Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 augustus 2014
gepubliceerd op 22 oktober 2014

Koninklijk besluit betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2014000805
pub.
22/10/2014
prom.
23/08/2014
ELI
eli/besluit/2014/08/23/2014000805/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit waarvan wij de eer hebben het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen beoogt de uitvoering de artikelen 17, § 1, 7°, 106, 106/1, 208 en 224, tweede lid, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.

Wat de formaliteit van de betrekking van de gewesten betreft, werden op 19 maart 2014 en 29 april 2014 brieven uitgewisseld met het Vlaams Gewest, op 19 maart 2013 en 8 mei 2014 met het Waals Gewest, op 19 maart 2014 en 27 maart 2014 met de Duitstalige Gemeenschap en op 19 maart 2014 met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Naar aanleiding van het advies 55.761/2 van de afdeling wetgeving van de Raad van State van 15 april 2014, werden verschillende aanpassingen gedaan om tegemoet te komen aan de geformuleerde opmerkingen en om de gestelde vragen te beantwoorden.

Het ontwerp strekt ertoe het administratief statuut van de beroeps- en vrijwillige ambulanciers niet-brandweerman van de hulpverleningszones te bepalen.

Eén van de doelstellingen van de hervorming van de openbare hulpdiensten, waarvan de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid de grondslag vormt, bestaat in een grotere uniformering van het statuut voor het operationeel personeel.

De ambulanciers niet-brandweerman behoren tot het operationeel personeel ingevolge de wijziging van artikel 103 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.

Het gaat om de ambulanciers die niet de hoedanigheid van brandweerman hebben en die derhalve geen houder zijn van het brevet van brandweerman (zie parl. doc. 53 3359/004).

De opmerkingen van de afdeling wetgeving van de Raad werden grotendeels gevolgd en geïntegreerd in het ontwerp. Indien dit niet het geval was, bevindt zich een gedetailleerde verklaring in de commentaren van de artikelen.

Artikel 3 Onduidelijkheden inzake de al dan niet toepasselijkheid van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, veroorzaakt door de techniek van regelgeven door middel van verwijzing, kunnen als volgt opgelost worden.

Indien een artikel uit het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones dat overeenkomstig het eerste lid van artikel 3 van voorliggend besluit van toepassing is, verwijst naar een bepaling van het koninklijk besluit van 19 april 2014 dat volgens het eerste lid niet van toepassing is, wordt de overeenstemmende bepaling van onderhavig besluit toegepast of, bij gebrek daaraan, wordt de bepaling buiten beschouwing gelaten.

Dat is bijvoorbeeld het geval met artikel 8 van het koninklijk besluit van 19 april 2014, dat verwijst naar artikel 5 van hetzelfde besluit.

Artikel 8 is van toepassing op het ambulancepersoneel, artikel 5 niet.

De met artikel 5 overeenstemmende bepaling in voorliggend besluit zijn de artikelen 9 en 10.

Artikel 4 De rechtspositie van het vrijwillig personeelslid wordt eenzijdig geregeld door dit besluit.

Het vrijwillig personeelslid bevindt zich in een statutaire situatie.

Hij wordt niet benoemd in vast dienstverband. De wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers zijn niet op hem van toepassing.

De rechtspositie van een vrijwillig ambulancier niet-brandweerman is sui generis. Omwille van de specifieke rol die zij vervullen in de organisatie van de zones, m.n. het feit dat zij enkel prestaties leveren wanneer ze opgeroepen worden door de zone voor interventies, worden sommige rechten wel en andere niet toegekend.

De vrijwillige ambulanciers hebben de mogelijkheid om de uren waarop ze al dan niet beschikbaar zijn in real time mee te delen. Deze soepelheid in de mogelijkheid om zich beschikbaar te maken is een element dat het mogelijk maakt om de naleving van het vrijwillige karakter van de burgerbetrokkenheid van deze personeelsleden te garanderen.

Omdat het niet gaat over een voltijdse, noch een vaste benoeming, en de vrijwillig ambulancier zelf over zijn beschikbaarheid beschikt - hij heeft immers nog een hoofdactiviteit- binnen de grenzen bepaald door het statuut, worden bepaalde rechten niet voorzien, zoals verloven, wedertewerkstelling en een specifieke eindeloopbaanregeling.

De functie van ambulancier niet-brandweerman behelst minder fysieke risico's dan de functie van brandweerman. Daarom werd geen specifiek stelsel van wedertewerkstelling op eigen verzoek, noch een eindeloopbaanregime voorzien; dit zijn immers specifieke stelsels voorzien voor de brandweerlieden en gekoppeld aan een voordelige vergoeding. De mogelijkheden tot wedertewerkstelling binnen de zone van een ambulancier niet-brandweerman zijn zeer beperkt, aangezien dit personeel enkel opgeleid is voor de ambulance-opdrachten. Er zijn geen lichtere functies binnen de ambulance-opdrachten. De zeldzame wedertewerkstellingsmogelijkheden moeten voorbehouden worden voor wedertewerkstelling om medische redenen.

Daarom werd besloten om uitdrukkelijk in de tekst te behouden dat de vrijwillige ambulanciers zich in een sui generis statutaire situatie bevinden. Het is immers belangrijk te benadrukken dat hun statutaire relatie andere gevolgen heeft dan de gevolgen van een gewone statutaire relatie, zoals die van de beroepsambulanciers.

Artikel 6 De prioriteitenvolgorde van de procedures om een vacante betrekking in te vullen, worden niet bepaald in dit statuut. Het komt aan de zoneraad toe om te beoordelen wanneer een betrekking moet ingevuld worden door aanwerving, door bevordering, door mobiliteit of door professionalisering. De raad kan immers het beste beoordelen welke procedure in aanmerking komt voor de invulling van een specifiek profiel.

Hierover anders beslissen zou leiden tot praktische situaties die niet wenselijk zijn. Indien de rekrutering door dit besluit als prioriteit wordt bepaald, is het zeer waarschijnlijk dat er slechts weinig bevorderingen zullen zijn en geen mobiliteit. Indien de bevordering door dit besluit als prioriteit wordt bepaald, is het zeer waarschijnlijk dat in het hoger kader weinig rekruteringen zullen plaatsvinden.

Het is niet onredelijk te oordelen dat de hulpverleningszone, als werkgever, haar eigen beleid inzake menselijke middelen mag definiëren.

Bovendien wordt, bij gebrek aan bestaande federale reglementering terzake eveneens de vrije keuze gelaten aan de gemeente, zonder dat dit problemen heeft veroorzaakt.

Artikel 13, § 2 De vraag van de Raad van State om "de periodes van afwezigheid, gerechtvaardigd door de deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten" toe te voegen als 5°, wordt niet gevolgd.

Opleidingsactiviteiten zijn immers per definitie dienstactiviteit en geen afwezigheid. Ze komen per definitie dus niet in aanmerking voor de berekening van de tien werkdagen, vermeld in het eerste lid.

Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 32, § 2.

Artikel 22 De opmerking van de Raad van State werd niet gevolgd om de parallel met het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones te behouden. Artikel 22, derde lid, bepaalt "neemt de commissie een beslissing of formuleert ze een voorstel". In het tweede, vierde en vijfde lid van dat artikel is evenwel steeds sprake van het "advies" van de commissie. Zodoende lijdt het geen twijfel dat de commissie enkel een advies geeft, en geen beslissing neemt of voorstel formuleert. Hetzelfde geldt voor artikel 38, vierde lid.

Artikelen 49 en 50 Ten gevolge van de algemene opmerking van de Raad van State en met het oog op de duidelijkheid, werden de bepalingen van artikel 306 en 307 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones herschreven in voorliggend besluit, met vermelding van de overeenstemmende artikelen van voorliggend besluit. De materies die bij verwijzing geregeld worden door de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 april 2014, blijven identiek. De redenering en motivering van artikelen 49 en 50 van voorliggend besluit zijn dezelfde als voor artikelen 306 en 307 van het koninklijk besluit van 19 april 2014.

