordt afgeleverd. § 4. Ze sporen de inbreuken op de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 en op hun uitvoeringsbesluiten evenals op de verordeningen van de Europese Unie bedoeld in artikel 2, 4°, van dit besluit op en stellen ze vast in processen-verbaal die gelden tot het tegendeel bewezen is.
Ze gaan over tot het verhoor van de overtreder en tot elk ander nuttig verhoor.
Een kopie van het proces-verbaal wordt aan de overtreder gezonden binnen dertig dagen na de vaststelling van de inbreuk.
Ze kunnen, bij de uitoefening van hun opdracht, de hulp van de politiemacht inroepen. § 5. Ze zijn gemachtigd het product of een monster ervan aan een onderzoek of een analyse te onderwerpen, in een erkend laboratorium.
Bijzondere analyses kunnen evenwel worden uitgevoerd in een niet erkend laboratorium onder de door Ons te bepalen voorwaarden.
De wijze en de voorwaarden van de monsterneming evenals de erkenningsvoorwaarden en -procedure van de analyselaboratoria worden door Ons bepaald.
De Minister bepaalt de analysemethodes. Hij kan de maximum tarieven van de analyses of de onderzoeken vaststellen.
Het Agentschap erkent de laboratoria. § 6. Wanneer een proces-verbaal wordt opgesteld door de ter uitvoering van § 1 van dit artikel aangewezen personen voor inbreuk op hetzij de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 of hun uitvoeringsbesluiten hetzij van de verordeningen van de Europese Unie, en die overeenkomstig de genoemde wet behoren tot de bevoegdheden van het Agentschap, wordt het proces-verbaal binnen de dertig dagen na de vaststelling van de inbreuk toegestuurd aan de door Ons aangewezen ambtenaar, met toepassing van artikel 7 van dit besluit.
Wanneer het proces-verbaal is opgesteld door de burgemeester of zijn afgevaardigde of door een officier van gerechtelijke politie, kan het ook aan de voormelde ambtenaar worden opgestuurd.
Art. 4.§ 1. Andere controle- en inspectiemodaliteiten kunnen door Ons worden bepaald, in het bijzonder teneinde de verplichtingen na te komen die volgen uit de internationale verdragen en de internationale akten die op grond ervan zijn genomen. § 2. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke of reglementaire bepalingen, kan de Minister een of verschillende plaatsen onderwerpen aan een verhoogd toezicht in geval van herhaalde inbreuk, van weigering zich te schikken naar aanmaningen, van fraude of van afwezigheid of gebreken in de opgelegde autocontrole.
De omstandigheden en modaliteiten van dit verhoogd toezicht worden door Ons bepaald.
De kostprijs van het verhoogd toezicht is ten laste van de betrokken personen.
Art. 5.Wanneer een inbreuk wordt vastgesteld met toepassing van dit besluit, kan de persoon die is aangewezen krachtens artikel 3, § 1, van dit besluit, een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot de stopzetting van de inbreuk wordt aangemaand.
De waarschuwing vermeldt : a) de ten laste gelegde feiten en de overtreden wetsbepaling of reglementaire bepalingen;b) de termijn waarin zij dienen te worden stopgezet;c) dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, een proces-verbaal zal worden opgesteld en doorgezonden aan de ambtenaar die is aangewezen krachtens artikel 7 van dit besluit en dat de procureur des Konings zal worden ingelicht. Binnen tien dagen na de vaststelling van de inbreuk, wordt de waarschuwing aan de overtreder bekendgemaakt, ofwel bij een ter post aangetekende brief ofwel door overhandiging aan de persoon, tegen ontvangstbewijs. Een kopie wordt binnen dezelfde termijn toegestuurd aan het hoofd van de controle-eenheid van het Agentschap van de plaats van de inbreuk. HOOFDSTUK II. - Inbeslagnemingen
Art. 6.§ 1. De met toepassing van artikel 3, § 1, van dit besluit aangewezen personen kunnen, bij administratieve maatregel, de producten waarvan ze vermoeden dat ze niet conform de bepalingen zijn van de wet die ze regelt of van haar uitvoeringsbesluiten onder bewarend beslag plaatsen, om ze binnen een door de Minister bepaalde termijn te onderwerpen aan een onderzoek of een analyse overeenkomstig artikel 3, § 5, van dit besluit.
Het bewarend beslag wordt opgeheven op bevel van de persoon die het heeft opgelegd, bij het verstrijken van de termijn of bij het definitief beslag. § 2. Bedorven, ontaarde, schadelijke en schadelijk verklaarde producten, en producten die niet conform zijn aan de bepalingen van de wet die ze regelt of aan de uitvoeringsbesluiten ervan, worden in beslag genomen. § 3. Wanneer de volksgezondheid het vereist, worden de producten vernietigd.
Wanneer deze vereiste het toelaat, worden de producten, naargelang het geval, ontaard, verwerkt, buiten gebruik gesteld voor het gebruik waartoe ze normaal bestemd zijn, verkocht of teruggegeven aan de eigenaar overeenkomstig § 4 van dit artikel.
De niet conforme producten kunnen evenwel in regel gebracht worden, voor zover de belanghebbende de tekortkomingen rechtzet binnen een termijn die wordt vastgesteld door de verbalisant.
Wanneer het gaat om producten die niet werden onderworpen aan de keuring of het gezondheidsonderzoek overeenkomstig de wet die ze regelt, worden ze in beslag genomen zonder instemming van de betrokken persoon en buiten gebruik voor menselijke consumptie gesteld. Indien ze voor menselijke consumptie geschikt worden bevonden, kunnen ze worden overgedragen aan een inrichting of een vereniging voor sociale bijstand. § 4. Wanneer de vereisten van de volksgezondheid het toelaten, kunnen de producten worden verkocht of teruggegeven aan de eigenaar tegen een waarborgsom die gelijk is aan de waarde van de in beslag genomen producten.
In dat geval kan er alleen worden over beschikt overeenkomstig de door de bevoegde dienst van het Agentschap gegeven instructies.
De som wordt gedeponeerd op de griffie van de rechtbank totdat over de inbreuk uitspraak is gedaan. Dit bedrag treedt in de plaats van de in beslag genomen producten.
De met toepassing van deze paragraaf in beslag genomen producten worden, naar gelang van het geval, verkocht door het bestuur der Registratie en Domeinen of door het bestuur der Douane en Accijnzen. § 5. Wanneer er betwisting bestaat over de bedorven, ontaarde, schadelijke, schadelijk verklaarde of niet-conforme toestand van de in beslag genomen producten en indien de vereisten van de volksgezondheid het toelaten nemen de personen bedoeld in artikel 3, § 1, van dit besluit monsters voor onderzoek of analyse overeenkomstig artikel 3, § 5, van dit besluit.
In afwachting van het resultaat van dit onderzoek of deze analyse kunnen de producten onder sekwester worden geplaatst of verzegeld.
Naargelang van het resultaat van het onderzoek of de analyse worden het sekwester of de verzegeling opgeheven of behouden.
Wanneer de vereisten van de volksgezondheid het noodzakelijk maken of wanneer de producten niet zonder bederf kunnen worden bewaard, worden ze zonder uitstel vernietigd. § 6. In het raam van dit besluit zijn de kosten voor de vernietiging, verwerking, ontaarding, buiten gebruikstelling, bewaring, inbeslagname, verzegeling of sekwester, van het onderzoek of de analyse ten laste van de eigenaar of, bij ontstentenis, van de houder van de producten.
Onverminderd de bepalingen van artikel 10, vierde lid, van de wet van 4 februari 2000, kunnen de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap of zijn afgevaardigde alsook het erkend analyselaboratorium, in geval van wanbetaling van de kosten die met toepassing van dit besluit ten laste van de gecontroleerde personen zijn gelegd, deze invorderen ofwel bij de burgerlijke rechtbank ofwel door zich namens het Agentschap of het betrokken laboratorium burgerlijke partij te stellen voor het strafgerecht waar de strafvordering wegens inbreuk op de bepalingen van de betreffende wetten en besluiten aanhangig werd gemaakt. Dit recht kan voor het eerst in hoger beroep worden uitgeoefend. § 7. De personen bedoeld in artikel 3, § 1, van dit besluit kunnen, in geval van inbreuk, de goederen in beslag nemen die het voorwerp uitmaken van het inbreuk, die gediend hebben of die bestemd waren tot het plegen ervan. HOOFDSTUK III. - Administratieve boetes
Art. 7.§ 1. In geval van overtreding van bepalingen van een van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 of van hun uitvoeringsbesluiten en voor zover het gaat om een overtreding van een of meer bepalingen waarover het toezicht behoort tot de bevoegdheid van het Agentschap, kan de ambtenaar, houder van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten die hiertoe door Ons is aangesteld, aan de overtreder, na deze de gelegenheid te hebben geboden zijn verweermiddelen voor te dragen, een administratieve boete voorstellen waarvan de betaling de publieke vordering doet vervallen.
Het proces-verbaal van vaststelling van de overtreding wordt, overeenkomstig artikel 3 van dit besluit overgezonden aan de ambtenaar bedoeld in het vorig lid. Deze zendt er, ter informatie, een kopie van aan de procureur des Konings.
In geval van niet betaling van de administratieve boete wordt het proces-verbaal toegezonden aan de procureur des Konings.
Indien geen voorstel tot administratieve boete wordt uitgebracht, wordt het proces-verbaal toegezonden aan de procureur des Konings.
De procedureregels en de modaliteiten van betaling worden door Ons bepaald, op gemeenschappelijke voordracht door de Minister en de Minister van Justitie. § 2. Onverminderd de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, mag het bedrag van de administratieve boete niet lager zijn dan het minimum noch hoger dan het maximum voor de voor de overtreding bepaalde geldboete.
Bij samenloop van verschillende inbreuken worden de bedragen van de geldboetes samengevoegd, zonder dat het totale bedrag hoger mag zijn dan het dubbele van het maximum van de hoogste boete.
Het bedrag van de administratieve boetes wordt verhoogd met de opdeciemen die van toepassing zijn op de strafrechtelijke geldboetes.
De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de boete die aan zijn aangestelde is voorgesteld. § 3. De bedragen van de administratieve boetes worden gestort op de rekening van het Agentschap. § 4. Een jaarlijks verslag dat de resultaten van de activiteiten vermeld in dit artikel uiteenzet zal tot de gedelegeerd bestuurder worden gericht.
Het Agentschap houdt een interne en externe audit met het oog op een systematische evaluatie en opvolging van de procedure. HOOFDSTUK IV. - Andere maatregelen
Art. 8.Wanneer is vastgesteld dat er een ernstig en dreigend gevaar voor de volksgezondheid is in een plaats en het niet of onvoldoende kan worden bestreden op grond van de wetten bepaald in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 en van hun uitvoeringsbesluiten of van dit besluit, kan de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, bij een met redenen omklede beslissing en zonder het inwinnen van de in deze wetten voorgeschreven adviezen, elke maatregel treffen of opleggen om daaraan te verhelpen, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een inrichting.
Indien bepaalde producten die zijn gereglementeerd door of met toepassing van de wetten bepaald in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000, een ernstig en dreigend gevaar voor de volksgezondheid en/of voor de gezondheid van de verbruikers betekenen en wanneer dit niet of onvoldoende kan worden bestreden op grond van die wetten en van hun uitvoeringsbesluiten of van dit besluit, kan de Minister, bij een met redenen omklede beslissing en zonder het inwinnen van de in deze wetten voorgeschreven adviezen, elke maatregel treffen of opleggen die verhindert dat deze producten een gevaar betekenen voor de gezondheid van de bevolking. Deze maatregelen kunnen de vernietiging van de betrokken producten inhouden.
In de omstandigheden bedoeld in de vorige leden, beslist de Minister eveneens, na overleg met de Minister die de begroting in zijn bevoegdheid heeft, over de tenlastelegging van de onkosten die eventueel uit de toepassing van de genomen of te nemen maatregelen voortvloeien.
De met toepassing van artikel 3, § 1, van dit besluit aangewezen personen die, het bestaan vaststellen van een ernstig en dreigend gevaar voor de volksgezondheid of die het bestaan van zulk gevaar vermoeden, lichten het Agentschap daarover zonder verwijl in.
