gepubliceerd op 10 juni 2014
Wet tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID, FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
12 MEI 2014. - Wet tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Definities Art. 2 Voor de toepassing van onderhavige wet wordt verstaan onder : 1°) "de Dienst" : de openbare instelling van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3; 2°) "Beheerscomité" : een beheerscomité zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg; 3°) "provinciale en plaatselijke besturen" : - de provincies; - de openbare instellingen die van de provincies afhangen; - de gemeenten; - de openbare instellingen die afhangen van de gemeenten; - de verenigingen van gemeenten; - de O.C.M.W.'s; - de verenigingen van O.C.M.W.'s; - de openbare instellingen die afhangen van de O.C.M.W.'s; - de agglomeraties en federaties van gemeenten; - de openbare instellingen die afhangen van de agglomeraties en van de federaties van gemeenten; - de lokale politiezones, opgericht op basis van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus; - de prezones en de hulpverleningszones opgericht op basis van de wet van 15 mei 2007 houdende civiele veiligheid; - de Franse Gemeenschapscommissie en de Vlaamse Gemeenschapscommissie; - de gewestelijke economische instellingen bedoeld in de hoofdstukken II en III van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 1983 van de Waalse Gewestraad, de ordonnantie van 20 mei 1999 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het decreet van de Vlaamse Raad van 27 juni 1985; - "Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid"; - de "Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp"; - de verenigingen van meerdere hierboven vermelde instellingen; - de VZW "Vlaamse Operastichting" voor de personeelsleden die vast benoemd waren bij de Intercommunale "Opera voor Vlaanderen" en met behoud van hun statuut zijn overgenomen.
De Koning kan andere instellingen toevoegen aan de in het eerste lid, 3°) vervatte lijst van besturen. Hij kan deze lijst wijzigen teneinde rekening te houden met de wetsbepalingen die voor de in het eerste lid, 3°) genoemde instellingen van toepassing zijn.
HOOFDSTUK 3. - Oprichting van de Dienst Art. 3 Er wordt onder de benaming "Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels" (DIBISS) een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht.
De Dienst is een openbare instelling van sociale zekerheid in de zin van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
De Dienst heeft zijn zetel in een van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Met het akkoord van de minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort, kan hij regionale kantoren oprichten in andere gemeenten.
HOOFDSTUK 4. -Beheer van de Dienst Afdeling 1. - Paritair beheer Art. 4 De Dienst wordt in functie van de betreffende opdracht door één van de volgende beheerscomités beheerd : 1) Het "Beheerscomité van de sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke besturen" is bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 10 tot 23 en 27. Dit beheerscomité is samengesteld uit een voorzitter en veertien leden die alleen stemgerechtigd zijn.
De voorzitter wordt benoemd op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort.
Zes leden vertegenwoordigen de plaatselijke besturen. Drie ervan worden benoemd op voordracht van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), twee op voordracht van de "Union des Villes et Communes de Wallonie" en één op voordracht van de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Eén lid vertegenwoordigt de provincies. Hij wordt opeenvolgend benoemd op voordracht van de Vereniging van de Vlaamse Provincies en op voordracht van de "Association des Provinces wallonnes".
Zeven leden vertegenwoordigen de werknemers van de provinciale en de plaatselijke sector en worden benoemd op voordracht van de representatieve werknemersorganisaties die in Comité C zitting hebben. 2) Het "Beheerscomité van de Overzeese Sociale Zekerheid" is bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 28. Dit beheerscomité is samengesteld uit een voorzitter en twaalf leden.
De voorzitter wordt benoemd op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort.
Twee leden worden benoemd op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid Ontwikkelingssamenwerking behoort.
Vijf leden worden benoemd op voordracht van de representatieve werkgeversorganisaties.
Vijf leden worden benoemd op voordracht van de representatieve werknemersorganisaties.
Enkel deze tien laatste leden zijn stemgerechtigd. 3) Het "Algemeen Beheerscomité van de Dienst" is bevoegd voor de materies bedoeld in de artikelen 29, 38 en 48, en in het algemeen voor alles wat betrekking heeft op de personeelsleden en de ondersteuningsdiensten van de Dienst. In dit comité hebben de stemgerechtigde leden van de beheerscomités bedoeld onder 1) en 2) zitting.
Het comité wordt voorgezeten door de voorzitter van het Beheerscomité bedoeld onder 1).
De voorzitter van het Beheerscomité bedoeld onder 2) woont de vergaderingen van het comité bij als niet-stemgerechtigd lid. 4) Het Beheerscomité "Maribel" bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, tweede lid van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers is bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 24 en 25. Dit beheerscomité is samengesteld uit een voorzitter en effectieve leden, zoals bepaald in artikel 35 van voormelde wet van 29 juni 1981, die alleen stemgerechtigd zijn. 5) Het "Beheerscomité van de Gemeenschappelijke sociale dienst" is bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 30 tot 37. Dit beheerscomité is samengesteld uit een voorzitter en zes leden die alleen stemgerechtigd zijn.
De voorzitter is de voorzitter van het "Beheerscomité van de sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke besturen" of zijn vertegenwoordiger.
Drie leden vertegenwoordigen de representatieve werkgeversorganisaties die in het Beheerscomité van de sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke besturen zitting hebben.
Drie leden vertegenwoordigen de representatieve werknemersorganisaties die in het Beheerscomité van de sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke besturen zitting hebben.
Alle leden moeten behoren tot representatieve organisaties die besturen vertegenwoordigen die bij de Gemeenschappelijke sociale dienst aangesloten zijn.
Art. 5 § 1. De voorzitter en de leden van de beheerscomités bedoeld in artikel 4, 1), 2), 3) en 5 worden door de Koning benoemd voor een duur van zes jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
De voorzitter en de leden van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 4) worden benoemd door de voogdijministers voor een duur van vier jaar.Hun mandaat is hernieuwbaar.
In geval van overlijden, ontslag of afzetting van een lid bedoeld in het eerste of tweede lid zal het nieuwe lid het mandaat vervolledigen van degene die hij opvolgt. § 2. Voor ieder beheerscomité bedoeld in artikel 4, 1), 2) en 4) wordt op gezamenlijke voordracht van de betrokken voogdijministers een regeringscommissaris benoemd door de Koning.
Voor de beheerscomités bedoeld in artikel 4, 3) en 5) is de regeringscommissaris die de voogdijministers vertegenwoordigt, de regeringscommissaris die voor het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 1) is benoemd. § 3. Voor ieder beheerscomité bedoeld in artikel 4, 1) en 2) wordt op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort, een regeringscommissaris van Begroting benoemd door de Koning.
Voor de beheerscomités bedoeld in artikel 4, 3), 4) en 5) is de regeringscommissaris van Begroting, de regeringscommissaris die voor het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 1) is benoemd. § 4. De regeringscommissarissen van het beheerscomité bedoeld in artikel 4, 3) zijn bevoegd voor het opmaken en het opvolgen van de begroting en de bestuursovereenkomst. Ze overleggen met de regeringscommissarissen van de andere beheercomités over de problemen die deze comités betreffen.
Art. 6 Op advies van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 1) of 2) kan de Koning binnen de Dienst één of meerdere technische comités oprichten zoals bedoeld in artikel 7 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg. Deze technische comités zijn ermee belast om dit beheerscomité in te lichten bij het vervullen van zijn opdracht.
Art. 7 De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling van de technische comités bedoeld in artikel 6, de nadere regels met betrekking tot de aanduiding van hun leden en hun plaatsvervangers, en de werking van deze comités.
Art. 8 § 1. Voor elk beheerscomité bedoeld in artikel 4 bepaalt een huishoudelijk reglement dat wordt opgesteld door het beheerscomité en goedgekeurd door de voogdijministers de werkwijze van het beheerscomité, de bevoegdheden van de administrateur-generaal en de voorwaarden waaronder het beheerscomité bepaalde van zijn bevoegdheden kan overdragen aan technische comités die het binnen de Dienst opricht of aan ambtenaren van de Dienst. § 2. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoedingen en het presentiegeld toegekend aan de voorzitters en de leden van de beheerscomités bedoeld in artikel 4.
Tot de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 januari 2003 tot vaststelling van de vergoedingen en het presentiegeld toegekend aan de voorzitters en leden van de beheersorganen van de openbare instellingen van sociale zekerheid en van de instellingen van openbaar nut die onder de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid ressorteren, en tegelijk onder de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken voor wat betreft de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, van toepassing. § 3. De beheerscomités bedoeld in artikel 4 vergaderen op de zetel van de Dienst. In uitzonderlijke gevallen kunnen zij op een andere plaats worden samengeroepen. § 4. Het secretariaat van de beheerscomités bedoeld in artikel 4 en van de technische comités bedoeld in artikel 6 wordt waargenomen door een personeelslid van de Dienst.
Afdeling 2. - Dagelijks beheer Art. 9 § 1. Het dagelijks beheer van de Dienst staat onder de leiding van de houder van een managementfunctie "administrateur-generaal".
De houder van een managementfunctie "administrateur-generaal" wordt bijgestaan door de houder van een managementfunctie "adjunct-administrateur-generaal".
De administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal behoren niet tot dezelfde taalrol.
De administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal nemen met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van de verschillende beheerscomités bedoeld in artikel 4. Zij kunnen daarnaast ook met raadgevende stem deelnemen aan de vergaderingen van de technische comités bedoeld in artikel 6.
De administrateur-generaal wordt belast met de uitvoering van de beslissingen van de beheerscomités. Hij vertegenwoordigt de Dienst in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen.
HOOFDSTUK 5. - Opdrachten van de Dienst Afdeling 1. - Kinderbijslag Art. 10 § 1. De Dienst is belast met de taken vastgelegd in de artikelen 32 tot 32quater van de algemene kinderbijslagwet en de uitvoeringsbesluiten. § 2. In uitvoering van het protocol dat werd afgesloten met toepassing van artikel 32quinquies van de algemene kinderbijslagwet, tussen de Dienst en de federale politie, kent de Dienst de gezinsbijslagen toe aan de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten, in de zin van artikel 106 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, evenals aan de leden van het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, met uitzondering evenwel van de militairen bedoeld bij artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.
Het protocol bedoeld in het eerste lid stelt de nadere regels vast waaronder de met toepassing van het eerste lid verleende gezinsbijslag, evenals de beheerskosten aan deze Dienst worden terugbetaald.
Art. 11 De Dienst is gemachtigd om een protocol over de toekenning en de betaling van gezinsbijslagen af te sluiten met een deelstaat.
Afdeling 2. - Sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten Art. 12 § 1. De Dienst is wettelijk belast met de inning en de invordering van de volgende werkgevers- en werknemersbijdragen die de provinciale en de plaatselijke besturen voor hun personeel en voor hun mandatarissen verschuldigd zijn : 1° de socialezekerheidsbijdragen verschuldigd in uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, alsmede van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, en hun uitvoeringsbesluiten;2° de bijdrage voor de beroepsziekten verschuldigd in uitvoering van artikel 56, 3°, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970;3° de inhouding verschuldigd in uitvoering van artikel 191, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;4° de solidariteitsinhouding op pensioenen in uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;5° de bijdrage bedoeld in artikel 4 van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, verschuldigd door zijn aangeslotenen;6° de bijdragen verschuldigd in uitvoering van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen. § 2. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan de Koning onder de door Hem te bepalen voorwaarden de innings- en invorderingstaken van de Dienst uitbreiden naar andere sociale bijdragen en met sociale bijdragen gelijkgestelde inhoudingen. § 3. De Dienst kan bij overeenkomst de inning van bijdragen die niet bedoeld zijn in §§ 1 en 2 op zich nemen.
Art. 13 De Koning bepaalt : 1° de nadere regels van de elektronische aangifte ter verantwoording van het bedrag van de verschuldigde bijdragen, de termijn binnen dewelke zij moet worden ingediend, de sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving van de voorschriften genomen in uitvoering van deze bepaling;2° de wijze van betaling en de termijn binnen dewelke een deel of het geheel van de bijdragen moeten worden gestort, het bedrag en de toepassingsvoorwaarden van de verhogingen en de verwijlinteresten bij niet-naleving van deze termijnen, alsmede de voorwaarden waaronder vrijstelling of vermindering van de verhogingen en van de verwijlinteresten mag worden verleend;3° de voorwaarden waaronder de Dienst aan dienstverleners het kwaliteitslabel "Full service" kan toekennen. Art. 14 Bij gebrek aan betaling binnen de vastgestelde termijn kunnen de bijdragen bedoeld in artikel 12, de bijdrageverhogingen, de verwijlinteresten, de forfaitaire vergoedingen en de bijdragen ingevolge regularisatie, die verschuldigd zijn aan de Dienst, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels ambtshalve worden afgehouden van de rekening van de aangeslotenen bij de hierna volgende instellingen : BELFIUS, BNP PARIBAS FORTIS, bpost en de Nationale Bank van België, achtereenvolgens in de voornoemde volgorde.
Het koninklijk besluit nr. 286 van 31 maart 1984 houdende maatregelen om een betere inning te verzekeren van de sociale zekerheidsbijdragen en solidariteitsbijdragen is eveneens van toepassing met betrekking tot de aan de Dienst verschuldigde bedragen.
Art. 15 Volgens de door de Koning te bepalen nadere regels worden de bijdragen, na inhouding van de bestuurskosten, via maandelijkse voorschotten gestort aan de verdelings- en uitbetalingsinstellingen voor wiens rekening zij werden geïnd.
Art. 16 De Koning bepaalt de wijze waarop de bestuurskosten bedoeld in artikel 15 worden vastgesteld.
Afdeling 3. - Financiering van de pensioenen van benoemde personeelsleden van de provinciale en de plaatselijke besturen die bij het Gesolidariseerde Pensioenfonds van de Dienst zijn aangesloten Art. 17 De Dienst is belast met de toepassing van de bepalingen van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen. Na inhouding van de bestuurskosten waarvan de wijze van vaststelling door de Koning wordt bepaald, stelt de Dienst deze middelen in functie van hun behoeften ter beschikking van de instellingen die de pensioenen beheren ten laste van het Gesolidariseerde Pensioenfonds.
Afdeling 4. - Tegemoetkomingen betaald door de Dienst Art. 18 De Dienst wordt belast met de betaling van de premies bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen volgens de door de Koning te bepalen nadere regels.
De Dienst vordert onrechtmatig verkregen premies terug. Bij gebrek aan betaling binnen een door de Koning vastgestelde termijn, zijn de wettelijke verwijlinteresten verschuldigd. De Dienst kan eveneens de onrechtmatig uitgekeerde premies invorderen bij wijze van inhouding op de later aan het plaatselijke bestuur verschuldigde premies.
Art. 19 Artikel 18 blijft van toepassing zolang de bevoegde gewestelijke overheid geen andersluidende bepaling heeft aangenomen door de taak beschreven in artikel 18 aan een andere instelling toe te vertrouwen.
Art. 20 De Dienst wordt belast met de betaling van de tussenkomsten bedoeld in afdeling 5 van Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector.
De door de Dienst uitgekeerde tegemoetkomingen worden terugbetaald door de minister van Tewerkstelling en Arbeid, met gelden van het Interdepartementaal Begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid, opgericht door artikel 5 van het voormelde koninklijk besluit nr. 25.
De Koning kan aan de Dienst voorschotten toekennen ten laste van de RSZ-Globaal Beheer.
De Dienst vordert onrechtmatig ontvangen tussenkomsten terug. Bij gebrek aan betaling binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van de invorderingsbrief, zijn de wettelijke verwijlinteresten verschuldigd. De Dienst kan eveneens de onrechtmatig uitgekeerde tegemoetkomingen terugvorderen via inhoudingen op de later verschuldigde tegemoetkomingen.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake regularisatie van de voorschotten die door de RSZ-Globaal Beheer aan de Dienst worden toegekend.
Art. 21 De Dienst wordt belast met het uitkeren van een jaarlijkse toelage aan de door de minister van Binnenlandse Zaken aangeduide plaatselijke besturen, voor de verwezenlijking van een programma betreffende de maatschappelijke problemen inzake veiligheid, voor de verwezenlijking van initiatieven inzake criminaliteitspreventie, voor de werving en de opleiding van de gemeentelijke politieagenten en voor het uitwerken van maatregelen tot coördinatie van de politietaken.
Wanneer de toelage dient om de opleiding van politieagenten te financieren, kan zij eveneens worden toegekend aan de erkende trainings- en opleidingscentra.
Deze toelage wordt ten laste van een specifiek begrotingsartikel ingeschreven in de begroting van de Dienst en wordt gedekt door fiscale ontvangsten ten belope van een bedrag van 40.902.000,00 euro per jaar met ingang van 1 januari 1999 dat in maandelijkse schijven aan de Dienst wordt gestort. Het eventuele saldo van het lopende begrotingsjaar op het betreffende begrotingsartikel wordt het volgende begrotingsjaar naar datzelfde begrotingsartikel overgedragen en met de lopende ontvangsten samengevoegd.
De Koning bepaalt de bevoegdheden van de Dienst met betrekking tot het bestaan van de voorwaarden tot toekenning van de toelage en de controle op de aanwending ervan.
Art. 22 De Koning bepaalt de wijze waarop de bestuurskosten worden vastgesteld die kunnen worden toegekend aan de Dienst voor de uitbetaling aan de begunstigden van de tegemoetkomingen bedoeld in onderhavige afdeling.
Afdeling 5. - Verjaring Art. 23 § 1. De schuldvorderingen van de Dienst met betrekking tot de bijdragen bedoeld in artikel 12, § 1, 1°, 2°, 5°, en 6°, § 2 en § 3 verjaren na drie jaar te rekenen vanaf de datum van hun opeisbaarheid.
In afwijking van het eerste lid wordt de verjaringstermijn verlengd tot zeven jaar, wanneer de vorderingen van de Dienst het gevolg zijn van ambtshalve regularisaties na de vaststelling van bedrieglijke handelingen of valse of opzettelijk onvolledige verklaringen door de werkgever. De tegen de Dienst ingestelde vorderingen tot terugvordering van de voormelde niet-verschuldigde bijdragen verjaren na drie jaar te rekenen vanaf de dag van de betaling.
In geval van bedrieglijke onderwerping aan de sociale zekerheid van het personeel van de provinciale en plaatselijke besturen, beschikt de Dienst over een termijn van zeven jaar vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de inbreuk zich heeft voorgedaan, om over te gaan tot de nietigverklaring van deze bedrieglijke onderwerpingen of tot de ambtshalve onderwerping bij de werkelijke werkgever. Overeenkomstig het tweede lid heeft de eventuele terugbetaling van bijdragen betrekking op een periode van ten hoogste drie jaar. § 2. De schuldvorderingen van de Dienst met betrekking tot de inhoudingen bedoeld in artikel 12, § 1, 3° en 4° verjaren na drie jaar te rekenen vanaf de datum van de betaling van het pensioen of het aanvullend voordeel.
De tegen de Dienst ingestelde vorderingen tot terugvordering van voormelde niet-verschuldigde inhoudingen verjaren na drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de inhouding werd overgemaakt. § 3. De schuldvorderingen van de Dienst met betrekking tot de onrechtmatig uitgekeerde premies, tegemoetkomingen en toelagen bedoeld in artikelen 18 tot 21 verjaren na vijf jaar te rekenen vanaf de dag van de betaling. De tegen de Dienst ingestelde vorderingen tot betaling van bovenvermelde verschuldigde premies, tegemoetkomingen en toelagen verjaren na vijf jaar te rekenen vanaf de dag dat zij opeisbaar zijn. § 4. De vorderingen van de instellingen die socialezekerheidsbijdragen innen ten laste van de werkgevers die, voor de berekening van het loon van hun werknemers en/of voor de indiening van hun socialezekerheidsaangiften een beroep doen op de Centrale Dienst voor vaste uitgaven, ingesteld bij het koninklijk besluit van 13 maart 1952 tot inrichting van de Centrale Dienst der vaste uitgaven en tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 december 1868 houdende algemeen reglement op de Rijkscomptabiliteit, verjaren na 7 jaar. § 5. De verjaring van de schuldvorderingen bedoeld in paragrafen 1 tot 4 wordt gestuit : 1° door een aangetekende brief van de Dienst aan de werkgever en door een aangetekende brief van de werkgever aan de Dienst;2° door een dagvaarding voor het gerecht;3° op de wijze bepaald in artikel 2248 van het Burgerlijk Wetboek. De verjaringstermijn loopt opnieuw vanaf elke stuiting.
Afdeling 6. - Uitvoering van de Sociale en de Fiscale Maribel Art. 24 De Dienst wordt belast met de uitvoering van de financiering en de controle van de bijkomende tewerkstelling in het kader van de Sociale Maribel en de Fiscale Maribel die onder de bevoegdheid vallen van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 4).
Afdeling 7. - Uitvoering van sociale akkoorden Art. 25 De Dienst wordt belast met de uitvoering van bepaalde maatregelen van de sociale akkoorden voor de federale gezondheidssectoren en van het Generatiepact die onder de bevoegdheid vallen van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 4).
Het betreft : - de financiering en de controle van de bijkomende tewerkstelling in het kader van de maatregel met betrekking tot bijkomend verlof; - de controle van de bijkomende tewerkstelling in het kader van het sociaal akkoord 2011; - de financiële tegemoetkoming toegekend aan ziekenhuizen in het kader van de maatregel met betrekking tot statutarisering; - de financiering en de controle van de tewerkstelling van laaggeschoolde jongeren in het kader van het Generatiepact.
Art. 26 De Dienst kan door de Koning worden belast met de uitvoering van maatregelen die werden vastgesteld in andere sociale akkoorden dan deze bedoeld in artikel 25.
Afdeling 8. - Controle Art. 27 De inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Dienst houden toezicht op de uitvoering van de bepalingen van de afdelingen 1 tot 7 van onderhavig hoofdstuk en van de uitvoeringsbesluiten van deze wet.
Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van het Sociaal Strafwetboek.
Afdeling 9. - Overzeese Sociale Zekerheid Art. 28 De Dienst wordt belast met de uitvoering van de bepalingen : 1° van de wet van 16 juni 1960 die de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en die waarborg draagt door de Belgische Staat van de verzekerde maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers;2° van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid;3° van de uitvoeringsbesluiten van de wetten bedoeld in 1° en 2°. Afdeling 10. - Informatie en communicatie Art. 29 § 1. De Dienst informeert op eigen initiatief of op aanvraag het publiek en de geïnteresseerde academische, wetenschappelijke, socio-economische en professionele middens : 1°) over de inhoud van de wetgeving en de reglementering in de verschillende aangelegenheden bedoeld in de afdelingen 1 tot 9 van dit hoofdstuk; 2°) in voorkomend geval in samenwerking met andere instellingen, over cijfermatige, statistische en actuariële gegevens die voortkomen uit zijn gegevensbanken, en dit met respect voor de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke gegevens of betreffende de ondernemingen.
Het Beheerscomité bedoeld in artikel 4,3) bepaalt : - de gevallen waarin de terbeschikkingstelling van deze gegevens kosteloos gebeurt; - de gevallen waarin de terbeschikkingstelling van deze gegevens tegen kostprijs gebeurt.
Het Beheerscomité bedoeld in artikel 4,3) bepaalt hetzij het toepasselijke tarief, hetzij de elementen die de vaststelling van de kostprijs van de terbeschikkingstelling van de aangevraagde gegevens mogelijk maken; - de gevallen waarin een vermindering van de kostprijs kan worden toegestaan. § 2. De Dienst stelt ieder jaar op zijn website een jaarverslag ter beschikking waarin de grote lijnen worden beschreven van de uitvoering van zijn opdrachten en van de wijze waarop deze werden verwezenlijkt.
Afdeling 11. - Gemeenschappelijke sociale dienst Art. 30 § 1. De provinciale en de plaatselijke besturen kunnen zich vrijwillig bij de Gemeenschappelijke sociale dienst van de Dienst aansluiten.
De nadere regels voor de indiening van een aanvraag, die enkel via elektronische weg kan gebeuren, worden vastgesteld door het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5). De aanvraag moet vergezeld zijn van een beraadslaging van de bevoegde overheden die door de toezichthoudende overheid goedgekeurd werd.
De aansluiting vat aan op de eerste dag van het kwartaal volgend op de maand waarin de aanvraag tot aansluiting werd ingediend.
Op het einde van ieder jaar kunnen de aangesloten besturen een einde stellen aan hun vrijwillige aansluiting. De aanvraag tot de beëindiging van de aansluiting, die enkel via elektronische weg kan worden ingediend, heeft uitwerking met ingang van 31 december van het kalenderjaar op voorwaarde dat deze uiterlijk op 30 september werd ingediend. Indien dit niet het geval is, dan heeft de beëindiging van de aansluiting pas uitwerking met ingang van 31 december van het volgende jaar. § 2. Het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5) kan toestemming verlenen aan bepaalde publieke werkgevers die niet de hoedanigheid van provinciaal of plaatselijk bestuur hebben, om zich bij de Gemeenschappelijke sociale dienst aan te sluiten.
De nadere regels van de aansluiting en van de beëindiging ervan door de besturen bedoeld in het eerste lid, evenals de wijze waarop de verschuldigde bijdrage dient te worden gestort, worden vastgesteld door het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5). § 3. De besturen die op 31 december 2014 bij de Gemeenschappelijke sociale dienst van de RSZPPO zijn aangesloten, zijn van rechtswege vanaf 1 januari 2015 bij de Gemeenschappelijke sociale dienst van de Dienst aangesloten. Hetzelfde geldt voor de besturen die een aanvraag tot aansluiting hadden ingediend met het oog op een aansluiting bij de Gemeenschappelijke sociale dienst van de RSZPPO op 1 januari 2015.
Art. 31 § 1. Ingevolge de aansluiting bedoeld in artikel 30 worden de personen die in aanmerking komen om tegemoetkomingen van de Gemeenschappelijke sociale dienst te genieten, onderverdeeld in rechtstreekse en onrechtstreekse begunstigden. § 2. De rechtstreekse begunstigden zijn : 1) de vastbenoemde personeelsleden en de stagiairs evenals de contractuele personeelsleden voor dewelke het aangesloten bestuur de werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 34 betaalt;2) de personeelsleden bedoeld onder 1) na hun oppensioenstelling;3) de contractuele personeelsleden bedoeld onder 1) na hun oppensioenstelling. § 3. De onrechtstreekse begunstigden zijn : 1) de echtgenoot, de partner, de kinderen en de andere gezinsleden van een rechtstreekse begunstigde bedoeld in § 2 die onder hetzelfde dak wonen als deze laatste en die worden beschouwd als personen ten laste volgens de voorwaarden vastgesteld door het beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5);2) de niet-hertrouwde overlevende echtgenoot van een persoon die op het moment van zijn overlijden een rechtstreekse begunstigde was op voorwaarde dat zijn inkomen niet hoger is dan een bedrag vastgesteld door het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5);3) de wezen van een persoon die op het moment van zijn overlijden een rechtstreekse begunstigde was, zolang zij kinderbijslag ontvangen;4) de ascendenten van een persoon die op het moment van zijn overlijden een rechtstreekse begunstigde was en die beantwoordt aan de voorwaarden vastgesteld door het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5);5) Indien de aanvraag tot aansluiting dit vermeldt, kan de hoedanigheid van begunstigde, op voorwaarde van een met redenen omkleed akkoord van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5), onder bepaalde voorwaarden worden toegekend aan personeelsleden van een bestuur waarvan sprake is in artikel 29 die reeds gepensioneerd zijn op de datum waarop dit bestuur zich aansluit. § 4. De rechtstreekse begunstigden bedoeld in § 2, 2) en 3) en alle onrechtstreekse begunstigden bedoeld in § 3 die zich in het buitenland vestigen, verliezen het voordeel van de tegemoetkomingen van de Gemeenschappelijke sociale dienst.
Bij hun definitieve terugkeer naar België kunnen de begunstigden die het voordeel van de tegemoetkomingen van de Gemeenschappelijke sociale dienst verloren waren met toepassing van het eerste lid, opnieuw aanspraak maken op deze tegemoetkomingen.
Art. 32 De gemeenschappelijke diensten die door de Gemeenschappelijke sociale dienst worden aangeboden, zijn de volgende : 1) algemene of gepersonaliseerde informatie inzake diverse sociale aangelegenheden die ter beschikking wordt gesteld van de aangesloten besturen en de begunstigden;2) advies aan of begeleiding van de begunstigden bij bepaalde stappen in hun professionele of hun privéleven;3) bepaalde premies ter gelegenheid van gebeurtenissen in het professionele of het privéleven;4) bepaalde tegemoetkomingen en voordelen voor de begunstigden in geval van ziekte, tegenspoed, familiale tegenslag of andere uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden;5) toegang tot de collectieve hospitalisatieverzekeringsovereenkomst van de Dienst;6) toegang tot vakantieverblijven. Art. 33 Het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5) bepaalt de premies, tegemoetkomingen en voordelen die aan de begunstigden kunnen worden toegekend krachtens artikel 32, 3) en 4), evenals de nadere regels voor de indiening van aanvragen.
Het legt de regels vast waarvan de toekenning van de premies, tegemoetkomingen en voordelen afhankelijk is. Het reglement dat deze regels bevat wordt goedgekeurd door de minister bevoegd voor Sociale Zaken en gepubliceerd op de website van de Dienst.
Het kan de toekenning van tegemoetkomingen en voordelen afhankelijk maken van een voorafgaand sociaal onderzoek of van een inkomensvoorwaarde.
Het kan de duur van de toekenning van de tegemoetkoming of het voordeel beperken in de tijd.
Het kan de categorieën van begunstigden uitbreiden.
De steun van de Gemeenschappelijke sociale dienst mag niet de steun vervangen die onder de wettelijke bevoegdheid van andere instellingen valt. De steun van deze dienst is steeds aanvullend en suppletoir.
Art. 34 § 1. De werkgevers die zich bij de Gemeenschappelijke sociale dienst aansluiten, dienen een werkgeversbijdrage te betalen voor alle vastbenoemde personeelsleden en stagiairs, alsook voor de personeelsleden die zijn aangeworven in het kader van een arbeidsovereenkomst met uitzondering van studentenovereenkomsten, die een activiteitswedde of wachtvergoeding ten laste van de aangesloten werkgever genieten, met uitzondering van het onderwijzend personeel met een weddetoelage.
De werkgeversbijdrage is verschuldigd vanaf de dag waarop de aansluiting bij de Gemeenschappelijke sociale dienst een aanvang neemt tot de dag waarop het eventuele ontslag uitwerking heeft. § 2. De Koning bepaalt de nadere regels voor de vaststelling van de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1, eerste lid. Deze bijdrage stemt overeen met een percentage van het loon dat als basis dient voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen.
Voor de nadere regels inzake inning en terugvordering wordt de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1, eerste lid gelijkgesteld aan een socialezekerheidsbijdrage.
Art. 35 § 1. Het speciaal reservefonds bedoeld in artikel 45, 6) wordt gestijfd door middel van : 1) het eventuele overschot van de werkgeversbijdragen;2) de bijdrageverhogingen en de verwijlinteresten die eventueel op deze bijdragen worden toegepast;3) de interesten opgebracht door dit reservefonds en door de werkgeversbijdragen. § 2. Het speciaal reservefonds van de Gemeenschappelijke sociale dienst van de Dienst wordt aangewend voor de uitkering van tegemoetkomingen : 1) bij wijze van voorschot, in afwachting dat de bijdragen worden geïnd;2) wanneer het bedrag van de bij de afsluiting van het boekjaar ontvangen werkgeversbijdragen ontoereikend is. Art. 36 Het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5) kan op met redenen omkleed voorstel beslissen om een beroep te doen op het speciaal reservefonds om uitzonderlijke noden van de Gemeenschappelijke sociale dienst te financieren.
Art. 37 Elk kwartaal wordt een verslag betreffende het dagelijks beheer van de Gemeenschappelijke sociale dienst aan het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 5) voorgelegd. Dit verslag wordt opgesteld door de persoon die belast is met het dagelijks beheer van de Dienst, zijn adjunct of zijn vertegenwoordiger.
HOOFDSTUK 6. - Human resources en materiële middelen Art. 38 Alle statutaire personeelsleden van de Dienst, behalve de administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal, worden benoemd, bevorderd en afgezet door het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 3) overeenkomstig de reglementaire bepalingen houdende vaststelling van het statuut van het personeel van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Art. 39 § 1. Alle statutaire personeelsleden die op 1 januari 2015 hun werkzaamheden uitoefenen binnen de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten worden bij koninklijk besluit ambtshalve overgedragen naar de Dienst.
Alle statutaire personeelsleden die op 1 januari 2015 hun werkzaamheden uitoefenen binnen de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid, worden bij koninklijk besluit ambtshalve overgedragen naar de Dienst. § 2. De personeelsleden die, op 1 januari 2015, via een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, genieten door louter de ondertekening van een aanhangsel bij hun arbeidsovereenkomst dezelfde arbeidsovereenkomst bij de Dienst.
De personeelsleden die, op 1 januari 2015, via een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven bij de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid, genieten door louter de ondertekening van een aanhangsel bij hun arbeidsovereenkomst, dezelfde arbeidsovereenkomst bij de Dienst.
Art. 40 De Dienst is aangesloten bij het pensioenstelsel ingesteld bij de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.
Art. 41 Alle goederen, rechten en wettelijke en contractuele plichten van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid worden overgedragen naar de Dienst.
HOOFDSTUK 7. - Financiële middelen Art. 42 De begroting van de Dienst bestaat uit twee aparte delen : 1° de opdrachtenbegroting die de ontvangsten en uitgaven omvat die betrekking hebben op de verschillende opdrachten van de Dienst;2° de beheersbegroting die de ontvangsten en uitgaven omvat die betrekking hebben op het beheer van de Dienst. Art. 43 Elk van de beheerscomités bedoeld in artikel 4, 1), 2), 4) en 5) stelt een begrotingsvoorstel op met betrekking tot de opdrachten die betrekking hebben op de aangelegenheden die onder zijn bevoegdheid vallen.
Wanneer de wetgeving, de reglementering of een overeenkomst in de vaststelling van een bijdragevoet voorziet, dan is het het beheerscomité dat bevoegd is voor de betreffende opdracht, dat, naargelang het geval, een percentage voorstelt of bepaalt in de aangelegenheden die onder zijn bevoegdheid vallen.
Het doet eveneens een voorstel wat betreft het percentage van de bestuurskosten dat kan worden ingehouden op de wettelijke of conventionele bijdragen of de betaalde voordelen.
Deze begroting wordt voor goedkeuring in het kader van de begroting van de Dienst meegedeeld aan het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 3).
Het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 4) is gemachtigd om maximaal 1,20 % van de bedragen die voortkomen uit het fonds Sociale Maribel te bestemmen voor de dekking van de administratie- en de personeelskosten.
Art. 44 De beheersbegroting van de Dienst valt onder de exclusieve bevoegdheid van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 3).
Art. 45 De hierna vermelde fondsen worden omgezet in fondsen van de Dienst en behouden hun bestemming. Hun actief op 31 december 2014 wordt overgedragen aan de Dienst : 1) het fonds Sociale Maribel bedoeld in artikel 35, § 5, C), 2 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;2) het reservefonds bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 1 september 1969 tot inrichting van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;3) het reservefonds van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen bedoeld in artikel 4, § 2 van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen;4) het Fonds voor de amortisatie van de verhoging van de pensioenbijdragevoeten bedoeld in artikel 4, § 3 van de voormelde wet van 24 oktober 2011;5) de fondsen bedoeld in artikel 5 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid;6) het speciaal reservefonds bedoeld in artikel 4bis van het koninklijk besluit van 25 mei 1972 tot oprichting van een gemeenschappelijke sociale dienst ten behoeve van het personeel van de provinciale en de plaatselijke overheidsdiensten. Art. 46 De Dienst ontvangt jaarlijks de volgende subsidies : 1) de subsidies bedoeld in de artikelen 10 tot 14 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid;2) de subsidie bedoeld in artikel 154, § 2, van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen;3) de tenlasteneming bepaald in artikel 58 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid. Art. 47 De andere middelen van de Dienst bestaan uit alle andere ontvangsten die verband houden met zijn opdrachten en zijn beheer.
HOOFDSTUK 8. - Diverse bepalingen Art. 48 De Dienst wordt gelijkgesteld met de Staat voor de toepassing van de wetten en de reglementering betreffende de directe belastingen die geheven worden. Hij is vrijgesteld van alle belastingen of taksen ten voordele van de provincies en de gemeenten.
Art. 49 De Koning kan de bestaande wetgevende bepalingen opheffen, wijzigen, aanvullen of vervangen om ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet.
Art. 50 Telkens wanneer een wettelijke of reglementaire bepaling de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid of de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten vermeldt of bedoelt, moet deze worden gelezen alsof zij de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels vermeldt of bedoelt.
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingsbepalingen Art. 51 In artikel 1 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg wordt de vermelding "Dienst voor de overzeese sociale zekerheid" vervangen door de vermelding "Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels".
Art. 52 In artikel 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) de vermelding "- de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid;" wordt geschrapt; 2°) de vermelding "de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;" wordt geschrapt; 3°) het artikel wordt aangevuld met de vermelding "- de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels".
Art. 53 Aan artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) 1°) wordt geschrapt; 2°) in 13°) wordt de vermelding "Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten" vervangen door de vermelding "Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels".
Art. 54 In de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen dienen de woorden "het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZPPO" telkens te worden vervangen door de woorden "het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen".
HOOFDSTUK 10. - Opheffingsbepalingen Art. 55 De volgende bepalingen worden opgeheven : 1) de artikelen 1 tot 3 en 8 tot 9bis van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid;2) de artikelen 1 tot 11 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen;3) artikel 8, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. HOOFDSTUK 11. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding Art. 56 De personen die op 31 december 2014 aangesteld zijn voor het uitoefenen van de functies van administrateur-generaal en van adjunct-administrateur-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten worden ambtshalve aangesteld, vanaf 1 januari 2015 tot het verstrijken van hun lopende mandaat, voor de uitoefening van de functies van administrateur-generaal en van adjunct-administrateur-generaal van de Dienst.
Art. 57 § 1. De Koning kan, vanaf 1 januari 2015 en tot het verstrijken van hun lopende mandaat, de personen die op 31 december 2014 reeds benoemd waren als voorzitter en leden van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, benoemen als voorzitter en leden van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 1).
Tot de aanstelling van de nieuwe regeringscommissarissen met toepassing van artikel 5, §§ 2 en 3, worden de regeringscommissarissen die op 31 december 2014 reeds in het beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten benoemd waren, geacht benoemd te zijn in het Beheerscomité bedoeld in het eerste lid, en blijven zij hun functies uitoefenen. § 2. De Koning kan, vanaf 1 januari 2015 en tot het verstrijken van hun lopende mandaat, de personen die op 31 december 2014 reeds benoemd waren als effectieve leden van het beheerscomité van de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid, benoemen als leden van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 2). De Koning kan, tot het verstrijken van zijn lopende mandaat, de door Hem met toepassing van paragraaf 1 reeds benoemde voorzitter van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 1), benoemen tot voorzitter van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 2).
Tot de aanstelling van de nieuwe regeringscommissarissen met toepassing van artikel 5, §§ 2 en 3, worden de regeringscommissarissen die op 31 december 2014 reeds in het Beheerscomité van de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid benoemd waren, geacht benoemd te zijn in het in het eerste lid bedoelde Beheerscomité, en blijven zij hun functies uitoefenen. § 3. De Koning kan, vanaf 1 januari 2015 en tot het verstrijken van hun lopende mandaat, de door Hem met toepassing van de paragrafen 1 en 2 benoemde leden, benoemen als leden van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 3). Hij kan tevens de in paragraaf 1 bedoelde voorzitter benoemen tot voorzitter van het in dit lid bedoelde Beheerscomité.
Tot de aanstelling van de nieuwe regeringscommissarissen met toepassing van artikel 5, §§ 2 en 3, worden de regeringscommissarissen die op 31 december 2014 reeds in het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten benoemd waren, geacht benoemd te zijn in het in het eerste lid bedoelde Beheerscomité en blijven zij hun functies uitoefenen. § 4. De voogdijministers kunnen, vanaf 1 januari 2015 en tot het verstrijken van hun lopende mandaat, de personen die op 31 december 2014 reeds benoemd waren als voorzitter en leden van het Beheerscomité Maribel, benoemen als voorzitter en leden van het Beheerscomité bedoeld in artikel 4, 4).
Tot de aanstelling van de nieuwe regeringscommissarissen met toepassing van artikel 5, §§ 2 en 3, worden de regeringscommissarissen die op 31 december 2014 reeds in het Beheerscomité Maribel benoemd waren, geacht benoemd te zijn in het in het eerste lid bedoelde Beheerscomité, en blijven zij hun functies uitoefenen. § 5. De Koning kan, vanaf 1 januari 2015 en tot het verstrijken van hun lopende mandaat, de personen die op 31 december 2014 reeds door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten benoemd waren als leden van het beperkt comité van de Gemeenschappelijke sociale dienst, benoemen als leden van de in dit artikel bedoelde Beheerscomité. Hij kan tevens de in paragraaf 1 bedoelde voorzitter benoemen tot voorzitter van het in dit lid bedoelde Beheerscomité.
Tot de aanstelling van de nieuwe regeringscommissarissen met toepassing van artikel 5, §§ 2 en 3, worden de regeringscommissarissen die op 31 december 2014 reeds in het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten benoemd waren, geacht benoemd te zijn in het Beheerscomité bedoeld in het eerste lid.
Art. 58 Tot de inwerkingtreding van het in artikel 13 bedoelde koninklijk besluit zijn de artikelen 10 tot 16 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 houdende uitvoering van Hoofdstuk 1, sectie 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen van toepassing op de werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 34.
Art. 59 Tot de inwerkingtreding van het in artikel 34, § 2, eerste lid, bedoelde koninklijk besluit blijft artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 mei 1972 tot oprichting van een gemeenschappelijke sociale dienst ten behoeve van het personeel van de provinciale en plaatselijke besturen van toepassing.
Art. 60 Deze wet treedt in werking op 1 januari 2015.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgische Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 12 mei 2014, FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK De Minister van Pensioenen M. A. DE CROO Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zie : Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 53-3400 - (2013/2014) : 001 : Ontwerp van wet. 002 : Verslag. 003 : Tekst verbeterd door de commissie voor de sociale zaken. 004 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. Integraal Verslag : 19 en 20 maart 2014.
Senaat (www.senaat.be) 5 - 2772 -2013/2014 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat Nr. 2 : Verslag. Nr. 3 : Beslissing om niet te amenderen. Handelingen van de Senaat : 3 april 2014.