gepubliceerd op 31 december 2002
Wet tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken
24 DECEMBER 2002. - Wet tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 2.In artikel 18, eerste lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, bij de wet van 22 december 1998 en bij de wet van 10 maart 1999, wordt een 2°ter ingevoegd, luidende : "2°ter uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 186, 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap of van verkrijging van eigen aandelen door een dergelijke vennootschap;".
Art. 3.Artikel 21, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992 en de wet van 20 maart 1996 en vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : "2° inkomsten van aandelen, andere dan die vermeld in artikel 19, § 1, 4°, betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door een beleggingsvennootschap die in het land van haar fiscale woonplaats, een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht;".
Art. 4.In artikel 22, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993 en bij de wet van 30 maart 1994, worden de woorden "2°, f en" ingevoegd tussen de woorden "artikel 171," en de woorden "2°bis".
Art. 5.Artikel 171, 2°, van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een f), luidende : "f) de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, vermelde dividenden;".
Art. 6.In titel III, hoofdstuk II, afdeling III, van hetzelfde Wetboek wordt een "Onderafdeling V. - Investeringsreserve." en een artikel 194quater ingevoegd, luidende :
Art. 194quater.§ 1. Ten name van vennootschappen waarvoor het tarief van de belasting wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 215, tweede lid, wordt niet als winst aangemerkt de investeringsreserve die bij het verstrijken van het belastbare tijdperk is aangelegd binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden. § 2. Het bedrag van de investeringsreserve wordt vrijgesteld tot beloop van 50 pct. van het gereserveerde belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk, vóór aanleg van de investeringsreserve, en verminderd met : 1° de krachtens artikel 192 vrijgestelde meerwaarden op aandelen;2° het gedeelte van de meerwaarde op in artikel 66 vermelde voertuigen dat niet in aanmerking wordt genomen krachtens artikel 24, derde lid;3° de vermindering van het gestort kapitaal, berekend als gewogen gemiddelde van het belastbaar tijdperk tegenover het vorig belastbaar tijdperk waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten;4° de vermeerdering van de vorderingen van de vennootschap, berekend zoals sub 3°, op de volgende natuurlijke personen : - personen die aandelen bezitten van de vennootschap; - personen die een opdracht of functies als vermeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen; - de echtgenoot ervan of hun kinderen, wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben.
Het gereserveerde belastbare resultaat welke, na vermindering, in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de investeringsreserve overeenkomstig het eerste lid, wordt beperkt tot 37.500 EUR per belastbaar tijdperk.
De aldus berekende investeringsreserve wordt slechts vrijgesteld indien en in zoverre de belaste reserves, vóór aanleg van de investeringsreserve, op het einde van het belastbaar tijdperk hoger zijn dan de belaste reserves op het einde van het vorig belastbaar tijdperk, waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten.
De investeringsreserve wordt slechts vrijgesteld voorzover voldaan is aan de voorwaarden als vermeld in artikel 190. § 3. Een bedrag gelijk aan de investeringsreserve moet door de vennootschap worden geïnvesteerd : a) in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa die recht kunnen geven op het voordeel van de investeringsaftrek;b) binnen een termijn van drie jaar die aanvangt op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de investeringsreserve is aangelegd, en ten laatste bij de ontbinding van de vennootschap. De vaste activa die als herbelegging in aanmerking worden genomen krachtens artikel 47, worden voor de toepassing van het vorige lid uitgesloten als investering. § 4. Indien niet wordt geïnvesteerd op de wijze en binnen de termijn gesteld in § 3 wordt de voorheen vrijgestelde investeringsreserve aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk waarin de investeringstermijn verstreken is.
De voorheen vrijgestelde investeringsreserve wordt aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk waarin de in § 3 in aanmerking genomen investering, wordt vervreemd, wanneer die investering op het ogenblik van de vervreemding minder dan drie jaar in de vennootschap is belegd, en zulks, naar verhouding tot de nog niet aangenomen afschrijvingen op die investering. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de vervreemding geschiedt naar aanleiding van een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis. § 5. Om het voordeel van de investeringsreserve te rechtvaardigen moet de vennootschap bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de reserve wordt aangelegd en de erop volgende aanslagjaren tot wanneer de investering moet zijn verricht. § 6. De Koning bepaalt de investeringsmodaliteiten als vermeld in § 3, in geval van inbreng van een tak van werkzaamheid of een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, en ingeval van fusie of splitsing als vermeld in artikel 211, § 1.
De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, een bedrag vaststellen dat hoger is dan 37.500 EUR. »
Art. 7.Artikel 196 van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2 luidende : "§ 2. Ten name van de vennootschappen waarvoor het tarief van de belasting voor het aanslagjaar verbonden aan het belastbare tijdperk waarin het immaterieel of materieel vast actief werd aangeschaft of tot stand gebracht, niet wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 215, tweede lid : 1° wordt de eerste afschrijvingsannuïteit ten aanzien van tijdens het boekjaar verkregen of tot stand gebrachte vaste activa slechts als beroepskosten aangemerkt in verhouding tot het gedeelte van het boekjaar waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht; 2° wordt, in afwijking van artikel 62, het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten op dezelfde wijze als de hoofdsom van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de desbetreffende vaste activa afgeschreven."
Art. 8.In artikel 198 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 5°, opgeheven bij de wet van 22 december 1998, wordt hersteld in de volgende lezing : "5° de gewestelijke belastingen, heffingen en retributies andere dan deze bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsmede de verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot deze niet-aftrekbare belastingen, heffingen en retributies;"; 2° het eerste lid, 10° en het derde lid, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995, worden opgeheven;3° in het eerste lid, 11°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, worden de woorden "artikelen 54, 55 en het 10° hiervoor, de betaalde" vervangen door de woorden "artikelen 54 en 55, de betaalde";4° in het vierde lid, ingevoegd bij de wet van 10 maart 1999, worden de woorden "en 10°" geschrapt.
Art. 9.Artikel 202, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, aangevuld bij de wet van 10 maart 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt vervangen als volgt : "§ 2. De in § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten zijn slechts aftrekbaar in zoverre : 1° op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten, de vennootschap die de inkomsten verkrijgt in het kapitaal van de vennootschap die ze uitkeert, een deelneming bezit van ten minste 10 pct.of met een aanschaffingswaarde van ten minste 1.200.000 EUR; 2° deze inkomsten betrekking hebben op aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom worden of werden behouden. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben voor de toepassing van het eerste lid, 2°, ten name van de kredietinstellingen vermeld in artikel 56, § 1, de verzekeringsondernemingen vermeld in artikel 56, § 2, 2°, h , en de beursvennootschappen vermeld in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs.
De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1 en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgegrepen voor de toepassing van het eerste lid, 2°.
De voorwaarden vermeld in het eerste lid zijn evenwel niet van toepassing op de inkomsten : 1° die worden verkregen door beleggingsvennootschappen;2° die worden verleend of toegekend door intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986;3° die worden verleend of toegekend door beleggingsvennootschappen. De voorwaarden vermeld in het eerste lid, 1°, zijn evenwel niet van toepassing op de inkomsten : 1° die worden verkregen door kredietinstellingen vermeld in artikel 56, § 1;2° die worden verkregen door verzekeringsondernemingen vermeld in artikel 56, § 2, 2°, h ;3° die worden verkregen door beursvennootschappen vermeld in artikel 47 van de voornoemde wet van 6 april 1995. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een lening van aandelen als vermeld in artikel 18, eerste lid, 3°, niet als een vervreemding aangemerkt. »
Art. 10.In artikel 203 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992, 21 december 1994 en 6 april 1995, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998, 10 maart 1999 en 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, 4°, wordt vervangen als volgt : "4° een vennootschap voor zover ze winsten verwezenlijkt door tussenkomst van een of meer buitenlandse inrichtingen die globaal genomen zijn onderworpen aan een aanslagregeling die aanzienlijk gunstiger is dan in België;"; 2° paragraaf 1 wordt aangevuld met de volgende leden : "De gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen als vermeld in het eerste lid, 1°, worden geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België, wanneer in de gevallen bepaald door de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit : - hetzij, het gemeenrechtelijk nominaal tarief op de winsten van de vennootschap, lager is dan 15 pct.; - hetzij, gemeenrechtelijk, het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt, lager is dan 15 pct.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België."; 3° paragraaf 2, vierde lid, wordt vervangen als volgt : "Paragraaf 1, eerste lid, 4°, is niet van toepassing wanneer de daadwerkelijk geheven belasting globaal genomen op de winsten die voortkomen uit de buitenlandse inrichting ten minste 15 pct.bedraagt of wanneer de vennootschap en haar buitenlandse inrichting gevestigd zijn in Lidstaten van de Europese Unie."
Art. 11.Artikel 207, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 22 mei 2001 wordt vervangen als volgt : "Geen van deze aftrekken noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk mag worden verricht op het gedeelte van het resultaat dat voortkomt van abnormale of goedgunstige voordelen vermeld in artikel 79, noch op de grondslag van de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten ingevolge artikel 219, noch op het gedeelte van de winst dat bestemd is voor de uitgaven bedoeld in artikel 198, eerste lid, 12°, noch op het gedeelte van de winst uit de niet-naleving van artikel 194quater, § 2, vierde lid en de toepassing van artikel 194quater, § 4."
Art. 12.Artikel 215, eerste en tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt vervangen als volgt : "Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 pct.
Wanneer het belastbare inkomen niet meer dan 322.500 EUR bedraagt, wordt de belasting evenwel als volgt vastgesteld : 1° op de schijf van 0 tot 25.000 EUR : 24,25 pct.; 2° op de schijf van 25.000 EUR tot 90.000 EUR : 31 pct.; 3° op de schijf van 90.000 EUR tot 322.500 EUR : 34,5 pct."
Art. 13.In titel III, hoofdstuk III, afdeling I van hetzelfde Wetboek, wordt de onderafdeling II welke artikel 217 bevat, opgeheven.
Art. 14.Artikel 218, van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : " § 2. Geen vermeerdering is verschuldigd op de overeenkomstig artikel 215, tweede lid, berekende belasting, die betrekking heeft op de eerste drie boekjaren vanaf de oprichting van de vennootschap."
Art. 15.In artikel 264, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 2° wordt vervangen als volgt : "2° dat, in geval van fusie, splitsing, met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting of met splitsing gelijkgestelde verrichting als vermeld in artikel 211, § 1 : - in artikel 210, § 1, 1° en 1°bis wordt bedoeld, wanneer de inbreng niet volledig wordt vergoed met nieuwe aandelen als bedoeld in artikel 211, § 2, derde lid, omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap; - in artikel 186 wordt vermeld, wanneer de overnemende of verkrijgende vennootschappen onder algemene titel, eigen aandelen verkrijgen;"; 2° een 2°bis wordt ingevoegd, luidende : " 2°bis dat in artikel 186 wordt vermeld, wanneer een vennootschap eigen aandelen verkrijgt die zijn toegelaten tot een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 2, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, of tot een door de Koning, op advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, voor de toepassing van dit artikel daarmee erkende gelijkgestelde andere gereglementeerde markt, voor zover de verhandeling plaatsvindt op de centrale beursmarkt van Euronext of op een analoge markt;"; 3° een 2°ter wordt ingevoegd, luidende : "2°ter dat wordt verleend of toegekend bij gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door een door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschap;".
Art. 16.In artikel 269, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 2° wordt aangevuld als volgt : "andere dan deze vermeld in 2°bis;"; 2° een 2°bis wordt ingevoegd, luidend als volgt : "2°bis op 10 pct.voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 186, 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap of van verkrijging van eigen aandelen door een dergelijke vennootschap;".
Art. 17.Artikel 282 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met het volgende lid : "Het eerste lid is niet van toepassing op de dividenden die voortkomen uit aandelen waarvoor de belastingplichtige aantoont dat hij de volle eigendom ervan heeft gehad tijdens een ononderbroken periode van twaalf maanden vóór de toekenning van de dividenden of dat, tijdens de bewuste periode, de genoemde aandelen, in volle eigendom, op geen enkel ogenblik toebehoord hebben aan een belastingplichtige die geen vennootschap is die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse vennootschap welke deze aandelen op een ononderbroken wijze heeft belegd in een Belgische inrichting."
Art. 18.In artikel 416 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "of met de krachtens artikel 194quater, § 4, belastbaar geworden investeringsreserve," ingevoegd tussen de woorden "artikel 47, § 6, belastbaar geworden meerwaarden" en de woorden" een overeenkomstig artikel 414".
Art. 19.In artikel 463bis , § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994, 20 december 1995, 22 december 1998 en 4 mei 1999, worden de woorden "artikel 171, 2°bis" vervangen door de woorden "artikel 171, 2°, f en 2°bis".
TITEL III. - Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken
Art. 20.De Federale Overheidsdienst Financiën spreekt zich bij voorafgaande beslissing uit over alle aanvragen betreffende de toepassing van de belastingwetten die onder zijn bevoegdheid vallen of waarvan hij de inning en de invordering verzekert.
Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de Federale Overheidsdienst Financiën overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De voorafgaande beslissing mag geen vrijstelling of vermindering van belasting tot gevolg hebben.
Art. 21.De aanvraag om voorafgaande beslissing wordt schriftelijk gericht aan de Federale Overheidsdienst Financiën. Zij moet gemotiveerd zijn.
Zij moet bevatten : - de identiteit van de aanvrager en, in voorkomend geval, die van de betrokken partijen en derden; - de beschrijving van de activiteiten van de aanvrager; - de volledige beschrijving van de bijzondere situatie of verrichting; - de verwijzing naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De aanvraag bevat, in voorkomend geval, een volledige kopie van de aanvragen die voor hetzelfde onderwerp werden ingediend bij de fiscale overheden van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen of van derde Staten waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, en van de beslissingen met betrekking tot deze aanvragen.
Zolang er geen beslissing is genomen, moet de aanvraag worden aangevuld met elk nieuw element dat betrekking heeft op de voorgenomen situatie of verrichting.
De voorafgaande beslissing wordt meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van indiening van de overeenkomstig de vorige leden opgestelde aanvraag. De Federale Overheidsdienst Financiën en de aanvrager kunnen in onderlinge overeenstemming deze termijn wijzigen.
Ten laatste binnen vijftien werkdagen vanaf het ogenblik dat de aanvraag volledig is, licht de Federale Overheidsdienst Financiën de aanvrager in over de overeenkomstig het vorige lid vastgestelde antwoordtermijn.
Art. 22.Een voorafgaande beslissing kan niet worden gegeven wanneer : 1° de aanvraag betrekking heeft op situaties of verrichtingen die identiek zijn aan die welke op fiscaal vlak reeds gevolgen hebben ten name van de aanvrager of op fiscaal vlak het voorwerp uitmaken van een administratief beroep of gerechtelijke handeling tussen de Belgische Staat en de aanvrager;2° het treffen van een voorafgaande beslissing niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de in de aanvraag aangevoerde wettelijke of reglementaire bepalingen;3° de aanvraag betrekking heeft op elke toepassing van een belastingwet betreffende invordering en vervolgingen. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de in het eerste lid, 2° bedoelde materies en bepalingen.
Inzake inkomstenbelastingen kan bovendien geen voorafgaande beslissing worden gegeven wanneer : 1° bij het indienen van de aanvraag, essentiële elementen van de beschreven verrichting of situatie betrekking hebben op een vluchtland dat niet samenwerkt met de OESO;2° de beschreven verrichting of situatie geen economische substantie heeft in België.
Art. 23.Behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag zulks rechtvaardigt, wordt de beslissing getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar.
De voorafgaande beslissing bindt de Federale Overheidsdienst Financiën voor de toekomst, behalve : 1° indien de voorwaarden waaraan de voorafgaande beslissing is onderworpen, niet vervuld zijn;2° indien blijkt dat de situatie of de verrichtingen door de aanvrager onvolledig of onjuist omschreven zijn, of indien essentiële elementen van de verrichtingen niet werden verwezenlijkt op de door de aanvrager omschreven wijze;3° in geval van wijziging van de bepalingen van de verdragen, van het gemeenschapsrecht of van het interne recht die van toepassing zijn op de door de voorafgaande beslissing beoogde situatie of verrichting;4° indien blijkt dat de voorafgaande beslissing niet in overeenstemming is met de bepalingen van de verdragen, van het gemeenschapsrecht of van het interne recht. Bovendien bindt de voorafgaande beslissing de Federale Overheidsdienst Financiën niet meer wanneer de voornaamste gevolgen van de situatie of de verrichtingen gewijzigd zijn door één of meer ermee verband houdende of erop volgende elementen, die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn toe te schrijven aan de aanvrager. In dat geval heeft de intrekking van de voorafgaande beslissing uitwerking vanaf de dag van de aan de aanvrager ten laste gelegde feiten.
Elke aanvraag ingediend bij de fiscale overheden van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of een derde Staat als bedoeld in artikel 21, derde lid, tijdens de periode gedurende dewelke de voorafgaande beslissing wordt toegepast, alsmede elke beslissing die ermee verband houdt, moeten onverwijld worden medegedeeld aan de Federale Overheidsdienst Financiën met het oog op de toepassing van dit artikel.
Art. 24.De voorafgaande beslissingen worden op anonieme wijze gepubliceerd, onder naleving van de bepalingen inzake het beroepsgeheim.
Art. 25.De minister van Financiën zendt elk jaar een verslag over de toepassing van artikel 20 naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.
De identiteit van de aanvragers en de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Financiën mag niet in het verslag worden vermeld.
Het verslag wordt door de Kamer van volksvertegenwoordigers openbaar gemaakt.
Art. 26.De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de wijze waarop de bepalingen van deze titel moeten worden toegepast.
Art. 27.De artikelen 18, § 3 tot § 6, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, en 345 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden opgeheven.
Art. 28.Artikel 106, tweede lid, van het Wetboek der successierechten wordt vervangen door de volgende bepaling : "Paragraaf 2 van artikel 18 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten is mutatis mutandis van toepassing." TITEL IV. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra en van de wet van 11 april 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen
Art. 29.In het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra, gewijzigd bij de wetten van 27 december 1984, 4 december 1986, 28 december 1990, 23 oktober 1991 en 4 april 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 1 wordt vervangen als volgt : "Artikel 1.In de zin van dit besluit doelt de term "coördinatiecentrum" op iedere binnenlandse vennootschap zoals bedoeld in artikel 2, § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, alsook op ieder Belgisch filiaal van een buitenlandse vennootschap zoals bedoeld in artikel 2, § 2, 3°, van hetzelfde Wetboek, mits de binnenlandse vennootschap of de buitenlandse vennootschap deel uitmaakt van een groep en de binnenlandse vennootschap of het Belgisch filiaal een in het tweede lid bedoelde activiteit uitoefent.
Het "coördinatiecentrum", hierna "centrum" genoemd, moet als enig doel hebben de ontwikkeling en de centralisering van een of meer van de hierna opgesomde activiteiten met een voorbereidend of hulpverlenend karakter die uitsluitend in het voordeel van het geheel of van een deel van de vennootschappen van de groep worden uitgeoefend : - financiële verrichtingen en dekking van de risico's die voortvloeien uit de schommelingen van de wisselkoersen en interestvoeten; - verzekering en risicobeheer; - wetenschappelijk onderzoek; - niet-commerciële betrekkingen met de nationale en internationale overheden; - werkzaamheden op het gebied van boekhouding en administratie; - werkzaamheden op het gebied van informatica; - publiciteit en marketing; - informatieverlening en -verzameling en beheersbijstand; - inkoopactiviteiten; - alle andere werkzaamheden die een voorbereidend of hulpverlenend karakter hebben voor de vennootschappen van de groep.
De Koning kan bepalen wat moet worden verstaan onder "activiteiten" als vermeld in het voorgaande lid.
Het centrum kan, in het kader van een effectiseringsverrichting, waarbij schuldvorderingen van leden van de groep worden overgedragen of in pand gegeven aan een niet-groepslid, blijven instaan voor de invordering en de inning van die vorderingen."; 2° artikel 3 wordt vervangen als volgt : "Art.3. Opdat de artikelen 5 en 6 van toepassing zouden zijn, moet het centrum aan de volgende vereisten voldoen : 1° deel uitmaken van een groep die : a) een multinationaal karakter heeft, overeenkomstig de door de Koning te bepalen criteria;b) over een kapitaal en reserves beschikt waarvan het geconsolideerd bedrag vierentwintig miljoen euro bereikt;c) een jaaromzet behaalt waarvan het geconsolideerd bedrag tweehonderd veertig miljoen euro bereikt;2° in België tenminste het equivalent van tien voltijdse werknemers in dienst hebben na verloop van twee jaar sinds het met zijn activiteiten is begonnen;3° erkend zijn door de Koning op voordracht van de Minister van Financiën, van de Minister van Economie, van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van de Minister belast met Middenstand; 4° geen aandelen of andere maatschappelijke rechten in om het even welke vennootschappen bezitten, tenzij in het kader van de plaatsing van overtollige liquiditeiten en op voorwaarde dat de beleggingsvennootschap als vermeld in artikel 21, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 waarbij de liquiditeiten geplaatst worden geen aandelen of andere maatschappelijke rechten in om het even welke vennootschappen bezit."; 3° artikel 4 wordt vervangen als volgt : "Art.4. De erkenning als bedoeld in artikel 3, 3°, wordt aan het centrum verleend met ingang van het belastbaar tijdperk waarin de aanvraag tot erkenning is ingediend tot bij het verstrijken van het belastbaar tijdperk dat afgesloten wordt tijdens het tiende kalenderjaar na dat waarin de aanvraag werd ingediend.
De erkenning houdt op uitwerking te hebben voordat de aangevangen termijn van tien jaar is verstreken indien de instanties van de Europese Gemeenschappen definitief beslissen dat de huidige regeling voor coördinatiecentra moet worden opgeheven.
Mits daartoe een aanvraag wordt ingediend bij de Federale Overheidsdienst Financiën kan de erkenning door die dienst worden hernieuwd, mits akkoord van de Minister van Financiën, van de Minister van Economie, van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van de Minister belast met Middenstand.
De behandeling van de aanvraag tot erkenning of hernieuwing wordt opgeschort wanneer een op basis van de artikelen 315, 315bis en 316 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 uitgevoerd onderzoek concrete elementen aan het licht brengt van het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking ten name van het coördinatiecentrum en van de vennootschappen die deel uitmaken van de groep waartoe het coördinatiecentrum behoort.
De erkenning is van rechtswege opgeheven met ingang van het belastbaar tijdperk waarin : 1° het centrum niet meer behoort tot een groep in de zin van artikel 3, 1°;2° het centrum in België niet tenminste het equivalent van tien voltijdse werknemers in dienst heeft na verloop van twee jaar nadat het met zijn activiteiten is begonnen, met dien verstande dat wanneer werknemers van een binnenlandse vennootschap of van een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap van de groep naar het centrum worden overgeheveld, die vennootschap of die inrichting of andere binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die lid zijn van de groep, nieuwe werknemers moet aanwerven in de mate dat deze transfer nodig was met het oog op het vervullen van de tewerkstellingsvoorwaarde van het coördinatiecentrum en die nieuwe werknemers voorheen niet waren tewerkgesteld in een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap van de groep. De Koning kan de toepassingsmodaliteiten van de tewerkstelling bepalen ten einde de controle van personeelsbeweging te verzekeren; 3° het centrum in België dat equivalent van tien voltijdse werknemers niet in dienst behoudt;4° het centrum activiteiten uitoefent welke niet zijn vermeld in de bijlage aan het koninklijk besluit waarbij het werd erkend of in de beslissing waarbij de erkenning werd hernieuwd; 5° het centrum verzaakt aan de erkenning."; 4° artikel 5 wordt vervangen als volgt : "Art.5. § 1. In afwijking van de artikelen 183, 185, 189 tot 207, 233, eerste lid, en 235 tot 240 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het belastbaar inkomen van het centrum vastgesteld op basis van de uitgaven en werkingskosten.
Het aldus vastgestelde inkomen mag niet lager zijn dan het bedrag gevormd door het totaal van : a) de niet als beroepskosten aftrekbare uitgaven en kosten, met uitzondering van die welke zijn vermeld in de artikelen 198, eerste lid, 1° en 3°, en 238, van hetzelfde Wetboek;b) de abnormale of goedgunstige voordelen die aan het centrum worden verleend. § 2. Artikel 215, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, is niet van toepassing op het centrum. § 3. Er wordt een belastingkrediet toegekend waarvan het bedrag gelijk is aan dat van de jaarlijkse taks die betaald wordt overeenkomstig de artikelen 162bis tot 162decies van het Wetboek der successierechten.
Dat belastingkrediet wordt verrekend met de vennootschapsbelasting en het eventueel teveel wordt niet terugbetaald. § 4. Voor ieder belastbaar tijdperk waarvoor het belastbaar inkomen van het centrum overeenkomstig § 1 wordt vastgesteld, gelden tevens de volgende vrijstellingen : 1° wanneer de verkrijger kan geïdentificeerd worden als niet zijnde een natuurlijk persoon, een rechtspersoon onderworpen aan de rechtspersonenbelasting of een rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 227, 3°, van het Wetboek van de inkomsten-belastingen 1992 is het centrum geen roerende voorheffing verschuldigd, noch met betrekking tot de uitgekeerde dividenden, noch met betrekking tot de inkomsten van schuldvorderingen of leningen, noch met betrekking tot de opbrengsten van de concessie van immateriële roerende goederen die hij verschuldigd is;2° het evenredig registratierecht is niet verschuldigd ter zake van de inbrengen in en de vermeerderingen van het statutair kapitaal zonder nieuwe inbreng, van dat centrum.Deze vrijstelling is afhankelijk van de verklaring van de partijen hetzij in de akte van inbreng of van kapitaalvermeerdering, hetzij in een verklaring onderaan de akte ondertekend door de partijen of de notaris voorafgaand aan de registratie, dat het centrum aan de in het onderhavig besluit gestelde eisen voldoet."; 5 ° artikel 6, § 1, wordt vervangen als volgt : "
Art. 6.§ 1. Het kaderpersoneel en de vorsers van vreemde nationaliteit in dienst van het centrum zijn voor de duur van hun tewerkstelling in het centrum niet onderworpen aan de verplichting een arbeidskaart of beroepskaart aan te vragen." ; 6° artikel 7, wordt vervangen als volgt : "Art.7. Dit besluit is evenwel niet van toepassing op de centra opgericht door in artikel 56, § 2, 2°, a) , c) tot e) , h) en k) , en artikel 216, 2°, b) , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde instellingen en door gelijksoortige buitenlandse instellingen."; 7° artikel 8 wordt vervangen als volgt : "Art.8. Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Economie, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister belast met Middenstand zijn belast met de uitvoering van dit besluit."
Art. 30.Artikel 29, worden het eerste lid, 2° en 3°, en het tweede tot vierde lid, van de wet van 11 april 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, gewijzigd bij de wet van 28 december 1983, aangevuld bij de wet van 27 december 1984, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1986, 22 februari 1990, 28 december 1990, 20 juli 1991 en 23 oktober 1991 opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Actieplan dat tot doel heeft een doeltreffende inning van de vennootschapsbelasting te waarborgen
Art. 31.Binnen de Federale Overheidsdienst Financiën wordt een cel opgericht die belast is met het uitwerken en het opvolgen van een actieplan om : - de verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven, die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, onverminderd de uitzonderingen vermeld in de artikelen 181 en 182 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, daadwerkelijk te onderwerpen aan de vennootschapsbelasting; - de strijd op te voeren tegen de praktijken die werden vastgesteld ten name van kasgeldvennootschappen; - en de strijd tegen de misbruiken op het stuk van de rechtspersoonlijkheid te versterken.
TITEL V. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
Art. 32.§ 1. De artikelen 2 tot 5, 15 tot 17 en 19 zijn van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002.
De artikelen 6, 8 tot 13 en 18 treden in werking met ingang van het aanslagjaar 2004.
Artikel 7 is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan het aanslagjaar 2004 of aan een later aanslagjaar.
Artikel 14 is van toepassing op de vennootschappen waarvan het eerste boekjaar is verbonden aan het aanslagjaar 2004 of aan een later aanslagjaar.
De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de datum van inwerkingtreding van de artikelen 20 tot 30 van deze wet.
Artikel 31 treedt in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad . § 2. Elke wijziging die vanaf 25 maart 2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in de artikelen 6 tot 13 en 18 tot 22 van deze wet.
Art. 33.De roerende voorheffing als bedoeld in artikel 269, eerste lid, 2°bis , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met betrekking tot de inkomsten die vóór de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als zodanig zijn aan te merken, is, in afwijking van artikel 412, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ten laatste betaalbaar binnen de 15 dagen na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en de aangifte van de inkomsten die erop betrekking hebben moet ten laatste op dezelfde dag worden overlegd in de vorm als bepaald in uitvoering van artikel 312 van hetzelfde Wetboek.
Art. 34.De artikelen 18, §§ 3 tot 6 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en 345 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ze bestonden voor ze werden opgeheven door artikel 27, alsmede artikel 106, tweede lid, van het Wetboek der successierechten, zoals het bestond voor het werd vervangen door artikel 28, blijven van toepassing op de aanvragen om een voorafgaand akkoord ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van de artikelen 20 tot 28.
Art. 35.Het Rekenhof wordt ermee belast een evaluatie te maken van de budgettaire gevolgen van de maatregelen vervat in onderhavige wet met het oog op het garanderen van de budgettaire neutraliteit.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 24 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, afwezig, De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. - Wetsontwerp, 50-1918 - Nr. 1. - Gecoördineerde tekst, 50-1918 - Nr. 2. - Amendementen, 50-1918 - Nrs. 3 tot 5. - Verslag, 50-1918 - Nr. 6. - Amendementen, 50-1918 - Nr. 7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-1918 - Nr. 8.
Integraal verslag. - 6 en 10 december 2002.
Zitting 2002-2003.
Senaat.
Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 2-1388 - Nr. 1. - Amendementen, 2-1388 - Nr. 2. - Verslag, 2-1388 - Nr. 3. - Amendementen, 2-1388 - Nr. 4. - Beslissing om niet te amenderen, 2-1388 - Nr. 5.
Handelingen. - 20 en 23 december 2002.