Art. 9.§ 1. Binnen het toepassingsgebied van de wet van 4 februari 2000, kunnen Wij elke maatregel nemen die nodig is voor de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en uit de krachtens die verdragen tot stand gekomen akten. Deze maatregelen kunnen de opheffing en de wijziging van wetsbepalingen inhouden.
De besluiten die een wijziging of opheffing van de wetsbepalingen inhouden, worden voor beraadslaging voorgelegd aan de Ministerraad. § 2. De strafbepalingen van de wetten bepaald in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 zijn van toepassing op de inbreuken op de besluiten genomen bij toepassing van § 1 van dit artikel, alsmede op de inbreuken op de verordeningen van de Europese Unie die van kracht zijn in het Rijk en materies betreffen welke tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren binnen het toepassingsgebied van de wet van 4 februari 2000. § 3. In geval op een schending van de bepalingen genomen ter uitvoering van de in § 1 bepaalde internationale verdragen of akten geen straf is gesteld bij de strafbepalingen van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000, wordt deze gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van zesentwintig tot vijftienduizend frank of met één van deze straffen alleen. § 4. Wanneer de besluiten genomen ter uitvoering van dit artikel het gevolg zijn van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en internationale akten getroffen op grond van die verdragen, is het advies van de comités of raden van advies, zoals vastgesteld in de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000, niet vereist. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen
Art. 10.§ 1. Artikel 7 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingstoffen en antiseptica, vervangen bij de wet van 9 juli 1975, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5. Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » § 2. Artikel 10 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1994, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. Dit artikel in niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. »
Art. 11.In de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 5, vervangen door de wet van 29 april 1996, worden de woorden « Instituut voor veterinaire keuring » in §§ 1 en 3 vervangen door de woorden « Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen » 2° Het artikel 28, 3°, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° hij die de maatregelen overtreedt die zijn opgelegd in het raam van een verhoogd veterinair toezicht ter uitvoering van artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.»
Art. 12.In de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 14, gewijzigd bij de wet van 20 oktober 1998, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4.Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » 2° Artikel 15, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 6.Met uitzondering van § 5, is dit artikel niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » 3° In artikel 17, vervangen bij de wet van 20 oktober 1998, waarvan de tegenwoordige tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2.Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » 4° Artikel 19bis, ingevoegd bij de wet van 21 juni 1983 en gewijzigd bij de wet van 20 oktober 1998, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3.Dit artikel is niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. »
Art. 13.In de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 5, gewijzigd bij de wetten van 29 april 1996 en 27 mei 1997, worden de woorden « Instituut voor veterinaire keuring » in §§ 1 en 3 vervangen door de woorden « Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen » 2° Het artikel 10, 3°, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998, wordt vervangen door volgende bepaling : « 3° hij die de maatregelen overtreedt die zijn opgelegd in het raam van een verhoogd veterinair toezicht ter uitvoering van artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.»
Art. 14.In de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 6, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 2° Artikel 6bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 3° Artikel 7 wordt aangevuld met het volgend lid : « Het vorig lid is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 4° Artikel 10, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 11.Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » 5° Artikel 11 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 6° Artikel 16 wordt aangevuld met het volgend lid : « Het vorig lid is niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen.»
Art. 15.In de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 2, § 1, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, worden tussen de woorden « schadelijke organismen » en « kan de Koning » de woorden « en in het belang van de volksgezondheid » ingevoegd.2° Artikel 3, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4.Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » 3° Artikel 3bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 4° Artikel 5bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 11.Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » 5° Artikel 6, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 6° Artikel 7, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Het vorig lid is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 7° Artikel 11, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Vorig lid is niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen.»
Art. 16.In de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 3, § 1, 6°, vernummerd bij de wet van 29 december 1990, wordt aangevuld als volgt : « en onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.» 2° Artikel 3, § 2, wordt aangevuld met het volgend lid : « Het vorig lid is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 3° Artikel 5, gewijzigd bij de wetten van 25 oktober 1995 en 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 4° Artikel 5bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 5° Artikel 8, vervangen door de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 11.Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » 6° Artikel 8bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 7° Artikel 9, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3.Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. »
Art. 17.In de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 6bis, ingevoegd bij de wet van 22 maart 1989, wordt aangevuld met het volgend lid : « De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de producten die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 2° Artikel 11, gewijzigd bij de wetten van 22 maart 1989 en 9 februari 1994, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5.De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » 3° Artikel 11bis, ingevoegd bij de wet van 22 maart 1989, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 4° Artikel 12, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1989, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 5° Artikel 18, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1989, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 6.Met uitzondering van §§ 4 en 5, zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » 6° Artikel 19, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1989, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.» 7° Artikel 20, aangevuld bij de wet van 22 maart 1989, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5.De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. »
Art. 18.In de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde dierenvoeders worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 10 wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 2° Artikel 12 wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5.Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » 3° Artikel 14 wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.» 4° Artikel 15 wordt aangevuld met het volgend lid : « Het vorig lid is niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 5° Artikel 16 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 10.Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. »
Art. 19.§ 1. In artikel 5, § 2, derde lid van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 februari 1992 en bij de wet van 17 maart 1997, worden de woorden « de dienst Diergeneeskundige Inspectie van het Ministerie van Landbouw » vervangen door de woorden « het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen » en de woorden « de voornoemde dienst » door de woorden « het voormelde Agentschap ». § 2. a) In artikel 6, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994 en 17 maart 1997, worden de woorden « door de ambtenaren, door de Koning aangewezen of door dierenartsen aangewezen door de Minister die de Landbouw of de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft » vervangen door de woorden « door de statutaire of contractuele ambtenaren van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen die hiertoe door de Minister zijn aangewezen of door andere door Ons aangewezen ambtenaren ». b) In hetzelfde artikel 6, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 17 maart 1997, wordt het woord « vijftien » vervangen door het woord « dertig ». § 3. a) In artikel 8, eerste en derde lid, artikel 9, eerste lid, artikel 9bis, § 1, evenals in artikel 10, 1° van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 maart 1997, worden de woorden « de in artikel 6 bedoelde ambtenaren » of de woorden « de ambtenaren bedoeld in artikel 6 » vervangen door de woorden « de in artikel 6 bedoelde personen ». b) In artikel 8, vierde en vijfde lid, alsook artikel 9, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 17 maart 1997, worden de woorden « de ambtenaar bedoeld in artikel 6 » vervangen door de woorden « de persoon bedoeld in artikel 6 ». § 4. a) In artikel 9quater van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 11 juli 1994 en gewijzigd door de wet van 17 maart 1997, worden de woorden « de bevoegde minister » vervangen door de woorden « de gedelegeerd bestuurder van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen of zijn afgevaardigde ». b) In hetzelfde artikel 9quater, worden de woorden « of het Instituut voor veterinaire keuring » geschrapt. § 5. Artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 11.§ 1. In het belang van de gezondheid van de verbruiker en binnen het toepassingsgebied van deze wet, kan de Koning alle maatregelen treffen die nodig zijn voor de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en akten die voor de uitvoering ervan zijn tot stand gekomen; deze maatregelen kunnen de opheffing of wijziging van wettelijke bepalingen inhouden.
