Etaamb.openjustice.be
Wet van 24 december 1999
gepubliceerd op 27 januari 2000

Wet ter bevordering van de werkgelegenheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000012029
pub.
27/01/2000
prom.
24/12/1999
ELI
eli/wet/1999/12/24/2000012029/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 DECEMBER 1999. - Wet ter bevordering van de werkgelegenheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij begrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Werkgelegenheid HOOFDSTUK I. - Structurele lastenverlaging

Art. 2.In artikel 35 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij de wet van 26 maart 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2°, derde lid, wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit, wat men verstaat onder voltijdse werknemers met volledige prestaties en onder de eerste, tweede en derde loongrens, waarbij deze grenzen kunnen verschillen naargelang de categorie van werknemers als bedoeld in paragraaf 1.De Koning kan, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van 29 706 Belgische frank vermeld in het eerste lid, ii) en iii) verhogen, zonder dat dit evenwel hoger mag zijn dan 37 706 Belgische frank. »; 2° § 1, 3°, iii), wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het vorige lid, eerste en derde streepje, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van 29 706 Belgische frank verhogen, zonder dat dit evenwel hoger mag zijn dan 37 706 Belgische frank »;3° in § 1, 3°, eerste lid, iv), wordt het woord « maximaal » ingevoegd tussen de woorden « een periode van » en de woorden « zes jaar »;4° § 1, 5°, wordt vervangen als volgt : « 5° Het bedrag F* wordt jaarlijks vastgelegd bij een in Ministerraad overlegd besluit.Voor het eerste jaar, ingaand op 1 april 1999, wordt het bedrag vastgelegd op 16 025 Belgische frank per kwartaal. Elk jaar, vóór 30 september, evalueren de sociale gesprekspartners in de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad de globale evolutie van de lonen, de vormingsinspanningen en de werkgelegenheid. Indien die globale evaluatie niet positief is, wordt het bedrag F* dat van toepassing is vanaf het tweede kwartaal van het daaropvolgende kalenderjaar verminderd voor die sectoren of ondernemingen waarvan de inspanningen inzake vorming en werkgelegenheid als onvoldoende worden beoordeeld. De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, dit verminderd bedrag F* vast, alsook de criteria en de modaliteiten voor het vaststellen van de onvoldoende inspanning inzake vorming en werkgelegenheid; »; 5° aan § 1, wordt een punt 6° toegevoegd, luidend als volgt : « 6° De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bij het vaststellen van het bedrag F* en het verminderd bedrag F* bedoeld in 5°, rekening houden met toepassingsmodaliteiten voorgesteld in het interprofessioneel akkoord dat tweejaarlijks kan worden afgesloten tussen de sociale gesprekspartners.Te dien einde kan Hij, bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor de geldigheidsduur van dit interprofessioneel akkoord, afwijken van de bepalingen van § 1, 1° tot 5°. ». HOOFDSTUK II. - Sociale Maribel

Art. 3.Artikel 35, § 5, derde lid, 1°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 26 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « 1° een of verschillende sectorale fondsen die gestijfd worden met het bedrag van de vermindering bedoeld in het vorige lid. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regelen van inrichting en van werking van die fondsen en de regelen met betrekking tot de bestemming. De Koning bepaalt de voorwaarden en nadere regelen van storting; ».

Art. 4.Artikel 71, eerste lid, 1°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt vervangen als volgt : « 1° bij het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, een fonds dat gestijfd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers, bedoeld in artikel 35, § 5, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor de werknemers, van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector, die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, aanspraak kunnen maken. Ieder jaar bepaalt de Koning het bedrag van de voormelde opbrengst voor de bedoelde sector.

Volgens de nadere regels bepaald door de Koning worden de beschikbare middelen van dit fonds, na aftrek van de administratieve kosten, besteed aan het creëren van tewerkstelling bij de voormelde werkgevers.

Het fonds wordt beheerd door een beheersorgaan bestaande uit evenveel vertegenwoordigers van de werkgevers van de betrokken sector als vertegenwoordigers van de werknemers van de betrokken sector. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels voor het toezicht op de bedragen die ter beschikking worden gesteld en de bestemming ervan. De Koning bepaalt de samenstelling van het beheersorgaan; ».

Art. 5.Artikel 71, eerste lid, 2°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 2° bij het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, een fonds dat gestijfd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers, bedoeld in artikel 35, § 5, tweede lid, van voormelde wet van 29 juni 1981, van de openbare sector die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, anders dan deze bedoeld in 1°, aanspraak kunnen maken. Ieder jaar bepaalt de Koning het bedrag van de voormelde opbrengst voor de bedoelde sector.

Volgens de nadere regels bepaald door de Koning worden de beschikbare middelen van dit fonds, na aftrek van de administratieve kosten, besteed aan het creëren van tewerkstelling bij de voormelde werkgevers.

Het fonds wordt beheerd door een beheersorgaan bestaande uit evenveel vertegenwoordigers van de werkgevers van de betrokken sector als vertegenwoordigers van de werknemers van de betrokken sector. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten voor het toezicht op de bedragen die ter beschikking worden gesteld en de bestemming ervan. De Koning bepaalt de samenstelling van het beheersorgaan; ».

Art. 6.Artikel 1, § 7, 1°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « 1° een fonds dat gestijfd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers, bedoeld in artikel 35, § 5, tweede lid, van voormelde wet van 29 juni 1981, die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, aanspraak kunnen maken na aftrek van de werkelijk toegestane verminderingen. Worden in verschillende rubrieken opgenomen : - de bijdrageverminderingen waarop de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aanspraak hadden kunnen maken, na aftrek van het bedrag van de gedurende ieder kwartaal werkelijk toegekende verminderingen; - de bijdragevermindering waarop de andere dan de in het vorig streepje bedoelde werkgevers aanspraak hadden kunnen maken, na aftrek van het bedrag van de gedurende ieder kwartaal werkelijk toegekende verminderingen.

Volgens de nadere regels bepaald door de Koning worden de beschikbare middelen van dit fonds, na aftrek van de administratieve kosten, besteed aan het creëren van tewerkstelling bij de werkgevers bedoeld in het vorige lid.

Dit fonds wordt beheerd door het beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels voor het toezicht op de bedragen die ter beschikking worden gesteld en de bestemming ervan; ».

Art. 7.§ 1. Er wordt een Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen bij de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 23-6 - Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen bij de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid ».

Aard van de toegewezen ontvangsten Ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering van ten onrechte toegekende verminderingen van werkgeversbijdragen.

Aard van de toegestane uitgaven Administratieve kosten, kosten voor de aanwerving van personeel en uitgaven voor de bevordering van de werkgelegenheid in de non-profitsector, zulks respectievelijk ten gunste van de werkgevers uit de sector van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen en ten gunste van de werkgevers uit de andere sectoren.

Art. 8.§ 1. Er wordt een Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen in de private non-profitsector opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 23-7 - Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen in de private non-profitsector ».

Aard van de toegewezen ontvangsten Ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering van ten onrechte toegekende verminderingen van werkgeversbijdragen.

Aard van de toegestane uitgaven Administratieve kosten, kosten voor de aanwerving van personeel en uitgaven voor de bevordering van de werkgelegenheid in de non-profitsector, zulks respectievelijk ten gunste van de werkgevers uit de sector van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen en ten gunste van de werkgevers uit de andere sectoren.

Art. 9.Artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt aangevuld met de volgende leden : « De bepalingen van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid betreft, zijn van toepassing.

Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van deze paragraaf en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. ». HOOFDSTUK III. - Arbeidsduurvermindering

Art. 10.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling en gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt gewijzigd als volgt : 1° § 1 wordt gewijzigd als volgt : a) in het eerste lid worden de woorden « 30 juni 1997 » vervangen door de woorden « 30 juni 1999 »;b) in het vierde lid worden de woorden « 30 juni 1999 » vervangen door de woorden « 31 december 2000 »;2° in § 2, derde streepje, worden de woorden « 30 juni 1997 » vervangen door de woorden « 30 juni 1999 »;3° § 3 wordt gewijzigd als volgt : a) in het eerste lid, a), wordt het cijfer« 1996 » vervangen door de woorden « het voorafgaande kalenderjaar »;b) in het eerste lid, b), wordt het cijfer « 1996 » vervangen door de woorden « het voorafgaande kalenderjaar »;c) in het tweede lid wordt het cijfer « 1996 » vervangen door de woorden « het voorafgaande kalenderjaar ».

Art. 11.In artikel 2, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het cijfer « 1996 » vervangen door de woorden « het voorafgaande kalenderjaar ».

Art. 12.In artikel 3, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het cijfer « 1996 » vervangen door de woorden « het voorafgaande kalenderjaar ».

Art. 13.De collectieve arbeidsovereenkomsten die werden gesloten in uitvoering van het koninklijk besluit van 24 november 1997 en die werden neergelegd op de griffie van de dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid tot 30 juni 1999, blijven onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 november 1997 zoals die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van deze wet. HOOFDSTUK IV. - Plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan

Art. 14.Artikel 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « De periode van terbeschikkingstelling van drie maanden moet gelegen zijn tijdens de twaalf maanden voor de aanwerving. ».

Art. 15.Artikel 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « De periode van terbeschikkingstelling van drie maanden moet gelegen zijn tijdens de twaalf maanden voor de aanwerving. ».

Art. 16.De artikelen 14 en 15 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK V. - Koninklijk besluit nr. 230 - Stage voor jongeren

Art. 17.Artikel 13, § 2, van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces wordt opgeheven.

Art. 18.Artikel 17 treedt in werking met ingang van 1 april 1999. HOOFDSTUK VI. - Steunmaatregel voor de sleepvaart- en de baggersector

Art. 19.In de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt een artikel 37ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 37ter.- De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de werkgevers van de sleepvaartsector vrijstellen van de verplichting om voor de werknemers tewerkgesteld aan boord van de schepen de werkgeversbijdragen te betalen, bedoeld in artikel 38, §§ 3, 1° tot 7° en 9°, en 3bis van deze wet.

Hij kan ook bij een in Ministerraad overlegd besluit en onder de door Hem bepaalde voorwaarden, de werkgever toelaten de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden. ».

Art. 20.Artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen die behoren tot de baggersector met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt aangevuld als volgt : « Wat de bijdragen van de werknemers betreft, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de werkgever toelaten de bijdragen, berekend op het loon dat begrensd is tot het bedrag bedoeld bij artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, en het bedrag dat overeenstemt met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil tussen het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden. ». HOOFDSTUK VII Tewerkstelling in de wetenschappelijke onderzoeksinstellingen

Art. 21.In artikel 185 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het cijfer « 185 » vervangen door het cijfer « 184 »;2° § 7 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 7.De overeenkomst bedoeld in § 1 wordt afgesloten voor een maximumduur van twee jaar. Deze overeenkomst kan evenwel uitdrukkelijk worden verlengd. De duur van elke verlenging is maximaal dezelfde als die van de oorspronkelijke overeenkomst, zonder dat de overeenkomst of haar verlengingen uitwerking kunnen hebben na 31 december 2001.

De Koning kan, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de in het vorig lid bedoelde datum wijzigen. ».

Art. 22.Artikel 189 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 189 - De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking met ingang van 1 januari 1996 en houden op van kracht te zijn op 31 december 1997, einddatum voor de ondertekening van de in artikel 185 bedoelde oorspronkelijke overeenkomst.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en volgens de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de mogelijkheid bieden om tijdens de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2001 bijkomende overeenkomsten, met een maximumduur van twee jaar, af te sluiten. ». HOOFDSTUK VIII. - Startbaanovereenkomst Afdeling 1. - Startbaanovereenkomst

Onderafdeling 1. - Definities en toepassingsgebied

Art. 23.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk, verstaat men onder jongere : 1° elkeen die, net vóór zijn aanwerving : a) niet meer onderworpen is aan de leerplicht;b) minder dan vijfentwintig jaar oud is;c) sedert minder dan zes maanden, hetzij geen lessen meer volgt in het voltijds of deeltijds onderwijs, hetzij niet meer deelneemt aan een inschakelingsparcours;2° bij een tekort aan jongeren bepaald in 1°, elkeen die, net vóór zijn aanwerving : a) werkzoekende is;b) minder dan vijfentwintig jaar oud is;3° bij een tekort aan jongeren als bepaald in 1° en 2°, elkeen die, net vóór zijn aanwerving : a) werkzoekende is;b) minder dan dertig jaar oud is. § 2. Bij een tekort aan jongeren als bepaald in § 1, kan de Koning bepalen welke jongeren kunnen worden aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst. § 3. De Koning bepaalt wat men onder tekort verstaat, wie de eventuele toestand van tekort vaststelt en legt de procedure vast.

Art. 24.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder laaggeschoolde jongere, de jongere bedoeld in artikel 23 die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit.

Art. 25.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder nieuwe werknemer, de jongere bedoeld in artikel 23 die tewerkgesteld is in het kader van een startbaanovereenkomst.

Art. 26.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder : 1° openbare werkgever, alle publiekrechtelijke rechtspersonen met uitzondering van : a) intercommunales met commerciële of industriële activiteiten;b) openbare kredietinstellingen;c) autonome overheidsbedrijven;2° werkgever uit de private sector, alle natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen alsook de intercommunales met industriële of commerciële activiteiten, de openbare kredietinstellingen en de autonome overheidsbedrijven. In afwijking van het eerste lid wordt de werkgever uit de private sector die behoort tot de non-profitsector beschouwd als openbare werkgever voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 43.

Art. 27.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, verstaat men onder startbaanovereenkomst : 1° een minstens halftijdse arbeidsovereenkomst die wordt gesloten tussen een jongere en een werkgever uit de openbare of private sector gedurende de eerste twaalf maanden met ingang van de dag waarop de jongere begint met de uitvoering van zijn overeenkomst;2° een deeltijdse arbeidsovereenkomst, minstens halftijds, die wordt gesloten tussen een jongere en een werkgever uit de openbare of private sector gedurende een periode van twaalf tot vierentwintig maanden met ingang van de dag waarop de jongere begint met de uitvoering van zijn overeenkomst, voorzover de jongere gedurende deze periode eveneens een opleiding volgt die erkend is door het koninklijk besluit van 20 oktober 1992 houdende erkenning van de opleidingen als bedoeld in artikel 1, a, van het koninklijk besluit nr.495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever, verschuldigd in hoofde van deze jongeren, een opleiding die wordt georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door het bevoegde gewestelijke en/of gemeenschapsdiensten inzake opleiding of een opleiding georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de bevoegde gemeenschap of het bevoegde gewest in het kader van de permanente vorming van de middenstand; 3° een leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, een leerovereenkomst voor de middenstand, een stage-overeenkomst georganiseerd voor de middenstandsopleiding, een overeenkomst voor de inschakeling in het arbeidsproces of elke andere vorm van leerlingwezen of inschakeling die de Koning bepaalt, gedurende een periode van twaalf tot vierentwintig maanden met ingang van de dag waarop de jongere begint met de uitvoering van zijn contract of overeenkomst. De startbaanovereenkomst kan echter niet bestaan uit een arbeidsovereenkomst gesloten tussen een jongere en een werkgever uit de openbare of de private sector wanneer deze arbeidsovereenkomst is gesloten binnen een wedertewerkstellingsprogramma als bedoeld in artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen of binnen het doorstromingscontract.

De periode bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, kan worden verlengd tot 36 maanden voorzover het een opleiding betreft die het voorwerp uitmaakt van een startbaanovereenkomst die in een dergelijke duur voorziet.

Art. 28.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder inschakelingsparcours, elke actie die wordt ondernomen door de instelling of de dienst, afhangend van de gemeenschappen of de gewesten, die bevoegd is inzake arbeidsbemiddeling en/of opleiding die het voorwerp heeft uitgemaakt van een individuele inschakelingsovereenkomst ten gunste van een jongere van minder dan vijfentwintig jaar oud die sedert minder dan zes maanden geen lessen in het voltijds of deeltijds onderwijs meer volgt en die niet in het bezit is van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs.

Art. 29.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder onderwijssector, de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen.

Art. 30.De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bijzondere voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit hoofdstuk vaststellen voor de werkgeverscategorieën die Hij bepaalt.

Onderafdeling 2. - De startbaanovereenkomst

Art. 31.§ 1. Elke jongere kan worden aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst door een openbare werkgever of een werkgever uit de private sector overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. § 2. Om in dienst te treden met een startbaanovereenkomst overhandigt de in artikel 23, § 1, 1°, bedoelde jongere de werkgever hetzij een schoolattest dat bevestigt dat hij sedert minder dan zes maanden geen lessen meer volgt in het voltijds of deeltijds onderwijs en waarop vermeld staat welk getuigschrift of diploma het laatst werd behaald, hetzij een attest van de instelling of de dienst, afhangend van de gemeenschappen of de gewesten, die bevoegd is inzake arbeidsbemiddeling en/of -opleiding, dat bevestigt dat hij sedert minder dan zes maanden geen deel meer uitmaakt van een inschakelingsparcours.

Om in dienst te treden met een startbaanovereenkomst overhandigt de jongere, bedoeld in artikel 23, § 1, 2° of 3°, aan de werkgever een attest van de instelling of de dienst, afhangend van de gemeenschappen of de gewesten, die bevoegd is inzake arbeidsbemiddeling, dat bevestigt dat hij is ingeschreven als werkzoekende.

Om in dienst te treden met een startbaanovereenkomst overhandigt de jongere, aangewezen door de Koning overeenkomstig artikel 23, § 2, aan de werkgever een attest van de instelling of de dienst, afhangend van de gemeenschappen of de gewesten, die bevoegd is inzake arbeidsbemiddeling, dat bevestigt dat hij is ingeschreven als werkzoekende.

De werkgever moet in zijn driemaandelijkse verklaring aan de organen belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen, volgens de nadere regels die zijn vastgelegd door deze organen, de exacte identiteit vermelden van de nieuwe werknemer tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst.

Art. 32.De startbaanovereenkomst moet schriftelijk worden opgemaakt voor elke nieuwe werknemer afzonderlijk, ten laatste op het moment waarop hij met de uitvoering van de overeenkomst start.

Een kopie van de startbaanovereenkomst wordt door de werkgever uit de openbare of private sector binnen zeven dagen volgend op het begin van de uitvoering van de overeenkomst, bezorgd aan de door de Koning aangewezen ambtenaar.

De Koning kan het model van de startbaanovereenkomst bepalen.

Bij ontstentenis van een schriftelijke vastlegging bedoeld in het eerste lid, worden de in artikel 27 bedoelde overeenkomsten niet als startbaanovereenkomsten beschouwd.

Art. 33.§ 1. De nieuwe werknemer, tewerkgesteld in de private sector, met inbegrip van de private non-profitsector, in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1° en 2°, heeft recht op een loon dat gelijk is aan een loon waarop een werknemer met dezelfde functie aanspraak kan maken krachtens de loonregeling die voor de onderneming geldt. De nieuwe werknemer, tewerkgesteld in de openbare sector in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1° en 2°, heeft recht op een loon dat gelijk is aan het aanvangsloon toegekend aan een personeelslid met dezelfde beroepskwalificatie, zoals die blijkt uit het diploma of studiegetuigschrift.

De deeltijds in dienst zijnde nieuwe werknemer heeft recht op het loon bedoeld in het eerste lid in verhouding met de duur van de gepresteerde arbeid in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1° en 2°. § 2. De startbaanovereenkomst, als bedoeld in artikel 27, 1°, kan evenwel bepalen dat de werkgever een bedrag, gelijk aan 10 % van het loon bedoeld in § 1, besteedt aan de opleiding van de nieuwe werknemer.

In dat geval heeft de nieuwe werknemer recht op een loon dat gelijk is aan 90 % van het loon bedoeld in § 1, zonder dat het echter lager mag zijn dan het gemiddeld gewaarborgd minimum maandinkomen.

De Koning bepaalt de regels om het in aanmerking te nemen loon vast te stellen voor de berekening van de vergoedingen, uitkeringen, bijdragen en premies die van toepassing zijn in het kader van de sociale zekerheid en van de sociale verzekeringen.

De ondernemingsraad of bij ontstentenis, de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis, het subregionaal tewerkstellingscomité dienen jaarlijks alle informatie te ontvangen met betrekking tot de daadwerkelijke besteding van de 10 % loonsvermindering bestemd voor de hierboven bedoelde opleiding.

Art. 34.Onder de voorwaarden die door de Koning worden vastgelegd, kan de nieuwe werknemer met behoud van zijn loon, zijn vergoeding of zijn uitkering, afwezig zijn om in te gaan op werkaanbiedingen.

Art. 35.§ 1. In afwijking van de artikelen 40, 59 en 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, kan de nieuwe werknemer de in artikel 27, 1° en 2°, bedoelde arbeidsovereenkomst beëindigen mits een opzeggingstermijn van zeven dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening, indien hij een andere baan heeft gevonden. § 2. In afwijking van de artikelen 35 tot 38 en 40 van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, kan de nieuwe werknemer de leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, bedoeld in artikel 27, 3°, beëindigen mits een opzeggingstermijn van zeven dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening, indien hij een andere baan heeft gevonden. § 3. De startbaanovereenkomst wordt automatisch beëindigd wanneer de in artikel 27, 1° en 2°, bedoelde arbeidsovereenkomst, alsook de contracten en overeenkomsten bedoeld in artikel 27, 3°, eindigen.

Art. 36.Wanneer de startbaanovereenkomst een einde neemt vóór de in artikel 27 bedoelde periodes verstrijken, is de nieuwe werknemer ertoe gehouden de door de Koning aangewezen ambtenaar daarvan in kennis te stellen, op de wijze die Hij bepaalt.

Art. 37.§ 1. Wanneer op het einde van een startbaanovereenkomst, een werkgever een nieuwe werknemer in dienst houdt in het kader van een geschreven arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, naargelang het geval bepaald door artikel 38, § 3, 1° tot 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, door artikel 2, § 3, 2° tot 5°, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de sociale zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden of door artikel 3, § 3, 1° tot 5°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de sociale zekerheid van de zeelieden ter koopvaardij, worden verminderd, in de loop van het jaar dat volgt op de startbaanovereenkomst, ten belope van 10 % van het brutoloon van deze werknemer, op voorwaarde dat het inzetten van deze werknemer in het personeelsbestand bedoeld in artikel 39 een nettotoename van dit bestand met zich brengt en dat de werkgever voldoet aan de andere voorwaarden die dit hoofdstuk hem oplegt. De Koning bepaalt de nadere regels van deze vermindering; 2° wanneer een nieuwe werknemer wordt ontslagen gedurende de periode tijdens dewelke de in 1° voorziene vermindering wordt toegepast in zijnen hoofde en dat de ontbinding van de overeenkomst recht geeft op een opzeggingsvergoeding, dan wordt de vermindering niet toegepast op de bijdragen verschuldigd op deze vergoeding. § 2. De krachtens § 1, 1°, toegestane vermindering kan niet worden gecumuleerd in hoofde van één en dezelfde werknemer met deze van artikel 35 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid der werknemers.

Art. 38.De tewerkstelling van de nieuwe werknemers in het kader van een startbaanovereenkomst wordt beschouwd als een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid of een periode van inschrijving als werkzoekende voor de toepassing van de maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid die een duur van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid of een duur van inschrijving als werkzoekende vereisen.

Onderafdeling 3. - De verplichting om jongeren in dienst te nemen in het kader van een startbaanovereenkomst

Art. 39.§ 1. De werkgevers uit de openbare sector moeten bijkomend een aantal nieuwe werknemers in dienst nemen ten opzichte van het personeelsbestand van 30 juni van het voorafgaande jaar, wanneer dit bestand ten minste vijftig werknemers omvat. De Koning bepaalt dit aantal bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. § 2. De werkgever uit de private sector die ten minste vijftig werknemers in dienst heeft, moet nieuwe werknemers in dienst nemen a rato van 3 % van zijn personeelsbestand op 30 juni van het voorafgaande jaar. § 3. Naast deze individuele verplichtingen, dienen de werkgevers uit de privatesector allen samen en ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, nieuwe werknemers in dienst te nemen a rato van een procent van het globale personeelsbestand van diegenen onder hen die op 30 juni van het voorafgaande jaar ten minste vijftig werknemers tewerk stelden. § 4. De nieuwe werknemers worden niet in aanmerking genomen in het personeelsbestand bedoeld in de §§ 1, 2 en 3.

De Koning bepaalt de berekeningswijze van de nieuwe werknemers bedoeld in de §§ 1, 2 en 3.

Enkel de startbaanovereenkomsten die het voorwerp hebben uitgemaakt van de in artikel 32 bedoelde mededeling worden in aanmerking genomen voor de naleving van de verplichting bedoeld in de §§ 1 en 2 en voor wat bepaald is in § 3. § 5. De tewerkstelling van de nieuwe werknemers bedoeld in §§ 1, 2 en 3, betekent een bijkomende tewerkstelling en mag niet worden gecompenseerd door het ontslaan van personeel.

Voor de toepassing van deze wet bepaalt de Koning wat moet worden verstaan onder compensatie van de aanwerving van nieuwe werknemers door ontslag van personeel en de berekeningswijze van deze compensatie.

Art. 40.De openbare werkgever of werkgever uit de private sector kan volledig of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de bepalingen van dit hoofdstuk, indien hij moeilijkheden kent.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de gevallen waarin de vrijstelling kan worden toegekend, alsmede de voorwaarden en nadere regels voor toekenning van die vrijstelling.

De onderwijssector is vrijgesteld van de verplichting bedoeld in artikel 39, § 1.

Art. 41.De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, de voorwaarden waaronder de minister van Werkgelegenheid de werkgever, die zich door een overeenkomst gesloten met de minister van Werkgelegenheid verbindt voltijdse bijkomende banen te creëren, geheel of gedeeltelijk kan ontslaan van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk. Deze banen moeten aan jongeren worden toegekend, onder de vorm van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur.

Art. 42.§ 1. De minister van Werkgelegenheid kan, op voorstel van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde sector behoren en die een redelijke inspanning hebben geleverd ten gunste van de werkgelegenheid, geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de toepassing van dit hoofdstuk, voorzover : 1° deze werkgevers uit de private sector gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 106 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, die een inspanning voorziet van ten minste 0,15 % voor de periode tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000;2° en zij het bewijs leveren : a) hetzij dat zij zich door collectieve arbeidsovereenkomsten verbonden hebben, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, jongeren tewerkstellen waarop een inschakelingsparcours van toepassing is;b) hetzij zij een overeenkomst hebben aangegaan met één van de gewestelijke en/of gemeenschapsdiensten voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsopleiding met het oog op de opleiding of de tewerkstelling van jongeren die een inschakelingsparcours genieten;3° deze uitzondering geen negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid met zich brengt. § 2. De Koning kan de voorwaarden en de nadere regels van deze vrijstelling wijzigen na het advies van de Nationale Arbeidsraad. Hij bepaalt eveneens wat dient te worden verstaan onder negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid.

Indien het gaat om een vrijstelling ten gunste van het geheel van de werkgevers uit de private sector die behoren tot eenzelfde sector, bepaalt de Koning eveneens de berekeningswijze van het aantal jongeren dat deze bedrijven moet aanwerven.

Onderafdeling 4. - De aanstelling van bepaalde nieuwe werknemers voor specifieke taken

Art. 43.De openbare werkgevers stellen de nieuwe werknemers in de eerste plaats aan voor globale projecten die beantwoorden aan maatschappelijke behoeften.

De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de aard van de projecten die ten uitvoer worden gelegd door de federale Staat en de daaronder ressorterende openbare instellingen.

Samenwerkingsakkoorden tussen de federale Staat en de federale entiteiten bepalen de aard van de projecten die zij samen ten uitvoer leggen.

De overige openbare werkgevers en de werkgevers uit de private sector kunnen bij die projecten worden betrokken.

Onderafdeling 5. - Voordelen verbonden aan de indienstneming van laaggeschoolde jongeren

Art. 44.§ 1. De openbare werkgever of de werkgever uit de private sector die, ongeacht het aantal tewerkgestelde werknemers, in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1°, bijkomend laaggeschoolde jongeren aanwerft, geniet per voltijds tewerkgestelde laaggeschoolde jongere, een vermindering van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid van 20 000 Belgische frank per trimester, op het totaalbedrag van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid dat door de werkgever is verschuldigd aan de instellingen belast met de inning en de invordering van die bijdragen, op voorwaarde dat hij nieuwe werknemers tewerkstelt ten belope van 3 % van het personeelsbestand op 30 juni van het voorafgaande jaar. § 2. De openbare werkgever of de werkgever uit de private sector die, ongeacht het aantal tewerkgestelde werknemers, in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1°, bijkomend laaggeschoolde jongeren aanwerft, geniet een vermindering van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid van 45 000 Belgische frank per trimester, op het totaalbedrag van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid dat door de werkgever is verschuldigd aan de instellingen belast met de inning en de invordering van die bijdragen, per voltijds tewerkgestelde laaggeschoolde jongere die hij bovenop die 3 % van het personeelsbestand op 30 juni van het voorafgaande jaar tewerkstelt. § 3. De openbare werkgever of de werkgever uit de private sector die, ongeacht het aantal tewerkgestelde werknemers, in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1°, bijkomend laaggeschoolde jongeren aanwerft, geniet per voltijds tewerkgestelde laaggeschoolde jongere, een vermindering van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid van 45 000 Belgische frank per trimester, op het totaalbedrag van de werkgeversbijdrage dat door de werkgever is verschuldigd aan de instellingen belast met de inning en de invordering van deze bijdragen, op voorwaarde dat hij nieuwe werknemers tewerkstelt ten belope van 5 % van het personeelsbestand op 30 juni van het voorafgaande jaar. § 4. De bedragen bedoeld in §§ 1, 2 en 3, worden verminderd in verhouding tot de gepresteerde arbeidsduur in het kader van de startbaanovereenkomst bepaald in artikel 27, 1° en 2°.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van de verminderingen bedoeld in §§ 1, 2 en 3 wijzigen.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de toekenning van die vermindering. § 5. De werkgever die de verminderingen geniet zoals bedoeld in §§ 1, 2, 3 en 4, komt voor de laaggeschoolde jongeren enkel in aanmerking voor volgende verminderingen van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid : 1° de verminderingen bedoeld in artikel 35, §§ 1 tot 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;2° de verminderingen bedoeld in het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;3° de verminderingen bedoeld in het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;4° de verminderingen bedoeld in onderafdeling II.- De vierdagenweek om arbeidsorganisatorische redenen van afdeling VI. - Nieuwe arbeidsorganisatie van hoofdstuk II. - Omzetting van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Het voordeel van de verminderingen van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid bedoeld in §§ 1, 2, 3 en 4, mag niet meer bedragen dan het totaalbedrag van de bijdragen dat nog is verschuldigd aan de instellingen belast met de inning en de invordering van die bijdragen voor alle werknemers samen die door de betrokken werkgever zijn tewerkgesteld.

Onderafdeling 6. - Mogelijkheid tot het sluiten van een nieuwe startbaanovereenkomst

Art. 45.§ 1. De nieuwe werknemer kan voor een nieuwe startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, 1°, in aanmerking komen, in zoverre de duur van de startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten die hij krachtens artikel 27, 1°, voorheen heeft gesloten, een termijn van zes maanden niet overschrijdt.

De duur van de nieuwe startbaanovereenkomst is gelijk aan de periode van twaalf maanden verminderd met de periode van uitvoering van de voorheen gesloten startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten. § 2. De nieuwe werknemer kan voor een nieuwe startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, 2°, in aanmerking komen, in zoverre de duur van de startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten die hij krachtens artikel 27, 2°, voorheen heeft gesloten, een termijn van twaalf maanden niet overschrijdt.

De duur van de nieuwe startbaanovereenkomst is gelijk aan de periode van vierentwintig maanden verminderd met de periode van uitvoering van de voorheen gesloten startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten. § 3. De nieuwe werknemer kan voor een nieuwe startbaanovereenkomst zoals bedoeld in artikel 27, 3°, in aanmerking komen, in zoverre de duur van de startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten die hij krachtens artikel 27, 3°, voorheen heeft gesloten, een termijn van twaalf maanden niet overschrijdt.

De duur van de nieuwe startbaanovereenkomst is gelijk aan de periode van vierentwintig maanden verminderd met de periode van uitvoering van de voorheen gesloten startbaanovereenkomst of startbaanovereenkomsten.

Onderafdeling 7. - Controle en sancties

Art. 46.De ambtenaren aangewezen door de Koning zien toe op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk en zijn uitvoeringsbesluiten.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Art. 47.§ 1. De werkgever uit de private sector die geen nieuwe werknemers tewerkstelt ten belope van minstens 3 % van zijn personeelsbestand op 30 juni van het voorafgaande jaar, is verplicht een compenserende vergoeding van 3 000 Belgische frank te betalen.

Indien een jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk wordt vastgesteld dat de verplichting zoals bedoeld in artikel 39, § 1, niet werd nageleefd, is de openbare werkgever verplicht een compenserende vergoeding van 3 000 Belgische frank te betalen.

Indien een jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, de Koning, overeenkomstig artikel 48, eerste lid, het percentage bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3, heeft gewijzigd, is de private werkgever die zich niet houdt aan zijn verplichting gehouden de compenserende vergoeding van 3 000 Belgische frank te betalen.

Deze vergoeding wordt vermenigvuldigd met : 1° het aantal kalenderdagen dat het verplichte aantal jongeren niet werd tewerkgesteld en/of het aantal kalenderdagen dat de aanwerving van jongeren door het ontslag van personeel werd gecompenseerd;2° het aantal jongeren dat niet werd tewerkgesteld en/of het aantal werknemers dat werd ontslagen om de aanwerving van jongeren te compenseren. De Koning bepaalt het aandeel van de compenserende vergoeding dat elke openbare werkgever individueel is verschuldigd. § 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag bepaald in § 1 jaarlijks aanpassen. § 3. Bij gebrek aan of bij ontoereikende storting is een verwijlinterest verschuldigd ten belope van 1 % per maand, met inbegrip van de maand waarbinnen de betaling plaatsvindt. § 4. De vaststelling van de niet-naleving bedoeld in § 1, geschiedt middels een proces-verbaal dat door een ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 46, wordt opgesteld en dat bewijswaarde heeft tot het bewijs van het tegendeel op voorwaarde dat een afschrift ervan naar de werkgever wordt gestuurd binnen een termijn van veertien werkdagen die ingaat op de dag volgend op de vaststelling van de inbreuk. Een exemplaar van het proces-verbaal waarin de inbreuk wordt vastgesteld, wordt naar de door de Koning aangewezen ambtenaar gestuurd.

De door de Koning aangewezen ambtenaar beslist, nadat de werkgever de mogelijkheid werd geboden zijn verweermiddelen naar voren te brengen, of wegens de niet-aanwerving van jonge werknemers of het ontslag van personeel in compensatie van de aanwerving van jonge werknemers, een compenserende vergoeding moet worden opgelegd.

Die compenserende vergoeding wordt opgelegd volgens dezelfde voorwaarden en in zoverre dezelfde regels zoals die bedoeld in de artikelen 1ter, 2, 3, 8, 9 en 13 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, worden nageleefd.

De Koning bepaalt de termijn en de nadere regels voor de betaling van de compenserende vergoeding die door de ambtenaar bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd. § 5. De compenserende vergoeding wordt gestort op een speciale rekening van het Tewerkstellingsfonds dat binnen het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid werd opgericht in uitvoering van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een fonds ter aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling.

De opbrengst van die compenserende vergoeding is bestemd voor de creatie van banen voor jongeren, volgens de nadere regels bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit.

Onderafdeling 8. - Evaluatie

Art. 48.Een jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, evalueren de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad gezamenlijk of artikel 39, § 3, nageleefd werd en of de werkgevers het bedrag bedoeld in artikel 33, § 2, eerste lid, hebben besteed aan de opleiding van de nieuwe werknemers. Indien de evaluatie niet positief is, en onverminderd artikel 47, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit en na advies van of op voorstel van de Nationale Arbeidsraad, de percentages bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3, alsook de bijdrageverminderingen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 44, §§ 1, 2, 3 en 4, wijzigen.

Elk jaar, en voor de eerste maal in september 2001, zullen de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad gezamenlijk een globale evaluatie opmaken van de toepassing van dit hoofdstuk.

Deze evaluatie slaat meer bepaald op de naleving van artikel 39 en op de verdeling van de nieuwe tewerkstelling tussen mannen en vrouwen.

In het kader van deze evaluatie kan de Nationale Arbeidsraad voorstellen tot wijziging van dit hoofdstuk en van haar uitvoeringsbesluiten uitbrengen.

De evaluatie wordt meegedeeld aan de minister van Werkgelegenheid die daarover de Ministerraad inlicht. De evaluatie wordt overgezonden aan het Parlement. Afdeling 2. - Stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding

voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren

Art. 49.In artikel 1 van het koninklijk besluit nr 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de wet van 28 mei 1991, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° b) wordt vervangen door volgende bepaling : « b) de werkgever : de natuurlijke persoon of rechtspersoon, openbaar of privaat, die een of meerdere personen tewerkstelt krachtens een arbeidsovereenkomst, een leercontract of een overheidsstatuut.»; 2° in d) worden de woorden « voor een onbepaalde duur » geschrapt.

Art. 50.Artikel 2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 28 mei 1991 en 22 februari 1998, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.- § 1. Elke werkgever die in het kader van een overeenkomst werk-opleiding een jongere aanwerft, wordt voor de duur van de overeenkomst vrijgesteld van de werkgeversbijdragen zoals bedoeld in artikel 38, § 3, 1° tot 7°, en 9°, en § 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers of in artikel 2, §§ 3, 1° tot 5° en 7°, en 3bis van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, in artikel 56, 1° en 2°, van de wetten tot vergoeding van de schade die het resultaat is van beroepsziekte, gecoördineerd op 3 juni 1970, en in artikel 59, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.».

Art. 51.Artikel 3, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij wet van 28 mei 1991, wordt vervangen door volgende bepaling : «

Art. 3.- § 1. Komen niet in aanmerking voor de toepassing van dit besluit, de jongeren die houder zijn : 1° van een diploma van het universitair onderwijs;2° van een diploma van het hoger onderwijs van het lange of van het korte type.».

Art. 52.Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1996, 22 februari 1998 en 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.- Zijn uitgesloten van het voordeel van dit besluit, de werkgevers die niet voldoen aan de voorwaarden inzake de startbaanovereenkomst. ». Afdeling 3. - Slot- en overgangsbepalingen

Art. 53.Onverminderd artikel 54, worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit nr 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, bekrachtigd bij wet van 6 december 1984 en gewijzigd bij wet van 22 januari 1985, de wetten van 1 augustus 1985, de programmawetten van 30 december 1988, van 6 juli 1989 en van 22 december 1989, de wetten van 16 juli 1990, van 20 juli 1991, van 10 juni 1993, van 21 december 1994, van 3 april 1995, van 22 december 1995, de koninklijke besluiten van 27 januari 1997, het koninklijk besluit van 3 april 1997, de wetten van 20 mei 1997, van 13 februari 1998 en van 26 maart 1999;2° het koninklijk besluit van 16 januari 1984 tot vaststelling in de ondernemingen van de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 mei 1985, 28 januari 1992, 7 maart 1994, 28 februari 1996, 20 januari 1998 en 8 oktober 1998; 3° het koninklijk besluit van 16 januari 1984 tot vaststelling in de administratie van de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 mei 1985, 22 december 1986, 26 september 1990, 25 maart 1996, 30 juni 1996 en 8 oktober 1998; 4° het koninklijk besluit van 14 december 1984 tot vastelling in het onderwijs en in de psycho-medisch-sociale centra van de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 september 1985, 4 augustus 1986, 11 augustus 1987, 20 augustus 1990, 21 december 1990 en 8 oktober 1998; 5° het koninklijk besluit van 15 februari 1985 houdende een gedeeltelijke vrijstelling voor het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de verplichting tot tewerkstelling van stagiairs;6° het koninklijk besluit van 29 maart 1985 tot uitvoering van artikel 13, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces; 7° het koninklijk besluit van 1 augustus 1985 houdende een gedeeltelijke vrijstelling voor openbare ziekenhuizen van de verplichting tot tewerkstelling van stagiairs;8° het koninklijk besluit van 23 augustus 1985 betreffende de tewerkstelling van stagiairs in de ondernemingen waar slechts gedurende een gedeelte van het jaar wordt gewerkt of waar gedurende bepaalde seizoenen de arbeidsintensiteit groter is;9° het koninklijk besluit van 4 september 1985 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting tot aanwerving van stagiairs aan universitaire instellingen, opgericht of gesubsidieerd door de Staat;10° het koninklijk besluit van 29 maart 1990 tot vaststelling voor sommige plaatselijke besturen van de toekenningsvoorwaarden voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting tot aanwerving van stagiairs, alsmede de voorwaarden voor de vermindering van het percentage stagiairs;11° het koninklijk besluit van 21 december 1990 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen voor de ziekenhuizen van artikel 14quater van het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces; 12° het koninklijk besluit van 30 mei 1990 houdende toekenning van vrijstelling van de administraties van de verplichting om stagiairs aan te werven;13° het koninklijk besluit van 30 juni 1996 waarbij sommige administraties worden vrijgesteld van de verplichting stagiairs in dienst te nemen;14° het koninklijk besluit van 2 februari 1998 tot uitvoering van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces.

Art. 54.§ 1. De op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk reeds aangevatte stages vallen, tot hun beëindiging, onder de bepalingen van koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces en zijn uitvoeringsbesluiten.

De stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 zijn tewerkgesteld op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, komen in aanmerking voor de naleving van de verplichtingen bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3.

De stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die op 30 juni 1999 overeenkomstig voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 zijn tewerkgesteld, komen niet in aanmerking voor het personeelsbestand bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3. § 2. De vrijstellingen toegekend overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, en artikel 9 van voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 die gelden op de datum van inwerkingtreding van deze wet, vallen tot hun beëindiging onder de bepalingen van dat koninklijk besluit en zijn uitvoeringsbesluiten. § 3. De arbeidsovereenkomsten, de overeenkomsten werk-opleiding en de leerovereenkomsten voor een werknemersberoep in loondienst gesloten overeenkomstig artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 alsook de arbeidsovereenkomsten en opleidingen uitgevoerd overeenkomstig artikel 10bis van hetzelfde koninklijk besluit die gelden op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, vallen tot hun beëindiging onder de bepalingen van dat koninklijk besluit en zijn uitvoeringsbesluiten.

De personen die op die datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk de maatregelen bedoeld in artikel 10 en 10bis van voornoemd koninklijk besluit van 21 december 1983 genieten, komen in aanmerking voor de naleving van de verplichtingen bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3.

De personen die, op 30 juni 1999, de maatregelen bedoeld in artikelen 10 en 10bis van voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 genieten, komen niet in aanmerking voor het personeelsbestand bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3.

Art. 55.Tot 30 juni 2000 kunnen de startbaanovereenkomsten worden gesloten met werkzoekenden jonger dan vijfentwintig jaar, zonder dat het tekort aan jongeren bepaald in artikel 23, § 1, 1°, wordt vereist.

In dat geval kunnen de startbaanovereenkomsten bedoeld in artikel 27, 1°, tot 30 juni 2001 worden uitgevoerd.

Art. 56.De Koning kan de bepalingen van de bestaande wetten wijzigen om ze aan te passen aan de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 57.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2000.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 24 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Werkgelegenheid en van het Gelijke-kansenbeleid, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Parlementaire verwijzingen : Zitting 1999 - 2000 Kamer van volksvertegenwoordigers stukken.- Wetsontwerp, nr. 286/1. - Amendementen, nr. 286/2. - Verslag namens de commissie, nr. 286/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 286/4. - Amendementen, nr. 286/5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 286/6.

Handelingen. - 13 en 15 december 1999.

Senaat stukken.- Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 2-226/1. - Amendementen, nr. 2-226/2. - Verslag namens de commissie, nr. 2-226/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 2-226/4. - Amendementen ingediend na de goedkeuring van het verslag, nr. 2-226/5. - Amendement opnieuw ingediend na de goedkeuring van het verslag, nr. 2-226/6. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 2-226/7.

Handelingen.- 22 en 23 december 1999.

^