Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 juli 2022

Uittreksel uit arrest nr. 189/2021 van 23 december 2021 Rolnummer 7464 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 46 van de wet van 17 juli 1963 « betreffende de overzeese sociale zekerheid », gesteld door het Arbeidshof te Brussel. Het samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R.(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022201966
pub.
11/07/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 189/2021 van 23 december 2021 Rolnummer 7464 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 46 van de wet van 17 juli 1963 « betreffende de overzeese sociale zekerheid », gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 5 november 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 november 2020, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 46 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 1 van het Eerste Protocol bij dat Verdrag, in zoverre dat artikel 46, in de op het geschil toepasselijke redactie ervan, leidt tot een verschillende behandeling van twee categorieën van personen, ten aanzien van de uitgestelde verzekering voor geneeskundige verzorging, terwijl zij op dezelfde wijze hebben bijgedragen aan de financiering van het stelsel van de overzeese sociale zekerheid, namelijk : - de Belgen (en sommige ' bevoorrechte ' vreemdelingen bedoeld in paragraaf 2 ervan) die niet zijn onderworpen aan de verplichting van de gewone en werkelijke verblijfplaats in België om de uitgestelde verzekering voor geneeskundige verzorging te genieten indien zij voldoen aan de andere daarin vastgelegde voorwaarden, - de (andere) vreemdelingen die - zoals de heer A.M. - hun gewone en werkelijke verblijfplaats in België moeten hebben om de uitgestelde verzekering voor geneeskundige verzorging te genieten indien zij voldoen aan de andere daarin vastgelegde voorwaarden, behoudens een individueel toegekende afwijking, waarbij dat verschil in behandeling bovendien uitsluitend op de nationaliteit lijkt te berusten ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de context ervan B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 46 van de wet van 17 juli 1963 « betreffende de overzeese sociale zekerheid » (hierna : de wet van 17 juli 1963). Dat artikel bepaalt : « § 1. De terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen wordt aan de rechthebbenden bedoeld in artikel 44, slechts toegekend als de titularis van de verzekering zijn werkelijke en gewone verblijfplaats in België heeft, tenzij hij om gezondheidsredenen vooraf van de Dienst de toestemming heeft gekregen om tijdelijk in het buitenland te verblijven. § 2. De verblijfsverplichting omschreven in § 1 is niet van toepassing op : 1° de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (en de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid);2° de onderdanen van de Zwitserse Confederatie;3° de staatlozen en de vluchtelingen zoals ze zijn gedefinieerd in artikel 51, 4°;4° de onderdanen van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord werd gesloten die hen hiervan vrijstelt. § 3. Voor de terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen maken de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die verblijven op het grondgebied van één van die Staten maar niet in België, de keuze hetzij voor de strikte toepassing van de bepalingen van artikel 49, hetzij voor de toepassing van de Europese Verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid. § 4. De terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen wordt niet toegekend aan de personen die krachtens andere wettelijke, contractuele of reglementaire, Belgische of vreemde, bepalingen of krachtens een wederkerigheidsovereenkomst, aanspraak kunnen maken op gelijksoortige uitkeringen ».

B.2.1. De bij de wet van 17 juli 1963 ingevoerde regeling is een facultatief systeem van sociale zekerheid waarbij de personen die in de door de Koning aangewezen overzeese landen werken, zich kunnen aansluiten.

Die regeling betreft « zowel de agenten [...] die hun diensten verrichten in een openbare sector als de werknemers tewerkgesteld door private ondernemingen bij uitvoering van een kontrakt van dienstverhuring of zelfs personen die een zelfstandige beroepsbedrijvigheid uitoefenen » (Parl. St., Kamer, 1961-1962, nr. 431/1, p. 1).

Die regeling werd uitgewerkt teneinde te « beantwoorden aan de bekommernissen van deze die verlangen overzees een loopbaan te ondernemen of te voltooien en wensen in hun land van herkomst gedekt te zijn door wettelijke bepalingen die een stelsel van sociale verzekeringen voorzien » (ibid.).

De prestaties waarop de verzekerden aanspraak kunnen maken om reden van de stortingen die op hun rekening zijn ingeschreven, worden opgevat als « prestaties die deze aanvullen welke de belanghebbenden kunnen bekomen in het land waar hun beroepsbedrijvigheid uitgeoefend wordt » (ibid.).

De parlementaire voorbereiding vermeldt nog : « Kunnen deelnemen aan het facultatief stelsel van ouderdoms- en overleveringsverzekering, van de ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en van de ziektekostenverzekering, de personen van Belgische nationaliteit en, onder sommige voorwaarden, de personen van vreemde nationaliteit die een beroepsbedrijvigheid uitoefenen, ondergeschikt of niet, buiten Belgisch grondgebied, in de landen door de Koning bepaald (artikel 12) » (ibid., p. 4). « De aansluiting bij het beoogde stelsel van sociale zekerheid voorzien bij deze wet kan niet dwingend zijn. Zij is facultatief daar zij de soevereiniteit van die vreemde landen dient te eerbiedigen welke de op hun grondgebied werkende Belgen zouden kunnen verplichten aan te sluiten bij de in dit land in voege zijnde sociale reglementatie. Zij is aanvullend om de belanghebbenden toe te laten een bijkomende sociale verzekering aan te gaan in het moederland, indien deze van het land waar zij een beroepsactiviteit uitoefenen, hun onvoldoende garanties biedt of om elke andere reden (b.v. onvoordelige geldkoers) » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 271, p. 3). « Bovendien mogen de verzekerden van vreemde nationaliteit deelnemen hetzij aan al de verzekeringen voorzien bij onderhavig ontwerp, hetzij alleen aan de ouderdoms- en overlevingsverzekering [...] Indien de renten uitbetaald zijn welke ook de plaats van verblijf van de gerechtigde zij, is integendeel het toekennen van de prestaties inzake ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en ziektekostenverzekering, ondergeschikt aan sommige voorwaarden van verblijf, voorwaarden welke de verzekerde van vreemde nationaliteit, op het ogenblik dat hij aan de verzekering onderschrijft, zou kunnen overwegen in de toekomst niet te vervullen.

Littera a) van het artikel 18 van het ontwerp van wet laat aan de verzekerden van vreemde nationaliteit toe uitsluitend deel te nemen aan de ouderdoms- en overlevingsverzekering, In dit geval zijn zij niet verplicht het quotum van 10 % te storten van de bijdrage die, overeenkomstig de bepalingen van artikel 17, bestemd is aan de verzekering van de prestaties ten laste van het Invaliditeitsfonds » (Parl. St., Kamer, 1961-1962, nr. 431/1, pp. 4-5).

B.2.2. Artikel 12 van de wet van 17 juli 1963 bepaalt : « § 1. Aan de bij deze wet georganiseerde facultatieve ouderdoms- en overlevingsverzekering, ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en verzekering geneeskundige verzorging, kan, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, worden deelgenomen door de personen die hun beroepsactiviteit hebben in één van de door de Koning aangeduide landen. § 2. Met ingang van 1 januari 2009 wordt de deelneming aan de verzekeringen beoogd in § 1 beperkt tot de onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland en tot de onderdanen van andere landen die tewerkgesteld zijn door door de Belgische Staat, Gemeenschappen of Gewesten of een onderneming met maatschappelijke zetel in België.

De onderdanen van andere landen die op 31 december 2008 deelnemen aan de genoemde verzekeringen en die niet voldoen aan de voorwaarde gesteld in het eerste lid, mogen die deelneming voortzetten tot zij deze beëindigen ».

Artikel 12, § 2, van de wet van 17 juli 1963 is ingevoegd bij artikel 227 van de wet van 22 december 2008 « houdende diverse bepalingen (I) », teneinde de kosten van het stelsel van de overzeese sociale zekerheid te beperken. De eisende partij voor het verwijzende rechtscollege is sinds 16 november 1999 aangesloten bij de overzeese sociale zekerheid, zodat zij de overgangsregeling geniet waarin artikel 12, § 2, tweede lid, van de wet van 17 juli 1963 voorziet.

B.3.1. Het stelsel van de overzeese sociale zekerheid maakt het personen die in bepaalde landen werken mogelijk om, los van de sociale zekerheid die door die landen zou worden geboden op basis van hun activiteit aldaar, te participeren in een stelsel waarbij onder bepaalde voorwaarden dekking wordt verleend voor bepaalde risico's.

De wetgever heeft enkel een bijzonder stelsel van overzeese sociale zekerheid willen aanbieden dat - mits de vrijwillige betaling van bijdragen - dekking biedt in het raam van een ouderdoms- en overlevingsverzekering (hoofdstuk III van de wet van 17 juli 1963 - artikelen 20 en volgende), een ziekte- en invaliditeitsverzekering (hoofdstuk IV - artikelen 29 en volgende) en een verzekering voor geneeskundige verzorging (hoofdstuk V - artikelen 42 en volgende).

Tot 31 december 2014 was de Dienst Overzeese Sociale Zekerheid (hierna : DOSZ), een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, belast met het uitvoeren van de verzekeringen waarin de wet van 17 juli 1963 voorziet (artikel 1). Op 1 januari 2015 is die instelling gefuseerd met de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten om zo de Dienst voor de Bijzondere Socialezekerheidsstelsels (hierna : DIBISS) te vormen. Luidens artikel 28 van de wet van 12 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/05/2014 pub. 10/06/2014 numac 2014203606 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels sluiten « tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels » is de DIBISS met name belast met de uitvoering van de wet van 17 juli 1963. Vervolgens zijn de opdrachten van de DIBISS overgedragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna : de RSZ) bij de artikelen 7, 11, 27 en 28 van de wet van 10 juli 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/07/2016 pub. 26/07/2016 numac 2016022279 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot toewijzing van nieuwe inningstaken aan en tot integratie van sommige opdrachten en een deel van het personeel van de dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alsmede tot regeling van diverse aangelegenheden met betrekking tot Famifed en de Federale Pensioendienst type wet prom. 10/07/2016 pub. 14/04/2017 numac 2017020334 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot toewijzing van nieuwe inningstaken aan en tot integratie van sommige opdrachten en een deel van het personeel van de dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alsmede tot regeling van diverse aangelegenheden met betrekking tot Famifed en de Federale Pensioendienst. - Duitse vertaling sluiten « tot toewijzing van nieuwe inningstaken aan en tot integratie van sommige opdrachten en een deel van het personeel van de dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alsmede tot regeling van diverse aangelegenheden met betrekking tot Famifed en de Federale Pensioendienst ».

De overzeese sociale zekerheid beschikt over drie afzonderlijke fondsen, die het voorwerp uitmaken van afzonderlijke beleggingen die de waarborg van de verzekerden vormen voor de prestaties die ten laste van die fondsen zijn. Het betreft het Pensioenfonds, het Invaliditeitsfonds en het Solidariteits- en perequatiefonds (artikel 5).

De verzekerden of hun werkgevers kunnen aan de RSZ bijdragen storten die bestemd zijn voor de ouderdoms- en overlevingsverzekering, voor de ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en voor de verzekering voor geneeskundige verzorging (artikel 14).

Die bijdragen zijn ten belope van 70 % bestemd voor de financiering van de ouderdoms- en overlevingsrenten ten laste van het Pensioenfonds, ten belope van 9,5 % voor de financiering van de prestaties ten laste van het Invaliditeitsfonds inzake ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en inzake verzekering voor geneeskundige verzorging, en ten belope van 20,5 % voor de financiering van de prestaties ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds (artikel 17).

Het stelsel van de overzeese sociale zekerheid is evenwel voornamelijk gefinancierd door middel van een jaarlijkse subsidie van de Staat gelijk aan het verschil tussen het totaalbedrag van de lasten ten laste van de drie Fondsen die aan dat stelsel werd toegewezen en het bedrag van hun opbrengsten (artikel 154, § 2, van de wet van 22 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/02/1998 pub. 03/03/1998 numac 1998021087 bron diensten van de eerste minister Wet houdende sociale bepalingen type wet prom. 22/02/1998 pub. 03/03/1998 numac 1998021086 bron diensten van de eerste minister Wet houdende sommige sociale bepalingen sluiten « houdende sociale bepalingen »).

Verscheidene verslagen van het Rekenhof hebben erop gewezen dat het stelsel van de overzeese sociale zekerheid deficitair is (verslag van het Rekenhof van februari 2006, Leefbaarheid en perspectieven van de overzeese sociale zekerheid; verslag van het Rekenhof van april 2010, Leefbaarheid en perspectieven van de overzeese sociale zekerheid, opvolgingsaudit; verslag van het Rekenhof van augustus 2016, Boek 2016 over de Sociale Zekerheid. Globale Beheren en openbare instellingen van de sociale zekerheid, pp. 89-95). In 2014 waren de sociale uitkeringen die werden gestort door het stelsel van de overzeese sociale zekerheid voor ongeveer 80 % gedekt door het optreden van de Staat (voormeld verslag van het Rekenhof van augustus 2016, p. 89).

B.3.2. De verzekering voor geneeskundige verzorging maakt het de aangeslotenen die daaraan gedurende minstens zestien jaar hebben bijgedragen, mogelijk om de terugbetaling van hun geneeskundige verzorging te genieten, terwijl zij niet noodzakelijkerwijs nog bijdragen betalen (artikel 42). Naast de voorwaarden bepaald in het voormelde artikel 46 is de inning van de terugbetalingen van de kosten voor geneeskundige verzorging eveneens onderworpen aan leeftijdsvoorwaarden bepaald in artikel 43 van de wet van 17 juli 1963.

De kosten voor geneeskundige verstrekkingen worden door de RSZ terugbetaald ten laste van het Invaliditeitsfonds voor zover en in de mate dat er in een tegemoetkoming wordt voorzien door de wet betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en de uitvoeringsbesluiten ervan, en rekening houdend met de overeenkomsten, akkoorden en als zodanig geldende documenten of met de honoraria die door de Koning werden vastgesteld ter uitvoering van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 « voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel » (artikel 49).

B.3.3. De aangeslotenen hebben tevens de mogelijkheid een aanvullende verzekeringsovereenkomst te sluiten, met name om de terugbetaling te dekken van de kosten voor geneeskundige verzorging die noodzakelijk worden geacht voor de behandeling van kwalen waardoor zijzelf of hun familie aangetast zouden zijn, mits aanvullende bijdragen worden gestort (artikel 57).

De eisende partij voor het verwijzende rechtscollege heeft een dergelijke overeenkomst gesloten.

B.3.4. Sinds de inwerkingtreding van de wet van 22 februari 1971 « houdende wijziging van de wetten van 16 juni 1960 en 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid » (hierna : de wet van 22 februari 1971) ontvangt de verzekerde van vreemde nationaliteit van wie alle met toepassing van de wet gestorte bijdragen de bij artikel 17 bepaalde bestemming hebben gekregen, een aanvullende rente ten bedrage van 17 % van de ouderdomsrente op voorwaarde dat hij nog geen prestaties heeft gekregen die door de wet ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds en van het Invaliditeitsfonds aan de verzekerden worden toegezegd, en van zijn aanspraken daarop afziet (artikel 20bis, eerste lid). Er is voorzien in een lager percentage (10 of 7 % ) van de aanvullende rente naargelang de verzekerde van vreemde nationaliteit de prestaties ten laste van het Invaliditeitsfonds of van het Solidariteits- en perequatiefonds heeft genoten of niet daarvan heeft afgezien (artikel 20bis, tweede tot vierde lid).

Ten gronde B.4. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 46 van de wet van 17 juli 1963 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag. In de prejudiciële vraag worden de aangeslotenen bij een verzekering voor geneeskundige verzorging van het stelsel van de overzeese sociale zekerheid van Belgische of vreemde nationaliteit die behoren tot een van de in paragraaf 2 van de in het geding zijnde bepaling genoemde categorieën (hierna : de « bevoorrechte vreemdelingen ») vergeleken met de aangeslotenen van vreemde nationaliteit die niet behoren tot een van de voormelde categorieën, in zoverre die laatstgenoemden de terugbetaling van de kosten voor geneeskundige verzorging alleen genieten indien zij in België verblijven en in zoverre zij geen gezondheidsredenen kunnen aanvoeren die vereisen dat zij van die verblijfsvoorwaarde worden vrijgesteld.

B.5.1. Tot de rechten en vrijheden die door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden gewaarborgd, behoren de rechten en vrijheden die voortvloeien uit internationale verdragsbepalingen die België binden.

Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status ».

B.5.2. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bevat weliswaar geen recht om sociale prestaties van welke aard ook te ontvangen, maar wanneer een Staat in een sociale prestatie voorziet, dient hij dat te doen op een wijze die verenigbaar is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EHRM, grote kamer, beslissing, 6 juli 2005, Stec e.a. t. Verenigd Koninkrijk, § 55).

Dezelfde waarborg vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.6. Te dezen wordt het Hof verzocht twee categorieën van personen te vergelijken die zijn aangesloten bij en hebben bijgedragen aan de verzekering voor geneeskundige verzorging van het stelsel van de overzeese sociale zekerheid. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, is de categorie van personen waartoe de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege behoort, vergelijkbaar met de Belgen en de « bevoorrechte vreemdelingen ».

Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen niet met elkaar worden verward. De vaststelling dat het oorspronkelijke doel van de wet van 17 juli 1963 erin bestond een stelsel van sociale zekerheid te bieden aan de geëxpatrieerde Belgen, en dat er voor de Belgische Staat geen enkele internationale verplichting geldt om aan de personen die niet worden beoogd in artikel 46, § 2, 1° tot 4°, van de wet van 17 juli 1963 dezelfde rechten toe te kennen als aan de personen die in die bepaling worden beoogd, kan weliswaar een element zijn bij de beoordeling van een verschil in behandeling, maar kan niet volstaan om te besluiten tot de niet-vergelijkbaarheid, anders zou de controle die wordt uitgevoerd in het licht van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden ontdaan.

B.7.1. Een persoon die, zoals de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege, de Rwandese nationaliteit heeft, kan dus de terugbetaling verkrijgen van de kosten voor geneeskundige verzorging indien hij in België verblijft, indien zijn land een wederkerigheidsakkoord met België heeft gesloten of indien hij een afwijking om gezondheidsredenen verkrijgt.

De aangeslotenen bij een verzekering voor geneeskundige verzorging die onderdaan zijn van een van de Staten bedoeld in artikel 46, § 2, 1°, 3° en 4°, van de wet van 17 juli 1963 of die de status hebben van vluchteling of staatloze, zijn niet onderworpen aan de verblijfsvoorwaarde bepaald in paragraaf 1 van dat artikel, ook al kunnen zij geen gezondheidsredenen aanvoeren die hen ertoe zouden verplichten buiten België te verblijven.Het is dus door haar nationaliteit en haar status dat de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege een ongunstige behandeling ondergaat, zodat de nationaliteit een bepalend criterium van onderscheid is in het in het geding zijnde verschil in behandeling.

B.7.2. Volgens de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moeten zeer sterke overwegingen worden aangereikt om een verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit te verantwoorden (EHRM, 16 september 1996, Gaygusuz t. Oostenrijk, § 42; 30 september 2003, Koua Poirrez t. Frankrijk, § 46; grote kamer, 18 februari 2009, Andrejeva t. Letland, § 87; 21 juni 2011, Ponomaryovi t. Bulgarije, § 52; grote kamer, 24 mei 2016, Biao t.

Denemarken, § 93). Het gegeven dat de ongunstige behandeling onder andere ook gebaseerd is op een ander criterium, doet geen afbreuk aan de vereiste dat het aspect van het verschil in behandeling dat berust op nationaliteit moet worden verantwoord door zeer sterke overwegingen (zie in die zin EHRM, 21 juni 2011, Ponomaryovi t. Bulgarije, § § 50 en 52).

Het Hof heeft meermaals geoordeeld dat enkel zeer sterke overwegingen een verschil in behandeling op grond van nationaliteit kunnen verantwoorden (zie o.a. arrest nr. 12/2013 van 21 februari 2013, B.11 en arrest nr. 133/2018 van 11 oktober 2018, B.5).

B.7.3. De wetgever beschikt weliswaar over een ruime beoordelingsvrijheid bij het bepalen van zijn beleid in sociaaleconomische aangelegenheden (zie ook EHRM, 15 september 2016, British Gurkha Welfare Society e.a. t. Verenigd Koninkrijk, § § 62 en 81; grote kamer, 18 februari 2009, Andrejeva t. Letland, § 83; grote kamer, 12 april 2006, Stec e.a. t. Verenigd Koninkrijk, § 52; grote kamer, 24 mei 2016, Biao t. Denemarken, § 93). Onder die aangelegenheden valt met name het beleid inzake sociale prestaties die met overheidsfondsen worden gefinancierd. Wanneer het Hof nagaat of het verschil in behandeling verantwoord is door zeer sterke overwegingen, houdt het rekening met die beoordelingsvrijheid.

B.8. Het in het geding zijnde verschil in behandeling vloeit voort uit de opeenvolgende wijzigingen van de artikelen 12 en 46 van de wet van 17 juli 1963. Met die wijzigingen worden verschillende doelstellingen nagestreefd. Het Hof onderzoekt de relevantie van de criteria van onderscheid in het licht van elk van die doelstellingen.

B.9.1. In de oorspronkelijke formulering ervan bepaalde artikel 12 van de wet van 17 juli 1963 : « Aan de bij deze wet ingestelde facultatieve regeling van ouderdoms- en overlevingsverzekering, van ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en van verzekering voor geneeskundige verzorging kunnen deelnemen : 1° de Belgen die hun beroepsarbeid verrichten in de landen welke de Koning zal aanduiden; 2 onder voorbehoud van artikel 51, de vreemdelingen die hun beroepsarbeid in dezelfde landen verrichten, op voorwaarde dat zij in dienst zijn van een onderneming welke personen van Belgische nationaliteit te werk stelt die aan de verzekering deelnemen; deze voorwaarde geldt niet voor de onderdanen van landen welke, door de Koning, worden aangeduid ».

Artikel 46 van dezelfde wet koppelde de terugbetaling van de kosten voor geneeskundige verzorging aan de voorwaarde dat de begunstigde, ongeacht zijn nationaliteit, zijn gewone en werkelijke verblijfplaats had in België, tenzij hem werd toegestaan tijdelijk in het buitenland te verblijven om gezondheidsredenen.

B.9.2. De artikelen 12 en 46 van de wet van 17 juli 1963 zijn herhaaldelijk gewijzigd.

Artikel 8 van de wet van 22 februari 1971 breidt het toepassingsgebied van de overzeese sociale zekerheid uit, daar het niet langer vereist dat de vreemdelingen een beroepsactiviteit uitoefenen binnen een onderneming die Belgische werknemers tewerkstelt. Het doel van de wetgever bestond erin de aangeslotenen van vreemde nationaliteit toe te laten verder deel te nemen aan het stelsel van de overzeese sociale zekerheid wanneer zij in dienst treden van een werkgever die geen Belgische werknemers tewerkstelt (Parl. St., Senaat, 1969-1970, nr. 342, p. 5).

Artikel 46 van de wet van 7 juli 1963 is vervolgens gewijzigd teneinde, enerzijds, de verblijfsvoorwaarde voor de Belgen en voor de onderdanen van landen waarmee België een wederkerigheidsakkoord heeft gesloten, op te heffen en, anderzijds, erin te voorzien dat de onderdanen van lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap de terugbetaling kunnen verkrijgen van de kosten voor geneeskundige verzorging indien zij verblijven in een van die Staten (artikel 28 van de wet van 11 februari 1976 « tot wijziging van de wetten van 16 juni 1963 en 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid »). De in het geding zijnde bepaling is daarna meermaals gewijzigd opdat de onderdanen van lidstaten de Europese Economische Ruimte en van Zwitserland, alsook de vluchtelingen en de staatlozen worden vrijgesteld van de verblijfsvoorwaarde.

B.9.3. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat, sinds de wijziging bij artikel 28 van de voormelde wet van 11 februari 1976, artikel 46 van de wet van 17 juli 1963, niettegenstaande de opeenvolgende wijzigingen ervan, het verkrijgen van de terugbetaling van de kosten voor geneeskundige verzorging altijd heeft gekoppeld aan voorwaarden - inzake nationaliteit of verblijfplaats. De begunstigde moet dus een voldoende band met België aantonen. De wetgever heeft de voorwaarden inzake nationaliteit en verblijfplaats enkel gemilderd om de Belgen en de bevoorrechte vreemdelingen op dezelfde wijze te behandelen, overeenkomstig de op hem rustende internationaalrechtelijke verplichtingen.

B.10. Het stelsel van de overzeese sociale zekerheid vertoont meerdere grote verschillen met het stelsel van de sociale zekerheid die de personen die in België werken, genieten. De bijdragen die de aangeslotenen bij de overzeese sociale zekerheid betalen, zijn geen verplichte heffingen. De aangeslotenen sluiten zich immers bij dat stelsel aan op vrijwillige basis. Zij kunnen op elk ogenblik hun aansluiting beëindigen. Daarnaast beschikken zij over de mogelijkheid om het bedrag van hun bijdragen te kiezen, binnen de perken die zijn vastgesteld door de Koning (artikel 15, tweede lid, of artikel 18, § 1, tweede lid, van de wet van 17 juli 1963).

Gelet op die elementen vermocht de wetgever redelijkerwijs ervan uit te gaan dat het noodzakelijk was de middelen die zijn toegewezen aan de sociale prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging en die in wezen beperkt zijn, voor te behouden aan de personen die een voldoende band hebben met België. Rekening houdend met de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de wetgever beschikt, kan dat doel worden beschouwd als een zeer sterke overweging.

De wetgever vermocht het bewijs van die band met België te zoeken in het feit dat de begunstigde van de terugbetalingen van kosten voor geneeskundige verzorging in België verblijft. Maar hij kon ook ervan uitgaan, zonder dat zijn beoordeling kennelijk onevenredig zou zijn, dat de nationaliteit van de begunstigde een relevante indicator was van diens band met België.

B.11. De wetgever vermocht overigens redelijkerwijs ervan uit te gaan dat, teneinde de wet in overeenstemming te brengen met de internationaalrechterlijke normen die vereisen dat aan sommige categorieën van vreemdelingen dezelfde rechten als aan de eigen onderdanen worden toegekend, de onderdanen van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, van de Zwitserse Confederatie of van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte indien zij, met toepassing van de verordening (EG) nr. 859/2003, aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de verordeningen (EEG) nrs. 1408/71 en 574/72 betreffende de sociale zekerheid, alsook de vluchtelingen en de staatlozen dienden te worden vrijgesteld van de verblijfsvoorwaarde.

B.12.1. De wetgever heeft daarnaast de onderdanen van landen waarmee België een wederkerigheidsakkoord heeft gesloten, vrijgesteld van de verblijfsvoorwaarde.

B.12.2. Bij haar arrest Carson en anderen t. Verenigd Koninkrijk van 16 maart 2010 heeft de grote kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat de ontstentenis van een recht op verhoging van de pensioenen voor de gepensioneerden die verblijven in landen die geen wederkerigheidsakkoorden met het Verenigd Koninkrijk hebben gesloten, artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in samenhang gelezen met artikel 14 van dat Verdrag, niet schendt. Uit dat arrest blijkt dat de lidstaten over een grote appreciatiemarge inzake sociale zekerheid beschikken en dat het belang voor de Staten om in die aangelegenheid wederkerigheidsakkoorden te sluiten, wordt erkend. Het feit dat een Staat een dergelijk akkoord met een land heeft gesloten, kan voor die Staat geen verplichting in het leven roepen om dezelfde voordelen inzake sociale zekerheid toe te kennen aan personen die in andere landen wonen (EHRM, grote kamer, 16 maart 2010, Carson e.a. t.

Verenigd Koninkrijk, § § 88-90).

B.13. Uit de voorgaande uiteenzettingen vloeit voort dat het verschil in behandeling verband houdt met het door de wetgever nagestreefde doel, dat niet alleen erin bestaat de terugbetaling te waarborgen van de kosten voor geneeskundige verzorging aan de personen die een voldoende band met België aantonen en aan de vreemdelingen ten aanzien van wie België internationale verplichtingen heeft, maar ook de buitenlandse Staten ertoe aan te zetten met België wederkerigheidsakkoorden te sluiten.

B.14. Het Hof dient evenwel te onderzoeken of de in het geding zijnde bepaling geen onevenredige gevolgen heeft ten aanzien van een bepaalde categorie van personen. Van discriminatie kan derhalve slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van de regels inzake de terugbetaling van de kosten voor geneeskundige verzorging een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.15.1. Er dient daarnaast aan te worden herinnerd dat het bij de wet van 17 juli 1963 ingevoerde stelsel een facultatief socialezekerheidsstelsel is waaraan de aangeslotenen op vrijwillige basis deelnemen.

Artikel 18, § 1, van de wet van 17 juli 1963 bepaalt dat de vreemdelingen ervoor kunnen kiezen alleen deel te nemen aan de ouderdoms- en overlevingsverzekering, die niet is gekoppeld aan een verblijfsvoorwaarde. De terugbetaling van de kosten voor geneeskundige verzorging is daarentegen gekoppeld aan een verblijfsvoorwaarde sinds de inwerkingtreding van de wet van 17 juli 1963.

De vreemdelingen die in beginsel aan de verblijfsvoorwaarde zijn onderworpen, kan evenwel worden toegestaan om buiten België te verblijven wanneer hun gezondheid dat vereist.

De aangeslotenen kunnen daarnaast het bedrag van hun bijdragen beperken door ervoor te kiezen het minimumbedrag van de bijdrage zoals vastgesteld door de Koning met toepassing van artikel 15, tweede lid, of artikel 18, § 1, tweede lid, van de wet van 17 juli 1963 te betalen.

B.15.2. De vreemdelingen die, zoals de eisende partij voor de verwijzende rechter, een ouderdomsverzekering hebben gesloten en niet in België verblijven, wordt niet elke herwaardering van hun bijdragen ontzegd. Zij genieten een aanvullende rente die 17 % van de ouderdomsrente uitmaakt, op voorwaarde dat zij de prestaties waarin de wet voor de verzekerden ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds voorziet en de verzekering voor geneeskundige verzorging niet hebben genoten en van het voordeel ervan hebben afgezien.

B.15.3. Uit die elementen blijkt dat het verschil in behandeling geen onevenredige gevolgen heeft.

B.16. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 46 van de wet van 17 juli 1963 « betreffende de overzeese sociale zekerheid » schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 23 december 2021.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul

^