Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 06 mei 2004
gepubliceerd op 24 juni 2004

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van grote ondernemingen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004201950
pub.
24/06/2004
prom.
06/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/06/2004201950/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MEI 2004. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van grote ondernemingen


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, inzonderheid op de artikelen 10, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1978 en het decreet van 25 juni 1992, en 17;

Gelet op het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen, inzonderheid op de artikelen 3, § 1 en § 3, 4, 5, § 4, 6, 11, 12, 15 tot en met 18;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 19 oktober 2000 tot vaststelling van de ontwikkelingszones overeenkomstig de wet van 30 december 1970 op de economische expansie;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2000 tot uitvoering van de artikelen 2, 12, 16 en 38 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 januari 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 27 augustus 2001 tot regeling van de werking van de Regering, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 6 juni 2002 en 26 augustus 2003;

Gelet op het ministerieel besluit van 8 november 2000 tot vaststelling van het criterium « belang van de activiteit » in het kader van de toepassing van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie;

Overwegende dat de regering, rekening houdend met de beginselen en de doelstellingen van de duurzame ontwikkeling, op nauwgezette wijze de uitgesloten sectoren of sectordelen bedoeld in artikel 4 van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen nader bepaalt om de belangen van ondernemingen uit bepaalde deelsectoren die de regering als van wezenlijk belang beschouwt voor de gewestelijke ontwikkeling, niet te schenden;

Overwegende dat de regering, door op algemene wijze de regelgevende voorwaarden bedoeld in artikel 5, 2° en 3°, te bepalen, doelstellingen nastreeft die verband houden met de effecten die de investeringsprogramma's sorteren op elk onderdeel van de duurzame ontwikkeling;

Overwegende dat de verplichting die de ondernemingen hebben om in een minimumfinanciering van de programma's te voorzien, immers in verband met de drie onderdelen van de duurzame ontwikkeling verklaard kan worden door het streven om de ondernemingen te responsabiliseren in de implementering van hun projecten en door de algemene beginselen verbonden aan het samenvoegen van overheidssubsidies;

Overwegende dat de verplichting die de ondernemingen hebben om in een gezonde financiële toestand te verkeren immers in verband met de drie onderdelen van de duurzame ontwikkeling verklaard kan worden doorat de regering de doelstellingen nastreeft verbonden aan het hoger beginsel van het doelmatig gebruik van overheidsgeld;

Overwegende dat de regering bepaalde investeringen die niet beantwoorden aan de doelstellingen van het evenwichtig in overweging nemen van de onderdelen van de duurzame ontwikkeling uit kan sluiten uit de ter zake geldende Europese regels, namelijk de verbondenheid aan grondgebieden die als ontwikkelingsgebieden en gebieden voor het behoud ervan beschouwd worden met het oog op de consolidering en het scheppen van werkgelegenheid;

Overwegende, meer in het bijzonder, dat de bepaling van de uitgesloten investeringen eveneens verklaard wordt door de moeilijkheid om hun intrinsieke waarde en zelfs hun speculatief karakter te beoordelen, evenals door de wil om de innoverende investeringen of, minstens, de investeringen die in een duurzaam perspectief plaatsvinden te bevorderen, alsmede door hun bijkomende rol in de bijdrage tot de uitbating van de onderneming, de wil om te voorkomen dat een incentive aan zijn doel onttrokken wordt, evenals rekening houdend met het feit dat het bedrag van bepaalde incentives feitelijk rechtstreeks geïntegreerd wordt in de prijs waartegen een product ter beschikking van de consument gesteld wordt of door de onderneming terugverdiend wordt;

Gelet op de beslissing van de Europese Commissie N/79/1999 van 25 oktober 2000 waarbij de regionale steunkaart voor België (2000-2006) goedgekeurd wordt;

Gelet op het advies van de « Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable » (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) nr. AV.1110, gegeven op 15 oktober 2002;

Gelet op het advies nr. A.686 van de « Conseil économique et social de la Région wallonne » (Sociaal-Economische Raad van het Waalse Gewest), aangenomen op 21 oktober 2002;

Gelet op de beslissing van de Europese Commissie van 31 juli 2003 tot goedkeuring van de steunregelingen N/17a/2003 en N/17b/2003;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 augustus 2002 en 9 maart 2004;

Gelet op de instemmingen van de Minister van Begroting, gegeven op 24 juli 2003 en 11 maart 2004;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 36.777/2, gegeven op 14 april 2004, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State zoals vervangen bij de wet van 2 april 2003;

Op de voordracht van de minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° het « decreet » : het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van grote ondernemingen; 2° de « minister » : de Minister bevoegd voor Economie en K.M.O.'s; 3° de « commissie » : de adviserende commissie opgericht krachtens artikel 19 van het decreet;4° de « onderneming » : de grote onderneming bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet;5° de « premie » : de incentive bedoeld in artikel 6 van het decreet;6° de « vrijstelling van de onroerende voorheffing » : de incentive bedoeld in artikel 8 van het decreet;7° de « garantie » : de incentive bedoeld in artikel 9 van het decreet;8° het « bestuur » : het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest;9° de « gemachtigd ambtenaar » : één van de ambtenaren bedoeld in artikel 1 van het besluit van de Waalse regering van 22 april 1999 betreffende de opdracht van bevoegdheden eigen aan het Ministerie van het Waalse Gewest, namelijk de directeur-generaal, de inspecteur-generaal, de directeur, de eerste attaché of de attaché van het bestuur waarbij met de afwezigheids- of verhinderingsregels bedoeld in de artikelen 2 en 3 van dat besluit rekening wordt gehouden;10° de « ontwikkelingsgebieden » : de ontwikkelingsgebieden omschreven krachtens artikel 3, § 1, tweede lid, van het decreet en bedoeld in bijlage I bij dit besluit;11° de « NACE-BEL-code » : de activiteitennomenclatuur uitgewerkt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek (tweede uitgave 1998) in ééngemaakt Europees verband, opgelegd bij verordening (EEG) nr. 3037/90 van 9 oktober 1990 van de Raad betreffende de statistieke nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie van 24 maart 1993 en bij Verordening (EG) nr. 29/2002 van 19 december 2001; 12° de « oprichting van een onderneming » : de eerste vestiging van een onderneming of een bedrijfszetel in het Waalse Gewest of elke oprichting van een nieuwe rechtspersoon;13° de « ontwikkeling van de onderneming » : de uitbreiding van één of meerdere bestaande bedrijfszetels of de oprichting van een nieuwe bedrijfszetel door een onderneming die reeds minstens één bedrijfszetel in het Waalse Gewest bezit. Voor een nieuw opgerichte onderneming waarvan de rekeningen nog niet afgesloten zijn, worden de gegevens bedoeld in artikel 3, 3° en 4°, te goeder trouw begroot in de loop van het boekjaar. HOOFDSTUK II. - Incentives Afdeling 1. - De premie

Art. 2.De minister kan de premie toekennen aan de onderneming : 1° die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 2, van het decreet zoals nader bepaald in artikel 3 vervult;2° waarvan de activiteiten niet ressorteren onder uitgesloten sectoren of sectordelen bedoeld in artikel 4 van het decreet, zoals nader bepaald in artikel 4;3° die de voorwaarden bedoeld in artikel 5 vervult;4° die een investeringsprogramma bedoeld in artikel 5, § 4, van het decreet voorstelt : a) dat niet uitgesloten is overeenkomstig artikel 6;b) dat één van de doelstellingen bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van het decreet nastreeft;c) dat leidt tot de oprichting of de ontwikkeling van de onderneming of tot de milieubescherming;d) met het oog op het behoud of het scheppen van werkgelegenheid.

Art. 3.In de zin van het decreet wordt verstaan onder : 1° de « bedrijfszetel » : de technische bedrijfseenheid bedoeld in artikel 14, § 1, tweede lid, 1°, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 3 mei 2003 en in artikel 49, tweede lid, 1°, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij het uitvoeren van hun werk, gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 3 mei 2003;2° het « personeelsbestand » : het jaargemiddelde van het aantal werknemers met een arbeidsovereenkomst in alle bedrijfszetels van de onderneming, overeenstemmend met het aantal werkeenheden, berekend op grond van de multifunctionele aangiften bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid over de vier kwartalen die aan de indiening van de aanvraag voorafgaan;3° de « jaaromzet » : de omzet betreffende het laatst afgesloten werkingsjaar over twaalf maanden, dat aan de indiening van de aanvraag voorafgaat;4° het « jaarbalanstotaal » : het totaal opgenomen in de balans betreffende het laatst afgesloten werkingsjaar over twaalf maanden, dat aan de indiening van de aanvraag voorafgaat;5° de « publiekrechtelijke rechtspersoon » : de door de overheid opgerichte en gecontroleerde rechtspersoon die eigen bevoegdheden geniet met het oog op het vervullen van een openbaar belang of van specifieke openbare belangen.

Art. 4.De ondernemingen en de investeringsprogramma's met betrekking tot de activiteitengebieden die uitgesloten zijn krachtens artikel 4 van het decreet zijn nader bepaald ten opzichte van de sectoren of sectordelen opgenomen in volgende afdelingen, klassen en onderklassen : 1° 10.10 tot en met 10.30, 11, 12, 23.30, 40.10 tot en met 40.30 en 41 van de NACE-BEL-code; 2° 50.10 tot en met 50.50 van de NACE-BEL-code; 3° 51.11 tot en met 51.19 van de NACE-BEL-code; 4° 52.11 tot en met 52.74 van de NACE-BEL-code; 5° 55.21 tot en met 55.52 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van onderklasse 55.231 van de NACE-BEL-code; 6° 60.10 tot en met 60.23 van de NACE-BEL-code; 7° 63.30 van de NACE-BEL-code; 8° 65 tot en met 70.32 van de NACE-BEL-code; 9° 71.10 tot en met 71.40 van de NACE-BEL-code; 10° 80.10 tot en met 80.42 van de NACE-BEL-code, evenals de activiteiten bestaande uit het verstrekken van opleidingscursussen en het organiseren van seminaries; 11° 85.11 tot en met 85.32 van de NACE-BEL-code; 12° 92 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van de klassen 92.11, 92.53 en onderklasse 92.332 van de NACE-BEL-code, evenals de uitbatingen van toeristische bezienswaardigheden; 13° 93 van de NACE-BEL-code, met uitzondering van onderklasse 93.011 van de NACE-BEL-code; 14° 95 van de NACE-BEL-code;15° de grootdistributie met als hoofddoel de verkoop van goeden aan particulieren;16° de vrije beroepen of de verenigingen gevormd door die personen;17° de ondernemingen die parkeergelegenheden uitbaten, zoals bepaald door de minister;18° de dierenpensions en alles wat verband houdt met gezelschapsdieren;19° de landbouwbedrijven en de coöperatieve verwerkings- en commercialiseringsvennootschappen die toegang hebben tot landbouwsteun. De minister kan de inhoud van de uitgesloten afdelingen, klassen en onderklassen nader bepalen, evenals de begrippen bedoeld onder de punten 10°, 12°, 15° tot en met 18° van het eerste lid.

De verwijzing naar de NACE-BEL-code maakt het vermoeden uit dat de onderneming of diens investeringsprogramma onder dat activiteitengebied ressorteert. De onderneming kan vaststellen dat de NACE-BEL-code die haar wordt toegeschreven niet aan haar activiteitengebied of aan het door haar in het vooruitzicht gestelde investeringsprogramma beantwoordt en dat ze bij de Kruispuntbank Ondernemingen stappen heeft ondernomen om één of verschillende andere codes te krijgen.

Art. 5.De onderneming die het voordeel van de investeringspremie aanvraagt, vervult volgende voorwaarden : 1° de voorwaarde bedoeld in artikel 10 van het decreet naleven;2° minimum 25 % van de financiering van het investeringsprogramma op zich nemen zonder het voorwerp uit te maken van een overheidstegemoetkoming die het karakter van steun heeft in de zin van artikel 87, § 1, van het verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap;3° met uitzondering van de onderneming die niet drie afgesloten boekjaren heeft op het tijdstip van de indiening van de aanvraag, het volgende niet vertonen : a) een bedrijfsverlies hoger dan de afschrijvingen en waardeverminderingen op vestigingskosten, materiële en immateriële vaste activa, tijdens de laatste twee boekjaren die afgesloten zijn voor de indiening van de aanvraag;b) ten gevolge van verliezen op datum van afsluiting van het boekjaar dat is afgesloten voor de indiening van de aanvraag, nettoactiva die verminderd zijn tot een bedrag dat lager is dan twee derde van het maatschappelijk kapitaal;4° vaststellen dat de verwezenlijking van haar investeringsprogramma onmogelijk zou zijn zonder een premie te krijgen.Dat wordt via alle rechtsmiddelen aangetoond, en meer bepaald door het voorleggen van businessplans en begrotingsplannen, waaruit blijkt dat zonder die plannen het rendement van de geldmiddelen lager zou zijn dan dat van concurrerende ondernemingen.

Art. 6.§ 1. De investeringen worden toegelaten : 1° die betrekking hebben op a) gronden en gebouwen, met uitzondering van de operationele leasing voor onroerende goeden uit hun natuur, die opgenomen zijn in de balansactiva onder de rubriek « vaste activa »;b) nieuw aangekocht materieel en de desbetreffende bijkomende kosten, vestigingskosten uitgezonderd;c) uitgaven die verband houden met de technologietransfer in de vorm van een octrooiverwerving, een octrooi-indiening of een octrooibehoud, een exploitatievergunning of een vergunning voor gepatenteerde dan wel niet-gepatenteerde technische kennis waarvan de waarde bevestigd wordt door een bedrijfsrevisor; 2° waarvan het bedrag minstens 1.000.000 euro of 500.000 euro bedraagt wat betreft de onderneming die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 2, 1° of 2°, van het decreet niet vervult en die ter hoogte van maximum 50 % van het kapitaal of van het stemrecht in handen is van één of meerdere ondernemingen die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet vervullen; 3° die, wat betreft de investeringen bedoeld onder littera c) van punt 1°, 25 % van het totaalbedrag van het investeringsprogramma bedragen, daarin niet inbegrepen het bedrag van de uitgaven bedoeld onder littera c) van punt 1°;4° die, met uitzondering van de onderneming die niet drie boekjaren afgesloten heeft, 125 % bedragen van het gemiddelde der afschrijvingen, eventueel op lineaire wijze herberekend tegen het normale percentage, van de drie boekjaren die aan de indiening van de aanvraag voorafgaan. De investeringen bedoeld in het eerste lid, 1°, c), dienen tegen de marktvoorwaarden bij een derde bij de onderneming verworven te worden en in voorkomend geval het voorwerp uit te maken van contractuele waarborgen met een duur die overeenkomt met de afschrijvingsperiode van betrokken investering.

De berekening van het gemiddelde van de afschrijvingen bedoeld in het eerste lid, 4°, kan, in voorkomend geval, berekend worden op grond van de afschrijvingen die door een bedrijfszetel die bij het investeringsprogramma betrokken is, worden doorgevoerd. § 2. De investeringen zijn uitgesloten : 1° die bijdragen aan de handhaving van het personeelsbestand in de bedrijfszetel van de onderneming die betrokken is bij het investeringsprogramma, behalve indien dat programma van groot belang is voor de duurzame ontwikkeling in het Gewest;2° die betrekking hebben op : a) het merk, de stock, de goodwill, het klantenbestand, de merknaam, het sleutelgeld, de overname van de huurovereenkomst, de verwerving van participaties;b) het tweedehands materieel of meubilair;c) het opnieuw functioneel gemaakt materieel;d) het werfmaterieel voor de ondernemingen waarvan de activiteiten opgenomen zijn onder afdeling 45 van de NACE-BEL-code;e) materieel of meubilair voor tentoonstellingen en demonstraties;f) het vervoermaterieel waarvan het laadvermogen gelijk is aan of lager is dan 3,5 ton en het materieel voor personenvervoer; g) het vervoermaterieel in de sectoren bedoeld in de klassen 60.10 tot en met 60.40 van de NACE-BEL-code; h) de luchtschepen, met inbegrip van vliegtuigen en helikopters;i) de gronden en gebouwen die door de ondernemingen zijn aangekocht van één van haar bestuurders, aandeelhouders of een rechtspersoon die deel uitmaakt van dezelfde groep als de onderneming;j) de verpakkingen met statiegeld;k) de wisselstukken;l) de portierswoningen;m) de kijkvilla's of -appartementen en hun meubilair;n) het materieel, het meubilair of de onroerende goeden die voor verhuur bestemd zijn;o) het vervangingsmaterieel, -meubilair of de voor vervanging gebruikte onroerende goeden. De minister kan de investeringen bedoeld in de paragrafen 1 en 2 op gedetailleerde wijze nader bepalen.

Art. 7.§ 1. Het premiebedrag wordt inzonderheid bepaald in functie van de volgende bestanddelen : 1° het belang van het investeringsprogramma;2° het belang van de activiteit voor het Gewest;3° de doelstelling werkgelegenheidscreatie die beoordeeld wordt in verhouding tot de doelstelling inzake werkgelegenheid van de bedrijfszetel van de onderneming betrokken bij het investeringsprogramma en het kwaliteitsniveau van de tewerkstelling;4° de impact van het investeringsprogramma op het leefmilieu;5° de kapitaalintensiteit van het investeringsprogramma;6° de economische neveneffecten van het investeringsprogramma. Het premiebedrag wordt, wat betreft de onderneming die onder de vervoersector bedoeld in afdeling 60 van de NACE-BEL-code valt, beperkt tot 7,5 % van het investeringsprogramma.

Die bestanddelen kunnen op een gedifferentieerde wijze geanalyseerd worden voor de onderneming die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 1, 1° of 2°, van het decreet niet vervult en die ter hoogte van maximum 50 % van het kapitaal of het stemrecht in handen is van één of meerdere ondernemingen die de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet vervullen. § 2. Het belang van de activiteit wordt beoordeeld in functie van factoren zoals : 1° het innoverend karakter van het investeringsprogramma betreffende : a) de verwezenlijking van een spin-off;b) het actief instappen in een clusteraanpak;c) de totstandkoming van een innoverend project;d) het maken van bijzondere inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;2° de aard van de investering, meer bepaald beoordeeld in functie van factoren zoals : a) de diversificatie van de activiteit van de onderneming;b) de eerste vestiging in het Waalse Gewest;c) de technologische risico's verbonden aan het investeringsprogramma;3° het vallen onder één van de volgende activiteitengebieden : a) de biotechnologie;b) de productie of de implementering van nieuwe materialen;c) de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën zoals intelligente informatica, multimedia, telecommunicatie, ontvangst en transmissie;d) lucht- en ruimtevaartnijverheid;e) scheikunde;f) fabricatie van medisch materiaal, wetenschappelijke instrumentatie, optica en procedurecontroles;g) de valorisering van natuurlijke hulpbronnen;h) plastic;i) dienstverlening aan ondernemingen;j) distributiecentra;k) vervoer voor de investeringen in ondersteunende logistiek. De minister kan de factoren en de activiteitengebieden nader bepalen onder verwijzing naar de NACE-BEL-code.

De verwijzing naar de NACE-BEL-code maakt het vermoeden uit dat de onderneming of diens investeringsprogramma onder de activiteitengebieden ressorteert. De onderneming kan vaststellen dat de NACE-BEL-code die haar wordt toegeschreven niet aan haar activiteitengebied of aan het door haar in het vooruitzicht gestelde investeringsprogramma beantwoordt en dat ze bij de Kruispuntbank Ondernemingen stappen heeft ondernomen om één of verschillende andere codes te krijgen. § 3. De doelstelling werkgelegenheidscreatie wordt beoordeeld overeenkomstig artikel 6, derde lid, van het decreet.

De verrichting die voortvloeit uit de verandering van het juridisch statuut van een bestaande onderneming wordt niet als jobcreatie beschouwd. De fusie-, splitsings-, overname- en filialiseringsverrichtingen worden meer bepaald bedoeld. In dat geval wordt niet rekening gehouden met de personeelsleden die van reeds voor de oprichting van de nieuwe rechtspersoon bestaande ondernemingen overgeheveld worden.

Er wordt niet rekening gehouden met de personeelsleden die voorheen reeds in dienst waren bij een onderneming die minstens 25 % van het kapitaal in handen heeft of die een controlemacht uitoefent in de onderneming die de premie aanvraagt, evenmin als met de personeelsleden die overgeheveld zijn van een onderneming die van dezelfde groep deel uitmaakt. § 4. De impact van het investeringsprogramma op het leefmilieu wordt meer bepaald beoordeeld in functie van factoren zoals : 1° het gebruik van de bestmogelijke beschikbare technieken in de zin van richtlijn 96/91/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging omgezet bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;2° het rationeel energiegebruik of de productie van hernieuwbare energie. § 5. De economische neveneffecten van het investeringsprogramma worden meer bepaald beoordeeld in functie van de onrechtstreekse arbeidsplaatsen die tot stand komen naar aanleiding van de oprichting van een bedrijf van minstens twintig personen.

Art. 8.De onderneming dient een aanvraag bij het bestuur in voor zij haar investeringsprogramma aanvangt. Het bestuur bericht er ontvangst van binnen de vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag en stelt de datum vast waarop het investeringsprogramma in overweging wordt genomen, dat overeenstemt met de datum van ontvangst van de aanvraag.

Binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de datum van het bericht van ontvangst bedoeld in het eerste lid, dient de onderneming een dossier op grond van een modelformulier bij het bestuur in.

De minister of de gemachtigd ambtenaar kan, op voorafgaandelijk verzoek van de onderneming en om behoorlijk verantwoorde redenen, de termijn bedoeld in het tweede lid verlengen.

Art. 9.Het bestuur kan binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het dossier een verzoek om de ontbrekende inlichtingen aan de onderneming richten en haar daarbij een termijn van dertig dagen toestaan om haar dossier te vervolledigen.

Als de onderneming de inlichtingen waarom het bestuur verzoekt niet binnen de dertig dagen heeft overgemaakt, wordt haar een aangetekend schrijven toegestuurd waarbij haar een nieuwe termijn van dertig dagen wordt toegekend. Als die termijn éénmaal voorbij is, treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot weigering van de premie waarvan het bestuur bij aangetekend schrijven kennis geeft aan de onderneming.

Als de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, a), niet naleeft, treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de premie waarvan het bestuur bij aangetekend schrijven kennis geeft aan de onderneming. Die beslissing gaat in te rekenen van de ontvangst ervan door de onderneming en eindigt te rekenen van de ontvangst door het bestuur van een nieuwe financiële toestand die betrekking heeft op één van de twee daarop volgende boekjaren en die een positieve brutto-zelffinancieringsmarge vertoont.

Als de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, b), niet naleeft, treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de premie waarvan het bestuur bij aangetekend schrijven kennis geeft aan de onderneming. Die beslissing gaat in te rekenen van de ontvangst door de onderneming en eindigt te rekenen van de ontvangst door het bestuur van een nieuwe balanstoestand die betrekking heeft op één van de twee daarop volgende boekjaren dat netto-activa vertoont die hoger zijn dan twee derde van het maatschappelijk kapitaal.

Als de onderneming niet binnen een termijn van vierentwintig maanden te rekenen van de ontvangst van de opschortingsbeslissing bedoeld in het derde of het vierde lid een nieuwe financiële of balanstoestand voorlegt, treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot weigering van de premie waarvan het bestuur bij aangetekend schrijven kennis geeft aan de onderneming.

Art. 10.Binnen de dertig dagen die, al naar gelang het geval, volgen op de ontvangst van het dossier bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de ontbrekende inlichtingen bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de nieuwe financiële toestand bedoeld in artikel 9, derde lid, of van de nieuwe balanstoestand bedoeld in artikel 9, vierde lid, licht het bestuur de onderneming erover in dat haar aanvraag de voorwaarden bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4, 5, 1° tot en met 3°, en 6 naleeft.

Binnen de vijfenveertig dagen volgend op de ontvangst van het dossier bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de ontbrekende inlichtingen bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de nieuwe financiële toestand bedoeld in artikel 9, derde lid, of van de nieuwe balanstoestand bedoeld in artikel 9, vierde lid, maakt het bestuur een voorstel tot beslissing tot toekenning van de premie aan de commissie over. Het licht er de minister en de onderneming over in.

Art. 11.De commissie maakt een gemotiveerd advies binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de ontvangst van het voorstel tot beslissing tot toekenning van de premie van het bestuur, aan de minister over. Die termijn wordt opgeschort tussen vijftien juli en vijftien augustus.

Als die termijn eenmaal verstreken is, maakt het bestuur het voorstel tot beslissing aan de minister over.

De minister of de gemachtigd ambtenaar kan, voordat het voorstel tot beslissing aan de commissie wordt gestuurd en na een behoorlijk verantwoord verzoek van de onderneming, investeringen ter aanvulling van het voorgelegde investeringsprogramma aanvaarden of een wijziging van het toegelaten investeringsprogramma toelaten.

De commissie kan de onderneming van ambtswege of op haar verzoek horen.

Art. 12.Na onderhandeling met de onderneming en binnen de vier maanden na de ontvangst bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de ontbrekende inlichtingen bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de nieuwe financiële toestand bedoeld in artikel 9, derde lid, of van de nieuwe balanstoestand bedoeld in artikel 9, vierde lid, treft de minister een beslissing tot toekenning of weigering van de premie.

De beslissing tot toekenning van de premie heeft als bijlage een overeenkomst waarin meer bepaald worden opgenomen : 1° de bepalingen betreffende het premiebedrag;2° de vervaldata voor de verwezenlijking van het investeringsprogramma;3° de begin- en einddata van het investeringsprogramma die overeenstemmen met, respectievelijk, de data van de eerste en de laatste factuur;4° de werkgelegenheidsdoelstelling in de bedrijfszetel van de onderneming die bij het investeringsprogramma betrokken is en de vervaldata voor het naleven van die doelstelling;5° de milieu-impact, in voorkomend geval;6° het tijdsschema en het bedrag van de vereffening van elke schijf van de premie, evenals, in voorkomend geval, de modaliteiten voor de versnelde betaling;7° in het geval bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het decreet, de overeenkomst gesloten tussen de onderneming en de onderneming(en) die die participatie in handen hebben waarbij de teruggave van de premie of de terugbetaling van de vrijgestelde onroerende voorheffing gewaarborgd worden;8° een bevoegdheidsbeding. De overeenkomst wordt ondertekend door de minister en door de persoon of personen die bevoegd zijn om de onderneming te verbinden. Van de overeenkomst wordt door het bestuur aan de onderneming kennis gegeven.

Art. 13.De vereffening van elke schijf van de premie wordt ondergeschikt gemaakt aan een aanvraag van de onderneming waarin inbegrepen zijn : 1° behoudens de toepassing van bijzondere overeenkomstbepalingen, het bewijs dat minstens 80 % van het investeringsprogramma verwezenlijkt is, controleerbaar door het bestuur, ofwel op grond van de door de onderneming overgemaakte stukken ofwel ter plaatse;2° het voorleggen door de onderneming van het bewijs dat de fiscale en sociale wet- en regelgeving tijdens het afgesloten boekjaar dat aan het verzoek om vereffening voorafgaat, evenals de voorwaarden bedoeld in artikel 5, 3°, nageleefd worden.Om na te gaan of de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, b) naleeft, wordt de premie meegerekend in de berekening, naar verhouding tot het totaal van het reeds vereffend bedrag, in voorkomend geval, voor de voorgaande schijven en van het bedrag dat voor de betrokken schijf vereffend dient te worden.

Bij gebreke treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de vereffening van de premie tijdens een maximumduur van twaalf maanden ingaand te rekenen van de indiening van de aanvraag tot vereffening en het bestuur geeft bij aangetekend schrijven kennis van die beslissing aan de onderneming waarbij het de onderneming ertoe gelast zich volgens de modaliteiten en de termijnen die met het bevoegde bestuur overeengekomen zijn, te schikken naar wet- en regelgeving, alsmede naar de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 2°.

Als de termijn bedoeld in het tweede lid eenmaal verstreken is en als de onderneming niet aangetoond heeft dat zij de wet- en regelgevingen, alsmede de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 2°, naleeft, trekt de minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van de premie in, waarvan bij aangetekend schrijven door het bestuur aan de onderneming kennis wordt gegeven. Behoudens de toepassing van artikel 19, vordert het bestuur de premie in overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.

Art. 14.Overeenkomstig de overeenkomst en in afwijking van artikel 13, eerste lid, 1°, kan de vereffening van de eerste schijf van de premie geschieden op grond van een door de onderneming voor te leggen modelattest dat bij het bestuur verkrijgbaar is en dat voor oprecht en juist wordt verklaard door een bedrijfsrevisor, waarin de uitvoering en de betaling van het eerste overeengekomen gedeelte van het investeringsprogramma aangegeven wordt.

Art. 15.Bij oprichting van een onderneming wordt de vereffening van de laatste schijf van de premie naast het naleven van de formaliteiten bedoeld in artikel 13, eerste lid, ondergeschikt gemaakt aan het voorleggen door de onderneming van het bewijs dat de leefmilieuwet- en -regelgeving wordt nageleefd.

Bij gebreke treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting van de vereffening van de premie tijdens een maximumduur van twaalf maanden ingaand te rekenen van de indiening van de aanvraag tot vereffening en het bestuur geeft kennis van die beslissing aan de onderneming waarbij het haar ertoe gelast zich te schikken naar de leefmilieuwet- en -regelgeving.

Als de termijn bedoeld in het tweede lid eenmaal verstreken is en als de onderneming niet aangetoond heeft dat zij de leefmilieuwet- en -regelgeving naleeft, trekt de minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van de premie in, waarvan door het bestuur aan de onderneming kennis wordt gegeven. Behoudens de toepassing van artikel 19 vordert het bestuur de premie in overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.

Art. 16.Bij ontwikkeling van een onderneming wordt de vereffening van de laatste schijf van de premie naast het naleven van de formaliteiten bedoeld in artikel 13, eerste lid, en behoudens de toepassing van artikel 14, ondergeschikt gemaakt aan het voorleggen door de onderneming van het bewijs dat de leefmilieuwet- en -regelgeving worden nageleefd.

Bij gebreke geeft het bestuur bij de indiening van de aanvraag tot vereffening van één van de schijven van de premie die aan de vereffening van de laatste schijf voorafgaan, kennis aan de onderneming van een schrijven waarin het haar gelast om zich te schikken naar de leefmilieuwet- en -regelgeving, volgens de modaliteiten en termijnen die met het bevoegde bestuur overeengekomen zijn. De termijn mag evenwel de vervaldatum voor de verwezenlijking van het investeringsprogramma, bepaald in de overeenkomst, niet overschrijden.

Indien de onderneming bij de indiening van de aanvraag tot vereffening betreffende de laatste schijf van de premie of bij verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 12, 2°, de leefmilieuwet- en -regelgeving niet naleeft, treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een beslissing tot opschorting waarvan het bestuur aan de onderneming kennis geeft waarbij het haar ertoe gelast zich ernaar te schikken binnen een termijn van twaalf maanden ingaand te rekenen van de kennisgeving.

Als de termijn bedoeld in het derde lid eenmaal verstreken is en als de onderneming niet aangetoond heeft dat zij de leefmilieuwet- en -regelgeving naleeft, trekt de minister of de gemachtigd ambtenaar de premie in, waarvan het bestuur aan de onderneming kennis geeft.

Behoudens de toepassing van artikel 19 vordert het bestuur de premie in overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.

Art. 17.De vereffening van de schijf vanaf welke de werkgelegenheidsdoelstelling vastgesteld in de overeenkomst eisbaar wordt, wordt ondergeschikt gemaakt aan het nagaan door het bestuur van de naleving van die doelstelling, die : 1° bereikt dient te worden tijdens een referentiekwartaal vastgesteld door de onderneming, uiterlijk twee jaar na het einde van het investeringsprogramma;2° gehandhaafd dient te worden tijdens zestien kwartalen, met inbegrip van het referentiekwartaal. Elk kwartaal maakt de onderneming de multifunctionele aangiften bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid aan het bestuur over voor de zestien kwartalen volgend op de datum waarop de doelstelling werkgelegenheidscreatie bereikt dient te worden. De minister kan de onderneming vrijstellen van het overmaken van de aangiften als het bestuur toegang heeft tot die gegevens.

Bij die controle en in afwijking van artikel 3, 2°, kan het personeel dat in dienst is genomen in het kader van een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid in de zin van artikel 7 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, in voorkomend geval, meegerekend worden ter hoogte van maximum 10 % van de werkgelegenheidsdoelstelling bedoeld in artikel 12, tweede lid, 2°.

Als de werkgelegenheidsdoelstelling niet bereikt of gehandhaafd is in de termijn bedoeld in het eerste lid of in de termijnen die bij wijze van overeenkomst zijn vastgesteld, trekt de minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van het premiegedeelte dat aan het niet-bereikte doel beantwoordt, in.

Van de intrekkingsbeslissing wordt per aangetekend schrijven door het bestuur kennis gegeven aan de onderneming. Behoudens de toepassing van artikel 19 vordert het bestuur de premie in overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.

Art. 18.Als de onderneming de voorwaarde bedoeld in artikel 5, 3°, niet naleeft, trekt de minister of de gemachtigd ambtenaar de beslissing tot toekenning van de premie, waarvan het bestuur per aangetekend schrijven kennis geeft aan de onderneming, in. Behoudens de toepassing van artikel 19 vordert het bestuur de premie in overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.

Art. 19.De minister of de gemachtigd ambtenaar kan de beslissing tot toekenning van de premie handhaven : 1° in geval van niet-naleving die toe te schrijven is aan een geval van overmacht bepaald in artikel 17, eerste lid, van het decreet, van de voorwaarden bedoeld in artikel 12 of bepaald in de overeenkomst;2° in de gevallen bedoeld in artikel 17, eerste lid, 2°, van het decreet, op voorwaarde : a) dat de economische bedrijvigheid van de onderneming in het Waalse Gewest voortgezet wordt;b) dat de premie en de daarop betrekking hebbende investeringen overgeheveld worden naar de nieuwe rechtspersoon en gehandhaafd blijven in de bestemming waarvoor ze waren toegekend;c) dat er bij ontslagen begeleidingsmaatregelen uitgevoerd worden;3° in geval van een voorafgaandelijke aanvraag van de onderneming met betrekking tot de afstand of de wijziging van de bestemming of gebruiksvoorwaarden van de investeringen.

Art. 20.In geval van intrekking van de beslissing tot toekenning van de premie wordt zij ingevorderd op initiatief van het bestuur, via alle rechtsmiddelen.

Bij gedeeltelijke intrekking van de beslissing tot toekenning van de premie die plaatsvindt voor de vereffening van de volledige premie wordt het niet-verschuldigde gedeelte van de premie, voorzover het niet hoger is dan het nog te vereffenen saldo, afgetrokken van de vereffening van één of meerdere nog te komen schijven van de premie.

De minister of de gemachtigd abtenaar kan, in de gevallen waarin de feiten die tot invordering aanleiding geven, hun oorsprong niet vinden in een fout of een vrijwillige daad van de onderneming of haar aandeelhouders, de invordering van de premie beperken tot de verhouding tussen het aantal jaren waarin het goed waarvoor een premie is toegekend daadwerkelijk gebruikt is en het aantal in artikel 13 van het decreet bepaalde jaren, evenwel zonder dat er minder dan twee jaar verstreken mogen zijn sinds het einde van de verwezenlijking van het investeringsprogramma tot en met de dag waarop de gebeurtenis plaatsvindt die de vernietiging van de premie verantwoordt.

Art. 21.Het bestuur kan controles verrichten in de onderneming zodra deze ontvangst heeft bericht van haar aanvraag zoals bedoeld in artikel 8 en tot op het tijdstip waarop haar verplichtingen uit wet of overeenkomst vervallen. Afdeling 2. - Vrijstelling van de onroerende voorheffing

Art. 22.§ 1. De minister kan de vrijstelling van de onroerende voorheffing toekennen aan de onderneming die de voorwaarden bedoeld in artikel 2 vervult.

De onderneming vraagt het voordeel van de vrijstelling van de onroerende voorheffing aan volgens de procedure bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12.

Van elke beslissing tot vrijstelling van de onroerende voorheffing wordt aan het bevoegde bestuur dat er de uitvoering van op zich neemt, kennis gegeven.

De duur van de vrijstelling wordt, rekening houdend met de perken vastgesteld in artikel 8, tweede en derde lid, van het decreet, nader bepaald in de overeenkomst bedoeld in artikel 12. § 2. Bij niet-naleving van de voorwaarden vastgesteld in de toekenningsbeslissing of in de overeenkomst treft de minister of de gemachtigd ambtenaar een vernietigingsbeslissing waarvan door het bestuur aan de onderneming of aan het bestuur dat er de uitvoering van op zich neemt, kennis gegeven wordt. Afdeling 3. - Garantie

Art. 23.De minister kan de garantie toekennen aan de kredietinstelling of aan de investeringsondeneming erkend door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, hierna « de financiële instelling » genoemd, met het oog op de terugbetaling in kapitaal en lintrest van de lening en de financiële verplichtingen bedoeld in artikel 9, § 1, 2°, van het decreet, hierna « de geldverrichtingen » genoemd.

De financiële instelling verbindt zich ertoe een commissie die 0,75 % per jaar van het nog verschuldigd saldo van de lening of de geldverrichtingen te storten en zekerheden verbonden aan de lening of de geldverrichtingen te stellen.

Art. 24.Behoudens de toepassing van artikel 9, § 2, tweede lid, mag de garantie de 75 % van het nog overblijvende saldo van de lening of de geldverrichtingen na verwezenlijking van de zekerheden verbonden aan die lening of aan die geldverrichtingen niet overschrijden.

Art. 25.De garantieaanvraag wordt bij het bestuur infediend door de financiële instelling die zich vergewist van de juistheid van de door de onderneming verstrekte inlichtingen.

Het bestuur bericht ontvangst ervan binnen de vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag.

In de aanvraag worden meer bepaald de voorwaarden aangegeven waartegen de financiële instelling de lening toekent of de geldverrichtingen uitvoert, evenals de gronden die de toekenning van de garantie verantwoorden.

De minister of de gemachtigd ambtenaar kan de raming van de garanties, de boekhouding en de financiële toestand van de onderneming onderzoeken of laten onderzoeken.

Binnen de vier maanden na afgifte van het bericht van ontvangst bedoeld in het eerste lid treft de minister zijn beslissing tot toekenning of weigering van de garantie.

Art. 26.De financiële instelling die een lening of geldverrichtingen opzegt, meldt dat aan de minister of de gemachtigd ambtenaar tegelijk met het richten van de opzeg aan de onderneming, waarbij van de redenen die aan die beslissing ten grondslag liggen, gewag wordt gemaakt. De instelling stelt op datum van de opzeg de omstandige afrekening van de schuldvordering waarvan hij ten opzichte van de onderneming houder is, vast, namelijk : het nog overblijvende saldo in hoofdsom en het bedrag van de vervallen intresten.

De minister of de gemachtigd ambtenaar kan, vanaf het tijdstip waarop hem een interventierisico gemeld wordt, een provisie aan de financiële instelling storten. Dat bedrag wordt door de financiële instelling toegerekend op, achtereenvolgens, de intresten, berekend op de datum van opzeg, en de hoofdsom die nog terugbetaald dient te worden op het tijdstip waarop de storting plaatsvindt.

De storting van een provisie stelt het Gewest vrij van betaling van intrest op het bedrag in hoofdsom dat op die wijze terugbetaald wordt vanaf de dag volgend op de storting ervan.

Art. 27.De financiële instelling vervolgt via alle rechtsmiddelen de invordering van de lening of van de opgezegde geldverrichtingen en vervreemdt de gestelde zekerheden of garanties, evenals de goeden van de onderneming, in overleg met de minister.

Na afsluiting van de invorderingsverrichtingen richt de financiële instelling de interventieaanvraag aan het bestuur voor het bedrag dat tot diens laste is gebleven.

De juiste afrekening van de interventie van het Gewest geschiedt wanneer het uiteindelijke bedrag van die interventie gekend is en aanleiding geeft tot de storting van een aanvullende interventie of de terugbetaling van een eventueel saldo.

Art. 28.De minister of de gemachtigd ambtenaar trekt de beslissing tot toekenning van de toegekende garantie in wanneer : 1° de voorwaarden vastgesteld voor het verkrijgen van die garantie niet zijn vervuld;2° de financiële instelling niet de door de minister opgelegde schikkingen heeft getroffen wat betreft het voorziene gebruik van de lening of de geldverrichting;3° de garantie verkregen is door middel van onjuiste verklaringen van de financiële instelling;4° de financiële instelling de aanvankelijke kredietvoorwaarden wijzigt zonder voorafgaandelijke instemming van de minister of op die wijze dat de voorwaarden voor de toekenning van de garantie van het Gewest niet meer vervuld zijn;5° de financiële instelling in gebreke is gebleven om de commissie te betalen bij verstrijken van de overeengekomen termijn;6° de financiële instelling een hoger bedrag dan het daadwerkelijk geleden en door het Gewest gedekte verlies heeft geëist.

Art. 29.In geval van intrekking van de beslissing over de garantie geschiedt de invordering ervan op initiatief van het bestuur, via alle rechtsmiddelen. HOOFDSTUK III. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 30.In het besluit van de Waalse regering van 27 augustus 2001 houdende regeling van de werking van de regering, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 6 juni 2002 en 26 augustus 2003, wordt er een artikel 19bis ingevoegd luidend als volgt : «

Art. 19bis.De regering stemt in met de beslissingen die het begrip 'van wezenlijk belang voor de gewestelijke ontwikkeling' met betrekking tot de wet- en regelgeving betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de ondernemingen uitvoering verlenen. »

Art. 31.Het besluit van de Waalse Regering van 19 oktober 2000 tot vaststelling van de ontwikkelingszones overeenkomstig de wet van 30 december 1970 op de economische expansie wordt opgeheven.

Art. 32.Het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2000 houdende uitvoering van de artikelen 2, 12, 16 en 38 van de wet van 30 december 1970 op de economische expansie, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 januari 2002, wordt opgeheven.

De artikelen 3, 4, 6 tot en met 9 en 19 tot en met 24 blijven evenwel in werking voor de aanvragen die ondernemingen hebben ingediend krachtens het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2000 betreffende de uitvoering van het ontwikkelingsplan medegefinancierd door het gewestelijke ontwikkelingsfonds. - Doelstelling nr. 1, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 januari 2002, en het besluit van de Waalse Regering van 8 februari 2002 betreffende de uitvoering van specifieke steunregelingen voor investeringen voorzien in de Enige Programmeringsdocumenten Doelstelling 2 (2000-2006) « Maas-Vesder » en « Plattelandsgebieden ».

Art. 33.Het ministerieel besluit tot vaststelling van het criterium « belang van de activiteit » in het kader van de toepassing van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie wordt opgeheven.

Het blijft evenwel in werking voor de aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van dit besluit, evenals voor de aanvragen die zijn ingediend in het kader van de specifieke steunregelingen voor de investering die medegefinancierd worden door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling over de periode 2000-2006.

Art. 34.Het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen en dit besluit treden in werking op 1 juli 2004.

Art. 35.De Minister van Economie en K.M.O.'s is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 6 mei 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA

Bijlage I - Ontwikkelingsgebieden Overeenkomstig artikel 3, § 1, tweede lid, van het decreet worden voor het Waalse Gewest volgende steden en gemeenten erkend als ontwikkelingsgebieden : 1° in de provincie Henegouwen : Anderlues, Aat, Beaumont, Bernissart, Binche, Boussu, -s'Gravenbrakel, Brugelette, Chapelle-lez-Herlaimont, Charleroi, Châtelet, Chimay, Colfontaine, Komen-Waasten, Courcelles, Dour, Ecaussinnes, Elzele, Estaimpuis, Farciennes, Fleurus, Fontaine-l'Evêque, Frameries, Froidchapelle, Hensies, La Louvière, Le Roeulx, Lessen, Leuze-en-Hainaut, Manage, Momignies, Bergen, Morlanwelz, Moeskroen, Péruwelz, Pont-à-Celles, Quaregnon, Quiévrain, Saint-Ghislain, Seneffe, Soignies, Thuin en Doornik;2° in de provincie Luik : Amay, Ans, Awans, Beyne-Heusay, Blegny, Dison, Engis, Flémalle, Fléron, Grâce-Hollogne, Héron, Herstal, Luik, Olne, Oupeye, Pepinster, Saint-Nicolas, Seraing, Soumagne, Thimister-Clermont, Trooz, Verviers, Villers-le-Bouillet, Visé en Wanze;3° in de provincie Luxemburg : Aubange, Bastenaken, Bertogne, Bertrix, Gouvy, Houffalize, La Roche-en-Ardenne, Libin, Libramont-Chevigny, Manhay, Marche-en-Famenne, Musson, Nassogne, Neufchâteau, Rendeux, Rouvroy, Saint-Hubert, Saint-Léger, Tenneville, Vielsalm en Virton;4° in de provincie Waals-Brabant : Nijvel en Tubeke;5° in de provincie Namen : Andenne, Ciney, Couvin, Dinant, Florennes, Houyet, Jemeppe-sur-Sambre, Rochefort, Sambreville, Somme-Leuze en Walcourt. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen.

Namen, 6 mei 2004.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA

^