Over de besluiten tot wijziging of opheffing van wettelijke bepalingen wordt in Ministerraad overlegd. § 2. De strafbepalingen van deze wet zijn van toepassing op de inbreuken op de besluiten die zijn getroffen ter uitvoering van § 1 van dit artikel alsook op de verordeningen van de Europese Unie die van kracht zijn in het Koninkrijk en die betrekking hebben op de materies die, overeenkomstig deze wet, behoren tot de verordenende macht van de Koning. § 3. Een schending van de bepalingen die zijn genomen krachtens internationale verdragen en internationale akten bepaald in § 1, en die niet als misdrijf strafbaar is gesteld door de strafbepalingen van deze wet, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een boete van zesentwintig tot vijftienduizend frank of met een van deze straffen alleen.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, binnen de in het vorig lid bepaalde perken, de inbreuken en straffen die van toepassing zijn op elk hiervan. »
Art. 20.In de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 5, § 3, eerste en tweede lid, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1995, worden na de woorden « al dan niet door deskundigen bijgestaan, », respectievelijk « al dan niet bijgestaan door deskundigen, » de woorden « of naar gelang van het geval, het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, » ingevoegd.2° In artikel 16, § 2, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1995, worden de woorden « door de minister tot wiens bevoegdheid de landbouw behoort na overleg met de minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort » vervangen door de woorden « door de Minister tot wiens bevoegdheid het dierenwelzijn behoort na advies van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen ».3° Artikel 34, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1995, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 4° Artikel 42, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1995, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5.Dit artikel is niet van toepassing op de controles die zijn verricht met toepassing van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » 5° In artikel 45bis, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1995, waarvan de tegenwoordige tekst § 1 zal vormen, wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2.Paragraaf 1 van dit artikel is niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. »
Art. 21.In de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 1 wordt het punt 10 vervangen door de volgende bepaling : « 10.Dienst : naar gelang van het geval, de diergeneeskundige dienst van het Ministerie van Landbouw of het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » 2° Artikel 20, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.» 3° Artikel 20bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.» 4° Artikel 21, vervangen door de wet van 29 december 1990, wordt aangevuld met het volgende lid : « Met uitzondering van de laatste zin van het tweede lid, is dit artikel niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.» 5° Artikel 22, vervangen door de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met het volgend lid : « Het vorig lid is niet van toepassing op de controles die zijn verricht met toepassing van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.» 6° Artikel 27, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 11.Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » 7° In artikel 28bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999, worden tussen de woorden « De Belgische Staat », en « kan, ingeval van overtreding », de woorden « of, naar gelang van het geval, het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen » ingevoegd.8° Artikel 29 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art.29. Onverminderd de bepalingen van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, kan de Koning de uitvoering van de door Hem bepaalde machten die in deze wet zijn vastgesteld, overdragen aan de Minister. » 9° Artikel 31 wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3.De bepalingen van de §§ 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. »
Art. 22.Artikel 132 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 15. De bepalingen van de §§ 3 tot 14 van dit artikel zijn niet van toepassing op de controles verricht noch op de inbreuken vastgesteld met toepassing van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. »
Art. 23.In de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 33, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3.De bepalingen van de §§ 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op de materies die behoren tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » 2° Artikel 34, aangevuld bij de wet van 22 februari 1998, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 5.De bepalingen van de §§ 1 tot 3 zijn niet van toepassing op de controles die zijn verricht met toepassing van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. »
Art. 24.Artikel 20 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, wordt aangevuld met het volgend lid : « De controle op de behandeling van voedingsmiddelen gebeurt gezamenlijk met het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » HOOFDSTUK VI. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 25.§ 1. Worden opgeheven in de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel : 1° artikel 14, leden 2 tot 4, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998;2° artikel 16, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1981 en 27 mei 1997;3° artikel 16bis, ingevoegd bij de wet van 27 mei 1997;4° artikel 17, opgeheven bij de wet van 13 juli 1981 en heropgenomen bij de wet van 20 juli 1991;5° artikel 19bis, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 27 mei 1997;6° artikel 32bis, ingevoegd bij de wet van 27 mei 1997;7° artikel 33, §§ 2 tot 6. § 2. Worden opgeheven in de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel : 1° artikel 3, § 1, leden 3 tot 5, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998;2° artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1981 en 27 mei 1997;3° artikel 7bis, ingevoegd bij de wet van 27 mei 1997;4° artikel 8, §§ 2 tot 6 en § 8, ingevoegd bij de wet van 27 mei 1997;5° artikel 8bis, ingevoegd bij de wet van 27 mei 1997;6° artikel 12bis, ingevoegd bij de wet van 22 april 1982 en vervangen bij de wet van 27 mei 1997;7° artikel 16bis, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 27 mei 1997.
Art. 26.Met uitzondering van de artikelen 8, 9, 25, § 1, 4° en 5° en § 2, 5° en 7° die in werking treden op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, treden de bepalingen van dit besluit in werking op de data door Ons bepaald overeenkomstig artikel 14, tweede lid van de wet van 4 februari 2000.
Art. 27.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 februari 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET