gepubliceerd op 16 april 2003
Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, en van het Kieswetboek
2 APRIL 2003. - Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, en van het Kieswetboek (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen
Art. 2.In artikel 1 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, gewijzigd bij de wetten van 18 juni 1993, 19 mei 1994, 10 april 1995, 19 november 1998 en 13 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1°, tweede lid, wordt het laatste gedachtestreepje vervangen als volgt : « - de politieke fracties van de federale Kamers, de Gemeenschaps- en Gewestraden en de provincieraden en de instellingen, opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, die de door deze assemblees aan de politieke partijen of politieke fracties toegekende dotaties of subsidies ontvangen;» 2° in het 2°, derde gedachtestreepje, worden de woorden « of de Raden » vervangen door de woorden « , de Raden of de provincieraden »;3° er wordt een 3°bis ingevoegd, luidende : « 3°bis politieke mandatarissen : de natuurlijke personen die lid zijn van een parlementaire assemblee of een executieve van de Europese Unie, de federale Staat, een Gemeenschap, een Gewest, een provincie, een gemeente of een binnengemeentelijk district of die, met uitzondering van de ambtenaren die ervan afhangen, door een van deze assemblees of een van deze executieves zijn aangewezen om een mandaat te bekleden in een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon;» 4° het 4° wordt vervangen als volgt : « 4° Controlecommissie : een commissie paritair samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, onder het voorzitterschap van de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat. De Controlecommissie bepaalt in haar statuten de nadere regelen inzake haar samenstelling, werkwijze en wijze van besluitvorming, onverminderd de bij wet voorgeschreven meerderheidsvereisten, en stelt voor de uitoefening van de haar bij wet opgedragen taken een reglement van orde op, die beide in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.
De Controlecommissie is verplicht om zich, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden, te laten adviseren door het Rekenhof voor de controle zowel van de verkiezingsuitgaven van de politieke partijen en de individuele kandidaten als van de financiële verslagen van de politieke partijen en hun componenten. Indien de commissie dit opportuun acht, kan zij voor de uitoefening van haar overige wettelijke bevoegdheden eveneens het advies van het Rekenhof inwinnen.
In geval van ontbinding van de federale Kamers worden de voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Controlecommissie gestelde termijnen gestuit. De nieuwe termijnen beginnen te lopen vanaf de installatie van de vaste bureaus van de federale Kamers.
Met uitzondering van de in artikel 4bis , § 2, derde lid, bepaalde termijn, worden de voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Controlecommissie gestelde termijnen geschorst tijdens de recesperiodes bepaald met toepassing van artikel 10, § 1, 3°, van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State. »
Art. 3.In artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 19 mei 1994, 19 november 1998, 27 december 2000 en 13 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in 1° worden de woorden « 1,40 frank » vervangen door de woorden « 0,035euro »; - het 2° wordt vervangen als volgt : « 2° voor één kandidaat op de lijst van een politieke partij die, bij de laatste verkiezingen, geen mandaat behaalde of in de betrokken kieskring niet opkwam : het sub 1° bepaalde bedrag. Deze kandidaat dient niet noodzakelijk de eerstgeplaatste van zijn lijst te zijn; » 2° er wordt een § 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis .Het totaal van de uitgaven en de financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda van de individuele kandidaten die, met toepassing van de in artikel 118, derde lid, van het Kieswetboek bepaalde uitzondering, voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in meer dan één kieskring op dezelfde lijst worden voorgedragen, mag niet meer bedragen dan : 1° voor elk van de eerstgeplaatste kandidaten naar gelang van het aantal mandaten behaald door hun lijst bij de laatste verkiezingen en voor één bijkomende door de politieke partij aan te wijzen kandidaat : 8.700 euro, vermeerderd met 0,035 euro per tijdens de vorige verkiezingen voor de federale Kamers ingeschreven kiezer in de betrokken Kieskringen. Deze kandidaten mogen in elk van deze kieskringen evenwel niet meer dan het voor de onderscheiden kieskringen geldende maximumbedrag, zoals vastgesteld overeenkomstig § 2, uitgeven; 2° voor een kandidaat op de lijst van een politieke partij die, bij de laatste verkiezingen, geen mandaat behaalde of in de betrokken kieskringen niet opkwam : het sub 1° bepaalde bedrag.Deze kandidaat dient niet noodzakelijk de eerstgeplaatste van zijn lijst te zijn. Hij mag in elk van de betrokken kieskringen evenwel niet meer dan het voor de onderscheiden kieskringen geldende maximumbedrag, zoals vastgesteld overeenkomstig § 2, uitgeven; 3° voor elke andere effectieve kandidaat en de kandidaat-eerste-opvolger, voor zover deze het sub 1° bepaalde niet geniet : 5.000 euro. 4° voor elke kandidaat-opvolger, voor zover deze het sub 1° bepaalde niet geniet : 2.500 euro.
De kandidaten, bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, verdelen de vaste uitgaven voor hun verkiezingspropaganda die ze niet kunnen toewijzen aan één van de kieskringen, evenredig over hun aangiften voor de onderscheiden kieskringen, in verhouding tot het aantal tijdens de vorige verkiezingen voor de federale Kamers ingeschreven kiezers in de betrokken kieskringen. »; 3° in § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in 1° worden de woorden « 0,70 frank » vervangen door de woorden « 0,0175 euro »; - het 2° wordt vervangen als volgt : « 2° voor één kandidaat op de lijst van een politieke partij die, bij de laatste verkiezingen, geen mandaat behaalde of in het betrokken kiescollege niet opkwam : het sub 1° bepaalde bedrag. Deze kandidaat dient niet noodzakelijk de eerstgeplaatste van zijn lijst te zijn; » 4° § 4, tweede lid, vervalt.
Art. 4.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 21 mei 1991, 18 juni 1993, 19 mei 1994, 12 juli 1994 en 10 april 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de plaats van § 2, die § 3 wordt, wordt een nieuwe § 2 ingevoegd, luidende : « § 2.Als uitgaven voor verkiezingspropaganda bedoeld in § 1 worden eveneens beschouwd, die welke verricht zijn door derden voor politieke partijen of kandidaten, tenzij deze laatsten : - onmiddellijk na de kennisneming van de door de betrokken derden gevoerde campagne, hen bij een ter post aangetekend schrijven aanmanen deze campagne te staken; - een afschrift van deze brief al dan niet met het schriftelijk akkoord van de derden tot staking, overzenden aan de voorzitters van de hoofdbureaus die met toepassing van artikel 94ter , § 1, eerste lid, van het Kieswetboek de verslagen opmaken over de uitgaven die de politieke partijen en de kandidaten voor verkiezingspropaganda hebben gedaan. Deze voorzitters voegen dit stuk of deze stukken bij de door de betrokken partijen of kandidaten ingediende aangiften van hun verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen. »; 2° § 2, die § 3 wordt, wordt aangevuld als volgt : « 6° de kostprijs van periodieke manifestaties, op voorwaarde dat : - ze niet uitsluitend voor verkiezingsdoeleinden worden georganiseerd; - het geregelde en telkens weerkerende manifestaties betreft die steeds op dezelfde wijze worden georganiseerd; de periodiciteit wordt beoordeeld hetzij aan de hand van een referentieperiode van twee jaar voorafgaand aan de in § 1 bedoelde periode, tijdens welke de bedoelde manifestatie jaarlijks eenmaal moet hebben plaatsgehad, hetzij aan de hand van een referentieperiode van vier jaar voorafgaand aan de in § 1 bedoelde periode, tijdens welke de bedoelde manifestatie tweejaarlijks ten minste éénmaal moet hebben plaatsgehad. Zo de uitgaven voor reclame en uitnodigingen in vergelijking met het gewone verloop van dergelijke manifestatie evenwel kennelijk uitzonderlijk zijn, dienen zij bij wijze van uitzondering wel als verkiezingsuitgave aangerekend te worden; 7° de kostprijs van voor verkiezingsdoeleinden georganiseerde, niet-periodieke manifestaties waarvoor een deelnameprijs wordt aangerekend, voor zover de uitgaven door de inkomsten, met uitzondering van deze uit sponsoring, worden gedekt en het geen uitgaven voor reclame en uitnodigingen betreft.Zo de inkomsten de uitgaven niet dekken, moet het verschil als een verkiezingsuitgave worden aangerekend; 8° de uitgaven die tijdens de verkiezingsperiode worden verricht in het kader van een normale partijwerking op nationaal of lokaal niveau met name de organisatie van congressen en partijbijeenkomsten.Zo de uitgaven voor reclame en uitnodigingen in vergelijking met het gewone verloop van dergelijke manifestatie evenwel kennelijk uitzonderlijk zijn, dienen zij bij wijze van uitzondering wel als verkiezingsuitgave te worden aangerekend; 9° de uitgaven voor de aanmaak, de bijwerking en het beheer van internettoepassingen, op voorwaarde dat die op dezelfde wijze en volgens dezelfde regels geschieden als buiten de referentieperiode.»; 3° in § 4 worden de woorden « van § 1 » vervangen door de woorden « van de §§ 1 en 2 ».
Art. 5.In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juni 1993, 19 mei 1994, 10 april 1995 en 19 november 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het 1°bis het 2°;2° in § 1 wordt het 2°, dat het 3° wordt, vervangen als volgt : « 3° geen gadgets verkopen noch gadgets of geschenken uitdelen, ongeacht de wijze van verspreiding en onverminderd artikel 184 van het Kieswetboek, tenzij aan de kandidaten en de personen die met toepassing van artikel 4, § 3, 1°, onbezoldigd verkiezingspropaganda voeren ten voordele van politieke partijen en kandidaten.Onder gadgets worden verstaan alle voorwerpen, uitgezonderd drukwerk op papier of op enige andere informatiedrager met een uitsluitend opiniërende of illustrerende politieke boodschap, die als souvenir, accessoire, snuisterij of gebruiksvoorwerp worden gebruikt, en waarvan diegene die het uitdeelt hoopt dat degene die het ontvangt het zal aanwenden voor het normale gebruik waarvoor het is bestemd en bij die gelegenheid telkens opnieuw de boodschap zal zien die op het voorwerp is aangebracht; » 3° § 1 wordt aangevuld als volgt : « 4° geen commerciële telefooncampagnes voeren;5° geen commerciële reclamespots op radio, televisie en in bioscopen voeren.»; 4° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Voor dezelfde periode bepaalt de gouverneur van de provincie of van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad bij politiebesluit de nadere regels inzake het aanbrengen van verkiezingsaffiches en het organiseren van gemotoriseerde optochten. »
Art. 6.Artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juni 1993, 10 april 1995 en 19 november 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 6.- Bij het aanvragen van een lijstnummer dienen de politieke partijen een schriftelijke verklaring in waarin ze zich ertoe verbinden : 1° de wetsbepalingen inzake beperking en controle van de verkiezingsuitgaven in acht te nemen;2° hun verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen die daaraan zijn besteed, tegen ontvangstbewijs, binnen vijfenveertig dagen na de verkiezingen aan te geven bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, in wiens rechtsgebied de zetel van de partij gevestigd is, en, met het oog op de uitoefening van het inzagerecht, bedoeld in artikel 94ter , § 2, tweede lid, van het Kieswetboek, een afschrift ervan mee te delen aan de voorzitter van, naar gelang van het geval, de voorzitter van het Nederlandse kiescollege of het Franse kiescollege;3° de stavingsstukken betreffende hun verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen gedurende twee jaar na de datum van de verkiezingen te bewaren. Voor zover in hun aangifte van de herkomst van de geldmiddelen giften worden vermeld, verbinden zij er zich bovendien toe om de identiteit van de natuurlijke personen die, ter financiering van de verkiezingsuitgaven, giften van 125 euro en meer hebben gedaan, te registreren, vertrouwelijk te houden en, binnen vijfenveertig dagen na de datum van de verkiezingen, aan te geven bij de Controlecommissie die toeziet op de naleving van deze verplichting overeenkomstig artikel 16bis .
De schriftelijke verklaring, de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen en het ontvangstbewijs worden gesteld op daartoe bestemde formulieren die door de Minister van Binnenlandse Zaken worden vastgesteld en tijdig in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. De formulieren houdende de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen, alsook de in het tweede lid bedoelde registratieformulieren worden uiterlijk bij de aanvraag van het lijstnummer ter beschikking gesteld van de politieke partijen.
Deze formulieren worden door de aanvragers ondertekend, gedagtekend en, tegen ontvangstbewijs, ingediend.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels inzake de indiening van de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen en de wijze van hun inventarisatie en beveiligde bewaring. »
Art. 7.In dezelfde wet wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidende : « Art. 11bis . - De voorzitters van de Controlecommissie doen, bij een ter post aangetekende brief, een afschrift van de verslagen die hen overeenkomstig artikel 94ter , § 2, van het Kieswetboek zijn toegezonden, onverwijld toekomen aan het Rekenhof met de opdracht om, met toepassing van artikel 1, 4°, derde lid, binnen een maand een advies uit te brengen over de juistheid en de volledigheid van deze verslagen. »
Art. 8.Artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juni 1993, wordt vervangen als volgt : «
Art. 12.- § 1. Onverminderd artikel 1, 4°, derde en vierde lid, doet de Controlecommissie, met inachtneming van de rechten van de verdediging en na kennisneming van het overeenkomstig artikel 11bis door het Rekenhof uitgebrachte advies, binnen honderdtachtig dagen na de dag van de verkiezingen, in openbare vergadering, uitspraak over de juistheid en de volledigheid van de verslagen, bedoeld in artikel 94ter van het Kieswetboek. Hiertoe kan zij, overeenkomstig de in haar reglement van orde vastgestelde procedure, alle inlichtingen en nadere aanvullingen opvragen die daartoe noodzakelijk zijn. § 2. De in § 1 bedoelde beslissingen, met inbegrip van die genomen met toepassing van de artikelen 13 en 14, § 2,wegens de door haar vastgestelde schending van de artikelen 2, 4 en 5, § 1, en hun motivering worden opgenomen in een door de Controlecommissie goedgekeurd verslag.
Dit verslag bevat op zijn minst nog de volgende gegevens : 1° per politieke partij het totaalbedrag van de verkiezingsuitgaven ten voordele van deze partij;2° per kiesomschrijving, het totaalbedrag van de verkiezingsuitgaven ten voordele van elke lijst, het totaal van de uitgaven van alle kandidaten van deze lijst en van elke gekozene afzondelijk. Het advies van het Rekenhof wordt als bijlage bij het verslag gevoegd. § 3. De voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat brengen een exemplaar van het verslag, bij een ter post aangetekende brief, onverwijld ter kennis van, naar gelang van het geval, de politieke partij of de personen, ten aanzien van wie de commissie de in § 2, eerste lid, bedoelde beslissing heeft genomen.
Zij sturen eveneens onverwijld een exemplaar van het verslag naar de diensten van het Belgisch Staatsblad , die het binnen dertig dagen na ontvangst in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad publiceren. »
Art. 9.In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juni 1993, worden de woorden « Bij overtreding van de in artikel 5, § 1, 1°, vermelde verbodsbepaling, en bij overschrijding » vervangen door de woorden « Bij overschrijding ».
Art. 10.Artikel 14, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 21 mei 1991 en gewijzigd bij de wet van 18 juni 1993, wordt aangevuld als volgt : « Ten aanzien van de Controlecommissie wordt deze termijn gestuit of geschorst overeenkomstig artikel 1, 4°, derde en vierde lid. »
Art. 11.In artikel 16bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 juni 1993 en gewijzigd bij de wetten van 19 mei 1994 en 19 november 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste zin van het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de in artikel 6, tweede lid, en artikel 116, § 6, tweede lid, van het Kieswetboek bedoelde registratieplicht wordt de identiteit van de natuurlijke personen die giften van 125 euro en meer, onder welke vorm ook, doen aan politieke partijen en hun componenten, lijsten, kandidaten en politieke mandatarissen door de begunstigden jaarlijks geregistreerd.»; 2° de laatste zin van het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De bijdragen van politieke mandatarissen aan hun politieke partij of haar componenten worden niet als giften beschouwd.»
Art. 12.In artikel 16ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 november 1998, worden de woorden « , alsook die bedoeld in artikel 116, § 6, tweede lid, van het Kieswetboek, » ingevoegd tussen de woorden « registraties » en het woord « worden ».
Art. 13.Artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juni 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 18.- De in artikel 16, 1° en 2°, bepaalde bedragen worden aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen. De indexcijfers van respectievelijk januari 1993 en januari 2003 worden als basis genomen. »
Art. 14.Artikel 24 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 november 1998, wordt gewijzigd als volgt : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden « die zorg dragen voor de onverwijlde publicatie van dit verslag in de parlementaire stukken »;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Daarenboven zenden de voorzitters onverwijld een exemplaar van de financiële verslagen of van de in het eerste lid bedoelde parlementaire stukken, bij een ter post aangetekende brief, naar het Rekenhof met de opdracht om, met toepassing van artikel 1, § 2, binnen een maand, een advies uit te brengen over de juistheid en de volledigheid van deze verslagen.»; 3° de eerste zin van het derde lid wordt vervangen als volgt : « De Controlecommissie formuleert binnen tweehonderd dagen na het afsluiten van de rekeningen, onder meer op grond van het advies van het Rekenhof, haar opmerkingen en keurt, voor zover zij geen onregelmatigheden vaststelt, het financieel verslag goed.Het advies van het Rekenhof wordt als bijlage bij het verslag van de Controlecommissie gevoegd. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het Kieswetboek
Art. 15.Artikel 94ter van het Kieswetboek, ingevoegd bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 19 mei 1994, wordt vervangen als volgt : « Art. 94ter . - § 1. De voorzitters van de in artikel 94 bedoelde hoofdbureaus van de kieskring en de voorzitters van de in artikel 94bis bedoelde collegehoofdbureaus maken, ieder wat hem betreft, binnen vijfenzeventig dagen na de datum van de verkiezingen, in vier exemplaren, een verslag op ten behoeve van de Controlecommissie bedoeld in artikel 1, eerste lid, 4°, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, over de uitgaven die de politieke partijen en de kandidaten voor verkiezingspropaganda hebben gedaan, alsmede over de herkomst van de geldmiddelen die zij daartoe hebben aangewend.
Bij het opmaken van het verslag kunnen de voorzitters alle inlichtingen en nadere informatie opvragen die daartoe noodzakelijk zijn.
Het verslag vermeldt : - de partijen en de kandidaten die aan de verkiezingen hebben deelgenomen; - de door hen verrichte verkiezingsuitgaven; - de door hen gepleegde inbreuken op de aangifteplicht, als bedoeld in respectievelijk artikel 6 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en artikel 116, § 6; - de inbreuken op de artikelen 2 en 5, § 1, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, die blijken uit de door hen ingediende aangiften.
De aangiften worden als bijlage bij het verslag gevoegd.
Het verslag wordt opgesteld op daartoe bestemde formulieren die door de Minister van Binnenlandse Zaken ter beschikking worden gesteld. § 2. Twee exemplaren van het verslag worden door de voorzitter van het hoofdbureau bewaard en twee exemplaren worden aan de voorzitters van de Controlecommissie toegezonden.
Een exemplaar van het verslag wordt vanaf de vijfenzeventigste dag na de verkiezingen ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg gedurende vijftien dagen ter inzage gelegd van alle kiesgerechtigden, op vertoon van hun oproepingsbrief voor de verkiezingen, die hieromtrent binnen dezelfde termijn schriftelijk hun opmerkingen kunnen formuleren.
De twee laatste exemplaren van het verslag en de opmerkingen van de kandidaten en de kiesgerechtigden worden vervolgens door de voorzitter van het hoofdbureau toegezonden aan de voorzitters van de Controlecommissie. »
Art. 16.Artikel 116, § 6, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 19 mei 1994, 10 april 1995, 19 november 1998, 27 december 2000 en 13 december 2002, wordt vervangen als volgt : « § 6. In hun akte van bewilliging verbinden zowel de kandidaat-titularissen als de kandidaat-opvolgers zich ertoe : 1° de wetsbepalingen inzake beperking en controle van de verkiezingsuitgaven in acht te nemen;2° de aangiften van hun verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen die daaraan zijn besteed, tegen ontvangstbewijs, binnen vijfenveertig dagen na de verkiezingen aan te geven bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring of bij de voorzitter van het collegehoofdbureau van, naar gelang van het geval, het Nederlandse kiescollege of het Franse kiescollege.De kandidaten bedoeld in artikel 2, § 2bis , eerste lid, 1° en 2°, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, dienen bij de voorzitters van de hoofdbureaus van de kieskringen waarin ze worden voorgedragen, afzonderlijke aangiften in. De kandidaten bedoeld in artikel 2, § 2bis , eerste lid, 3° en 4°, van de voormelde wet dienen bij de voorzitters van de hoofdbureaus van de kieskringen waarin ze worden voorgedragen, dezelfde aangiften in; 3° de stavingsstukken betreffende hun verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen gedurende twee jaar na de datum van de verkiezingen te bewaren. Voor zover in hun aangifte van de herkomst van de geldmiddelen giften worden vermeld, verbinden zij er zich bovendien toe om de identiteit van de natuurlijke personen die, ter financiering van de verkiezingsuitgaven, giften van 125 euro en meer hebben gedaan, te registreren, vertrouwelijk te houden en, binnen vijfenveertig dagen na de datum van de verkiezingen, aan te geven aan de Controlecommissie die toeziet op de naleving van deze verplichting overeenkomstig artikel 16bis van de voormelde wet van 4 juli 1989.
De akte van bewilliging, de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen en het ontvangstbewijs worden gesteld op daartoe bestemde formulieren die door de Minister van Binnenlandse Zaken worden vastgesteld en tijdig in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. De formulieren houdende de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen, alsook de in het tweede lid bedoelde registratieformulieren worden uiterlijk bij de overhandiging van de akte van bewilliging ter beschikking gesteld van de kandidaten.
Deze formulieren worden door de aanvragers ondertekend, gedagtekend en, tegen ontvangstbewijs, ingediend.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels inzake de indiening van de aangiften van de verkiezingsuitgaven en van de herkomst van de geldmiddelen en de wijze van hun inventarisatie en beveiligde bewaring. » HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepaling
Art. 17.Wanneer een kandidaat overeenkomstig artikel 118, laatste lid, van het Kieswetboek, vervangen bij de wet van 13 december 2002, bij de eerste federale parlementsverkiezingen na de inwerkingtreding van de wet van 13 december 2002, tegelijk voor de Kamer en de Senaat wordt voorgedragen, dient hij, voor de beide verkiezingen tezamen, zijn aangiften inzake verkiezingsuitgaven en herkomst van de geldmiddelen in zowel bij de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring als bij de voorzitter van het collegehoofdbureau. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding
Art. 18.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : - artikel 2, 1° en 2°, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2003; - artikel 2, 4°, dat uitwerking heeft met ingang van 20 januari 2003.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 2 april 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire bescheiden. - Wetsvoorstel, nr. 2270/1. - Amendementen, nr. 2270/2. - Verslag, nr. 2270/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 2270/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 2270/5.
Integraal verslag : 20 februari 2003.
Gewone zitting 2002-2003.
Senaat.
Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 2-1499/1. - Amendementen, nr. 2-1499/2. - Verslag, nr. 2-1499/3. - Tekst verbeterd door de commissie, nr. 2-1499/4. - Amendementen, nr. 2-1499/5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 2-1499/6.
Handelingen van de Senaat : 20 maart 2003.