gepubliceerd op 28 juli 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 , betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laaggeschoolde jongeren (1)
20 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laaggeschoolde jongeren (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, m, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 november 1996 en van artikel 7, § 1bis, achtste lid;
Gelet op de programmawet van 24 december 2002 (I), inzonderheid op de artikelen 338 en 346, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005 en 20 juli 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 2004, 16 juli 2004, van 10 november 2005 en 29 maart 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laag geschoolde jongeren;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 april 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 12 mei 2006;
Gelet op het advies nr. 1553 van de Nationale Arbeidsraad van 9 maart 2006;
Gelet op advies 40.477/1 van de Raad van State, gegeven op 16 juni 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen.
Artikel 1.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 4°, wordt een cbis ingevoegd, luidende : « cbis ) G3 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002 »;2° in het eerste lid, 4°, wordt g) vervangen als volgt : « g) G = Met uitsluiting van de gevallen bedoeld bij artikel 346, § 4, van de programmawet van 24 december 2002, het hoogste forfaitair bedrag als doelgroepvermindering waarop een werknemer recht geeft afhankelijk van de voorwaarden waaraan hij voldoet.G is gelijk aan G1, G2 of G3 zoals bepaald in de afdeling 3 van Hoofdstuk 7 van titel IV van de wet van 24 december 2002 »; 3° in het eerste lid, 4°, i) worden de woorden « Pg mag nooit groter zijn dan G » vervangen door de woorden « Met uitsluiting van de gevallen bedoeld bij artikel 346, § 4 van de programmawet van 24 december 2002 mag Pg nooit groter zijn dan G »;4° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « 5° de beoordeling van de leeftijd van de werknemer : voor de toepassing van de doelgroepvermindering bedoeld bij artikel 346 van de programmawet van 24 december 2002 verstaat men onder « leeftijd », de leeftijd van de werknemer op de laatste dag van het betrokken kwartaal.».
Art. 2.Artikel 4 van voormeld koninklijk besluit van 16 mei 2003, wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.§ 1. Buiten de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 346, §§ 1 en 4, wordt het bedrag van de doelgroepvermindering als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Pg wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR. § 2. De in artikel 346, § 1 van de programmawet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepvermindering wordt als volgt berekend vanaf 1 januari van het jaar volgend op hetwelk de jonge werknemer de leeftijd van 18 jaar bereikt en tot de laatste dag van het kwartaal dat voorafgaat aan het kwartaal tijdens hetwelk hij de leeftijd van 30 jaar bereikt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Indien ((30 - leeftijd) * (G3 * 10 %)) groter is dan G3 dan wordt ((30 - leeftijd) * (G3 * 10 %)) gelijk aan G3 beschouwd.
Pg wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR. § 3. Bij toepassing van artikel 346 § 4 van de programmawet van 24 december 2002 worden de in artikelen 18, 2°, 3° of 4° en 19 bedoelde doelgroepverminderingen samen berekend als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Indien ((30 - leeftijd) * (G3 * 10 %)) groter is dan G3 dan wordt ((30 - leeftijd) * (G3 * 10 %)) gelijk aan G3 beschouwd.
Pg wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR. Pg mag nooit groter zijn dan G + G3 »
Art. 3.Artikel 19 van voormeld koninklijk besluit van 16 mei 2003 wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 19.Het deel van de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 346, § 1 van de programmawet van 24 december 2002 kan worden toegekend voor de jonge werknemers, vanaf 1 januari van het jaar volgend op dat tijdens hetwelk de jonge werknemer de leeftijd van 18 jaar bereikt en tot de laatste dag van het kwartaal dat voorafgaat aan het kwartaal tijdens hetwelk hij de leeftijd van 30 jaar bereikt, en wiens driemaandelijks referentieloon kleiner is dan de loongrens SO, ten belope van het bedrag bedoeld in artikel 4, § 2 van dit besluit.
Wanneer een werknemer verschillende tewerkstellingen heeft bij dezelfde werkgever voor een bepaald kwartaal, waarvan één behoort tot het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, kan hij niet genieten van het deel van de doelgroepvermindering bedoeld in dit artikel voor zijn andere tewerkstellingen bij dezelfde werkgever. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laag geschoolde jongeren.
Art. 4.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laag geschoolde jongeren, wordt aangevuld als volgt : « , met uitzondering van : - de werkgevers van de social profitsector zoals omgeschreven in uitvoering van artikel 35, § 5, A, eerste lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, - de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de aan de provincies ondergeschikte instellingen de gemeenten, de aan de gemeenten ondergeschikte instellingen, de verenigingen van gemeenten en de instellingen van openbaar nut. ».
Art. 5.In artikel 2 van hetzelfde koninklijk besluit van 29 maart 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « 350 EUR » vervangen door de woorden « 120 EUR »;2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden « en voltijds beschikbaar voor de algemene arbeidsmarkt » geschrapt;3° het eerste lid, 4°, wordt opgeheven;4° het eerste lid, 5°, wordt vervangen als volgt : « 5° hij wordt aangeworven met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1° of 2°, van voormelde wet van 24 december 1999, die een voorziene duur heeft van minstens één maand, gerekend van datum tot datum;»; 5° het eerste lid, 6°, wordt vervangen als volgt : « 6° hij is een laaggeschoolde of erg laag geschoolde jongere, zoals bedoeld in artikel 24 van voormelde wet van 24 december 1999;»; 6° het eerste lid, 7°, wordt vervangen als volgt : « 7° zijn brutoreferteloon is lager dan een derde van de loongrens voor een werknemer van categorie 1, bedoeld in artikel 2, 3°, d, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen.»; 7° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van het vorige lid, 7° wordt onder brutoreferteloon verstaan : 1° voor een arbeider, het contractueel voorzien brutouurloon, vermenigvuldigd met het product van 4,33 en de factor S bedoeld in artikel 99, 2° van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;2° voor een bediende die voltijds tewerkgesteld is, het contractueel voorzien normaal gemiddeld brutomaandloon;3° voor een bediende die niet voltijds tewerkgesteld is, het contractueel voorzien normaal gemiddeld brutomaandloon vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller de voormelde factor S is en de noemer de factor Q bedoeld in artikel 99, 1°, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.»; 8° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 6.In hetzelfde besluit van 29 maart 2006 wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : «
Art. 2bis.§ 1. De werkuitkering bedoeld in artikel 2 wordt toegekend voor de maand van indiensttreding en hoogstens de 5 daaropvolgende kalendermaanden, doch in ieder geval beperkt tot de periode gedekt door de startbaanovereenkomst.
Zij is in ieder geval beperkt tot de periode gedekt door de startbaanovereenkomst en kan in geen geval toegekend worden na 31 december 2006.
De in het eerste lid bedoelde maand van indiensttreding kan niet gelegen zijn vóór de maand juli van het jaar 2006, noch na 31 december 2006.
Voor de toepassing van het vorig lid wordt met indiensttreding gelijkgesteld, de voortzetting, bij dezelfde werkgever, van een tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, van voormelde wet van 24 december 1999, die aanving vóór het einde van de leerplicht. De betrokken werknemer wordt tevens beschouwd als ingeschreven als werkzoekende in de zin van artikel 2, eerste lid, 2°.
De werkuitkering bedoeld in artikel 2 kan slechts éénmaal worden toegekend. § 2. Indien de werknemer niet wordt tewerkgesteld met een voltijdse startbaanovereenkomst, wordt de werkuitkering van maximum 120 EUR, bedoeld in artikel 2, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. § 3. De werkuitkering bedoeld in artikel 2 kan niet samen worden genoten met de werkuitkering bedoeld in artikel 2ter.
Art. 7.In hetzelfde besluit van 29 maart 2006 wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende : «
Art. 2ter.In afwijking van artikel 2 is een werknemer die in dienst wordt genomen, gerechtigd op een werkuitkering van 470 EUR per kalendermaand indien hij op de dag van de indiensttreding gelijktijdig de volgende voorwaarden vervult : 1° hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° tot 3°;2° hij volgt geen studies meer in dagonderwijs;3° hij is voltijds beschikbaar voor de algemene arbeidsmarkt;4° hij wordt aangeworven met een voltijdse startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van voormelde wet van 24 december 1999 die een voorziene duur heeft van minstens 6 maanden, gerekend van datum tot datum.De tewerkstelling in het kader van deze startbaanovereenkomst moet aanvangen of voortgezet worden in de zin van artikel 3, derde lid, tijdens de periode die aanvangt op het ogenblik dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in 2° en in artikel 2, eerste lid, 3°, en die 21 maanden later eindigt, gerekend van datum tot datum; 5° hij voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 18, eerste lid, 3° of 4°, van voormeld koninklijk besluit van 16 mei 2003;6° hij heeft in de 12 maanden, gerekend van datum tot datum, gelegen vóór de indiensttreding, geen tewerkstelling gekend waarvoor een uitkering bedoeld in artikel 3bis, tweede lid, was toegekend. De werkuitkering bedoeld in het eerste lid wordt vanaf 1 januari 2007 herleid tot 350 euro per maand. »
Art. 8.In artikel 3 van hetzelfde besluit van 29 maart 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « artikel 2 » en « arbeidsovereenkomst » respectievelijk vervangen door de woorden « artikel 2ter » en « startbaanovereenkomst »;2° tussen het tweede en het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Voor de toepassing van het vorig lid wordt met indiensttreding gelijkgesteld, de voortzetting, bij dezelfde werkgever, van een tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, van voormelde wet van 24 december 1999, die aanving vóór het einde van de leerplicht.De betrokken werknemer wordt tevens beschouwd als ingeschreven al werkzoekende in de zin van artikel 2, eerste lid, 2°. »; 3° in het vroegere derde lid, dat het vierde lid is geworden, worden de woorden « artikel 2 » vervangen door de woorden « artikel 2ter »;4° het vroegere vierde lid, dat het vijfde lid is geworden, wordt vervangen als volgt : « De werkuitkering bedoeld in artikel 2ter kan niet samen worden genoten met de werkuitkering bedoeld in artikel 2.».
Art. 9.In hetzelfde besluit van 29 maart 2006 wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende : «
Art. 3bis.Het bedrag van de werkuitkeringen, bedoeld in artikelen 2 en 2ter, wordt begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft.
De werkuitkeringen bedoeld in artikel 2 en 2ter kunnen niet samen worden genoten met : 1° een andere uitkering toegekend krachtens artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;2° een financiële tussenkomst in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld, toegekend door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn krachtens de artikelen 9 en 13, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;3° een financiële tussenkomst in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld, toegekend door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn krachtens artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.».
Art. 10.In artikel 4 van hetzelfde besluit van 29 maart 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « werkuitkering » en « kan » respectievelijk vervangen door de woorden « werkuitkeringen » en « kunnen »;2° in het tweede lid worden de woorden « werkuitkering » en « wordt » respectievelijk vervangen door de woorden « werkuitkeringen » en « worden »;3° het derde lid wordt vervangen door de volgende leden : « In afwijking van artikel 13 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001 kan, voor wat het recht op de in artikel 2 bedoelde werkuitkering betreft, geen nieuwe werkkaart worden afgeleverd of een geldige werkkaart worden verlengd, indien reeds een in artikel 2 bedoelde werkuitkering werd aangevraagd. In afwijking van artikel 13 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001 kan, voor wat het recht op de in artikel 2ter bedoelde werkuitkering betreft, geen nieuwe werkkaart worden afgeleverd of een geldige werkkaart worden verlengd, indien reeds een in artikel 2ter bedoelde werkuitkering werd aangevraagd. »; 4° het vroegere vierde lid, dat het vijfde lid is geworden, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd artikel 13 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001 wordt de geldigheidsduur van de werkkaart bijkomend beperkt : - in ieder geval tot de dag waarop de werknemer de leeftijd van 26 jaar bereikt; - inzake het voordeel bedoeld in artikel 2, in ieder geval tot 31 december 2006; - inzake het voordeel bedoeld in artikel 2ter, tot de laatste dag van de periode van 21 maanden bedoeld in artikel 2ter, eerste lid, 4°. 5° in het vroeger vijfde lid, dat het zesde lid is geworden, worden de woorden « werkuitkering » en « wordt » respectievelijk vervangen door de woorden « werkuitkeringen » en « worden ».6° Een zevende lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van artikel 13 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001, kan de aanvraag van de werkkaart ingediend worden ten laatste de zestigste dag volgend op de dag van indienstneming indien deze indienstneming plaatsvindt in de maand juli van het jaar 2006.»
Art. 11.De werknemer die in dienst treedt na 30 juni 2006 tijdens de geldigheidsperiode van een werkkaart die is uitgereikt in toepassing van voormeld koninklijk besluit van 29 maart 2006, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is, onverminderd artikel 15 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001, gerechtigd op het voordeel bedoeld in artikel 2ter van voormeld koninklijk besluit van 29 maart 2006. HOOFDSTUK III. - slotbepalingen
Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2006.
Art. 13.Onze Minister bevoegd voor Sociale Zaken en Onze Minister bevoegd voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 juli 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Programmawet (I) van 24 december 2002 : Belgisch Staatsblad van 31 december 2002;
Wet van 23 december 2005 : Belgisch Staatsblad van 30 december 2005;
Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;
Koninklijk besluit van 19 december 2001, Belgisch Staatsblad van 12 januari 2002;
Koninklijk besluit van 27 november 2002, Belgisch Staatsblad van 19 december 2002;
Koninklijk besluit van 9 december 2002, Belgisch Staatsblad van 19 december 2002;
Koninklijk besluit van 19 maart 2003, Belgisch Staatsblad van 4 april 2003;
Koninklijk besluit van 26 maart 2003, Belgisch Staatsblad van 11 april 2003;
Koninklijk besluit van 16 mei 2003, Belgisch Staatsblad van 6 juni 2003;
Koninklijk besluit van 21 januari 2004, Belgisch Staatsblad van 3 februari 2004;
Koninklijk besluit van 16 juli 2004 : Belgisch Staatsblad van 6 augustus 2004;
Koninklijk besluit van 29 maart 2006 : Belgisch Staatsblad van 31 maart 2006.