gepubliceerd op 07 maart 2012
Koninklijk besluit houdende maatregelen van diergeneeskundige politie met betrekking tot de virale encefalitiden bij de paardachtigen
1 FEBRUARI 2012. - Koninklijk besluit houdende maatregelen van diergeneeskundige politie met betrekking tot de virale encefalitiden bij de paardachtigen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, artikelen 6 en 7, artikel 8, gewijzigd bij het arrest van het arbitragehof van 31 januari 1989 en artikel 9, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003;
Gelet op de wet van 4 februari 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, § 2, § 3, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, en § 6, ingevoegd door de wet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij de wet van 9 juli 2004, en artikel 5, lid 2, 13° ;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/11/2001 pub. 24/11/2001 numac 2001022869 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 2, d);
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juni 1960 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie inzake besmettelijke bloedarmoede en encephalomyelitis der eenhoevigen;
Gelet op het advies nr. 13-2009 van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 10 april 2009 en het advies nr. 22-2010, gegeven op 18 juni 2010;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid van 12 mei 2011;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 juni 2011;
Gelet op advies 50.232/3 van de Raad van State, gegeven op 20 september 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende het koninklijk besluit van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Onderwerp, toepassingsgebied en definities
Artikel 1.Dit besluit bepaalt de controlemaatregelen om het opduiken van de virale paardenencefalitis te voorkomen en de bestrijdingsmaatregelen die toegepast dienen te worden bij verdenking of bevestiging van de ziekte.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Paardachtige (Paard) : eenhoevig zoogdier van alle soorten binnen het geslacht Equus van de familie der paardachtigen alsook hun kruisingen;2° Gevoelig dier : elk huisdier anders dan een paardachtige, dat kan worden besmet met virale paardenencefalitis en waarvan de viremie aantoont dat de herbesmetting van de vectoren mogelijk is;3° Virale encefalitis : de Westnijlkoorts, Japanse encefalitis, Oosterse paardenencefalomyelitis, Westerse paardenencefalomyelitis, Venezolaanse paardenencefalomyelitis alsook elke andere virale paardenencefalitis met zoönotisch potentieel;4° Vector : elke stekende geleedpotige die het encefalitisvirus kan overdragen;5° Bedrijf : landbouwbedrijf of trainingscentrum, stal of, in het algemeen, elk lokaal of elke installatie waar paardachtigen worden gehouden of gefokt, ongeacht hun gebruik, met inbegrip van de weiden, de circussen en de natuurreservaten;6° Houder : elke natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht heeft over of in het bezit is van een paardachtige of belast is met het onderhouden ervan, al dan niet tegen financiële vergoeding, zowel permanent als tijdelijk, ook tijdens het vervoer, op markten of tijdens wedstrijden, races of culturele evenementen;7° Paardachtige verdacht van virale encefalitis : a) elke paardachtige die klinische symptomen van centraal nerveuze aard vertoont, die niet met zekerheid met een andere etiologie in verband gebracht kunnen worden;b) elke paardachtige die mogelijkerwijs in contact geweest is met besmet bloed of besmette bloedderivaten of;c) elke paardachtige waarvoor bij het epidemiologische onderzoek werd vastgesteld dat het paard besmet kan zijn door rechtstreeks contact met een besmette paardachtige of via vectoren;d) elk kadaver van een paardachtige dat postmortale pathologische letsels vertoont die een virale encefalitis kunnen doen vermoeden;8° Paardachtige besmet met virale encefalitis : elke paardachtige of zijn karkas, bij wie virale encefalitis officieel werd vastgesteld naar aanleiding van een laboratoriumtest uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk VII van dit besluit;9° Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen opgericht bij de wet van 4 februari 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten;10° Officiële dierenarts : de dierenarts van het Agentschap;11° Erkende dierenarts : de dierenarts erkend in uitvoering van artikel 4 van de wet van 28 augustus 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/08/1991 pub. 06/07/2011 numac 2011000415 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op de uitoefening van de diergeneeskunde, aangeduid door de eigenaar in uitvoering van artikel 3 van dit besluit;12° Tijdelijke verzameling : verzameling van paardachtigen met het oog onder andere op deelneming aan een wedstrijd, een culturele manifestatie of sportmanifestatie, een tentoonstelling, een keuring of een markt. HOOFDSTUK II. - Aangifte en verdenking
Art. 3.§ 1. In geval van verdenking doet de houder beroep op een erkende dierenarts die de paardachtige, verdacht van virale encefalitis, binnen de vierentwintig uren onderzoekt. § 2. De erkende dierenarts is verplicht om de vermoedelijke aanwezigheid van de ziekte aan het Agentschap te melden en de paardachtigen verdacht van virale encefalitis weg te laten houden van plaatsen waar andere paardachtigen of gevoelige dieren het risico lopen te worden geïnfecteerd of te worden besmet met het encefalitisvirus.
Art. 4.§ 1. Op een bedrijf waar zich paardachtigen bevinden verdacht van virale encefalitis zijn de volgende maatregelen van kracht : 1° de erkende dierenarts controleert de identificatie van de paardachtigen op het bedrijf en gaat over tot het klinisch onderzoek van alle paardachtigen verdacht van virale encefalitis;2° de officiële dierenarts neemt zelf de passende monsters voor het uitvoeren van de diagnostische testen, vereist voor het bevestigen van de aanwezigheid van virale encefalitis, of laat dit doen onder zijn toezicht;3° iedere verplaatsing van levende paardachtigen verdacht van virale encefalitis is verboden.4° de houder maakt een lijst op van alle bloedproducten, afkomstig van de paardachtigen die aanwezig zijn op het bedrijf of die er tijdens de vijftien dagen voorafgaand aan de verdenking werden gehouden en houdt de lijst actueel. De voorraden van de producten bedoeld in de eerste alinea mogen het bedrijf niet verlaten, noch worden gebruikt op het bedrijf. § 2. In afwijking van paragraaf 1, 3°, kan de officiële dierenarts onder zijn controle, de afvoer van paardachtigen toestaan naar het slachthuis of een inrichting waar veterinaire zorgen worden toegediend.
Verplaatsing van een paardachtige naar de in het eerste lid bedoelde inrichting is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden : 1) de verantwoordelijke dierenarts van de inrichting werd vooraf in kennis gesteld en verleende schriftelijk toestemming;2) in de inrichting, wordt het dier van de andere paardachtigen afgezonderd en het wordt afgeschermd gehouden van de vectoren;3) afdoende maatregelen worden in de inrichting toegepast om verspreiding van de ziekte te vermijden;4) installaties, uitrustingen en materieel die met bloed van de paardachtige in contact zijn geweest, moeten worden gereinigd en ontsmet vooraleer zij opnieuw worden gebruikt;5) de verantwoordelijke dierenarts houdt een inventaris bij van al de andere paardachtigen die in de inrichting aanwezig zijn tijdens het verblijf van het dier en na het vertrek ervan tot wanneer er voldaan is aan de in artikel 7 vastgelegde voorwaarden;6) de lokalen waar het paard werd gehouden, worden meteen nadat het is afgevoerd, gereinigd, ontsmet en insectenvrij gemaakt.
Art. 5.Ter aanvulling van de maatregelen voorzien in artikel 4, kan het Agentschap volgende maatregelen nemen : 1° de burgemeester van de gemeente waar het bedrijf gelegen is wordt verwittigd van de verdenking;2° elke verplaatsing van gevoelige dieren is onderworpen aan een voorafgaande toelating van het Agentschap;3° alle paardachtigen en gevoelige dieren worden op stal gehouden of worden ondergebracht op andere plaatsen waar zij kunnen worden geïsoleerd;4° de houder maakt een inventaris op van alle paardachtigen aanwezig op het bedrijf.Deze inventaris wordt actueel gehouden om rekening te houden met de paardachtigen die geboren worden of sterven in de periode van verdenking. Hij maakt eveneens een inventaris op van alle gevoelige dieren aanwezig op het bedrijf.
De gegevens van de inventaris moeten op eenvoudig verzoek aan het Agentschap worden voorgelegd.
Art. 6.Wanneer de paardachtigen verdacht van virale encefalitis worden gehouden op een tijdelijke verzamelplaats kan de officiële dierenarts hun terugkeer naar het bedrijf van herkomst toestaan of een ander bedrijf aanwijzen waar zij moeten worden gehouden.
De verantwoordelijke voor de tijdelijke verzameling stelt aan de officiële dierenarts een inventaris ter beschikking van alle op de verzameling aanwezige paardachtigen.
De in artikel 4 vermelde maatregelen worden in het eerste lid bedoelde bedrijf toegepast.
Art. 7.De officiële dierenarts heft de in artikelen 4 en 5 bedoelde maatregelen pas op wanneer uit de diagnostische testen blijkt dat de verdenking weerlegd is. HOOFDSTUK III. - Toe te passen maatregelen in geval van bevestiging van de aanwezigheid van virale encefalitis
Art. 8.Van zodra de aanwezigheid van virale encefalitis bevestigd wordt door een laboratoriumonderzoek, uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk VII, zijn de volgende maatregelen van toepassing : 1° de officiële dierenarts verklaart het bedrijf onverwijld als zijnde besmet.Hij betekent de verklaring van de besmetting aan de houder, de erkende dierenarts en aan de burgemeester; 2° de officiële dierenarts voert een epidemiologisch onderzoek uit conform artikel 11;3° de houder van het besmet bedrijf maakt een inventaris op van alle paardachtigen en gevoelige dieren, met vermelding van, voor elke soort, het aantal dode of van besmetting met virale encefalitis verdachte dieren.De gegevens van de inventaris worden op eenvoudig verzoek aan het Agentschap voorgelegd; 4° de bloedproducten afkomstig van een besmette paardachtige aanwezig op het bedrijf of er tijdens de vijftien dagen voorafgaand aan de verdenking gehouden, zijn vernietigd;5° wanneer het bestaan van virale encefalitis bevestigd wordt in een inrichting die diergeneeskundige zorgen verstrekt, zijn de onder punten 1° tot 5° bedoelde maatregelen van toepassing in het bedrijf van herkomst van de besmette paardachtige.
Art. 9.Als de betrokken virale encefalitis een geval is van Venezolaanse paardenencefalomyelitis, zijn de volgende bijkomende maatregelen van kracht : 1° alle paardachtigen van het bedrijf worden op stal gehouden of geïsoleerd volgens de instructies van het Agentschap;2° op bevel van het Agentschap worden de paardachtigen op het besmet bedrijf afgemaakt en onder officieel toezicht vernietigd. Het afmakingsbevel wordt aan de houder betekend en een afschrift ervan wordt aan de burgemeester toegezonden; 3° elk vervoer van paardachtigen van of naar het besmette bedrijf is verboden.
Art. 10.§ 1. In afwijking van artikel 9, punt 1°, kan de afmaking van de paardachtigen op het besmette bedrijf beperkt blijven tot de paardachtigen, aangetast door virale Venezolaanse encefalomyelitis.
Vijftien dagen na de opruiming van de besmette paardachtigen worden de overige paardachtigen onderworpen aan een diagnostische test voor virale Venezolaanse encefalomyelitis die toelaat het uitblijven van de verspreiding van de ziekte binnen het bedrijf te verzekeren. § 2. In afwijking van artikel 9, 2°, kan de officiële dierenarts onder zijn controle, de afvoer van paardachtigen toestaan naar het slachthuis of een inrichting waar veterinaire zorgen worden toegediend.
