gepubliceerd op 14 december 2004
Koninklijk besluit betreffende het financiële beheer van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer voor het beheer van de identiteitskaarten
6 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit betreffende het financiële beheer van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer voor het beheer van de identiteitskaarten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 92 van de programmawet van 9 juli 2004 bepaalt dat « voor het beheer van de identiteitskaarten en het Rijksregister wordt binnen de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Instellingen en Bevolking een Staatsdienst met afzonderlijk beheer opgericht, zoals bepaald bij artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
De uitvoeringsmodaliteiten worden vastgesteld door de Koning. » Het objectief dat wordt beoogd met de oprichting van deze Staatsdienst bestaat erin op soepele wijze het project van de elektronische identiteitskaart te beheren, inzonderheid het inzetten van personeel van de autonome overheidsbedrijven, en beter in te spelen op veranderende toestanden.
De middelen die aan de Dienst ter beschikking gesteld worden zullen besteed worden aan het doeltreffend beheren van het project dat de veralgemeende uitreiking van de elektronische identiteitskaart beoogt, met name door het ter beschikking stellen van de gemeenten van bijkomend personeel afkomstig van de autonome overheidsbedrijven, waarbij tevens gezorgd wordt voor de nodige coördinatie op het vlak van de verschillende provincies door de tussenkomst van bijkomend personeel toegewezen aan de regionale afvaardigingen van het Rijksregister.
De middelen kunnen ook aangewend worden voor de werkings- en investeringskosten van het Rijksregister ten einde het performantieniveau van de aan de gebruikers aangeboden diensten op te drijven en de waaier van aangeboden producten te diversifiëren en te moderniseren.
De Dienst zal op regelmatige tijdstippen overleg plegen met de vertegenwoordigers van deze gebruikers ten einde hen te informeren aangaande de geplande evoluties op het vlak van de aangeboden producten en diensten evenals inzake het verloop en de voortgang van het project betreffende de elektronische identiteitskaart.
In artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt van de Staatsdiensten met afzonderlijk beheer melding gemaakt. Bedoeld artikel bepaalt dat « de diensten van de Staat, waarvan het beheer krachtens een bijzondere wet gescheiden is van de diensten van algemeen bestuur van de Staat, zijn onderworpen aan bepalingen, vast te leggen door de Koning, op voordracht van de Ministers onder wie deze diensten ressorteren en van de Minister van Financiën. Zij worden Staatsdiensten met afzonderlijk beheer genoemd. » Deze bepalingen moeten onder andere voorzien in : - het opmaken en het bekendmaken van een begroting en van rekeningen; - de controle van de rekeningen door het Rekenhof; - de behandeling en de bewaring van de gelden en waarden door een tegenover het Rekenhof verantwoordelijke rekenplichtige; - het bijhouden van een vermogenscomptabiliteit en het opmaken van een inventaris van het vermogen, enz.
Uit bedoeld artikel 140 van dezelfde wetten kan afgeleid worden dat op het vlak van begroting en de comptabiliteit verschillende regelen voor deze twee categorieën van diensten van toepassing zijn. Bedoeld artikel beperkt er zich toe alleen maar een zeker aantal principes op het vlak van de begroting vast te stellen, terwijl voor de rest aan de Koning de zorg overgelaten wordt de beheersregelen (van de betrokken dienst) vast te stellen die afwijken van die van de diensten van algemeen bestuur van de Staat.
Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb voor ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, wordt genomen in uitvoering van de bepalingen van de artikelen 92, 93 en 94 van de programmawet van 9 juli 2004 en bepaalt de regelen die betrekking hebben op het financiële beheer van de Dienst.
Op 4 oktober 2004 heeft de Raad van State over dit ontwerp een advies uitgebracht.
De daarbij door dit Hoog College gemaakte opmerkingen werden opgevolgd. In de aanhef wordt bijkomend melding gemaakt van het koninklijk besluit van 1 september 2004 houdende de beslissing om de elektronische identiteitskaart veralgemeend in te voeren. Dit koninklijk besluit werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 september 2004. Het voorziet dat het in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Bij het opstellen van het ontwerp dat aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd, werd eveneens de oprichting van een Beheerscomité voorzien. De samenstelling, de werkwijze en de bevoegdheden ervan zullen vastgelegd worden bij afzonderlijk koninklijk besluit.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uw Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE
ADVIES 37.701/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 30 september 2004 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende het financiële beheer van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer belast met het beheer van de indentiteitskaarten », heeft op 4 oktober 2004 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
De motivering in de brief luidt als volgt : « Vu l'urgence motivée par le fait que le déploiement généralisé de la carte d'identité électronique est prévu à partir du 1er octobre 2004 et que le Service de l'Etat à gestion séparée chargé de la gestion des cartes d'identité doit être créé à cette date, (...) ».
De relevantie van een zodanige motivering zou in twijfel kunnen worden getrokken mocht blijken dat deze beslissing om met ingang van 1 oktober 2004 de elektronische identiteitskaart veralgemeend in te voeren, het gevolg is van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid zijdens de steller van het ontwerp.
In dat geval zou deze motivering immers niet de met de spoedeisendheid samenhangende redenen aangeven op grond waarvan is besloten over te gaan tot die veralgemeende invoering op een datum die het niet meer mogelijk maakt het advies van de afdeling wetgeving in te winnen binnen een andere termijn dan die waarin artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten voorziet.
Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande vormvereisten Het vierde lid van de aanhef verwijst naar een akkoordbevinding van de Minister van Begroting zonder evenwel de datum ervan te vermelden en geen enkele stuk uit het dossier getuigt van het vervullen van dat vormvereiste.
Mocht zulks nog niet geschied zijn, dan dient die akkoordbevinding te worden aangevraagd en verkregen.
Rechtsgrond Aanhef 1. Het derde lid moet worden aangevuld met de vermelding van de datum waarop het advies van de inspecteur van Financiën is verkregen.2. In verband met de akkoordbevinding van de Minister van Begroting waarvan sprake is in het vierde lid, wordt verwezen naar de opmerking die is gemaakt onder het opschrift « voorafgaande vormvereisten ».Dit lid moet hoe dan ook worden aangevuld met de vermelding van de datum waarop die akkoordbevinding zou zijn verkregen. 3. In het zesde lid dient te worden verwezen naar artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Dispositief De tekst van het voorliggende ontwerp is volstrekt dezelfde als die van een koninklijk besluit van 20 september 2002 betreffende het financieel beheer van FED+ als staatsdienst met afzonderlijk beheer, welk besluit is ontworpen rekening houdend met de opmerkingen die de Raad van State heeft gemaakt in advies 33.639/1, dat gegeven is op 8 juli 2002, binnen een termijn van ten hoogste een maand, over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende het financiële beheer van FED+ als staatsdienst met afzonderlijk beheer.
In dat opzicht behoeven bij het ontworpen besluit geen opmerkingen te worden gemaakt, tenzij dat in artikel 13, § 2, van het ontwerp, « Het Rekenhof kan de comptabiliteit ter plaatse controleren » geschreven dient te worden in plaats van « Het Rekenhof controleert de comptabiliteit ter plaatse ».
De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter;
De heer J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden;
Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Ronvaux, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele.
De voorzitter, Y. Kreins.
6 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit betreffende het financiële beheer van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer belast met het beheer van de identiteitskaarten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 140;
Gelet op de programmawet van 9 juli 2004, inzonderheid op artikelen 92, 93 en 94;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 20 september 2004;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 22 oktober 2004;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de veralgemeende uitreiking van de elektronische identiteitskaart aanvangt op 1 oktober 2004 en dat de Staatsdienst met afzonderlijk beheer belast met het beheer van de identiteitskaarten op deze datum opgericht dient te zijn;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 september 2004 houdende de beslissing om de elektronische identiteitskaart veralgemeend in te voeren, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 september 2004;
Gelet op het advies nr. 37.701/2 van de Raad van State, gegeven op 4 oktober 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De middelen van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer belast met het beheer van de identiteitskaarten, hierna « de Dienst » genoemd, bestaan uit : 1° een jaarlijkse dotatie ingeschreven op de algemene uitgavenbegroting;2° functionele en exploitatieontvangsten;3° ontvangsten voor orde.
Art. 2.De bepalingen betreffende de rijkscomptabiliteit, en inzonderheid die welke betrekking hebben op de comptabiliteit van de Diensten van Algemeen bestuur, zijn van toepassing op de Dienst tenzij in dit besluit anders wordt bepaald.
Art. 3.De wedden van de personeelsleden van de autonome overheidsbedrijven die in het project van de elektronische identiteitskaart ingezet worden en de uitgaven met betrekking tot de werking en het vermogen van de Dienst worden gedragen door de begroting van de Dienst. HOOFDSTUK II. - Het opmaken van de begroting van de Dienst
Art. 4.De begroting wordt onderverdeeld als volgt : Saldo op 1 januari : Ontvangsten : 1° ontvangsten afkomstig van de staatsbegroting;2° functionele en exploitatieontvangsten;3° ontvangsten voor orde. Uitgaven : 1° bezoldigingen;2° werkingskosten;3° functionele en exploitatie-uitgaven;4° uitgaven voor orde. Saldo op 31 december : De verrichtingen worden opgesplitst volgens de economische classificatie.
De uitgaven mogen de beschikbare middelen en de goedgekeurde limitatieve kredieten niet overschrijden.
Art. 5.De kredieten van de uitgaven slaan op de sommen die tijdens het begrotingsjaar verschuldigd zullen zijn.
Art. 6.Het hoofd van de Dienst dient bij de Minister van wie de Dienst afhangt het begrotingsontwerp van de Dienst in met het oog op het vaststellen van het krediet dat ten gunste van de Dienst in de Algemene Uitgavenbegroting ingeschreven moet worden.
Het begrotingsontwerp van de Dienst wordt vóór 1 mei voorafgaand aan het begrotingsjaar door de Minister van wie de Dienst afhangt aan de Minister die bevoegd is voor de Begroting toegezonden. HOOFDSTUK III. - Comptabiliteit, rekening en verantwoording
Art. 7.Op het einde van ieder semester wordt een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven opgemaakt. Ze worden aan het beheersorgaan voorgelegd.
Deze staten worden door de Minister van wie de Dienst afhangt aan het Rekenhof voorgelegd via de Minister van Financiën.
De verantwoordingsstukken worden ter plaatse bewaard.
Art. 8.Op het einde van ieder jaar worden een beheersrekening, een rekening van uitvoering van de begroting en een staat van activa en passiva opgesteld. Uiterlijk op 31 maart na het jaar waarop ze betrekking hebben, worden deze rekeningen door de Minister van wie de Dienst afhangt aan de Minister van Financiën gezonden, die ze vóór 30 april van hetzelfde jaar aan het Rekenhof overlegt.
Art. 9.Bij zijn ambtsneerlegging maakt de rekenplichtige een eindrekening van zijn beheer op. HOOFDSTUK IV. - Beheer
Art. 10.De begroting wordt beheerd door het hoofd van de Dienst of door een gemachtigd ordonnateur. Deze leven in de uitoefening van hun ambt de regels na omtrent de vastlegging van de uitgaven van de diensten van algemeen bestuur van de Staat en voeren daartoe een boekhouding van de vastgelegde uitgaven.
Art. 11.In de loop van het begrotingsjaar mogen de bij het verstrijken van het vorige begrotingsjaar beschikbare geldmiddelen gebruikt worden.
Art. 12.De tegenover het Rekenhof verantwoordelijke rekenplichtige is belast met : 1° de inning van de vastgestelde rechten;2° de uitvoering van de betalingen;3° het beheren en bewaren van de gelden en waarden;4° het opstellen en bewaren van de in artikelen 7 en 8 bedoelde bescheiden, met uitzondering van de rekening van uitvoering van de begroting;5° het bijhouden van de vermogenscomptabiliteit;6° het periodiek opmaken van de inventaris van het vermogen. HOOFDSTUK V. - Controle
Art. 13.§ 1. De Dienst is onderworpen aan de controlebevoegdheid van de Minister van wie de Dienst afhangt. Deze controle wordt uitgeoefend door de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van wie de Dienst afhangt. De Inspecteur van Financiën woont, met raadgevende stem, de vergaderingen van het beheersorgaan bij. Hij beschikt voor het vervullen van zijn opdracht over de ruimste bevoegdheid.
De Inspecteur van Financiën kan binnen een termijn van vier vrije dagen beroep instellen tegen elke beslissing die hij met de wet, met de statuten of met het algemeen belang strijdig acht. Het beroep is opschortend.
Deze termijn gaat in de dag van de vergadering waarop de beslissing genomen werd, voor zover de Inspecteur van Financiën daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in het tegenovergestelde geval, de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.
Heeft de Minister van wie de Dienst afhangt, bij wie het beroep werd ingesteld, binnen een termijn van twintig vrije dagen, ingaand dezelfde dag als de in het voorgaande lid bedoelde termijn, de nietigverklaring niet uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief.
De nietigverklaring van de beslissing wordt aan het beheersorgaan betekend door de Minister van wie de Dienst afhangt. § 2. Het Rekenhof kan de comptabiliteit ter plaatse controleren. Het Hof mag zich te allen tijde alle verantwoordingsstukken, staten, inlichtingen of toelichtingen doen verstrekken betreffende de ontvangsten, de uitgaven, de activa en de schulden.
Art. 14.De uitgaven worden vereffend en betaald zonder voorafgaande tussenkomst van het Rekenhof. HOOFDSTUK VI . - Inwerkingtreding
Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt. HOOFDSTUK VII . - Slotbepaling
Art. 16.Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Begroting zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 december 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE