gepubliceerd op 15 juni 2007
Wet op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten
15 MEI 2007. - Wet op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II. - De algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 2.In deze wet wordt verstaan onder : 1° « de Algemene Inspectie » : de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie;2° « het personeelslid » : het personeelslid van de Algemene Inspectie;3° « de Directeur-generaal » : de Directeur-generaal van de Algemene directie van de ondersteuning en het beheer van de federale politie bedoeld in artikel 102bis van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;4° « de politiediensten » : de federale politie en de korpsen van de lokale politie;5° « het Comité P » : het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. HOOFDSTUK II. - De overheden
Art. 3.De Algemene Inspectie staat onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Justitie, die gezamenlijk de algemene principes inzake haar organisatie, haar werking en haar algemeen beheer vastleggen en die het te voeren beleid bepalen.
Het dagelijks beheer van de Algemene Inspectie wordt toegewezen aan de minister van Binnenlandse Zaken. Wanneer de behandeling van die dossiers de algemene directie van de gerechtelijke politie, de gerechtelijke diensten of het informatiebeheer rechtstreeks beïnvloedt, betrekt hij daar de minister van Justitie bij, overeenkomstig de regels die door de Koning op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie worden vastgesteld. HOOFDSTUK III. - Personeelsformatie
Art. 4.§ 1. De Algemene Inspectie is samengesteld uit : 1° de Inspecteur-generaal;2° adjuncten-Inspecteur-generaal;3° de Directie Audit en Inspectie;4° de Directie Individuele Onderzoeken;5° de Directie Statuten;6° de Directie Algemeen Beleid;7° gedeconcentreerde posten. Een gedeconcentreerde post kan per ambtsgebied van het hof van beroep worden opgericht. § 2. De Algemene Inspectie staat onder leiding van en wordt georganiseerd door de Inspecteur-generaal en de adjuncten-Inspecteur-generaal.
De Koning stelt, op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Justitie, de personeelsformatie van de Algemene Inspectie vast. § 3. Het personeel van de Algemene Inspectie is samengesteld uit de volgende personeelscategorieën : 1° politieambtenaren afkomstig uit de federale politie of uit een korps van de lokale politie;2° leden afkomstig uit het administratief en logistiek kader van de federale politie of van een korps van de lokale politie. Het administratief en logistiek kader van niveau A omvat ondermeer ambten van adviseurs algemeen beleid in het domein van de informatie en communicatietechnologie, het human resources management, het juridische, het financiën- en het middelenbeheer en het ambt van vorser-raadgever.
De Algemene Inspectie kan zich laten bijstaan door administratief personeel en door deskundigen. In voorkomend geval worden zij aangeworven overeenkomstig de mobiliteitsregeling.
De Algemene Inspectie is gerechtigd om, mits het akkoord van de minister van Binnenlandse Zaken, personen aan te werven onder het stelsel van een arbeidsovereenkomst.
De Algemene Inspectie kan beroep doen op tolken en vertalers.
De Koning bepaalt de werkingsregels van de Algemene Inspectie. HOOFDSTUK IV. - Opdrachten
Art. 5.De Algemene Inspectie, als van de politiediensten onafhankelijk controleorgaan dat ressorteert onder de uitvoerende macht, waakt over het optimaliseren van het functioneren van de federale politie en de lokale politie evenals van hun componenten, en dit met respect voor de democratie en de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden.
De personeelsleden zijn, onder het gezag en de leiding van de Inspecteur-generaal en de adjuncten-Inspecteur-generaal, belast met taken met betrekking tot de bevoegdheden die aan de Algemene Inspectie zijn toegekend.
De Algemene Inspectie onderzoekt de werking, activiteiten en de werkwijzen van de politiediensten.
Zij gaat in het bijzonder de toepassing na van de wetten, verordeningen, bevelen, onderrichtingen en richtlijnen, alsook van de normen en standaarden. Zij neemt deel aan de definiëring, het naleven en de actualisering van de politionele deontologie. Zij onderzoekt regelmatig de efficiëntie en de doeltreffendheid van de federale politie en van de korpsen van de lokale politie, onverminderd de interne procedures van die diensten.
De Algemene Inspectie oefent haar bevoegdheden uit betreffende de evaluatie en de opleiding van het personeel.
Art. 6.De Algemene Inspectie handelt hetzij ambtshalve, hetzij op bevel van de minister van Justitie of van de minister van Binnenlandse Zaken, hetzij op verzoek van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden, meer bepaald de burgemeester in de ééngemeentezone of het politiecollege in de meergemeentezone, de provinciegouverneurs en de gouverneur van het Administratief Arrondissement Brussel-Hoofdstad, de procureurs-generaal, de federale procureur, de procureurs des Konings en de Federale Politieraad, ieder in het raam van hun bevoegdheden.
De Commissaris-generaal, evenals de directeurs-generaal van de federale politie kunnen om een inspectie of een audit in de federale politie verzoeken. De korpschef van een korps van de lokale politie kan dit eveneens doen voor zijn korps van de lokale politie.
Onverminderd de bevoegdheden van gerechtelijke politie van haar leden, geeft de Algemene Inspectie gevolg aan de klachten en aangiften die zij ontvangt.
Art. 7.Voor klachten betreffende feiten die geen misdrijf uitmaken, zorgt de Algemene Inspectie voor de vereiste bemiddeling.
Wanneer een geschil tussen een burger en een lid van de politiediensten, naar aanleiding van de uitvoering van één van zijn opdrachten, door bemiddeling kan worden bijgelegd, tracht de Algemene Inspectie de standpunten van de klager en van de betrokken diensten te verzoenen. Hetzelfde geldt wanneer een zodanig geschil tussen de personeelsleden van de politiediensten rijst.
De bemiddelingsprocedure vereist het akkoord van alle in het geschil persoonlijk betrokken partijen en sluit, bij gunstige afloop, alle andere met betrekking tot het geschil gevoerde tuchtrechtelijke of administratieve procedures uit. HOOFDSTUK V. - De werking
Art. 8.Voor de uitvoering van hun opdrachten beschikken de leden van de Algemene Inspectie over een algemeen en permanent recht tot inspectie.
Zij kunnen de personen bedoeld in artikel 5 vrij horen en mogen, na hun bevoegde overheid ingelicht te hebben, de lokalen betreden waarin de betrokkenen hun ambt uitoefenen. Zij mogen ter plaatse alle documenten en voorwerpen die nuttig zijn voor hun opdrachten raadplegen, een kopie ervan maken, ze zich laten bezorgen en ze zo nodig in beslag nemen.
De kopieën worden kosteloos afgegeven.
Indien blijkt dat de documenten, stukken en/of voorwerpen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, kunnen zij ze zich enkel laten bezorgen of in beslag nemen mits het akkoord van de bevoegde magistraat.
Behalve voor wat de gerechtelijke opdrachten betreft, legt de Algemene Inspectie de resultaten van haar opdrachten voor aan de minister van Binnenlandse Zaken en in voorkomend geval aan de minister van Justitie, aan de overheid of de instantie die haar heeft gevat, en, wanneer de opdracht betrekking heeft op een korps van de lokale politie, tevens aan de burgemeester in de ééngemeentezone of aan het politiecollege in de meergemeentezone.
Wanneer, naar aanleiding van de uitoefening van haar opdrachten, feiten worden vastgesteld, die tot een tuchtprocedure aanleiding kunnen geven, geeft de Algemene Inspectie hiervan kennis aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid.
Art. 9.De basisallocaties met betrekking tot de Algemene Inspectie worden gehergroepeerd in een afzonderlijke organisatieafdeling van de begroting van de federale politie en van de geïntegreerde werking. HOOFDSTUK VI. - Het personeel Afdeling 1. - De selectie van de personeelsleden
Art. 10.§ 1. Elke kandidaat voor de Algemene Inspectie moet voldoen aan de volgende Algemene toelatingsvoorwaarden : 1° Belg zijn;2° van onberispelijk gedrag zijn en beantwoorden aan het opgelegde profiel;3° slagen in de voorziene selectieproeven en nuttig gerangschikt zijn. § 2. De Koning bepaalt de specifieke toelatingsvoorwaarden voor de Algemene Inspectie en de selectieprocedure voor de personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 3. Afdeling 2. - De aanwijzing van de personeelsleden
Art. 11.§ 1. De Koning bepaalt de benoemingsvoorwaarden voor de Inspecteur-generaal en de adjuncten-Inspecteur-generaal. De functiebeschrijving en de profielvereisten die eruit volgen, worden door de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie gezamenlijk bepaald.
De Inspecteur-generaal en de adjuncten-Inspecteur-generaal worden door de Koning aangewezen voor hun ambt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar, op gezamenlijke voordracht van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. § 2. De Koning benoemt de kandidaten voor een functie van officier of van niveau A. De andere personeelsleden worden benoemd door de minister van Binnenlandse Zaken.
Deze benoemingen worden na een proefperiode gedaan op voorstel van de Inspecteur-generaal.
De Koning bepaalt de benoemingsprocedure en de voorwaarden waaronder de proefperiode wordt uitgevoerd. § 3. Bij de toewijzing van de ambten bij de Algemene Inspectie aan de politieambtenaren, wordt, rekening houdend met de respectieve effectieven, een evenredige verdeling betracht tussen de personeelsleden komende uit de federale politie en die komende uit de lokale politie. Afdeling 3. - De rechtspositie van de personeelsleden
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 12.§ 1. De bepalingen tot regeling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de Federale Overheidsdiensten zijn van toepassing op de Inspecteur-generaal en de adjunct-Inspecteur-generaal die geen personeelslid is van de politiediensten. Zijn wedde evenals de regels met betrekking tot zijn toestand bij het beëindigen van zijn mandaat worden door de Koning bepaald. § 2. In afwijking van § 1, eerste zin, zijn van toepassing op de Inspecteur-generaal en de adjuncten-Inspecteurs-generaal : 1° de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten;2° de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;3° de administratieve standen, de verloven, de dienstvrijstellingen en de non-activiteiten zoals bepaald bij toepassing van het statuut van het personeel van de politiediensten.
Art. 13.§ 1. De Inspecteur-generaal oefent zijn mandaat uit in overeenstemming met de opdrachtbrief, gezamenlijk vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken en door de minister van Justitie, waarin de te bereiken doelstellingen en de daartoe te zijner beschikking gestelde middelen zijn vervat. De opdrachtbrief wordt aangepast, door dezelfde overheden, indien de doelstellingen of de middelen essentieel wijzigen. § 2. De bepalingen met betrekking tot de evaluatie van de Inspecteur-generaal en van de adjuncten-Inspecteur-generaal, de hernieuwing en het beëindigen van hun mandaat worden bepaald door het statuut van het personeel van de politiediensten.
De voorzitter van de evaluatiecommissie van de Inspecteur-generaal wordt aangewezen door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie.
De Inspecteur-generaal zit de evaluatiecommissie van de adjuncten Inspecteur-generaal voor.
De twee leden bijzitters van elk van deze commissies worden aangeduid door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie. § 3. De toestand van het personeelslid, bij het beëindigen van zijn mandaat van Inspecteur-generaal en van adjunct-Inspecteur-generaal, wordt door de Koning bepaald.
Onderafdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de statutaire personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 3, 1° en 2°
Art. 14.Behoudens de bepalingen voorzien in dit hoofdstuk, blijven de statutaire personeelsleden zoals bedoeld in artikel 4, § 3, 1° en 2°, onderworpen aan de bepalingen die het statuut of de rechtspositie vaststellen van de leden van het operationeel kader of het administratief en logistiek kader van de federale politie en van de lokale politie.
De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie definiëren de instanties die de overheden van de federale politie en van de lokale politie vervangen voor de toepassing van de wetten en reglementen betreffende het statuut van het personeel voorzien in artikel 4, § 3, 1° en 2°. Het personeelslid wordt geëvalueerd door een commissie intern aan de Algemene Inspectie waarvan de modaliteiten door de Koning bepaald worden. Deze modaliteiten zijn van toepassing in alle gevallen dat het personeelslid dient te worden geëvalueerd, zo ondermeer in het raam van de baremische loopbaan, de graad- of kaderverhogingen, de mobiliteit, de herplaatsing en het directiebrevet.
Art. 15.De personeelsleden van de Algemene Inspectie dragen de titel van « Lid van de Algemene Inspectie » wat hen de bevoegdheid verleent tot het uitvoeren van alle plichten die voortvloeien uit het vervullen van hun opdrachten ten aanzien van de personen bepaald in artikel 5, hierin begrepen de opdrachten die kunnen voortvloeien uit de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, wat ook hun graad en functie weze.
Art. 16.De bevordering door verhoging in graad kan ook geschieden door de benoeming in een vacante betrekking van hoger officier bij de Algemene Inspectie.
Art. 17.Voor de bevordering door verhoging in graad binnen de Algemene Inspectie, wordt het lid van de Algemene Inspectie, benoemd in de graad van commissaris van politie, dat na vijf jaar dienst bij de Algemene Inspectie, een laatste evaluatie met de vermelding « goed » in het kader van dit artikel heeft verkregen vanwege een commissie door de Inspecteur-generaal met dit opzicht ingesteld binnen de Algemene Inspectie, vrijgesteld van de voorwaarde bedoeld in artikel 32, 3°, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten.
Na tien jaar dienst bij de Algemene Inspectie is huidig artikel eveneens van toepassing voor de bevordering door verhoging in graad in de schoot van de politiediensten. Het betrokken personeelslid geniet gedurende twee jaar de selectietoelage zoals voorzien in het statuut van het personeel van de politiediensten.
De commissie waarvan sprake in dit artikel wordt georganiseerd door de Koning.
Art. 18.Voor de bevordering door overgang naar een hoger kader binnen de Algemene Inspectie, wordt het lid van de Algemene Inspectie, bekleed met de graad van hoofdinspecteur, dat na vijf jaar dienst bij de Algemene Inspectie, een laatste evaluatie met vermelding « goed » in het kader van dit artikel heeft verkregen vanwege een commissie met dit opzicht ingesteld binnen de Algemene Inspectie door de Inspecteur-generaal, vrijgesteld van de selectieproeven en de vorming bedoeld in de artikelen 37 en 39 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten.
Na tien jaar dienst bij de Algemene Inspectie is huidig artikel eveneens van toepassing voor de bevordering door overgang naar een hoger kader in de schoot van de politiediensten.
Art. 19.De commissie bedoeld in artikel 18 wordt georganiseerd door de Koning.
Art. 20.De vrijstellingen bedoeld in de artikelen 17 en 18 hebben slechts uitwerking voor zover er nadien geen evaluatie anders dan « goed » optreedt. In dit geval dringt een nieuwe beslissing van de in deze artikelen bedoelde commissie zich op.
De jaren dienstactiviteit bij de Algemene Inspectie bedoeld in de artikelen 17 en 18 behelzen enkel de periodes die overeenkomen met een voltijdse prestatie binnen de Algemene Inspectie en gedurende dewelke de personeelsleden zich in dienstactiviteit bevinden, met uitsluiting van detacheringen en terbeschikkingstellingen.
Art. 21.Het personeelslid dat kandidaat is voor een binnen het Rijk uit te oefenen betrekking in de politiediensten en hiervoor geschikt is bevonden, heeft met uitzondering van de mandaatfuncties voorrang op alle andere kandidaten voor die betrekking zelfs indien deze andere kandidaten een voorrang hebben, toegekend krachtens andere beschikkingen.
Deze voorrang, die één jaar geldig is, gaat in vanaf de eerste dag van het zesde jaar na de dag van de eedaflegging ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 11, § 2.
De voorrang bedoeld in dit artikel wordt gedurende een termijn van twee jaar toegekend vanaf het ingaan van het elfde jaar na de dag van de eedaflegging ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 11, § 2.
Art. 22.Onverminderd de toepassing van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten kan de Inspecteur-generaal te allen tijde aan de minister van Binnenlandse Zaken voorstellen een personeelslid terug te zenden naar de federale of de lokale politie wanneer dit personeelslid niet meer voldoet aan de bepalingen van artikel 10, § 1, 1° en 2°, en § 2 en dit na akkoord van de dienst naar waar het zal terug gezonden worden.
De Inspecteur-generaal kan indien nodig voorlopige maatregelen treffen tot verwijdering van betrokkene die onmiddellijk van toepassing zijn teneinde de goede werking van de Algemene Inspectie te vrijwaren.
Voor de officieren en de personeelsleden van het administratief en logistiek kader van niveau A geschiedt die terugzending door de Koning.
De Koning regelt de terugzendingsmodaliteiten.
Art. 23.De artikelen 21 en 22 zijn niet van toepassing op de personeelsleden van een politiedienst die voor een bij mandaat te begeven ambt in de Algemene Inspectie worden aangewezen zolang zij dit mandaat bekleden.
Art. 24.De Algemene Inspectie onderzoekt de klachten die bij haar worden ingediend door haar gewezen leden die menen dat er, binnen hun nieuw korps, tegen hen nadelige maatregelen werden getroffen wegens de functies die ze in de schoot van de Algemene Inspectie hebben vervuld.
Onderafdeling 3. - Specifieke bepaling met betrekking tot de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 3, 2°
Art. 25.De artikelen 14 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing op de in deze onderafdeling bedoelde personeelsleden. Afdeling 4. - De toelage van de personeelsleden
Art. 26.Met uitzondering van de personeelsleden die voor een bij mandaat te begeven ambt bij de Algemene Inspectie worden aangewezen, verkrijgen de personeelsleden die effectief een functie uitoefenen binnen de Algemene Inspectie vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de dag van de aanwerving, een toelage waarvan de toekenningsvoorwaarden en het bedrag door de Koning worden bepaald. HOOFDSTUK VII. - Burgerlijke aansprakelijkheid en rechtshulp
Art. 27.Hoofdstuk V van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt is van toepassing op de personeelsleden van de Algemene Inspectie. HOOFDSTUK VIII. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 28.Het opschrift van titel V en de artikelen 143 tot 149ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden opgeheven.
Art. 29.Deze wet mag worden geciteerd als « Wet op de Algemene Inspectie ».
TITEL III. - Diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt
Art. 30.In artikel 47 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgend lid ingevoegd : « De Staat is eveneens aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de politieambtenaren en de leden van het administratief en logistiek kader, aangeduid bij de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie, in de functies waarin hij hen heeft aangewezen, net als de aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade aangericht door toedoen van hun aangestelden. ».
Art. 31.In artikel 50, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « of van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie » ingevoegd tussen de woorden « de federale politie » en het woord « betreft ».
Art. 32.In artikel 52, § 5, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « of van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie » ingevoegd tussen de woorden « de federale politie » en de woorden « komt ten laste ».
Art. 33.In artikel 53 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « of van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie » ingevoegd tussen de woorden « de federale politie » en de woorden « ten laste »;2° § 6 wordt aangevuld als volgt : « of van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie ». HOOFDSTUK II. - Geïntegreerde politie
Art. 34.In het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, wordt een artikel XII.VII.16sexies ingevoegd, luidende : « Art. XII.VII.16sexies. De personeelsleden die bij toepassing van artikel XII.VII.26 zijn aangesteld in de graad van hoofdcommissaris van politie worden benoemd in deze graad, na afloop van het derde jaar dat deze functie wordt uitgeoefend en voor zover zij een gunstige evaluatie krijgen. ».
Art. 35.In artikel 33 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, worden de woorden « aan de commissaris van politie die wordt aangewezen met toepassing van artikel 247 van de wet ongeacht de categorie van mandaten bedoeld in artikel 67, voor een mandaat na afloop van het derde jaar dat hij dit mandaat uitoefent en indien hij geen ongunstige evaluatie kreeg » vervangen door de woorden « die wordt aangewezen voor een mandaat van hoger officier ».
Art. 36.In dezelfde wet wordt een artikel 135ter ingevoegd, luidende : «
Art. 135ter.In afwijking van artikel 33, wordt de bevordering in de graad van hoofdcommissaris van politie verleend aan : - de personeelsleden die worden aangewezen voor een in artikel 66 bepaald mandaat of voor een mandaat van verbindingsofficier in België binnen de beleidscel van een federaal minister of staatssecretaris; of in het buitenland, of van Belgische politievertegenwoordigers in het buitenland, na afloop van het derde jaar van dat mandaat en voor zover zij een evaluatie met vermelding « goed » krijgen met betrekking tot hun functioneren gedurende de eerste volle drie jaren van hun mandaat; - de personeelsleden die hetzij : 1° aangewezen zijn voor een betrekking van hoofdcommissaris van politie in toepassing van artikel XII.VI.9 of artikel XII.VI.9bis van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en die, in toepassing van artikel XII.VII.25 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten reeds ten minste drie jaar in die graad zijn aangesteld, indien zij een gunstige evaluatie hebben gekregen; 2° vóór 29 juli 2005 zijn benoemd in een betrekking van commissaris-auditor bij de Dienst Enquêtes P in toepassing van artikel 20, eerste lid, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en die in toepassing van artikel 20, zesde lid, van dezelfde wet reeds ten minste drie jaar in die graad zijn aangesteld, indien zij een gunstige evaluatie hebben gekregen.».
Art. 37.In dezelfde wet wordt een artikel 135quater ingevoegd, luidende : « Art. 135quater : Het personeelslid dat werd benoemd in de graad van commissaris van politie of van commissaris van politie eerste klasse op 1 april 2001 en dat vóór deze datum werd aangewezen voor een betrekking die door de Koning als mandaat werd gekwalificeerd, wordt benoemd in de graad van hoofdcommissaris van politie na afloop van het derde jaar dat het deze betrekking uitoefent, indien het een gunstige evaluatie heeft gekregen. ». HOOFDSTUK III. - Luchtvaartpolitie
Art. 38.In de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt een artikel 212bis ingevoegd, luidende : «
Art. 212bis.De Koning bepaalt de regels van de statutaire inschaling van de personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie voor hun overgang tussen 1 maart 1999 en 31 maart 2001, op hun verzoek, naar het operationeel korps van de voormalige rijkswacht. ». HOOFDSTUK IV. - Algemene Inspectie en het Vast Comité P
Art. 39.De politiepersoneelsleden die op datum van het in voege treden van deze wet deel uitmaken van de Algemene Inspectie of van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P, worden gelijkgesteld met de titularissen van het brevet van onderzoeker dat bekomen wordt na de functionele opleiding in gerechtelijke politie zoals bedoeld in de punten 1.1., 1.1.1., 1.1.2. en 1.1.3. van de bijlage aan het koninklijk besluit van 3 december 2005 betreffende de functionele opleidingen van de personeelsleden van de politiediensten.
TITEL IV. - Inwerkingtreding
Art. 40.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt met uitzondering van de artikelen 36 en 37 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2001.
Kondigen deze wet af, bevelen dat ze met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 15 mei 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota Zitting 2006-2007.
Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel van de heer Van der Maelen c.s. nr. 51-2947/1. - Amendementen nr. 51-2947/2 en 3. - Verslag nr. 51-2947/4. - Tekst aangenomen door de commissie (artikel 78 van de Grondwet) nr. 51-2947/5. - Tekst aangenomen door de commissie (artikel 77 van de Grondwet) nr. 51-2947/6. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat nr. 51-2947/7.
Integraal verslag : 24 en 25 april 2007.
Senaat : Parlementaire stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat nr. 3-2432/1. - Verslag nr. 3-2432/2. - Beslissing om niet te amenderen nr. 3-2432/3.
Handelingen van de Senaat : 26 april 2007.