Verplaatsing van een paardachtige naar de in het eerste lid bedoelde inrichting is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden : 1° de verantwoordelijke dierenarts van de inrichting werd vooraf in kennis gesteld en verleende schriftelijk toestemming;2° in de inrichting, wordt het dier van de andere paardachtigen afgezonderd en het wordt afgeschermd gehouden van de vectoren;3° afdoende maatregelen worden in de inrichting toegepast om verspreiding van de ziekte te vermijden;4° installaties, uitrustingen en materieel die met bloed van de paardachtige in contact zijn geweest, moeten worden gereinigd en ontsmet vooraleer zij opnieuw worden gebruikt;5° de verantwoordelijke dierenarts houdt een inventaris bij van al de andere paardachtigen die in de inrichting aanwezig zijn tijdens het verblijf van de paardachtige en na het vertrek ervan tot wanneer er voldaan is aan de in artikel 14 vastgelegde voorwaarden;6° de lokalen waar het paard werd gehouden, worden meteen nadat het is afgevoerd, gereinigd, ontsmet en insectenvrij gemaakt. HOOFDSTUK IV. - Epidemiologisch onderzoek
Art. 11.Het epidemiologisch onderzoek heeft ten minste betrekking op : 1° de duur van de periode waarin de ziekte op het bedrijf aanwezig kan zijn geweest vooraleer de ziekte werd vermoed of gemeld;2° de mogelijke herkomst van de ziekte bij de door virale encefalitis besmette paardachtigen op het bedrijf en de identificatie van andere bedrijven waar paardachtigen of gevoelige dieren aanwezig zijn die door dezelfde bron kunnen besmet zijn. HOOFDSTUK V. - Maatregelen in een geval van virale encefalitis in of in de nabijheid van bijzondere plaatsen waar paardachtigen of vatbare dieren op tijdelijke of permanente basis worden gehouden
Art. 12.Wanneer virale encefalitis dreigt paardachtigen of gevoelige dieren te infecteren die verblijven in een laboratorium, een dierentuin, een natuurreservaat of in instellingen, instituten of centra erkend overeenkomstig artikel 15, § 2, van het ministerieel besluit van 31 augustus 1993 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer van dieren, sperma, eicellen en embryo's, van soorten waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke reglementering is opgesteld, als bedoeld in bijlage III, A, van het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de veterinaire en zoötechnische controles, die van toepassing zijn op het intracommunautaire handelsverkeer van sommige levende dieren en producten, en ze er voor wetenschappelijke doeleinden, voor de instandhouding van de soort of als genetische reserve voor de fokkerij worden gehouden, waakt het Agentschap erover dat alle nodige maatregelen voor de bioveiligheid worden genomen om deze dieren tegen infectie te beschermen.
Bovendien kan het Agentschap de toegang tot publieke instellingen beperken of ze aan bijzondere voorwaarden onderwerpen.
Art. 13.Van zodra het Agentschap in kennis is gesteld van de bevestiging dat wilde dieren met virale encefalitis zijn geïnfecteerd, brengt het de bevoegde betrokken gewestelijke autoriteiten en de eigenaars van vatbare dieren hiervan op de hoogte. HOOFDSTUK VI. - Opheffing van de maatregelen
Art. 14.§ 1. De maatregelen voorzien in artikel 9, 2°, worden gehandhaafd totdat aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° een periode van ten minste dertig dagen is verstreken na de opruiming van alle paardachtigen van het besmette bedrijf, de schoonmaak, de ontsmetting en de desinsectisatie van de lokalen, het materiaal en de voertuigen;2° in geval van gebruik van de afwijking voorzien in artikel 10, § 1, dienen alle nog levende paardachtigen van het besmette bedrijf een diagnostische test voor virale Venezolaanse encefalomyelitis met negatief resultaat te ondergaan, en er dient een periode van zes maanden verstreken te zijn na de afmaking van de laatst besmette paardachtige. § 2. Voor de virale encefalitiden, andere dan deze bedoeld in paragraaf 1, is het verkeer van paardachtigen herkomstig van het besmette bedrijf verboden gedurende zes maanden vanaf de afmakingsdatum van de paardachtigen, behalve in het geval van besmetting met West-Nijlvirus, in welk geval de periode van zes maanden begint op de datum waarop de besmette paardachtigen gestorven, van het bedrijf afgevoerd of volledig hersteld zijn. HOOFDSTUK VII. - Diagnostische tests
Art. 15.De officiële diagnostische testen, alsook de te volgen diagnostische procedure, voor de toepassing van dit besluit worden uitgevoerd volgens het desbetreffende hoofdstuk van de zesde uitgave van het handboek (2008) voor diagnostische tests en vaccins voor landdieren (« Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals ») van de Wereldorganisatie voor Dierengezondheid (OIE).
Dit handboek is te raadplegen op de volgende website van de Wereldorganisatie voor Dierengezondheid : http ://www.oie.int/en/manual-of-diagnostic-tests-and-vaccines-for-terrestrial-animals .
De Minister kan evenwel toestemming verlenen om andere diagnostische tests uit te voeren.
Art. 16.Conform de bepalingen van de artikelen 2, 3 en 10 van het koninklijk besluit van 15 april 2005Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 15/04/2005 pub. 04/05/2005 numac 2005022355 bron federale agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de aanduiding van de officiële laboratoria, tot bepaling van de procedure en de erkenningsvoorwaarden van laboratoria die analyses uitvoeren in het kader van de controleopdracht van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot uitvoering van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking sluiten betreffende de aanduiding van de officiële laboratoria, tot bepaling van de procedure en de erkenningsvoorwaarden van laboratoria die analyses uitvoeren in het kader van de controleopdracht van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot uitvoering van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking, worden de testen uitgevoerd hetzij door het nationaal referentielaboratorium hetzij door laboratoria erkend door het Agentschap. HOOFDSTUK VIII. - Vaccinatie
Art. 17.De Minister kan de vaccinatie van de paardachtigen tegen één of meerdere van door dit besluit bedoelde ziekten verplichten of ze onder bepaalde voorwaarden toestaan en er de uitvoeringsmodaliteiten voor bepalen. HOOFDSTUK IX. - Groep van deskundigen
Art. 18.§ 1. Het Agentschap stelt binnen het Wetenschappelijk Comité een expertengroep van tijdelijke aard samen, bestaande uit deskundigen met competentie inzake volksgezondheid, ornithologie, entomologie, epidemiologie, virologie, genetische diversiteit en diergeneeskunde. § 2. In geval van bevestiging van virale encefalitis, kan het Agentschap deze expertengroep samenroepen teneinde bijkomende te nemen maatregelen, complementair aan deze voorzien door dit besluit, te evalueren om de bescherming van de bedrijven en de volksgezondheid tegen de virale encefalitis te verhogen.
Het kan met name gaan om : 1° de afbakening van een bewakingsgebied rond het besmet bedrijf om de epidemiologische onderzoeken uit te voeren;2° het evalueren van de maatregelen, genomen naar aanleiding van de bevestiging van de aanwezigheid van de virale encefalitis en ze eventueel aanpassen;3° het uitbrengen van advies betreffende de opsporing, de bemonstering, de testprocedures en de te volgen strategie in de besmette bedrijven. HOOFDSTUK X. - Ambtshalve toegepaste maatregelen
Art. 19.Indien een houder van paardachtigen of gevoelige dieren één of meerdere maatregelen voorzien door onderhavig besluit of bevolen door de officiële dierenarts niet toepast, laat het Agentschap de maatregelen ambtshalve uitvoeren op kosten van de betrokken houder.
Art. 20.Elke paardachtige of elk gevoelig dier dat in overtreding met de bepalingen van dit besluit wordt aangetroffen op de openbare weg, in een openbare plaats of op andermans eigendom, kan op bevel van de officiële dierenarts onmiddellijk afgemaakt worden op kosten van de betrokken houder. HOOFDSTUK XI. - Controle en sancties
Art. 21.Inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 februari 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/02/2001 pub. 28/02/2001 numac 2001022136 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen sluiten houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, en gestraft overeenkomstig de hoofdstukken V en VI van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen
Art. 22.Het koninklijk besluit van 3 juni 1960 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie inzake besmettelijke bloedarmoede en encephalomyelitis der eenhoevigen wordt opgeheven, voor wat de encephalomyelitis der éénhoevigen betreft.
Art. 23.De Minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 februari 2012.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw, Mevr. S. LARUELLE