Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 december 1999
gepubliceerd op 30 december 1999

Koninklijk besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en hulpmiddelen voor palliatieve thuispatiënten, bedoeld in artikel 34, 14°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1999024141
pub.
30/12/1999
prom.
02/12/1999
ELI
eli/besluit/1999/12/02/1999024141/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en hulpmiddelen voor palliatieve thuispatiënten, bedoeld in artikel 34, 14°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 34, 14°, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd door de wet van 25 januari 1999, 35, § 1, laatste lid, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en 37, § 20, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998;

Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, uitgebracht op 6 september 1999;

Gelet op het advies van de Algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging, uitgebracht op 20 september 1999;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 november 1999;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door het feit dat dit besluit een forfaitaire tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging instelt voor geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en hulpmiddelen voor palliatieve thuispatiënten en zodoende de financiële benadeling van patiënten die thuis wensen te sterven ten opzichte van de patiënten die in een ziekenhuis sterven tempert, zodat het in het belang van de rechthebbenden van voormelde verplichte verzekering zo vlug mogelijk moet genomen en bekendgemaakt worden;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 oktober 1999 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en hulpmiddelen voor palliatieve thuispatiënten, maken deel uit van de in artikel 34, 14°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen.

Onder geneesmiddelen in de zin van dit besluit worden verstaan alle geneesmiddelen nodig voor de verzorging ten huize van palliatieve patiënten, onder andere analgetica, antidepressiva, anti-emetica, antimycotica, diuretica, spasmolytica, anxiolytica, geneesmiddelen voor dermatologisch gebruik.

Onder verzorgingsmiddelen in de zin van dit besluit worden verstaan alle verzorgingsmiddelen nodig voor de verzorging ten huize van palliatieve patiënten, onder andere incontinentieverbanden, ontsmettingsmiddelen, sondes, naalden, infuuszakjes, pijnpompen, spuitdrijvers.

Onder hulpmiddelen in de zin van dit besluit worden verstaan alle hulpmiddelen nodig voor de verzorging ten huize van palliatieve patiënten, onder andere speciale matrassen en bedden, zelfoprichters, toiletstoelen, dekenbogen, rugsteunen, urinalen.

Art. 2.Een forfaitaire tegemoetkoming van 19.500 BEF wordt voor de in artikel 1 bedoelde verstrekkingen toegekend aan de rechthebbenden van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging die voldoen aan de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld.

Art. 3.Onder « palliatieve thuispatiënt » in de zin van dit besluit moet worden verstaan de patiënt : 1° die lijdt aan één of meerdere irreversibele aandoeningen;2° die ongunstig evolueert, met een ernstige algemene verslechtering van zijn fysieke/psychische toestand;3° bij wie therapeutische ingrepen en revaliderende therapie geen invloed meer hebben op die ongunstige evolutie;4° bij wie de prognose van de aandoening(en) slecht is en het overlijden op relatief korte termijn verwacht wordt (levensverwachting meer dan 24 uur en minder dan drie maand);5° met ernstige fysieke, psychische, sociale en geestelijke noden die een belangrijke tijdsintensieve en volgehouden inzet vergen;indien nodig wordt een beroep gedaan op hulpverleners met een specifieke bekwaming, en op aangepaste technische middelen; 6° met een intentie om thuis te sterven;7° en die voldoet aan de voorwaarden opgenomen in het formulier dat als bijlage bij dit besluit gaat.

Art. 4.De huisarts van de palliatieve thuispatiënt geeft aan de adviserend geneesheer van het ziekenfonds of de gewestelijke dienst kennis van het feit dat de verzekerde beantwoordt aan voorwaarden vermeld in artikel 3 van dit besluit.

De huisarts vult daartoe het formulier in dat gaat in bijlage bij dit besluit en maakt het via de post over aan de verzekeringsinstelling van de betrokkene.

Art. 5.§ 1. De medische kennisgeving bedoeld in artikel 4 opent het recht op de tegemoetkoming bedoeld in artikel 2. § 2. De verzekeringsinstelling betaalt de tegemoetkoming onmiddellijk na de ontvangst van de kennisgeving door de adviserend geneesheer.

Art. 6.§ 1. De forfaitaire tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 heeft betrekking op een periode van dertig dagen te rekenen vanaf het versturen van de kennisgeving bedoeld in artikel 4. § 2. De forfaitaire tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 is een tweede maal verschuldigd indien na het verloop van de dertig dagen bedoeld in § 1 de patiënt blijft voldoen aan de voorwaarden van onderhavig besluit; in dat geval wordt toepassing gemaakt van de artikelen 4 en 5 van onderhavig besluit.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.

Art. 8.Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 2 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^