gepubliceerd op 07 maart 2012
Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze anemie bij paardachtigen
1 FEBRUARI 2012. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze anemie bij paardachtigen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, artikelen 6 en 7, artikel 8, gewijzigd bij het arrest van het arbitragehof van 31 januari 1989, en artikel 9, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003;
Gelet op de wet van 4 februari 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, § 2, § 3, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, en § 6, ingevoegd door de wet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, en artikel 5, lid 2, 13° ;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/11/2001 pub. 24/11/2001 numac 2001022869 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 2, d);
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juni 1960 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie inzake besmettelijke bloedarmoede en encephalomyelitis der eenhoevigen;
Gelet op het ministerieel besluit van 19 oktober 2010Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 19/10/2010 pub. 27/10/2010 numac 2010018367 bron federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Ministerieel besluit houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van equine infectieuze anemie sluiten houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van equine infectieuze anemie;
Gelet op het advies nr. 13-2009 van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 10 april 2009 en het advies nr. 22-2010, gegeven op 18 juni 2010;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid van 12 mei 2011;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 juni 2011;
Gelet op het advies 50.233/3 van de Raad van State, gegeven op 20 september 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende het koninklijk besluit van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987;
Overwegende het Besluit 2010/346/EU van de Commissie van 18 juni 2010 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met infectieuze anemie bij paardachtigen in Roemenië;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Onderwerp, toepassingsveld en definities
Artikel 1.Dit besluit bepaalt de controlemaatregelen om het uitbreken van infectieuze paardenanemie te voorkomen en de bestrijdingsmaatregelen die toegepast dienen te worden bij verdenking of bevestiging van deze ziekte.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Paardachtige (Paard) : eenhoevig zoogdier van alle soorten binnen het geslacht Equus van de familie der paardachtigen alsook hun kruisingen;2° Bedrijf : het landbouwbedrijf of het trainingscentrum, de stal of, in het algemeen, elk lokaal of elke installatie waar paardachtigen worden gehouden of gefokt, ongeacht hun gebruik, met inbegrip van de weiden, de circussen en de natuurreservaten; Voor de toepassing van artikel 6, omvat deze definitie evenwel niet de voor mensen bestemde leefruimte op dergelijke bedrijven, de slachthuizen, de vervoermiddelen en de grensinspectieposten; 3° Houder : elke natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht heeft over of in het bezit is van een paardachtige of belast is met het onderhouden ervan, al dan niet tegen financiële vergoeding, zowel permanent als tijdelijk, ook tijdens het vervoer, op markten of tijdens wedstrijden, races of culturele evenementen;4° Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen opgericht door de wet van 4 februari 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten;5° Officiële dierenarts : dierenarts van het Agentschap;6° Erkende dierenarts : dierenarts erkend in uitvoering van artikel 4 van de wet van 28 augustus 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/08/1991 pub. 06/07/2011 numac 2011000415 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op de uitoefening van de diergeneeskunde, aangeduid door de eigenaar in uitvoering van artikel 3 van dit besluit;7° Vector : elke stekende geleedpotige die het infectieuze paardenanemievirus kan overdragen;8° Paardachtige verdacht van infectieuze paardenanemie : a) elke paardachtige die algemene klinische symptomen vertoont, die gelijkenis tonen met deze van infectieuze anemie, zoals een anemische toestand of een vermagering gepaard met koorts die niet met zekerheid aan een andere etiologie toegewezen kunnen worden of;b) elk kadaver van een paardachtige dat postmortale pathologische letsels vertoont die infectieuze anemie kunnen doen vermoeden, of;c) elke paardachtige waarvoor bij het epidemiologisch onderzoek werd vastgesteld dat het dier besmet kan zijn door rechtstreeks contact met een besmette paardachtige, langs iatrogene weg of via vectoren;9° Geval van infectieuze paardenanemie of met infectieuze anemie besmet dier : elke paardachtige of het karkas ervan, bij wie infectieuze paardenanemie officieel werd vastgesteld naar aanleiding van een laboratoriumtest uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk IX van dit besluit;10° Haard : een bedrijf waar één of meerdere met infectieuze paardenanemie besmette paardachtigen worden gehouden;11° Tijdelijke verzameling : verzameling van paardachtigen met het oog onder andere op deelneming aan een wedstrijd, een culturele manifestatie of sportmanifestatie, een tentoonstelling, een keuring of een markt. HOOFDSTUK II. - Verdenking en aangifte
Art. 3.In het geval van een verdenking doet de houder een beroep op een erkende dierenarts die het van infectieuze paardenanemie verdachte paard binnen de vierentwintig uur dient te onderzoeken.
