Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 01 september 2005
gepubliceerd op 27 september 2005

Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2005011364
pub.
27/09/2005
prom.
01/09/2005
ELI
eli/besluit/2005/09/01/2005011364/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 SEPTEMBER 2005. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs


ADVIES 38.483/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 30 mei 2005 door de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van ministerieel besluit « tot wijziging van het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs », heeft op 22 juni 2005 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. Het ontwerpbesluit geeft aan zijn rechtsgrond hoofdzakelijk te ontlenen aan artikel 3 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving en aan de artikelen 3, 4 en 18 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen. Uit artikel 3, § 1, van de wet van 30 juli 1979 volgt dat voor het aanleggen en het doen werken van een station voor radioverbinding een persoonlijke en schriftelijke vergunning van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie vereist is.

Artikel 3, § 2, van diezelfde wet machtigt de Koning om de algemene regels voor de toekenning en de intrekking van die vergunningen vast te stellen. Dat is de strekking van het voornoemde koninklijk besluit van 15 oktober 1979, waarvan de artikelen 3, 4 en 18 de vaststelling van bepaalde voorwaarden voor de toekenning ervan subdelegeren aan de minister.

Artikel 3, § 3, van de wet van 30 juli 1979 belast bovendien de minister rechtstreeks met het bepalen van de verplichtingen van de vergunninghouders, alsmede van de voorwaarden waaraan de vergunde stations en netten voor radioverbinding moeten voldoen. 2. De voornoemde wet van 30 juli 1979 is echter opgeheven bij artikel 156 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 juni 2005. Voorts schrijft artikel 39 van de laatstgenoemde wet voor : « § 1. Niemand mag in het Rijk noch aan boord van een zeeschip, een binnenschip, een luchtvaartuig of enige andere drager onderworpen aan het Belgisch recht, een zend- en/of ontvangtoestel voor radiocommunicatie houden, of een station of een niet-openbaar netwerk voor radiocommunicatie aanleggen en doen werken zonder schriftelijke vergunning van het Instituut. Die vergunning is persoonlijk en kan worden ingetrokken. § 2. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de algemene regels inzake toekenning, schorsing en intrekking van de in § 1 bedoelde vergunningen. Hij kan bepalen in welke gevallen die vergunningen niet vereist zijn. § 3. Het Instituut bepaalt de verplichtingen van de houders van een vergunning en de voorwaarden waaraan de toegelaten stations en netten voor radiocommunicatie moeten voldoen. § 4. De in § 1 bedoelde vergunningen zijn niet vereist voor de stations voor radiocommunicatie die voor militaire doeleinden of met het oog op de openbare veiligheid aangelegd en gebruikt worden door de diensten die onder de minister van Landsverdediging ressorteren, door de Noord Atlantische Verdragsorganisatie en door de Geallieerde Strijdkrachten. » Artikel 165, eerste lid, van diezelfde wet van 13 juni 2005 bepaalt : « De bepalingen van deze wet treden in werking tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De Koning kan de inwerkingtreding van sommige bepalingen uitstellen met het oog op het realiseren van een zekere overgangs- of overlegperiode. » Daaruit volgt dat, behoudens een bij koninklijk besluit uitgevaardigd uitstel (1), de artikelen 39 en 156 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie in werking treden op 30 juni 2005.

Op die datum zal de Koning nog steeds bevoegd zijn om de algemene voorwaarden voor toekenning van de vergunningen vast te stellen, zoals Hij dat thans is op basis van artikel 3, § 2, van de voornoemde wet van 30 juli 1979. Bijgevolg kunnen de artikelen 3, 4 en 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 15 oktober 1979 nog steeds een rechtsgrond vormen voor het ontworpen besluit. (1) Op de datum waarop dit advies wordt verstrekt, is in het Belgisch Staatsblad geen enkel koninklijk besluit bekendgemaakt dat een zodanig uitstel voorschrijft. Krachtens artikel 39, § 3, van de wet van 13 juni 2005 zal het evenwel niet meer aan de minister toekomen om de verplichtingen van de vergunninghouders en de voorwaarden waaraan de vergunde stations en netten voor radiocommunicatie moeten voldoen, te bepalen. Die taak wordt bij de wet rechtstreeks toevertrouwd aan het Instituut.

Het ontworpen besluit moet derhalve fundamenteel worden herzien, waarbij rekening wordt gehouden met het genoemde artikel 39, inzonderheid om de thans onderzochte bepalingen van het ontwerp te doen vervallen die de voornoemde verplichtingen en voorwaarden betreffen, te weten de artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 van het ontwerp.

Gelet op de nieuwe rechtsgrond, te weten artikel 39 van de wet van 13 juni 2005, verdient het ten slotte aanbeveling het huidige ministerieel besluit van 9 januari 2001 te herzien teneinde het ermee in overeenstemming te brengen. 3. Wat betreft de bepalingen van het ontwerp die ertoe strekken de machtigingen ten uitvoer te leggen die bij het voornoemde koninklijk besluit van 15 oktober 1979 aan de minister worden verleend, valt bovendien op te merken dat die machtigingen de minister niet in staat stellen de hem toevertrouwde taken te subdelegeren aan het Instituut. Aan dit Instituut kunnen immers geen andere taken worden toevertrouwd dan die welke bij de wet zijn bepaald (2).

Zodanige machtigingen aan het Instituut komen voor in tal van bepalingen van de thans onderzochte tekst, te weten in de artikelen 2, 4, 6, 9, 10, 12, 13 en 15 van het ontwerp.

Bijgevolg moeten de voornoemde artikelen worden herzien, waarbij die machtigingen moeten vervallen. (2) Zie advies 38.173/4, op 23 maart 2005 verstrekt over een ontwerp van ministerieel besluit « tot vaststelling van de nadere regels inzake de middelen die aangewend dienen te worden om gestolen mobiele eindapparatuur de toegang te ontzeggen tot mobiele communicatienetwerken »; artikel 14 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, alsmede het op 5 juni 2002 daaromtrent verstrekte advies 33.255/4. 4. Het ontworpen besluit moet in het licht van de twee voorgaande opmerkingen grondig worden herzien, zowel wat de aanhef als wat het dispositief betreft, inzonderheid teneinde rekening te houden met de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. Gelet op de bovenstaande algemene opmerkingen beperken de bijzondere opmerkingen betreffende de ontworpen tekst zich tot wat volgt.

Bijzondere opmerking Artikel 2 De ontworpen paragraaf 5 kan zijn rechtsgrond ontlenen aan artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979, dat voorschrijft dat de minister de voorwaarden bepaalt voor toegang tot elk van de secties (A, B en C) van de 5e categorie van vergunde stations en netten voor radioverbinding, dit wil zeggen de categorie van de stations van radioamateurs.

Zoals de bepaling thans is geredigeerd, kan daaruit echter niet worden opgemaakt welke toegangsvoorwaarden gelden voor elk van die secties.

In die bepaling is immers sprake van het organiseren van examens en van het feit dat wie ervoor slaagt, een getuigschrift krijgt, dat op zijn beurt recht geeft op het krijgen van een vergunning, zonder dat evenwel wordt gepreciseerd tot welk type van sectie de toegekende vergunningen toegang verlenen.

Bijgevolg moet de tekst worden herzien, zodat de verbanden tussen de secties, de examens, de getuigschriften en de vergunningen duidelijk erin tot uiting komen.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevrn. A. Vagman, auditeur en L. Vancrayebeck, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.

1 SEPTEMBER 2005. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, De Minister van Werk, Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op de artikelen 13 en 39;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 1998, en op de artikelen 4, 18 en 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 december 1986 en bij het koninklijk besluit van 15 maart 1994;

Gelet op het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs;

Gelet op het advies van de Europese Commissie gegeven met toepassing van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998;

Gelet op advies 38.483/4 van de Raad van State, gegeven op 22 juni 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :

Artikel 1.Artikel 1 van het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs wordt aangevuld als volgt : « 12° erkende radioamateurvereniging : radioamateurvereniging die : - in ten minste vijf Belgische provincies vergunningen heeft; - bij het Instituut een dossier indient waarin zij haar bekwaamheid aantoont en zich ertoe verbindt ten minste één keer per jaar opleidingen te organiseren in elke provincie waar zij actief is, en op verzoek van het Instituut, het bij te staan bij de organisatie van de examens.

Het Instituut kan een erkenning intrekken indien blijkt dat de vereniging niet aan de bovenstaande criteria voldoet of haar verbintenissen niet nakomt. »

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Om een getuigschrift te krijgen, leggen de radioamateurs een examen af. »; b) § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De examens worden georganiseerd door het Instituut. »; c) § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Het examenreglement met inbegrip van de nadere regels en de examenstof wordt opgesteld door het Instituut en goedgekeurd door de Minister, rekening houdende met de internationale overeenkomsten en in samenwerking met de erkende radioamateurverenigingen. Het Instituut publiceert het examenreglement op de website. »; d) § 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.Wie voor het examen slaagt, krijgt de volgende getuigschriften : 1° B-examen : het HAREC-getuigschrift;2° C-examen : het basisgetuigschrift.»

Art. 3.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « De houder van een HAREC-getuigschrift krijgt een A-vergunning (sectie A).

De houder van een basisgetuigschrift krijgt een basisvergunning (sectie C). »

Art. 4.Artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. Personen die over een HAREC-getuigschrift beschikken dat in het buitenland afgegeven werd en die meer dan drie maanden in België verblijven, kunnen een Belgische A-vergunning krijgen. »

Art. 5.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in onderdeel 1°, a), wordt het woord « vergunningen » vervangen door het woord « getuigschriften »;b) onderdeel 2° wordt aangevuld als volgt : « c) de plaats waar het station geïnstalleerd is ».

Art. 6.Artikel 14, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 7.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « De radioamateurs die al meer dan een jaar houder zijn van een C-vergunning ontvangen een basisvergunnning.

De houders van een B-vergunning kunnen een A-vergunning aanvragen en krijgen een nieuwe roepnaam. »

Art. 8.De bijlagen 1 tot 5 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 9.Het eerste lid van bijlage 7 bij hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Een wattmeter en een aangepaste kunstantenne worden aan de laatste aansluiting vóór de antennekabel verbonden. » Brussel, 1 september 2005.

M. VERWILGHEN Voor Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE, afwezig : J. VANDE LANOTTE

^