gepubliceerd op 21 september 2002
Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten
4 JULI 2002. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 3, vierde lid, 21, derde lid, en 66;
Gelet op het decreet van 11 september 1985 houdende organisatie van de beoordeling van de effecten op het milieu in het Waalse Gewest, zoals gewijzigd bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 8, § 2;
Gelet op Richtlijn 1999/13/EG van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in Installaties;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat Richtlijn 97/11/EG houdende wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de beoordeling van de effecten van bepaalde publieke of particuliere projecten op het milieu, waarvan de uiterste omzettingsdatum verstreken is op 14 maart 1999, zo spoedig mogelijk omgezet moet worden;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, waarvan de omzettingsdatum verstreken is op 30 oktober 1999, zo spoedig mogelijk moet worden omgezet;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat Richtlijn 96/82/EG van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, waarvan de uiterste omzettingsdatum verstreken is op 3 februari 1999, zo spoedig mogelijk omgezet moet worden;
Overwegende dat dit besluit met name de omzetting van die drie richtlijnen beoogt;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, Besluit :
Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° DNF : de Afdeling Natuur en Bossen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;2° DE : de Afdeling Water van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;3° OWD : de Waalse dienst voor afvalstoffen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;4° DPA : de Afdeling Preventie en Vergunningen - Centrale diensten - van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;5° DGA : het Directoraat-generaal Landbouw;6° DGATLP : het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;7° DGTRE-DE : de Afdeling Energie van het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie;8° MET - DG I : het Directoraat-generaal Autowegen en Wegen van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer;9° MET - DG II : het Directoraat-generaal Waterwegen van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer;10° MET - DG III : het Directoraat-generaal Vervoer van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer;11° SRI : de regionale brandweerdienst;12° Cwatup : het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium;13° technisch ambtenaar : de ambtenaar bedoeld in artikel 21 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;14° bedrijf : bedrijf bedoeld in artikel 1 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;15° landbouwgebied : gebied bestemd voor landbouw in de algemene betekenis van het woord, zoals bedoeld in artikel 35 van het Cwatup;16° woongebied : gebied hoofdzakelijk bestemd voor residentie, zoals bedoeld in artikel 26 van het Cwatup;17° woongebied met een landelijk karakter : gebied hoofdzakelijk bestemd voor residentie en landbouwbedrijven, zoals bedoeld in artikel 27 van het Cwatup;18° bedrijfsruimte : gebied bedoeld in artikel 30 van het Cwatup;19° gebied voor specifieke bedrijfsruimte : gebied bedoeld in artikel 31 van het Cwatup;20° gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat : gebied bedoeld in artikel 34 van het Cwatup;21° recreatiegebied : gebied bestemd voor recreatieve en toeristische accommodatie, met inbegrip van de verbijfsaccommodatie, zoals bedoeld in artikel 29 van het Cwatup;22° preventiegebieden voor het tot drinkwater verwerkbare water : gebieden afgebakend overeenkomstig de bepalingen van afdeling III van het decreet van 30 april 1990 betreffende de bescherming en de exploitatie van tot drinkwater verwerkbaar water;23° huishoudelijke, inerte, gevaarlijke en overige afvalstoffen : afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 2 van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen.
Art. 2.§ 1er. De aan een effectstudie onderworpen projecten en de ingedeelde Installaties en activiteiten staan op de lijst in bijlage I bij dit besluit. § 2. De eerste kolom vermeldt het nummer en de naam van de aan een effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde Installaties en activiteiten. Als er verwezen wordt naar het geïnstalleerd vermogen van de machines, gaat het om de som van de geïnstalleerde vermogens van de specifieke machines betreffende dezelfde indelingsrubriek, met uitzondering van de draagbare toestellen. § 3. De tweede kolom vermeldt de klasse van de Installaties en activiteiten. § 4. In de derde kolom geeft het kruisje aan of het project, de Installatie of de activiteit onderworpen is aan een milieueffectstudie. § 5. De vierde kolom vermeldt de organen waarvan het advies vereist is voor elk van de ingedeelde Installaties en activiteiten. § 6. De drie volgende kolommen vermelden de deelfactoren die toegepast moeten worden op de drempels van de verschillende rubrieken : 1° kolom "ZH" vermeldt de deelfactoren "woongebied" die toegepast moeten worden als het project geheel of gedeeltelijk in een woongebied gevestigd is;2° kolom "ZHR" vermeldt de deelfactoren "woongebied met een landelijk karakter" die toegepast moeten worden als het project geheel of gedeeltelijk in een woongebied met een landelijk karakter gevestigd is;3° kolom "ZI" vermeldt de deelfactoren "industriegebied" die toegepast moeten worden als het project geheel of gedeeltelijk gevestigd is in : a) een bedrijfsruimte;b) een gebied voor specifieke bedrijfsruimte; of c) in een gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat.
Art. 3.Voor elke milieuvergunning wordt de DGATLP om advies verzocht over de conformiteit van de Installatie en de activiteit met het Cwatup.
De technisch ambtenaar verzoekt de DNF om advies over het volledige karakter van het gedeelte van het formulier van vergunningsaanvraag dat betrekking heeft op Natura 2000. Het advies wordt verleend binnen de termijnen bepaald bij artikel 20 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Art. 4.Hoofdstuk II, Titel I, van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming betreffende de nomenclatuur van de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen, goedgekeurd bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946 houdende goedkeuring van de titels I et II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming wordt opgeheven.
Art. 5.De Installaties en activiteiten vermeld in bijlage I bij dit besluit die op de lijst in klasse 3 ingedeeld zijn en waarvoor de Regering nog geen integrale voorwaarden heeft uitgevaardigd overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, worden ingedeeld in klasse 2.
In afwijking van het vorige lid, worden de ingedeelde Installaties en activiteiten bedoeld in het vorige lid die niet vermeld staan op de lijst in bijlage III bij dit besluit, niet ingedeeld zolang de Regering de integrale voorwaarden voor die Installaties en activiteiten niet heeft vastgelegd.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2002.
Art. 7.De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 4 juli 2002.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Namen, 4 juli 2002.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld _______ Nota's Nota 1.
De stoffen en preparaten worden ingedeeld overeenkomstig de onderstaande richtlijnen (zoals gewijzigd) en hun meest recente aanpassing aan de technische vooruitgang : - Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen; - Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten; - Richtlijn 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de Lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (pesticiden).
Wat betreft de stoffen en preparaten die niet als gevaarlijk zijn ingedeeld overeenkomstig één van bovenstaande richtlijnen, maar die desondanks in een inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en die, gezien de omstandigheden die in de inrichting heersen, equivalente eigenschappen hebben of kunnen hebben die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken, worden de procedures voor de voorlopige indeling toegepast met inachtneming van het artikel dat in de desbetreffende richtlijn betrekking heeft op de materie.
Wat betreft de stoffen en preparaten die op grond van hun eigenschappen in verschillende categorieën kunnen worden ingedeeld, is in het kader van dit samenwerkingsakkoord de laagste drempelwaarde van toepassing.
Nota 2.
Onder "giftige stof" wordt verstaan : Een stof of een preparaat die door inademing, inslikken of huidpenetratie ernstige, acute of chronische risico's en zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben.
Onder "oxyderend" wordt verstaan : Een stof of een preparaat die in contact met andere stoffen, meer bepaald ontvlambare stoffen, een sterke exothermische reactie vertonen.
Onder "ontplofbare stof" wordt verstaan : a) i) een stof of preparaat die (dat) ontploffingsgevaar creeërt door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwing R2); ii) een pyrotechnische stof, d.i. een stof (of een mengsel van stoffen) bestemd om warmte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van niet-ontploffende zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties; of iii) een ontplofbare of pyrotechnische stof die of een ontplofbaar of pyrotechnisch preparaat dat in voorwerpen is vervat; b) een stof die of preparaat dat ernstig ontploffingsgevaar creeërt door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwing R3). Nota 3.
Onder "ontvlambare", "licht ontvlambare" en "zeer licht ontvlambare" stoffen (categorieën 6,7 en 8) wordt verstaan : a) ontvlambare vloeistoffen : stoffen en preparaten met een vlampunt van minimum 21 °C of en maximum 55 °C (waarschuwing R10), die blijven branden;b) licht ontvlambare vloeistoffen : 1) stoffen en preparaten die warm kunnen worden en in contact met lucht bij de omgevingstemperatuur zonder toevoer van energie vlam kunnen vatten (waarschuwing R17);2) stoffen die een vlampunt onder 55 °C en die onder druk vloeibaar blijven, als werkingsomstandigheden, zoals hoge druk en hoge temperatuur, gevaar voor een zwaar ongeval kunnen veroorzaken;3) stoffen en preparaten met een vlampunt onder 21 °C en die niet zeer licht ontvlambaar zijn (waarschuwing R12, tweede streepje);c) ZEER LICHT ONTVLAMBARE gassen en vloeistoffen : 1) vloeibare stoffen en preparaten met een vlampunt onder 0 °C en een kookpunt (of in geval van een kooktraject een eerste kookpunt) dat bij normale druk maximum 35 °C bedraagt (waarschuwing R12, eerste streepje), en 2) gasvormige stoffen en preparaten die in contact met de lucht bij kamertemperatuur en normale druk ontvlambaar zijn (waarschuwing R12, tweede streepje), ongeacht of zij als gas of onder druk als vloeistof worden bewaard, met uitzondering van de in deel 1 bedoelde zeer licht ontvlambare vloeibare gassen (inclusief LPG) en aardgas, en 3) vloeibare ontvlambare stoffen en preparaten die gehouden worden op een temperatuur die hoger ligt dan hun kookpunt en die een vlampunt hebben dat lager is dan 55 °C. Nota 4.
Voor de toepassing van dit akkoord wordt de inrichting ingedeeld aan de hand van de volgende formules : - als qx de hoeveelheid is van de gevaarlijke stof x of het gevaarlijke preparaat x (al dan niet met name genoemd) aanwezig in de inrichting - als voor stof x Q'x de drempelwaarde is die vermeld staat in kolom 2 en Q"x de drempelwaarde vermeld in kolom 3 van de delen 1 en 2 van deze bijlage.
De inrichting wordt onder "lage drempel" ingedeeld en valt onder klasse 1 als de som van de breuken : q1/Q'1 + q2/Q'2 + q3/Q'3 +... >1 Ze wordt onder "hoge drempel" ingedeeld en valt onder klasse 1 als de som van de breuken : q1/Q"1 + q2/Q"2 + q3/Q"3 +... >1 Deze optelregels zijn onderscheidenlijk van toepassing op de volgende gevallen : - de stoffen en preparaten vermeld in deel 2 en behorende tot de categorieën 1, 2 en 9, alsook de stoffen van deel 1 die dezelfde gevaarlijke eigenschappen vertonen; - de stoffen en preparaten vermeld in deel 2 en behorende tot de categorieën 3, 4, 5, 6, 7a, 7b en 8, alsook de stoffen van deel 1 die dezelfde gevaarlijke eigenschappen vertonen.
Als niet met naam genoemde stoffen of preparaten gevaarlijke eigenschappen vertonen die onder verschillende optelbare categorieën vallen, is de in aanmerking te nemen deler de laagste drempelwaarde die op de stof kan worden toegepast.
Als de stoffen of preparaten gevaarlijke eigenschappen vertonen die onder verschillende niet optelbare categorieën vallen, worden afzonderlijke optellingen gemaakt waarbij elke optelling aan één van de categorieën beantwoordt.
Als een met naam genoemde stof opgeteld wordt bij een niet met naam genoemde stof, is de deler betreffende de met naam genoemde stof de drempelwaarde vermeld in deel 1.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Namen, 4 juli 2002 De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Namen, 4 juli 2002.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Bijlage IV. - Bepalingen toepasselijk op particulieren en op sommige beroepen Er wordt geen vergunning vereist voor het bezit van : 1° maximum twee kilogram (netto gewicht) buskruit of rookvrijkruit in granen of vlokken;2° maximum duizend meter veiligheidslonten;3° veiligheidspatronen voor draagbare wapens en voor pyromechanismen ten belope van 10 kilogram poeder;4° vijfduizend ontstekingspillen of vijfduizend diverse ladingen voor veiligheidspatronen;5° vijfduizend Flobert-patronen zonder kruit;6° lege en geladen hulzen in onbepaalde hoeveelheid;7° vuurwerken en lichtkogels ten belope van vijfhonderd gram pyrotechnische samenstelling. De apothekers alsook de artsen die gemachtigd zijn om medicijnen af te leveren, hoeven niet te beschikken over een vergunning voor het bezit van springstoffen die nodig zijn voor de uitoefening van de geneeskunde.
Die stoffen mogen bewaard in de apotheken bewaard worden tot 500 gram voor collodionkatoen, 30 gram voor nitroglycerine (in een alkoholische oplossing op het honderdste) en 1500 gram voor picrinezuur.
De kermisexploitanten moeten niet beschikken over een vergunning voor het bezit van de hoeveelheden veiligheidsmunitie die nodig zijn voor de uitoefening van hun activiteit.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Namen, 4 juli 2002.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET