Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 december 2003
gepubliceerd op 09 januari 2004

Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels inzake de financiering en het beheer van een solidariteitsstelsel verbonden aan een sociale pensioenovereenkomst

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2004022006
pub.
09/01/2004
prom.
15/12/2003
ELI
eli/besluit/2003/12/15/2004022006/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels inzake de financiering en het beheer van een solidariteitsstelsel verbonden aan een sociale pensioenovereenkomst


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit voor te leggen, heeft tot doel de regels te bepalen inzake de financiering en het beheer van het solidariteitsstelsel, bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002 en meer bepaald in het artikel 55.

Inderdaad, de wet voorziet voor de zelfstandigen de mogelijkheid om te kiezen tussen twee vormen van pensioenovereenkomsten : de gewone pensioenovereenkomsten en de sociale pensioenovereenkomsten. Deze laatste genieten van een aanvullend fiscaal voordeel op voorwaarde dat ze verbonden zijn met een solidariteitstelsel. In het koninklijk besluit dat de solidariteitsprestaties verbonden met de sociale pensioenovereenkomsten vastlegt, wordt een meer concrete inhoud gegeven aan het begrip solidariteit.

Het solidariteitsstelsel omvat een aantal voordelen die op basis van solidariteit zullen worden georganiseerd en in een specifiek reglement zullen worden bepaald. De uitvoering moet aan een pensioeninstelling of aan een rechtspersoon worden toevertrouwd die dit solidariteitsstelsel afzonderlijk van hun andere activiteiten moeten beheren.

Voorliggend besluit bepaalt nu in uitvoering van artikel 55 van de programmawet (I) van 24 december 2002 betreffende de aanvullende pensioenen een aantal minimumregels inzake de financiering en het beheer van die solidariteit.

In het algemeen kan worden gesteld dat omwille van de aard zelf van de solidariteitsprestaties de meest eenvoudige en aangewezen financieringswijze in functie van de stortingen voor het luik pensioenen is.

Het is duidelijk dat het aanleggen van gelijkaardige voorzieningen als die welke de controlewetgeving oplegt voor de opbouw van het aanvullend pensioen, hier technisch gezien niet op zijn plaats zou zijn, gezien de aard van de solidariteitsprestaties. Immers, indien het aanvullend pensioen een uitgestelde werking heeft ten opzichte van het ogenblik waarop het risico ten laste wordt genomen door de betrokken pensioeninstelling, is dat niet het geval voor de solidariteitsprestaties. Door hun aard zelf kunnen zij onmiddellijke werking hebben ten opzichte van het ogenblik waarop het risico ten laste genomen wordt door het solidariteitsfonds. Een financieringsmethode die uitgaat van kapitalisatie zou hier dus weinig zin hebben.

Om de continuïteit van de solidariteit te garanderen, dient een financiering op basis van een zuiver repartitiesysteem evenwel aangevuld te worden met enkele technische regels, die de consolidatie van bepaalde reserves moet toelaten.

Om de principes van een zuiver repartitiesysteem te verenigen met de duur, werd de voorkeur gegeven aan een benadering volgens dewelke het solidariteitsstelsel zo gefinancierd wordt dat op elk ogenblik de verwachte prestaties worden gedekt waarvan, overeenkomstig het reglement, de betaling verschuldigd is ten gevolge van het zich voordoen van een risico, vermeerderd met de toeslagen die het mogelijk maken de beheerskosten te dekken evenals de vermeerdering van de toekomstige kosten te wijten aan de fluctuatie van de risico's en aan de vergrijzing in geval van een met de leeftijd stijgende voorvalswet.

De artikelen van het ontwerpbesluit geven aanleiding tot de volgende toelichting : Artikel 1 Het eerste artikel van dit besluit regelt de financieringsmodaliteiten van het solidariteitsstelsel.

In § 1 worden de principes bepaald die moeten worden toegepast voor de financiering. Die moet als gevolg hebben dat volgende elementen op elk ogenblik gedekt zijn: - de te verwachten prestaties die zullen moeten worden uitgekeerd als gevolg van het zich realiseren van de risico's die gedekt zijn door het solidariteitsreglement; - de beheerskosten en de verhoging van de toekomstige technische kosten van de prestaties.

In § 2 volgen de berekeningsmodaliteiten die ervoor zorgen dat de financiering beantwoordt aan het in § 1 vastgelegde principe.

De financiering moet voor alle aangeslotenen en alle te verwachten prestaties samen de actuele waarden dekken van de prestaties die in principe zouden moeten worden betaald indien het erop betrekking hebbende risico zich voordoet.

De bedragen die zouden moeten worden betaald, worden gewogen met de kans dat de voorwaarde waarvan de betaling afhankelijk is, vervuld is op de vervaldag waarop ze in principe betaalbaar zijn.

Om die kans te schatten wordt er rekening gehouden met een voorvalswet voor de realisatie van het risico waarmee de beschouwde prestatie verbonden is, d.w.z. voor de realisatie van de voorwaarde waarvan de betaling van de sommen die in principe betaalbaar zijn met betrekking tot die prestatie, afhankelijk is.

Er dient opgemerkt te worden dat geen enkele regel wordt opgelegd aan de beheerders wat betreft de toeslagen.

Het is de taak van de beheerders om die toeslagen zo goed mogelijk te bepalen opdat ze zouden aangepast zijn aan de beheerskosten alsmede aan de verhoging van de toekomstige kosten veroorzaakt door de fluctuaties van het risico en de veroudering, indien het risico volgens de voorvalswet stijgt met de leeftijd.

De toeslagen verbonden met verhogingen van de toekomstige kosten veroorzaakt door de fluctuaties van het risico zullen nihil zijn indien het solidariteitsreglement prestaties bepaalt waarvan de hoogte voor eens en altijd bepaald wordt op het ogenblik dat het risico zich voordoet. § 3 betreft het geval waarbij er een beroep wordt gedaan op een verzekeraar om het solidariteitsstelsel geheel of gedeeltelijk in een verzekeringsovereenkomst te dekken. Ook de situatie waarin een verzekeringsmaatschappij het solidariteitsstelsel uitvoert en bepaalde prestaties ervan zelf verzekert wordt bedoeld. In die gevallen zal de financiering waarvan sprake in § 1 en 2 bepaald worden overeenkomstig de tariferingregels die door de verzekeraar gebruikt worden voor de beschouwde risico's.

Artikel 2 Artikel 2 bepaalt dat de bijdragen die bestemd zijn voor de financiering van de solidariteitsprestaties moeten worden gestort in een solidariteitsfonds, dat kan vergeleken worden met een financieringsfonds bij een groepsverzekering (een soort van collectieve reserve).

Wanneer het solidariteitsfonds georganiseerd wordt binnen een pensioeninstelling of binnen een andere rechtspersoon, die nog andere activiteiten uitoefent, dan dient het in ieder geval afzonderlijk beheerd te worden om de verworven rechten van de aangeslotenen in het luik pensioenen te beveiligen of om de solidariteitsprestaties niet met de andere activiteiten van de rechtspersoon te vermengen.

Om het stelsel over de jaren heen veilig te stellen wordt het aanleggen van bepaalde voorzieningen voorgeschreven (zie art. 3). Om te vermijden dat het solidariteitsfonds zou uitgroeien tot een spaarpot die voor andere doeleinden zou worden gebruikt, wordt bepaald dat er enkel mag worden uit geput om prestaties uit te keren, eventuele verzekeringspremies te betalen of de in het solidariteitsreglement voorziene kosten te vergoeden.

Artikel 3 Dit artikel voorziet in een aangepaste rapportering t.a.v. de CBFA. In § 1 wordt het jaarlijks opstellen van een balans en resultatenrekening van het solidariteitsfonds opgelegd. Deze documenten dienen binnen de maand na hun goedkeuring aan de CBFA te worden meegedeeld.

Deze stukken vormen de basisgegevens die de CBFA moeten toelaten het financieel evenwicht van het stelsel te beoordelen.

In § 2 is de verplichting opgenomen om een aantal voorzieningen aan te leggen en worden de regels bepaald volgens dewelke die voorzieningen moeten worden berekend. § 2 bepaalt dat voorzieningen voor lopende prestaties, voor de fluctuatie van risico's en een provisie voor veroudering indien het risico volgens de voorvalswet stijgt met de leeftijd, worden samengesteld op de balans, alsook een voorziening om tegemoet te komen aan afwijkingen in het risico van sterfte of invaliditeit, zoals er rekening mee gehouden werd voor de financiering bedoeld in artikel 1.

Wanneer het risico gedekt wordt door een verzekeringsovereenkomst, worden de in § 2 bedoelde voorzieningen vervangen door de ermee overeenstemmende verzekeringsvoorziening.

In deze context mogen de voorzieningen voor lopende prestaties voor elke aangeslotene en voor elke prestatie niet kleiner zijn dan de actuele waarde van de bedragen die volgens het reglement nog moeten worden uitgekeerd, verhoogd met de toeslagen voor de kosten.

De minimumprovisie die hier wordt bedoeld is de reserve die voortvloeit uit de financiering bedoeld in de artikelen 1, §§ 1 en 2 indien men veronderstelt dat in de praktijk aan de actuariële hypothesen bedoeld in artikel 1, § 2 voldaan is. § 3 bepaalt dat wanneer het risico gedekt is door een verzekeringsovereenkomst, er in afwijking van § 2 geen voorzieningen dienen te worden aangelegd indien de aangeslotenen de rechtstreekse begunstigden van deze overeenkomst zijn.

Artikel 4 Uit veiligheidsoverwegingen moeten de activa van het solidariteitsfonds worden belegd en geëvalueerd volgens de regels die voor de voorzorgsinstellingen werden vastgesteld in uitvoering van de controlewet van 9 juli 1975, met name in de artikelen 6 tot 14 van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen.

De rechtspersoon dient een gedetailleerde staat van die activa samen met de balans van het solidariteitsfonds aan de CBFA over te maken.

Wanneer het risico gedekt is door een verzekeringsovereenkomst en de aangeslotenen niet de rechtstreekse begunstigden zijn van deze overeenkomst, kunnen de hiermee overeenstemmende voorzieningen die bedoeld worden in artikel 3, § 2 gedekt worden door een vordering op de verzekeraar.

Artikel 5 De rechtspersoon dient een actuaris aan te stellen, die aan de erkenningsvoorwaarden van het koninklijk besluit van 22 november 1994 voldoet.

De actuaris brengt jaarlijks ten behoeve van het bestuursorgaan van de rechtspersoon een advies uit over de financiering van de solidariteitsprestaties en over de balans van het solidariteitsfonds.

Daarbij moet hij bijzondere aandacht besteden aan de toeslagen en de voorzieningen voor fluctuatie van de risico's en vergrijzing.

Artikel 6 Bij een tekort, met name ingeval de activa de voorzieningen en de schulden van het solidariteitsfonds niet dekken moet het solidariteitsfonds een plan aan de CBFA voorleggen waarin hij de maatregelen preciseert om het evenwicht te herstellen. Die maatregelen kunnen bijvoorbeeld een bijkomende storting inhouden of een verlaging van de prestaties. Het reglement bepaalt ook de maatregelen die moeten worden genomen ingeval het herstelplan mislukt.

Dit artikel bepaalt verder dat de modaliteiten van een eventuele vereffening van het solidariteitsfonds in het reglement moeten zijn voorzien.

Artikel 7 De CBFA zal zich in haar toezichtstaak in eerste instantie vooral richten op de documenten die haar jaarlijks moeten worden voorgelegd, zoals de balans en de resultatenrekening.

Indien zij op grond van die stukken onregelmatigheden vaststelt of dat het financieel evenwicht van het solidariteitsfonds verbroken is kan zij een diepgaander onderzoek voeren. In dat kader is de rechtspersoon verplicht alle inlichtingen en documenten die de CBFA nodig acht, te verstrekken. Deze laatste kan daarenboven ter plaatse inzage nemen in alle stukken en alle nodige onderzoekingen doen.

Artikel 8 Dit artikel stelt ten slotte de inwerkingtreding van het besluit vast op 1 januari 2004.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE

15 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels inzake de financiering en het beheer van een solidariteitsstelsel, verbonden aan een sociale pensioenovereenkomst ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet (I) van 24 december 2002, inzonderheid op artikel 55;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen van 2 september 2003;

Gelet op het advies van de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen van 26 augustus 2003;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 23 oktober 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 april 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 3 april 2003;

Gelet op het advies 36.043/3 van de Raad van State, gegeven op 13 november 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, vervangen bij de wet van 2 april 2003;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen, Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Economie en Onze Minister van Middenstand en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Het solidariteitsstelsel wordt zo gefinancierd dat op elk ogenblik de verwachte prestaties worden gedekt waarvan, overeenkomstig het reglement, de betaling verschuldigd is ten gevolge van het zich voordoen van een risico, vermeerderd met de toeslagen die het mogelijk maken de beheerskosten te dekken evenals de vermeerdering van de toekomstige kosten te wijten aan de fluctuatie van de risico's en aan de vergrijzing in geval van een met de leeftijd stijgende voorvalswet. § 2. Voor het geheel van de aangeslotenen en de verwachte prestaties is het bedrag van de financiering gelijk aan de actuele waarde van de bedragen die moeten worden betaald op de vervaldagen bepaald in het reglement, vermeerderd met bovenvermelde toeslagen en berekend op grond van een actualisatievoet en een voorvalswet.

De actualisatievoet is ten hoogste gelijk aan de rentevoet die voor de minimumfinanciering van toezeggingen van het type vaste prestaties in geval van leven op de pensioenleeftijd wordt bepaald in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.

De gebruikte voorvalswet mag niet leiden tot een lager resultaat dan de voorvalswet van het aan de betrokken prestatie inherent risico, zoals die wordt afgeleid uit officiële voorvalstafels, of bij ontstentenis ervan, uit officiële statistische gegevens of, bij ontstentenis ervan, uit de statistische analyse van het risico in de betrokken groep. Indien die groep te beperkt is om te komen tot betekenisvolle resultaten, zal de statistische analyse slaan op de bedrijfssector van die groep of op een groep met gelijkaardig risicoprofiel. § 3. In geval van dekking van een risico door een verzekeringsonderneming, wordt de actuele waarde ervan vervangen door het bedrag van de premie.

Art. 2.§ 1. De bijdragen voor het solidariteits-stelsel worden gestort in een solidariteitsfonds bij de rechtspersoon die met de uitvoering van dat stelsel wordt belast. § 2. Het fonds kan slechts worden gedebiteerd door betalingen van prestaties in uitvoering van het solidariteitsreglement, van verzekeringspremies die de betrokken risico's dekken en van de kosten.

De kosten worden vastgelegd in het solidariteitsreglement.

Art. 3.§ 1. De rechtspersoon belast met de uitvoering van het reglement stelt op het einde van ieder boekjaar een resultatenrekening op, evenals een balans met activa en passiva van het solidariteitsfonds en zendt die stukken binnen de maand na hun goedkeuring aan de CBFA. § 2. Op het passief van de balans worden voorzieningen aangelegd voor lopende uitkeringen, voor fluctuatie van risico's, een vergrijzingsvoorziening in geval van een met de leeftijd stijgende voorvalswet evenals een voorziening om het hoofd te bieden aan afwijkingen met betrekking tot de risico's overlijden en invaliditeit zoals die werden meegenomen in de berekening van de financiering bedoeld in artikel 1.

De voorziening voor lopende uitkeringen mag voor elke aangeslotene en elke prestatie niet lager zijn dan de actuele waarde van de bedragen die overeenkomstig het reglement nog moeten betaald worden, vermeerderd met toeslagen voor de kosten.

De voor de berekening van die actuele waarde gebruikte actualisatievoet mag niet hoger zijn dan de rentevoet die voor de minimumfinanciering van de toezeggingen van het type vaste prestaties in geval van leven op de pensioenleeftijd wordt vastgesteld in de uitvoeringsbesluiten van de voormelde wet van 9 juli 1975.

De voor de berekening van die actuele waarde gebruikte voorvalswet mag niet leiden tot een lager resultaat dan de voorvalswet van het aan de betrokken prestatie inherente risico, zoals die wordt afgeleid uit officiële voorvalstabellen, of bij ontstentenis, uit officiële statistische gegevens, of bij ontstentenis ervan, uit de statistische analyse van het risico in de betrokken groep. Indien die groep te beperkt is om tot betekenisvolle resultaten te komen, zal die analyse slaan op de bedrijfssector van die groep. § 3. Wanneer het risico gedekt is door een verzekeringsovereenkomst dienen er in afwijking van § 2 geen voorzieningen te worden aangelegd voor dit risico indien de aangeslotenen de rechtstreekse begunstigden van deze overeenkomst zijn.

Art. 4.De activa van het fonds moeten worden belegd en geëvalueerd overeenkomstig de regels van toepassing op de dekkingswaarden van de voorzorgsinstellingen in uitvoering van de voormelde wet van 9 juli 1975.

Een gedetailleerde staat van die waarden wordt aan de CBFA gezonden samen met de balans waarvan sprake in artikel 3.

Wanneer het risico gedekt is door een verzekeringsovereenkomst en de aangeslotenen niet de rechtstreekse begunstigden zijn van deze overeenkomst, kunnen de hiermee overeenstemmende voorzieningen die bedoeld worden in artikel 3, § 2 gedekt worden door een vordering op de verzekeraar.

Art. 5.De rechtspersoon belast met de uitvoering van het solidariteitsstelsel duidt een actuaris aan die voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in het koninklijk besluit van 22 november 1994 houdende uitvoering van artikel 40bis van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, met betrekking tot het bepalen van de voorwaarden waaraan actuarissen moeten voldoen.

De aangeduide actuaris brengt jaarlijks aan het beheersorgaan van de rechtspersoon advies uit over de financiering evenals over de resultatenrekening en de balans bedoeld in artikel 3 § 1. Dat advies bevat ook zijn oordeel over de toeslagen en over de voorzieningen voor fluctuatie van de risico's en vergrijzing.

Art. 6.Ingeval de activa de voorzieningen bedoeld in artikel 3 § 2 en de schulden niet dekken, legt het solidariteitsfonds aan de CBFA binnen de door haar vastgestelde termijn een plan voor met de maatregelen om die toestand te verhelpen.

Het solidariteitsreglement bevat de te nemen maatregelen ingeval het plan bedoeld in het eerste lid mislukt en de modaliteiten van een eventuele vereffening.

Art. 7.Op eenvoudig verzoek van de CBFA voor de Verzekeringen is de rechtspersoon belast met de uitvoering van het solidariteitsstelsel ertoe gehouden alle inlichtingen te verstrekken en alle documenten mee te delen die de CBFA nodig heeft ter uitvoering van haar taak.

De CBFA kan in zijn zetel of kantoren inzage nemen van alle boeken, boekingsstukken en andere bescheiden, en ook alle onderzoekingen doen met betrekking tot het solidariteitsstelsel.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.

Art. 9.Onze Minister van Pensioenen, Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Economie en Onze Minister van Middenstand, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 december 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE

^