De erkende dierenarts is verplicht om de vermoedelijke aanwezigheid van de infectieuse paardenanemie aan het Agentschap te melden en alle dieren verdacht van infectieuze anemie op afstand te laten houden van de plaatsen waar andere paardachtigen het risico lopen te worden geïnfecteerd of te worden besmet met het virus.
Art. 4.§ 1. Op een bedrijf waar zich paardachtigen verdacht van infectieuze paardenanemie bevinden, zijn de volgende maatregelen van kracht : 1° alle levende van infectieuze anemie verdachte paardachtigen worden op stal gehouden of op andere plaatsen waar zij kunnen worden geïsoleerd, volgens de instructies van het Agentschap;2° de erkende dierenarts controleert de identificatie van de paardachtigen op het bedrijf en onderwerpt alle verdachte paardachtigen aan een klinisch onderzoek;3° de officiële dierenarts neemt zelf de gepaste monsters voor het uitvoeren van de diagnostische testen, of laat dit doen onder zijn toezicht;4° de houder maakt een inventaris op van alle paardachtigen op het bedrijf en houdt het bij om rekening te houden met de paardachtigen die geboren worden of sterven in de periode van verdenking. De inventaris moet op eenvoudig verzoek aan het Agentschap worden voorgelegd; 5° de houder maakt een inventaris op van alle op het bedrijf aanwezige voorraden sperma, embryo's, eicellen en bloedproducten en houdt de lijst actueel; Die voorraden mogen het bedrijf niet verlaten, noch worden gebruikt op het bedrijf. 6° de houder houdt een register bij van de verplaatsingen van de andere paardachtigen van het bedrijf. § 2. Wanneer de van infectieuze anemie verdachte levende paardachtigen niet in hun stallen kunnen worden gehouden of van de andere paardachtigen van het bedrijf kunnen worden afgezonderd als bedoeld in paragraaf 1, 1°, zijn de volgende maatregelen van toepassing op alle in het bedrijf aanwezige paardachtigen : 1° alle in het bedrijf aanwezige paardachtigen worden op stal gehouden of worden ondergebracht op plaatsen waar zij kunnen worden afgezonderd, volgens de instructies van het Agentschap;2° iedere aanvoer of afvoer van paardachtigen naar of van het bedrijf is verboden. § 3. In afwijking van paragraaf 2, 2°, kan de officiële dierenarts onder zijn controle, de afvoer van paardachtigen toestaan naar het slachthuis of een inrichting waar veterinaire zorgen worden toegediend.
Verplaatsing van een paardachtige naar de in het eerste lid bedoelde inrichting is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden : 1° de verantwoordelijke dierenarts van de inrichting werd vooraf in kennis gesteld en verleende schriftelijk toestemming;2° in de inrichting, wordt het dier van de andere paardachtigen afgezonderd op een afstand van minimaal tweehonderd meter of het wordt afgeschermd gehouden van de vectoren;3° afdoende maatregelen worden in de inrichting toegepast om verspreiding van de ziekte te vermijden;4° installaties, uitrustingen en materieel die met bloed van de paardachtige in contact zijn geweest, moeten worden gereinigd en ontsmet vooraleer zij opnieuw worden gebruikt;5° de verantwoordelijke dierenarts houdt een inventaris bij van al de andere paardachtigen die in de inrichting aanwezig zijn tijdens het verblijf van de paardachtige en na het vertrek ervan tot wanneer de paardachtige voldoet aan de in artikel 5 vastgelegde voorwaarden;6° de lokalen waar het paard werd gehouden, worden meteen nadat het is afgevoerd, gereinigd, ontsmet en insectenvrij gemaakt. § 4. Wanneer de paardachtigen verdacht van infectieuze paardenanemie worden gehouden op een tijdelijke verzamelplaats of in een inrichting waar veterinaire zorgen worden toegediend, kan de officiële dierenarts hun terugkeer naar het bedrijf van herkomst toestaan of een ander bedrijf aanwijzen waar zij moeten worden gehouden.
Hij die verantwoordelijk is voor de tijdelijke verzameling stelt aan de officiële dierenarts een inventaris ter beschikking van alle op de verzameling aanwezige paardachtigen.
De in paragraaf 1 tot 3 vermelde maatregelen worden in het in lid 1 bedoelde bedrijf toegepast.
Art. 5.§ 1. De officiële dierenarts heft de in artikel 4 bedoelde maatregelen pas op wanneer uit de diagnostische testen blijkt dat de verdenking weerlegd is, met name dat een negatief resultaat werd verkregen voor twee diagnoseonderzoeken uitgevoerd op de van infectieuze paardenanemie verdachte paarden met een tussentijd van drie maanden. § 2. In afwijking van paragraaf 1, worden de maatregelen voorzien in artikel 4 opgeheven wanneer aan de volgende voorwaarden zijn voldaan : 1° de paardachtigen zijn verdacht van infectieuze paardenanemie ten gevolge van een mogelijke besmetting door direct contact met een besmet paardachtige, langs iatrogene weg of via vectoren;2° het laatste mogelijk besmettende contact drie maanden voordien heeft plaatsgevonden en, 3° de verdachte paardachtigen een negatief resultaat van een diagnoseonderzoek bekwamen. HOOFDSTUK III. - Toe te passen maatregelen in geval van bevestiging van infectieuze paardenanemie
Art. 6.Van zodra een geval van infectieuze paardenanemie bevestigd wordt door een positieve diagnostische test, verklaart de officiële dierenarts het bedrijf onmiddellijk tot haard. Hij betekent de verklaring tot haard aan de verantwoordelijke en aan de erkende dierenarts.
Wanneer het bestaan van infectieuze paardenanemie bevestigd wordt in een inrichting die diergeneeskundige zorgen verstrekt dan is het het bedrijf van herkomst van de besmette paardachtige dat tot haard verklaard wordt.
Art. 7.§ 1. De officiële dierenarts betekent het slacht- of afmakingsbevel van het(de) besmette paardachtige(n) aan de houder : 1° de besmette paardachtigen die symptomen van de ziekte vertonen worden op bevel van de officiële dierenarts zo snel mogelijk gedood en vernietigd;2° de besmette paardachtigen die geen symptomen van de ziekte vertonen worden, naar gelang de situatie, op bevel van de officiële dierenarts zo snel mogelijk gedood en vernietigd of wel geslacht voor menselijke consumptie. Het vervoer naar het slachthuis gebeurt zodanig dat verspreiding van de ziekte wordt vermeden, onder toezicht van de officiële dierenarts. § 2. De van een besmet paardachtige afkomstige voorraden sperma, embryo's, eicellen en bloedproducten worden vernietigd.
Art. 8.Na de afmaking van de besmette paardachtigen worden de gebouwen waar deze dieren waren ondergebracht, hun directe omgeving, de voertuigen gebruikt voor hun vervoer, alle andere gebouwen en uitrusting die kunnen besmet zijn, gereinigd, ontsmet en gedesinsectiseerd overeenkomstig de instructies van het Agentschap.
Art. 9.§ 1. Volgende maatregelen zijn eveneens van toepassing in de haard : 1° de houder maakt een inventaris op van alle paardachtigen.Deze inventaris moet op eenvoudig verzoek aan het Agentschap worden voorgelegd; 2° alle paardachtigen andere dan die bedoeld in artikel 7, § 1, worden op stal gehouden of ondergebracht op andere plaatsen waar zij kunnen worden geïsoleerd overeenkomstig de instructies van het Agentschap;3° iedere aanvoer of afvoer van paardachtigen naar of van het bedrijf is verboden;4° de voorraden sperma, embryo's, eicellen en bloedproducten mogen het bedrijf niet verlaten, noch worden gebruikt in het bedrijf;5° met het oog op de traceerbaarheid, houden de dierenartsen, werkzaam in de haard, een register bij waarin al hun contacten met de paardachtigen vermeld zijn en houden dit ter beschikking van de officiële dierenarts, op diens verzoek;6° veulens afkomstig van merries die geïnfecteerd zijn met het infectieuze paardenanemievirus worden zo snel als mogelijk gescheiden van de andere paardachtigen tot het bewijs geleverd is dat het veulen niet geïnfecteerd is. § 2. In afwijking van paragraaf 1, 3°, kan de officiële dierenarts onder zijn controle de afvoer van paardachtigen toestaan naar het slachthuis of een inrichting waar veterinaire zorgen worden toegediend.
Verplaatsing van een paardachtige naar de in het eerste lid bedoelde inrichting is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden : 1° de verantwoordelijke dierenarts van de inrichting werd vooraf in kennis gesteld en verleende schriftelijk toestemming;2° in de inrichting wordt de paardachtige van de andere paardachtigen afgezonderd op een afstand van minimaal twee honderd meter of het wordt afgeschermd gehouden van de vectoren;3° afdoende maatregelen worden in de inrichting toegepast om verspreiding van de ziekte te vermijden;4° in de inrichting moeten installaties, uitrustingen en materieel die met bloed van de paardachtige in contact zijn geweest, worden gereinigd en ontsmet vooraleer zij opnieuw worden gebruikt;5° de verantwoordelijke dierenarts houdt een inventaris bij van de andere paardachtigen die in de inrichting aanwezig zijn tijdens het verblijf van de paardachtige en na het vertrek ervan tot wanneer de paardachtige voldoet aan de in artikel 16, § 1, 2°, vastgelegde voorwaarden;6° de lokalen waar het paard werd gehouden, worden meteen nadat het is afgevoerd, gereinigd, ontsmet en insectenvrij gemaakt. § 3. In afwijking van paragraaf 1, 4°, mogen de voorraden van meer dan negentig dagen voor bevestiging van de haard afgenomen sperma, embryo's, eicellen en bloedproducten het bedrijf verlaten of worden gebruikt wanneer op het donordier een diagnostische test met negatief resultaat werd uitgevoerd. § 4. Het bewijs van de afwezigheid van besmetting bedoeld in paragraaf 1, 6° wordt geleverd door het verkrijgen van een negatief resultaat bij twee opeenvolgende diagnosetesten met drie maand tussenperiode, uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk IX, nadat de moeder werd gedood of geslacht.
Veulens ouder dan zes maanden die positief worden bevonden na een diagnosetest worden als besmet beschouwd.
Art. 10.De officiële dierenarts voert een epidemiologisch onderzoek uit conform artikel 14.
Art. 11.De houder moet zijn medewerking verlenen en alle informatie verschaffen die nodig is opdat de officiële dierenarts het epidemiologisch onderzoek zou kunnen uitvoeren.
Art. 12.Het Agentschap kan alle aanvullende maatregelen treffen die het nodig acht om het infectieuze paardenanemievirus in te dammen, met inachtneming van de specifieke epidemiologische, zoötechnische, commerciële en sociale situatie in het getroffen gebied. HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen
Art. 13.Het Agentschap kan op de maatregelen voorzien in de artikelen 4, 7 en 9 afwijkingen toekennen met name op basis van : 1° de epidemiologische situatie, 2° de uitgevoerde risicoanalyses. HOOFDSTUK V. - Epidemiologisch onderzoek
Art. 14.Het epidemiologisch onderzoek met betrekking tot de uitbraken van infectieuze paardenanemie heeft ten minste betrekking op : 1° de duur van de periode waarin de ziekte op het bedrijf aanwezig kan zijn geweest vooraleer de ziekte werd vermoed of gemeld;2° de mogelijke herkomst van het virus van infectieuze paardenanemie op het bedrijf en de identificatie van andere bedrijven waar paardachtigen aanwezig zijn die door dezelfde bron kunnen geïnfecteerd zijn;3° de verplaatsingen van paardachtigen en producten daarvan waardoor het virus van infectieuze paardenanemie zich binnen en vanuit de betrokken bedrijven kan verspreiden. HOOFDSTUK VI. - Toe te passen maatregelen in een geval van infectieuze paardenanemie in of in de omgeving van bepaalde plaatsen waar tijdelijk of permanent paardachtigen worden gehouden
Art. 15.§ 1. Wanneer een haard van infectieuze paardenanemie dreigt paardachtigen te infecteren die verblijven in een laboratorium, een dierentuin, een natuurreservaat of in instellingen, instituten of centra erkend overeenkomstig artikel 15, § 2, van het ministerieel besluit van 31 augustus 1993 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer van dieren, sperma, eicellen en embryo's, van soorten waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke reglementering is opgesteld, als bedoeld in bijlage III, A, van het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de veterinaire en zoötechnische controles, die van toepassing zijn op het intracommunautaire handelsverkeer van sommige levende dieren en producten, en ze er voor wetenschappelijke doeleinden, voor de instandhouding van de soort of als genetische reserve voor de fokkerij worden gehouden, ziet het Agentschap erop toe dat alle nodige maatregelen voor de bioveiligheid worden genomen om deze dieren tegen infectie te beschermen. § 2. Wanneer een haard van infectieuze paardenanemie wordt bevestigd op één van de plaatsen zoals bedoeld in paragraaf 1, kan het Agentschap besluiten om af te wijken van de bepalingen in artikel 9, voor zover de nodige maatregelen zijn getroffen om de verspreiding van het virus van infectieuze paardenanemie te voorkomen. HOOFDSTUK VII. - Opheffing van de maatregelen in de haard
Art. 16.§ 1. De in de haard geldende maatregelen worden gehandhaafd tot dat aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° er is een periode van ten minste drie maanden verstreken sedert alle besmette paardachtigen in de haard gedood en vernietigd of geslacht werden en alle reinigings-, ontsmettings- en desinsectisatiewerkzaamheden op het bedrijf overeenkomstig artikel 8 werden voltooid en;2° alle nog levende paardachtigen in de haard ondergingen met negatief resultaat, na de afmaking of de slachting van alle besmette paardachtigen, twee diagnoseonderzoeken uitgevoerd met een tussenperiode van drie maanden. § 2. Evenwel worden de in artikel 9, § 1, 4° bedoelde maatregelen pas opgeheven wanneer de voorraden sperma, embryo's, eicellen en bloedproducten afkomstig zijn van een donor paardachtige die voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1, 2°. § 3. In afwijking van paragraaf 1, worden de in artikel 9 bedoelde maatregelen ingetrokken als de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° alle paardachtigen van de haard werden gedood en vernietigd of geslacht;2° er zijn ten minste 30 dagen verlopen sinds alle paardachtigen zijn gedood en vernietigd of geslacht en sinds het einde van de werkzaamheden in verband met het reinigen, ontsmetten en insectenvrij maken van het bedrijf. HOOFDSTUK VIII. - Specifiek uit te voeren maatregelen, bij invoer van paardachtigen afkomstig van Roemenië op het Belgische grondgebied
Art. 17.§ 1. De paardachtigen verzonden van Roemenië naar België moeten na aankomst op de plaats van bestemming : 1° indien zij een slachthuis als bestemming hebben, binnen de tweeënzeventig uur na hun aankomst op het slachthuis, gemeld door Traces, geslacht worden;2° in de andere gevallen, gedurende ten minste dertig dagen afgezonderd worden gehouden op het bedrijf van bestemming dat is aangegeven op het diergezondheidscertificaat, op een afstand van ten minste twee honderd meter van andere paardachtigen of zodanig dat zij van vectoren zijn afgeschermd. § 2. Een diagnosetest wordt uitgevoerd op : 1) een in elke zending genomen bloedmonster, van tien procent van de in paragraaf 1, 1° bedoelde paardachtigen;2) een bloedmonster dat niet eerder dan achtentwintig dagen na het begin van de afzonderingsperiode is genomen van de in paragraaf 1,2° bedoelde paardachtigen. § 3. De bemonsteringen voorzien in paragraaf 2 worden uitgevoerd door of onder het toezicht van de officiële dierenarts. § 4. De officiële dierenarts controleert ter plaatse de afzonderingscondities bedoeld in paragraaf 1, 2°, bij aanvang van de afzonderingsperiode en minimum één maal gedurende deze periode.
Art. 18.Gedurende negentig dagen na de aankomst van paarden bedoeld in artikel 17, § 1, mogen paarden vanuit of herkomstig van een bedrijf als bedoeld in artikel 17, § 1, 2°, slechts naar een andere lidstaat worden verzonden als : 1° zij met negatief resultaat een diagnosetest hebben ondergaan, uitgevoerd op een bloedmonster dat binnen de tien dagen voor de dag van verzending is genomen, en 2° zij vergezeld zijn van een ingevuld gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage II van het ministerieel besluit van 29 september 1992 betreffende de veterinairrechtelijke voorschriften voor bewegingen, de invoer en het verkeer van paardachtigen.
Art. 19.De bestemmeling van de dieren zoals vermeld in het gezondheidscertificaat dat de in artikel 17, § 1 bedoelde uit Roemenië afkomstige paardachtigen vergezelt moet binnen 24 uur vóór de aankomst van de dieren schriftelijk aan de provinciale controle-eenheid van het Agentschap de volgende gegevens verstrekken : 1° Naam van de verantwoordelijke;2° Geplande datum van aankomst;3° Land van oorsprong;4° Bestemming, naam en adres van de bestemmeling;5° Aantal paardachtigen;6° Vervoermiddel en inschrijvingsnummer.
Art. 20.De kosten voor bemonstering, analyse en aflevering van het gezondheidscertificaat en de gedane controles in toepassing van artikelen 17 en 18, zijn voor rekening van de in artikel 19 bedoelde bestemmeling van de dieren. HOOFDSTUK IX. - Diagnostische testen
Art. 21.De officiële diagnostische testen, alsook de te volgen diagnostische procedure, voor de toepassing van dit besluit worden uitgevoerd volgens het desbetreffende hoofdstuk van de zesde uitgave van het handboek (2008) voor diagnostische tests en vaccins voor landdieren (« Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals ») van de Wereldorganisatie voor Dierengezondheid (OIE).
Dit handboek is te raadplegen op de volgende website van de Wereldorganisatie voor Dierengezondheid : http://www.oie.int/en/manual-of-diagnostic-tests-and-vaccines-for-terrestrial-animals .
De Minister kan evenwel toestemming verlenen om andere diagnostische tests uit te voeren.
Art. 22.Conform de bepalingen van de artikelen 2, 3 en 10 van het koninklijk besluit van 15 april 2005Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 15/04/2005 pub. 04/05/2005 numac 2005022355 bron federale agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de aanduiding van de officiële laboratoria, tot bepaling van de procedure en de erkenningsvoorwaarden van laboratoria die analyses uitvoeren in het kader van de controleopdracht van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot uitvoering van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking sluiten betreffende de aanduiding van de officiële laboratoria, tot bepaling van de procedure en de erkenningsvoorwaarden van laboratoria die analyses uitvoeren in het kader van de controleopdracht van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot uitvoering van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking, worden de testen uitgevoerd hetzij door het nationaal referentielaboratorium hetzij door laboratoria erkend door het Agentschap. HOOFDSTUK X. - Ambtshalve toegepaste maatregelen
Art. 23.Indien een houder één of meerdere maatregelen voorzien door onderhavig besluit of bevolen door de officiële dierenarts niet toepast, laat het Agentschap de maatregelen ambtshalve uitvoeren op kosten van de betrokken houder.
Art. 24.Elke paardachtige die in overtreding met dit besluit wordt aangetroffen op de openbare weg, in een openbare plaats of op andermans eigendom, wordt op bevel van de officiële dierenarts onmiddellijk afgemaakt, op kosten van de betrokken houder. HOOFDSTUK XI. - Controle en sancties
Art. 25.Inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 februari 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/02/2001 pub. 28/02/2001 numac 2001022136 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen sluiten houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, en gestraft overeenkomstig de hoofdstukken V en VI van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.
Art. 26.Wanneer bij de tenuitvoerlegging van de bij dit besluit vastgestelde maatregelen wordt geconstateerd dat een maatregel niet aangepast is aan de epidemiologische situatie, of wanneer het infectieuze paardenanemievirus zich toch lijkt te verspreiden ondanks de overeenkomstig dit besluit genomen maatregelen, kan de Minister andere maatregelen voorschrijven gedurende een aan de evolutie van de ziekte aangepaste beperkte periode. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen
Art. 27.Het koninklijk besluit van 3 juni 1960 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie inzake besmettelijke bloedarmoede en encephalomyelitis der eenhoevigen wordt opgeheven voor wat de besmettelijke bloedarmoede betreft.
Art. 28.Het ministerieel besluit van 19 oktober 2010Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 19/10/2010 pub. 27/10/2010 numac 2010018367 bron federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Ministerieel besluit houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van equine infectieuze anemie sluiten houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van equine infectieuze anemie wordt opgeheven.
Art. 29.De Minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 februari 2012.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE