gepubliceerd op 01 juni 1999
Koninklijk besluit tot aanpassing van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering aan het handvest van de sociaal verzekerde
30 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot aanpassing van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering aan het handvest van de sociaal verzekerde (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967 en 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997 en 13 februari 1998;
Gelet op de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gewijzigd bij de wetten van 25 juni 1997 en 22 februari 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 1, 24, 82, § 2, zesde lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992 en 22 november 1995, 88, 136, 145, 146, vierde lid, 149, 150, 151, 160, 162, 166, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 januari 1999, 169 en 173;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 29 januari 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 30 maart 1999;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « Handvest » van de sociaal verzekerde in werking is getreden op 1 januari 1997, zodat de uitvoeringsmaatregelen, voor zover dit materieel mogelijk is, eveneens met ingang van 1 januari 1997 moeten uitwerking hebben; dat de verschillende instellingen van sociale zekerheid de ontwerpen van besluit voor hun sector moesten opstellen teneinde hun eigen regeling aan te passen aan de bepalingen van het handvest; dat teneinde de uitvoerbaarheid van deze wet mogelijk te maken in de sector van de werkloosheidsverzekering en teneinde de door de wetgever beoogde bescherming aan de sociaal verzekerde via het handvest te waarborgen, het dan ook noodzakelijk is dat dit besluit ter uitvoering van de wet zo snel mogelijk wordt genomen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 maart 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt aangevuld als volgt : « 6° het Handvest : de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde. »
Art. 2.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 24.§ 1. De uitbetalingsinstellingen hebben in uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, i en m, en § 2 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van de artikelen 3, 4 en 14, eerste lid, 6°, van het Handvest de volgende opdrachten : 1° de formulieren, waarvan het gebruik door de Rijksdienst is voorgeschreven, ter beschikking van de werknemer houden;2° aan de werknemer alle door de Rijksdienst voorgeschreven mededelingen verstrekken en documenten overmaken;3° de werknemer kosteloos raad geven en alle dienstige inlichtingen verstrekken betreffende zijn rechten en plichten met betrekking tot de werkloosheidsverzekering.Indien het een schriftelijk verzoek betreft, geschiedt deze informatieverstrekking binnen de 45 dagen en met vermelding van het identificatienummer voor de sociale zekerheid van de werknemer, indien de uitbetalingsinstelling hierover beschikt; 4° optreden als informatiedienst waarbij de werkloze aanvullende inlichtingen kan ontvangen omtrent zijn rechten en plichten en omtrent de beslissingen die hem betreffen. Om zich van de in het eerste lid, 3°, voorgeschreven informatieopdracht te kwijten moet de uitbetalingsinstelling inzonderheid : 1° de werkloze die een uitkeringsaanvraag indient of aangifte doet van een wijzigende gebeurtenis, in het bezit stellen van de informatiedocumenten opgesteld of goedgekeurd door de Rijksdienst, behalve indien de werkloze voorheen reeds deze documenten ontving;2° aan de werkloze een dubbel overhandigen van de in artikel 133, § 2, bepaalde aangifte;3° aan de volledig werkloze de passende controlekaart overmaken. De dienstige inlichtingen bedoeld in het eerste lid, 3°, betreffen inzonderheid : 1° de wachttijd- en toekenningsvoorwaarden;2° het uitkeringsstelsel, de berekeningswijze en het bedrag van de uitkering;3° de door de werknemer na te leven formaliteiten inzake de tijdige indiening van een volledig dossier, de inschrijving als werkzoekende, de aangifte van de persoonlijke en familiale toestand en de aangifte en controle van de periodes van volledige werkloosheid;4° de behandelingsprocedure van het dossier. De uitbetalingsinstellingen hebben ter uitvoering van de artikelen 7 en 13 tot 16 van het Handvest, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister na advies van het beheerscomité, de opdracht, door overhandiging of gewone verzending van een geschrift : 1° de werknemer binnen de maand te rekenen vanaf de derde werkdag na de verzending van de uitkeringskaart in kennis stellen van de beslissingen bedoeld in artikel 146, behalve indien de beslissing reeds door de Rijksdienst werd meegedeeld of indien zij de loutere hernieuwing inhoudt van een voorheen meegedeelde beslissing;betwist de uitbetalingsinstelling de juistheid van de uitkeringskaart bij het werkloosheidsbureau, dan neemt de voormelde termijn slechts een aanvang op het tijdstip waarop de uitbetalingsinstelling in kennis is van de uitspraak omtrent deze betwisting; 2° de werknemer in kennis stellen van haar beslissing tot terugvordering in toepassing van artikel 167, § 2, eerste lid, uiterlijk op het tijdstip waarop zij aan de werknemer de terugbetaling vraagt of waarop zij bedragen inhoudt op betalingen die zij verricht; de uitbetalingsinstelling is van deze kennisgeving vrijgesteld indien de schuld die zij inhoudt minder dan 100 frank bedraagt en mits zij in de mededeling bij uitbetaling, bedoeld in artikel 162, melding maakt van de inhouding; 3° op schriftelijke vraag van de werkloze, indien de door hem ingediende controlekaart niet leidt tot een uitbetaling of indien het bedrag van de uitkering voor de betreffende maand door hem betwist wordt, binnen een termijn van 45 dagen uitleg verstrekken omtrent de redenen waarom geen betaling werd verricht of omtrent de berekening van het bedrag.De uitbetalingsinstelling maakt desgevallend melding van de mogelijkheid tot beroep bij de directeur op grond van artikel 167, § 3 of, indien de betwisting zijn oorsprong vindt in een beslissing tot loutere hernieuwing bedoeld in 1°, van de mogelijkheid een vraag om herziening in te dienen op grond van artikel 149. De werkloze richt zijn vraag aan de uitbetalingsinstelling binnen de termijn van drie maanden te rekenen vanaf de indiening van de controlekaart of vanaf de ontvangst van de betwiste betaling. § 2. De uitbetalingsinstellingen hebben eveneens als opdracht : 1° het dossier van de werknemer bij het werkloosheidsbureau in te dienen met inachtneming van de reglementaire bepalingen;2° de uitkeringen en de andere prestaties die aan de werknemer toekomen, uit te betalen op grond van de aanduidingen vermeld op de uitkeringskaart bedoeld in artikel 146, met inachtneming van de wettelijke en de reglementaire bepalingen;3° aan de werknemer of aan de bevoegde dienst of instelling de documenten of de gegevens verstrekken die voorgeschreven zijn door wettelijke of reglementaire bepalingen.».
Art. 3.In hetzelfde besluit wordt in Titel I een hoofdstuk III ingevoegd, omvattende een artikel 26bis, luidend als volgt : « Hoofdstuk III. - Algemene bepalingen.
Art. 26bis.§ 1. Voor zover de vraag om inlichtingen niet door de uitbetalingsinstelling moet beantwoord worden in toepassing van artikel 24, heeft de Rijksdienst ter uitvoering van de artikelen 3 en 4 van het Handvest en van artikel 7, § 1, derde lid, i en m, en § 2 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de opdracht aan de werknemer alle dienstige inlichtingen, inzonderheid deze bedoeld in artikel 24, § 1, derde lid, te verstrekken betreffende zijn rechten en plichten met betrekking tot de werkloosheidsverzekering. Indien het een schriftelijk verzoek betreft geschiedt deze informatieverstrekking binnen de 45 dagen en met vermelding van het identificatienummer voor de sociale zekerheid van de werknemer, indien de Rijksdienst hierover beschikt.
Deze opdracht bestaat voor de Rijksdienst inzonderheid indien de werknemer nog geen uitbetalingsinstelling heeft gekozen of een geschil heeft met zijn uitbetalingsinstelling of indien het antwoord een appreciatie van de directeur vereist aan wie een discretionaire beoordelingsbevoegdheid werd toegekend. § 2. In de werkloosheidsverzekering wordt aan de verplichting tot kennisgeving van beslissingen, opgelegd in de artikelen 7 en 13 tot 16 van het Handvest voldaan door : 1° de in artikel 24, § 1, vierde lid, bedoelde mededelingen door de uitbetalingsinstelling;2° de in artikel 82, § 2, zesde lid, bedoelde mededeling van de beslissing door de Nationale administratieve commissie of de in artikel 88 bedoelde mededeling van de beslissing van de directeur aangaande het bij hen ingediende beroep;3° de in artikel 146, vierde lid, bedoelde mededeling door het werkloosheidsbureau van de beslissing tot ontzegging, uitsluiting of schorsing van het recht op uitkeringen of tot vermindering van de uitkering in toepassing van artikel 130 en de in artikel 170, eerste lid, vermelde kennisgeving van het bedrag van de terugvordering;4° de mededeling door het werkloosheidsbureau van de beslissing tot toekenning of tot weigering van een vrijstelling van toekenningsvoorwaarden;5° de in artikel 162, vierde lid, bedoelde mededeling door de uitbetalingsinstelling ter gelegenheid van de uitbetaling;6° de mededeling door het werkloosheidsbureau van de in artikel 167, §§ 2 en 3 bedoelde beslissingen. De Minister kan, na advies van het beheerscomité, de toepassingsmodaliteiten van het eerste lid bepalen. § 3. De ambtshalve toekenning van de in artikel 27, 4° bedoelde uitkeringen wordt voor de toepassing van artikel 8 van het Handvest, beschouwd als materieel onmogelijk. De uitkeringen kunnen dus slechts toegekend worden mits indiening van een uitkeringsaanvraag en mits naleving van de vereisten van de artikelen 133 en 134. § 4. In uitvoering van artikel 13, tweede lid, van het Handvest worden de beslissingen bedoeld in artikel 142 inzake het recht op uitkeringen, en de beslissingen van de Rijksdienst bedoeld in artikel 164, die door of met behulp van informaticaprogramma's worden genomen, bij afwezigheid van akte, geacht intern uitdrukkelijk gemotiveerd te zijn voor zover de relevante persoonsgegevens bewaard blijven gedurende eenzelfde termijn als de langste termijn voorzien in artikel 7, § 13, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de juistheid van de beslissing ten allen tijde en inzonderheid op vraag van de arbeidsgerechten kan aangetoond worden door manuele toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen op deze persoonsgegevens. ».
Art. 4.Artikel 82, § 2, zesde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992 en 22 november 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De beslissing van de commissie wordt bij gewone brief ter kennis gebracht van de werkloze. Een afschrift van de beslissing wordt toegestuurd aan de uitbetalingsinstelling en aan de directeur wiens verwittiging werd betwist. »
Art. 5.Artikel 88 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 88.De verwittiging en de beslissingen van de directeur genomen in toepassing van deze afdeling worden bij gewone brief ter kennis gebracht van de werkloze, van zijn uitbetalingsinstelling en van de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding.
In deze afdeling wordt de werkloze geacht het schrijven te hebben ontvangen de derde werkdag na de afgifte van de brief ter post. »
Art. 6.Artikel 136 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden : « Ter uitvoering van artikel 9, tweede lid, van het Handvest overhandigt de uitbetalingsinstelling aan de werkloze die zich persoonlijk aanmeldt voor de indiening van een uitkeringsaanvraag of voor de aangifte van een wijzigende gebeurtenis, een ontvangstbewijs, waarvan de inhoud door de Rijksdienst wordt goedgekeurd, vermeldend de stukken die hij heeft ingediend of die hij ter plaatse heeft ondertekend, de toepasselijke indieningsprocedure en -termijnen en de termijn waarbinnen de controlekaart en de verantwoordingsstukken ingediend moeten worden ten einde de uitkering voor een beschouwde maand te bekomen.
De uitbetalingsinstelling moet evenwel geen ontvangstbewijs afgeven indien de aangifte geschiedt op een formulier waarvan de werkloze een dubbel ontvangt. »
Art. 7.In artikel 145 van hetzelfde besluit worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd : « Indien de beslissing de uitvoering van een rechterlijke beslissing betreft, gaat deze termijn in de dag volgend op deze waarop de beroepstermijn verstrijkt of, indien de uitvoering de indiening van bijkomende stukken door de werkloze vereist, de dag volgend op de latere dag waarop de werkloze bij het werkloosheidsbureau een volledig dossier indient.
Indien de beslissing een vraag tot herziening betreft bedoeld in artikel 149, ingediend door de werkloze met het oog op de toekenning van uitkeringen, gaat deze termijn in op de dag volgend op deze waarop de werkloze bij het werkloosheidsbureau een volledig dossier betreffende de vraag tot herziening heeft ingediend. »
Art. 8.In artikel 146, vierde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « bij een ter post aangetekende brief » vervangen door de woorden « bij gewone brief ».
Art. 9.Het opschrift van Afdeling 4 van Hoofdstuk V van Titel II van hetzelfde besluit wordt door het volgende opschrift vervangen : « Afdeling 4. - De herziening van een beslissing en de herziening van het recht op uitkeringen. ».
Art. 10.Artikel 149 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art.149. § 1. De directeur herziet in toepassing van onderhavig besluit en van de artikelen 17, 18 en 19 van het Handvest, op eigen initiatief de hierna vermelde beslissing, of hij herziet het recht op uitkeringen : 1° met terugwerkende kracht, wanneer hij vaststelt dat de beslissing waarbij de uitkeringen niet of slechts gedeeltelijk werden toegekend, aangetast is door een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;2° vanaf de eerste dag van de maand volgend op de derde werkdag na de afgifte ter post van de brief, waarbij de beslissing overeenkomstig artikel 146 ter kennis wordt gebracht van de werkloze, of bij gebreke daaraan, na de verzending van de beslissing aan de uitbetalingsinstelling, wanneer hij vaststelt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergissing in hoofde van het werkloosheidsbureau, waardoor uitkeringen geheel of gedeeltelijk ten onrechte werden toegekend;3° met terugwerkende kracht tot de datum van de verkeerde of onrechtmatige toekenning van uitkeringen of tot op de datum waarop de werkloze niet of niet langer voldeed aan alle vereisten om uitkeringen te kunnen genieten, indien blijkt dat de werkloze onjuiste of onvolledige verklaringen heeft afgelegd, een vereiste aangifte niet of te laat heeft gedaan, onjuiste of vervalste stukken heeft voorgelegd of onregelmatigheden heeft begaan;4° met terugwerkende kracht tot de datum van de verkeerde of onrechtmatige toekenning of tot op de datum waarop de werkloze niet of niet langer voldeed aan alle vereisten om uitkeringen te kunnen genieten, indien blijkt dat uitkeringen werden toegekend zonder vergissing van het werkloosheidsbureau. De herziening bedoeld in het eerste lid, 2°, heeft evenwel terugwerkende kracht in de volgende situaties : 1° de foutieve beslissing heeft geleid tot een betaling van uitkeringen waarop de sociaal verzekerde geen recht had en die hij te kwader trouw heeft behouden, terwijl hij wist of moest weten, in de zin van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, dat hij geen recht heeft of meer heeft op het gehele bedrag van de uitkering;2° de herziening vindt plaats binnen de drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag na de dag waarop de beslissing verzonden werd naar de uitbetalingsinstelling. § 2. De directeur herziet in toepassing van onderhavig besluit en van de artikelen 17, 18 en 19 van het Handvest, met terugwerkende kracht een beslissing, wanneer de uitkeringen worden ontzegd of niet of slechts gedeeltelijk werden toegekend en de werkloze zich beroept op een nieuw feit of op nieuw bewijsmateriaal dat door de directeur niet gekend was en dat tot wijziging of vernietiging van de beslissing kan leiden.
De aanvraag tot herziening moet ingediend worden binnen de drie jaar na de ontvangst van het schrijven waarbij de beslissing ter kennis werd gebracht van de werkloze, of bij gebreke daaraan, na de dag waarop de werkloze er kennis van had, of binnen één jaar na de dag van de rechterlijke uitspraak over een geschil waarin de werkloze partij was of waaruit hij een direct belang kan putten, indien deze uitspraak het nieuwe feit uitmaakt. De werkloze wordt geacht het schrijven te hebben ontvangen de derde werkdag na de afgifte van de brief ter post.
Heeft het nieuwe feit of het nieuwe bewijsmateriaal tevens een invloed op het lopende recht, inzonderheid omdat het leidt tot een wijziging van de categorie waartoe de werkloze overeenkomstig artikel 110 behoort, dan is dit recht voor een periode die aanvangt op de dag waarop de werkloze kennis heeft van dit feit of dit bewijsmateriaal, tevens afhanklijk van een aangifte ervan binnen de termijnen bepaald krachtens artikel 133, § 1 of 134, § 1.
Bestaat het bewijsmateriaal uit stukken die de werkloze in toepassing van artikel 133, § 1 of 134, § 1, diende toe te voegen bij het dossier, dan wordt het recht slechts herzien vanaf de dag waarop de ontbrekende stukken door het werkloosheidsbureau worden ontvangen of aan het bevoegde gerecht worden voorgelegd, behalve indien de werkloze de onmogelijkheid de stukken voorheen in te dienen, aantoont. § 3. De herzieningen bedoeld in de §§ 1 en 2 hebben slechts gevolgen voor zover geen verjaring is ingetreden. ».
Art. 11.Artikel 150 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 150.De directeur kan in toepassing van artikel 149, §§ 1 en 2 een beslissing waartegen een beroep is ingesteld bij de arbeidsrechtbank, herzien. Hij brengt de herziening ter kennis van het bevoegde arbeidsgerecht.
Neemt de directeur een nieuwe beslissing, inzonderheid een beslissing tot herziening van het recht zoals bedoeld in artikel 149, § 1, eerste lid, 3° of 4°, dan brengt hij deze nieuwe beslissing slechts ter kennis van het bevoegde arbeidsgerecht indien deze een weerslag kan hebben op het geding. ».
Art. 12.Artikel 151 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 151.In geval van een herziening van een beslissing of van een herziening van het recht draagt de uitkeringskaart als geldigheidsdatum de datum waarop de herziening uitwerking heeft.
In afwijking van het voorgaande lid vermeldt de uitkeringskaart in de gevallen bedoeld in artikel 149, § 1, eerste lid, 3° of 4° of het tweede lid ten aanzien van de uitbetalingsinstelling als geldigheidsdatum de maandag volgend op de afgifte ter post van de brief waarbij de beslissing tot herziening of de nieuwe beslissing ter kennis wordt gebracht van de werkloze. ».
Art. 13.In artikel 160 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 1 wordt aangevuld met de volgende leden : « De uitbetalingsinstelling geeft aan diegene die de controlekaart en/of andere verantwoordingsstukken persoonlijk indient op diens vraag een ontvangstbewijs, vermeldend de betreffende stukken en de datum van indiening.
Bij gebrek aan ontvangstbewijs worden de ingediende controlekaart en de andere ingediende verantwoordingsstukken geacht te zijn ontvangen in de loop van de maand volgend op deze waarop ze betrekking hebben, behalve indien het tegendeel blijkt uit een datumstempel aangebracht door de uitbetalingsinstelling. »;
B) § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, mag de uitbetalingsinstelling voorlopig en op eigen verantwoordelijkheid uitkeringen betalen indien een uitkeringsaanvraag of een aangifte van een wijzigende gebeurtenis bij het werkloosheidsbureau werd ingediend en deze instelling nog niet in kennis werd gesteld van de beslissing omtrent het recht op uitkeringen. Het bedrag van de uitkeringen mag evenwel niet meer bedragen dan datgene waarop de werkloze recht zou hebben overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV. ».
Art. 14.Artikel 162 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 162.De uitkeringen worden aan de werkloze betaald per overschrijving op een post- of bankrekening of per postassignatie.
Deze betaling moet in België gebeuren, behalve in de gevallen die de Minister na advies van het beheerscomité bepaalt.
De eventuele onkosten van uitgifte zijn ten laste van de werkloze.
De Minister kan, na advies van het beheerscomité, de betaling per circulaire cheque voorzien ter aanvulling of ter vervanging van de betaling per postassignatie. Hij kan eveneens afwijken van de voorgaande leden voor bepaalde categorieën van werknemers, inzonderheid voor deze die in het buitenland verblijven.
De uitbetalingsinstelling vermeldt, in toepassing van artikel 13, eerste lid, van het Handvest, als mededeling bij de uitbetaling ten minste het toepasselijke bedrag van de daguitkering, het betaalde aantal daguitkeringen en in voorkomend geval het bedrag van de fiscale en de andere inhoudingen. ».
Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 163bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 163bis.§ 1. De Rijksdienst is, in toepassing van de artikelen 20 en 21bis van het Handvest, interest verschuldigd indien de beslissing waarbij het recht op uitkeringen wordt toegekend, genomen wordt buiten de termijn van één maand te rekenen vanaf het verstrijken van de beslissingstermijn bedoeld in artikel 145.
De interest wordt toegekend voor de periode die een aanvang neemt : 1° de eerste dag van de maand volgend op deze waarop de uitkeringen betrekking hebben;2° in het geval bedoeld in artikel 145, tweede lid, de eerste dag van de maand volgend op deze waarop de rechterlijke beslissing werd genomen;3° in het geval bedoeld in artikel 145, derde lid, de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de werkloze een volledig dossier betreffende de vraag tot herziening heeft ingediend; en die eindigt de tweede werkdag na de dag waarop de beslissing tot toekenning van het recht op uitkeringen aan de uitbetalingsinstelling wordt overgemaakt, doch uiterlijk de dag voorafgaand aan deze waarop de betaling geschiedde.
De interest wordt toegekend na de goedkeuring van de uitgaven in toepassing van artikel 164, op schriftelijke vraag van de werkloze in te dienen bij het werkloosheidsbureau.
In afwijking van de voorgaande leden kunnen er evenwel geen interesten worden toegekend in toepassing van deze paragraaf indien : 1° de periode bedoeld in het tweede lid, waarover interest verschuldigd zou zijn, gerekend van datum tot datum, minder dan twee maanden bedraagt;2° de uitkering wordt toegekend voor een periode waarvoor de werknemer een uitkering van de ziekte- of invaliditeitsverzekering heeft genoten;3° de werkloze een voorlopige betaling ontving in toepassing van artikel 160, § 2, en het maandbedrag van dit voorschot minstens 90 % bedraagt van het verschuldigde bedrag;4° bij rechterlijke beslissing een uitspraak werd gedaan aangaande het recht op interesten voor de betreffende periode en voor de betreffende sommen. § 2. De uitbetalingsinstelling is in toepassing van de artikelen 20 en 21bis van het Handvest, te haren laste interest verschuldigd : 1° indien de betaling wordt verricht buiten de termijn van één maand te rekenen vanaf het verstrijken van de betalingstermijn bepaald in artikel 161;2° indien zij in toepassing van artikel 167, § 4, uitkeringen dient te betalen die aan de werkloze verschuldigd zijn doch die hem niet konden worden betaald. De interest bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt toegekend voor de periode die een aanvang neemt de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op uitkeringen aan de uitbetalingsinstelling werd meegedeeld, doch ten vroegste op de dag waarop de toekenningsvoorwaarden, inzonderheid de indiening bij de uitbetalingsinstelling van de controlekaart en de vereiste verantwoordingsstukken betreffende de volledige maand, waaruit het gerechtigd zijn blijkt, vervuld zijn. De aanvangsdag mag evenwel niet gelegen zijn vóór de eerste dag van de maand volgend op deze waarop de uitkeringen betrekking hebben. Deze periode eindigt de dag voorafgaand aan deze waarop de uitbetalingsinstelling de betaling verricht.
De interest bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt toegekend op schriftelijke vraag van de werkloze, gericht aan de uitbetalingsinstelling, en na de goedkeuring van de uitgaven in toepassing van artikel 164.
De interest bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt toegekend voor de periode die een aanvang neemt de eerste dag van de maand volgend op deze waarop de uitkeringen betrekking hebben en die eindigt de dag voorafgaand aan deze waarop de uitbetalingsinstelling de betaling verricht. Deze interest wordt toegekend op schriftelijke vraag van de werkloze, gericht aan de uitbetalingsinstelling.
In afwijking van de voorgaande leden kunnen er evenwel geen interesten worden toegekend in toepassing van deze paragraaf indien : 1° de periode bedoeld in het tweede lid, waarover interest verschuldigd zou zijn, gerekend van datum tot datum, minder dan twee maanden bedraagt;2° de werkloze een voorlopige betaling ontving in toepassing van artikel 160, § 2, en het maandbedrag van dit voorschot minstens 90 % bedraagt van het verschuldigde bedrag;3° bij rechterlijke beslissing een uitspraak werd gedaan aangaande het recht op interesten voor de betreffende periode en voor de betreffende sommen. De uitbetalingsinstelling mag de voormelde interesten niet aanrekenen op de bedragen, behalve deze die betrekking hebben op de werkingskosten, die zij vanwege de Rijksdienst ontvangt. ».
Art. 16.Artikel 166 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijke besluit van 26 januari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 166.De artikelen 144 tot 146 van onderhavig besluit en artikel 10 van het Handvest zijn niet van toepassing op de beslissingen bedoeld in artikel 164.
De in het eerste lid bedoelde beslissingen worden voor de toepassing van de artikelen 17 en 18 van het Handvest niet als nieuwe beslissingen beschouwd. Zij worden niet beheerst door de bepalingen opgenomen in artikel 149. ».
Art. 17.Artikel 169 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « In het geval bedoeld in artikel 149, § 1, tweede lid, 2°, worden de uitkeringen die geheel of gedeeltelijk ten onrechte werden toegekend, doch die reeds door de uitbetalingsinstelling waren uitbetaald op het tijdstip van de derde werkdag nadat het werkloosheidsbureau de uitkeringskaart aan deze instelling verzonden heeft, niet teruggevorderd, behalve indien gelijktijdig toepassing wordt gemaakt van artikel 149, § 1, tweede lid, 1°. »
Art. 18.In artikel 173 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) er wordt een 6° ingevoegd, luidend als volgt : « 6° wanneer die afstand wordt voorgesteld door een schuldbemiddelaar in een minnelijke aanzuiveringsregeling waarin wordt voorzien door de bepalingen van titel V « Collectieve schuldenregeling » van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek, op voorwaarde dat de bemiddelaar aantoont dat die afstand onontbeerlijk is om de financiële toestand van de schuldenaar te herstellen, met name hem in staat te stellen in de mate van het mogelijke zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden. »;
B) het wordt aangevuld met het volgende lid : « De in het eerste lid, 6°, bedoelde bevoegdheid om af te zien van de nog terug te betalen bedragen kan eveneens worden uitgeoefend door de directeur bedoeld in artikel 142. ».
Art. 19.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.
In afwijking van het eerste lid, zijn de navermelde bepalingen, opgenomen in het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals gewijzigd bij onderhavig besluit, slechts toepasselijk vanaf de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke onderhavig besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt : - de in artikel 24, § 1, vierde lid, 2° en 3° bedoelde verplichtingen inzake kennisgeving en het verstrekken van uitleg; - de in artikel 160, § 1, vierde en vijfde lid bedoelde bepalingen inzake indiening van documenten.
In afwijking van het eerste lid, zijn de navermelde verplichtingen voortvloeiend uit het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals gewijzigd bij onderhavig besluit, slechts toepasselijk vanaf de eerste dag van de zevende maand volgend op die gedurende welke onderhavig besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt : - de in artikel 24, § 1, tweede lid, 1° bedoelde verplichting inzake het overmaken van door de Rijksdienst goedgekeurde informatiedocumenten; de uitbetalingsinstelling maakt intussen verder gebruik van de door haar tot dusver toegepaste informatieprocedure; - de in artikel 24, § 1, vierde lid, 1° bedoelde verplichting inzake het mededelen van beslissingen bedoeld in artikel 146; - de in artikel 136, derde en vierde lid bedoelde verplichting inzake het gebruik van een door de Rijksdienst goedgekeurd ontvangstbewijs; de uitbetalingsinstelling maakt intussen verder gebruik van de door haar tot dusver gebruikte ontvangstbewijzen; - de in artikel 162, vierde lid bedoelde verplichtingen inzake de mededelingen bij de uitbetaling; de uitbetalingsinstelling vermeldt intussen verder de door haar tot dusver meegedeelde informatie.
In afwijking van het eerste lid, heeft artikel 173 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals gewijzigd bij onderhavig besluit, slechts uitwerking met ingang van 1 januari 1999.
Art. 20.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951.
Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961.
Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963.
Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967.
Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967.
Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978.
Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982.
Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.
Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989.
Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.
Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994.
Wet van 11 april 1995, Belgisch Staatsblad van 6 september 1995.
Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.
Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997.
Wet van 25 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 13 september 1997.
Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.
Wet van 22 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 3 maart 1998.
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.
Koninklijk besluit van 22 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.
Koninklijk besluit van 22 november 1995, Belgisch Staatsblad van 8 december 1995.
Koninklijk besluit van 26 januari 1999, Belgisch Staatsblad van 30 januari 1999.