Artikel 333 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 werd eveneens op parallelle wijze herschreven in artikel 68 van het voorliggend besluit.

Artikel 51 Deze bepaling regelt de integratie in de nieuwe graden.

De integratie in de nieuwe graden is niet gemakkelijk, omwille van het feit dat er maar 2 graden zijn in voorliggend besluit en omwille van de verschillende benamingen en graden die bij gebrek aan een reglementair kader, gecreëerd werden binnen de openbare brandweerdiensten.

De verplegers die in dienst zijn, blijven in dienst. Er is evenwel geen nieuwe functie van verpleger voorzien in de zones. Zodoende betreft het een uitdovende functie. Zij kunnen wel hun oude weddenschaal behouden.

Artikel 52 De bedoeling van deze bepaling is vermijden dat de dienst- of graadanciënniteit verworven als ambulancier niet-brandweerman van een brandweerdienst niet in aanmerking zou komen in het kader van de toepassing van het nieuwe statuut. Deze bepaling heeft dus als doel om in de loopbaan van de ambulancier niet-brandweerman een breuk te vermijden die gelieerd zou zijn aan de oprichting van de zones en de invoering van het nieuwe statuut.

Het in aanmerking nemen van de vooraf verworven anciënniteit gebeurt volgens het type anciënniteit - dienst of graadanciënniteit- en volgens het feit of ze verworven werd in de hoedanigheid van beroeps of vrijwilliger.

Boek 6 - Overgangs- en slotbepalingen De Raad van State stelt de vraag waarom geen parallelle bepaling genomen is zoals artikel 315 van het koninklijk besluit van 19 april 2014. Het is zo dat er teveel verschillen zijn tussen de huidige, bestaande gemeentelijke statuten voor de ambulanciers.Daarom wordt niet voorzien dat de zone de hangende bevorderingsprocedures kan verderzetten.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.

De Minister van Binnenlandse Zaken, M. WATHELET De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX

Raad van State, afdeling Wetgeving Advies 55.761/2 van 15 april 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is' Op 17 maart 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 15 april 2014. De kamer was samengesteld uit Pierre VANDERNOOT, kamervoorzitter, Martine BAGUET en Luc DETROUX, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK en Jacques ENGLEBERT, assessoren, en Bernadette VIGNERON, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Claudine MERTES, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 15 april 2014.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN 1. Krachtens artikel 6, § 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' moeten de gewestregeringen bij het uitwerken van het voorliggende ontwerp worden betrokken.(1) Alhoewel de aanhef van het ontworpen besluit inderdaad verwijst naar het erbij betrekken van de gewesten, bevat de adviesaanvraag geen documenten waarmee kan worden aangetoond dat dit vormvereiste is vervuld.

Op een vraag hierover heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de procedure van het erbij betrekken van de gewestregeringen nog aan de gang is. 2. Uit het dossier dat bij de adviesaanvraag is gevoegd, kan evenmin worden opgemaakt dat de onderhandelingen met de vakbonden afgerond zijn.3. Uit de documenten die bij de adviesaanvraag zijn gevoegd, blijkt dat de Ministerraad op 14 maart 2014 heeft overlegd, dat wil zeggen voordat de voornoemde vormvereisten waren vervuld.4. De hierna volgende opmerkingen worden dus gemaakt onder het dubbele voorbehoud dat de voornoemde vormvereisten daadwerkelijk vervuld moeten zijn en dat, mochten de aan de Raad van State voorgelegde teksten ten gevolge van de voornoemde vormvereisten, waaruit de Ministerraad nog geen conclusies heeft getrokken, nog wijzigingen ondergaan, de bepalingen die op andere dan louter formele punten worden gewijzigd voor een nieuw onderzoek aan de Raad van State worden voorgelegd. ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Luidens artikel 3 van het ontwerp is "[h]et koninklijk besluit van ... tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones (...) van toepassing op de leden van het beroeps- en vrijwillig ambulancepersoneel van de zone", (2) met uitzondering van enkele bepalingen die daarin aangegeven worden.

De steller van het ontwerp moet echter op de volgende punten worden gewezen: a) Door deze wijze om ter zake regels uit te vaardigen, kunnen bepaalde moeilijkheden rijzen inzake de rechtszekerheid, inzonderheid wanneer bepalingen die op het ambulancepersoneel toepasselijk worden gemaakt, verwijzen naar andere bepalingen die, hunnerzijds, niet op dat personeel toepasselijk zijn gemaakt.Dat geldt bijvoorbeeld voor de volgende bepalingen: - artikel 8, - artikel 23, tweede lid, - artikel 26, § 1, eerste lid, - artikel 31, tweede lid, - artikel 77, tweede lid, - artikel 87, 2°, - artikel 99, tweede lid, - artikel 115, tweede lid, van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel'. b) Sommige bepalingen die op het ambulancepersoneel toepasselijk worden gemaakt, kunnen daarop in feite geen toepassing vinden.Dat geldt bijvoorbeeld voor: - boek 1, aangezien het ontworpen besluit zijn eigen algemene bepalingen bevat, - artikel 88, dat de bevordering door mobiliteit regelt van de betrekkingen van sergeant en luitenant, alsook van korporaal, adjudant, kapitein, majoor en kolonel, - artikel 111, 2°, waarin de vrijwillige wedertewerkstelling aan de orde is, terwijl boek 5, titel 4, hoofdstuk 3 (vrijwillige wedertewerkstelling) niet op het ambulancepersoneel van toepassing is, - artikel 146, - artikel 194. c) Boek 15 wordt toepasselijk verklaard op het ambulancepersoneel. Artikel 306, § 1, verwijst echter naar de artikelen 1 en 7 van boek 1, die niet kunnen worden geacht toepasselijk te zijn op het ambulancepersoneel (zie opmerking a supra), naar boek 6 en naar boeken 16 en 17. Paragraaf 2 van dat artikel bepaalt dat een samenwerkingsakkoord moet worden gesloten, onder andere over de aangelegenheden die worden vermeld in artikel 5, in boek 4 en in boek 5, titel 1, en in artikel 308, die niet toepasselijk worden verklaard op het ambulancepersoneel. De vraag rijst of zulks betekent dat het te sluiten samenwerkingsakkoord alleen wat de artikelen 87 en 88 betreft, toepasselijk zal zijn op het ambulancepersoneel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ? Gelet op de uitleg die de gemachtigde van de minister in het kader van adviesaanvraag 55.523/2 heeft verstrekt over de aangelegenheden die door een samenwerkingsakkoord moeten worden geregeld, moet er veeleer vanuit worden gegaan dat ook over de aangelegenheden die aan de orde zijn in artikel 2, tweede lid, van boek 2, in boek 3 en in artikel 50 van het ontworpen besluit een samenwerkingsakkoord moet worden gesloten en dat de aangelegenheden van boek 4 tot algemene principes moeten worden verheven. d) Het ontwerp van besluit `houdende geldelijk statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is', waarover heden advies 55.762/2 is gegeven, verwijst niet naar het koninklijk besluit `houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones' waarover op 6 februari 2014 advies 55.166/2 is gegeven. De vraag rijst dan ook of de steller van het voorliggende ontwerp daarvoor niet eveneens moet opteren, ter wille van de duidelijkheid en om de hierboven aangehaalde problemen te voorkomen. 2. Op de vraag waarom de leden van het ambulancepersoneel die geen brandweerman zijn niet in aanmerking komen voor het stelsel van de vrijwillige wedertewerkstelling noch voor het eindeloopbaanregime, heeft de gemachtigde van de minister de volgende uitleg verstrekt: "La fonction d'ambulancier non-pompier est moins lourde que la fonction de pompier.C'est la raison pour laquelle il n'y a pas de régime spécifique de réaffectation volontaire, ni de fin de carrière, qui sont des régimes spécifiques pour les pompiers, couplés à une rémunération avantageuse les possibilités de réaffectation dans une zone d'un ambulancier qui n'est pas pompier sont très limitées car ce personnel n'est formée que pour les missions ambulance. Il n'y a pas de fonctions plus légères dans les missions ambulance. Les rares possibilités de réaffectation doivent être préservées pour les réaffectations pour raisons médicales".

Die rechtvaardiging zou in het verslag aan de Koning moeten worden opgenomen. 3. Verscheidene bepalingen (inzonderheid de artikelen 2, eerste lid, 7, 8 en 9) houden de delegatie in van een verordenende bevoegdheid aan de zoneraad. Wat dat betreft, wordt de aandacht van de steller van het ontwerp er in het algemeen op gevestigd dat het verlenen van verordenende bevoegdheid aan de raad niet in overeenstemming lijkt met de algemene publiekrechtelijke beginselen, omdat erdoor geraakt wordt aan het beginsel van de eenheid van de verordenende macht. Bovendien ontbreken de waarborgen waarmee de klassieke regelgeving gepaard gaat, zoals die inzake de bekendmaking en de preventieve controle van de Raad van State, afdeling Wetgeving. Dergelijke delegatie kan dan ook enkel worden gebillijkt op grond van praktische redenen en in de mate dat ze een zeer beperkte of een hoofdzakelijk technische draagwijdte heeft, en ervan uitgegaan mag worden dat de instellingen die de betrokken reglementering dienen toe te passen of er toezicht op dienen uit te oefenen, ook het best geplaatst zijn om deze met kennis van zaken uit te werken.

Bij zulke delegaties moet dus telkens de vraag worden gesteld of de betreffende delegatie aan al die voorwaarden voldoet.

Werken met talrijke delegaties lijkt bovendien in strijd met de harmonisering die beoogd wordt met het aannemen van een enig administratief statuut voor de leden van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones die geen brandweerman zijn, een statuut dat uitgewerkt wordt door de Koning. 4. Uit het ontwerp blijkt dat het begrip benoeming verband houdt met de beroepsstagiair, terwijl het begrip aanwerving verband houdt met de vrijwillig stagiair.Aangezien het statuut van de vrijwillige personeelsleden evenwel geregeld wordt door specifieke bepalingen van het ontworpen statuut en van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel', lijkt de term "benoeming" zowel te kunnen gelden voor de beroepspersoneelsleden als voor de vrijwillig personeelsleden.

Zulks zou inzonderheid het geval kunnen zijn met de artikelen 10 en 20, met het opschrift van titel 3 van boek 2 en met de artikelen 24 en 46, eerste lid, 1°. 5. Op basis van de vergelijking van de overgangsbepalingen in het ontworpen boek 6 en de overgangsbepalingen in boek 16 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone', valt niet in te zien waarom het ontworpen besluit geen overgangsbepalingen bevat betreffende de volgende punten: a) de procedures voor de bevordering van het ambulancepersoneel dat geen brandweerman is, die in bepaalde gemeenten aan de gang zijn;(3) b) een soortgelijke bepaling als artikel 317 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel', luidende: "De evaluatievoorwaarde `voldoende', vermeld in de artikelen 87 en 92, is slechts van toepassing na het einde van de eerste evaluatieperiode gevoerd krachtens dit besluit";de gemachtigde van de minister heeft verklaard dat een dergelijke bepaling zou worden toegevoegd; c) een soortgelijke bepaling als artikel 327, luidende: "Gedurende een periode van zes maanden vanaf de overdracht naar de zone, kan de bekendmaking van de vacante betrekking, vermeld in artikel 54, op de website van de zone vervangen worden door enkel de aanplakking van de vacante betrekking in de posten van de zone";ook in dit verband heeft de gemachtigde van de minister verklaard dat een dergelijke bepaling zou worden toegevoegd. 6. De steller van het ontwerp wordt erop gewezen dat het ontworpen besluit geen artikel 5 bevat.Aangezien het een nieuw besluit betreft, is het bovendien beter in de nummering geen gebruik te maken van bis, zoals in het ontworpen artikel 28bis.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef In het eerste lid moeten ook worden vermeld: - artikel 17, § 1, 7°, van de wet van 15 mei 2007 `betreffende de civiele veiligheid', aangezien het gaat om een van de twee rechtsgronden van artikel 306 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones', dat van toepassing wordt verklaard bij artikel 3 van het ontwerp; - artikel 106/1 van de voornoemde wet van 15 mei 2007 wegens boek 11 ("Uitvoeren van een alcohol- of drugstest") van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones', dat van toepassing wordt verklaard bij artikel 3 van het ontwerp; - artikel 208, wegens artikel 50 van het ontworpen statuut; - artikel 224, tweede lid, wegens artikel 64 van het ontworpen statuut.

DISPOSITIEF Artikel 2 1. In het eerste lid kunnen de woorden "beroeps of vrijwillig" worden weggelaten.In het licht van de definitie in artikel 1, § 1, 6°, lijkt deze precisering overbodig.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 3. 2. Het tweede lid, waarin de graden worden bepaald van het ambulancepersoneel dat geen brandweerman is, zou beter in een afzonderlijk artikel worden ondergebracht. Artikel 4 In paragraaf 1 moeten de woorden "in een sui generis statutaire situatie" vervallen, aangezien het de bedoeling is van het ontworpen besluit om de statutaire situatie te regelen van de ambulanciers die geen brandweerman zijn, door in voorkomend geval een onderscheid te maken naargelang ze lid zijn van het vrijwillig personeel (tijdelijke benoeming) of van het beroepspersoneel (benoeming in vast dienstverband).

Zoals de afdeling Wetgeving van de Raad van State reeds heeft opgemerkt in advies 55.165/2, op 6 februari 2014 gegeven over het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel', kan dus het volgende worden gesteld: "Aangezien artikel 106 van de voornoemde wet van 15 mei 2007 aan de Koning de verplichting oplegt zowel voor het professioneel als voor het vrijwillig operationeel personeel een administratief statuut uit te vaardigen, rijst de vraag of het niet eenvoudiger en logischer zou zijn meteen het volgende te bepalen: `Behoudens andersluidende bepalingen is dit statuut van toepassing op de leden van het vrijwillig personeel van de zone.'" Artikel 7 In het voornoemd advies 55.165/2 heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State reeds het volgende opgemerkt: "Teneinde de beslissingsbevoegdheid van de raad duidelijk en nauwkeurig af te bakenen, moet worden bepaald volgens welke orde van voorrang de procedures om te voorzien in een vacante betrekking gevolgd moeten worden." Wegens de overeenkomstige redactie van artikel 3 van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel', zou de term "poste" in de Franse tekst overigens moeten worden vervangen door de term "emploi".

Artikel 9 1. In verband met het tweede lid rijst de vraag waarom de raad in dit geval de voorwaarden voor de aanwijzing als hiërarchisch meerdere bepaalt, terwijl artikel 6 van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' deze situatie voor de brandweermannen rechtstreeks regelt door te bepalen dat "het gezag bij gelijkheid in graad wordt (...) uitgeoefend door het personeelslid met de grootste anciënniteit in dezelfde graad".

Indien het evenwel de bedoeling van de steller van het ontwerp is een personeelslid aan te wijzen, zou de procedure daarvoor moeten worden bepaald (bijvoorbeeld de oproep tot kandidaatstelling, de termijn om te kandideren, enz.), wat inhoudt dat de aanspraken en verdiensten van de kandidaten worden vergeleken. 2. De redenen waarom een lid van het operationeel personeel van het middenkader of het hoger kader wordt aangewezen, en niet een van de overige leden van het ambulancepersoneel met de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier, komen in het derde lid niet duidelijk naar voren.Het lijkt logischer iemand van de laatstgenoemden aan te wijzen, behalve in het geval waarin er in de zone in kwestie geen andere coördinator hulpverlener-ambulancier is en in het geval waarin geen enkele coördinator hulpverlener-ambulancier zich voor de uitoefening van die functies kandidaat zou stellen.

Bovendien moet nauwkeuriger worden aangegeven in welke gevallen een personeelslid aangewezen kan worden. Welke gevallen van afwezigheid worden bedoeld? Bovendien moet de aanwijzingsprocedure worden bepaald.

Daarenboven zou de steller van het ontwerp ook moeten vaststellen wanneer die aanwijzing ten einde loopt, aangezien het om een tijdelijke aanwijzing lijkt te gaan.

Artikel 10(4) 1. In de oproep tot kandidaatstelling die in het eerste lid van paragraaf 2 wordt vermeld, moet ook gepreciseerd worden of het gaat om een betrekking van lid van het vrijwillig dan wel van het beroepspersoneel.2. Wat het derde lid betreft, zou in de oproep vermeld moeten worden op welke datum de voorwaarden vervuld moeten zijn.De oproep moet ook een beknopt profiel van de vacante functie bevatten (5) en gewag maken van de voorwaarden, vermeld in artikel 14 van het ontworpen besluit, die op het einde van de stage vervuld moeten zijn. 3. Het zou beter zijn het zevende lid, dat betrekking heeft op de verplichting om de oproep tot kandidaatstelling bekend te maken, te laten volgen op het tweede lid, dat de wijze van bekendmaking betreft. 4. De regel genoemd in het achtste lid behoort als volgt te worden ingevoegd in het derde lid: "De oproep vermeldt (...) de uiterste datum voor de kandidaatstelling en de praktische modaliteiten voor het indienen van de kandidaturen (...)".

Artikel 11 De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 reeds het volgende opgemerkt betreffende artikel 37 van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel': "Het zou beter zijn paragraaf 2 als volgt te stellen: `Om aangeworven te kunnen worden moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkend examen en dient hij een eliminerend geneeskundig onderzoek te ondergaan, zoals bepaald in artikel 26 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 `betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers', die beide door de raad georganiseerd worden.

Het vergelijkend examen bestaat uit een interview bedoeld om de motivering, de inzetbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving en de zone te testen. Indien redenen van operationele aard zulks rechtvaardigen, kan het vergelijkend examen ook een extra proef omvatten.

De raad legt in een reglement de inhoud van de proeven en de samenstelling van de examencommissie vast. De praktische organisatie van het vergelijkend examen kan door de raad toevertrouwd worden aan het opleidingscentrum voor de civiele veiligheid.

De geslaagde kandidaten worden opgenomen in een wervingsreserve die twee jaar geldig is. De geldigheidsduur kan ten hoogste twee keer voor twee jaar verlengd worden.' De bepaling luidens welke `de kandidaten uit de reserve (...) door de raad toegelaten [worden] tot de aanwervingsstage in orde van rangschikking resulterend uit de zonale bijkomende proeven' zou opgenomen moeten worden in titel 2 betreffende de aanwervingsstage.

Bovendien zou gepreciseerd moeten worden of de zonale bijkomende proeven deel uitmaken van de proeven van het vergelijkend examen [in welk geval het beter zou zijn die term te gebruiken], dan wel of het om nog andere proeven gaat.

Ten slotte zou bepaald moeten worden hoe de resultaten aan de kandidaten meegedeeld worden." Artikel 12 1. Zoals het tweede lid is gesteld, onderstelt het dat er geen benoeming of aanstelling als stagiair plaatsvindt.De toelating tot de stage moet echter geformaliseerd worden door middel van een benoeming of een aanwerving als stagiair. 2. In het vierde lid wordt verwezen naar het brevet van ambulancier. De steller van het ontwerp zou moeten verduidelijken of het gaat om het brevet van hulpverlener-ambulancier dat is geregeld door het koninklijk besluit van 13 februari 1998 `betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers', dan wel om een ander type van brevet. 3. Op de vraag wat de situatie is van de stagiair als hij al in het bezit is van zijn brevet van ambulancier vóór hij als hulpverlener-ambulancier kandideert in een hulpverleningszone, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord: "Dans ce cas, le stagiaire ne doit plus suivre les formations pour l'obtention du brevet.On va devoir adapter l'article 12, alinéas 4 et 7 qui déterminent que le stage se termine après l'obtention du brevet.

Proposition: Le stage dure 1 année pour le stagiaire qui est détenteur du brevet d'ambulancier le jour de l'entrée en service". 4. Het zevende lid zou moeten worden weggelaten, aangezien het einde van de aanwervingsstage al wordt bepaald in het vierde lid.5. In het achtste lid schrijve men in de Franse tekst "un an" in plaats van "un ans". Artikel 13 Met betrekking tot artikel 40 van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State in het voornoemde advies 55.165/2 reeds het volgende opgemerkt: "De vraag rijst of in paragraaf 2, tweede lid, niet ook rekening moet worden gehouden met: - de afwezigheden die volgen uit de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 `tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel' (bijvoorbeeld naar analogie van artikel 28ter, § 2, 3°, van het statuut van het rijkspersoneel); - de periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten (aansluitend bij artikel 7, § 2, van het APKB, luidens hetwelk die periodes in ieder opzicht gelijkgesteld moeten worden met periodes van dienstactiviteit)".

Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 31, § 2.

Artikel 14 1. Paragraaf 1 zou kunnen worden weggelaten, aangezien uit artikel 12 volgt dat de stagiair hulpverlener-ambulancier zijn brevet van ambulancier moet behalen gedurende zijn stage.2. Paragraaf 2, die betrekking heeft op de voorwaarden voor de definitieve benoeming (beroepspersoneelslid) of de tijdelijke benoeming (vrijwillig personeelslid), zou beter opgenomen worden in titel 3, met uitzondering van het tweede lid, waarvan het eerste deel (6) zou kunnen worden weggelaten op grond van de opmerking in verband met artikel 10, derde lid, van het ontwerp, en waarvan het tweede deel7 zou moeten worden ingevoegd in artikel 12 van het ontwerp. Artikel 16(8) 1. Volgens deze bepaling wordt de stagecommissie voorgezeten door de zonecommandant of zijn gemachtigde.Artikel 25 van de voornoemde wet van 15 mei 2007 luidt echter als volgt: "De zonecommandant (bedoeld in artikel 109) neemt deel aan de vergaderingen van de raad met raadgevende stem".

Aangezien de beslissing over de verlenging van de stage of het ontslag door de raad moet worden genomen (zie artikel 22 van het ontwerp), moet erop worden toegezien dat de zonecommandant in de praktijk ofwel geen zitting heeft in de stagecommissie, ofwel de vergaderingen van de raad niet bijwoont wanneer deze moet beslissen over de verlenging van de stage of het ontslag van de stagiair, opdat het onpartijdigheidbeginsel niet wordt geschonden. 2. Voorts moet worden bepaald op welke wijze de commissie beraadslaagt (quorum, geheime stemming, wat te doen in het geval van staking van stemmen ?). Artikel 18(9) De tweede zin van het tweede lid zou kunnen worden gesteld als volgt: "Ze worden door de stagebegeleider ondertekend en na afloop van elke periode ter kennis gebracht van de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt." Met die formulering zou gegarandeerd kunnen worden dat de stageverslagen onmiddellijk aan de stagiair worden overgezonden en niet allemaal samen op het einde van de stage.

Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 35, tweede lid, van het ontwerp.

Artikel 22 1. Aangezien de commissie noch een beslissing mag nemen noch een voorstel mag formuleren, moeten in artikel 22, derde lid, van het ontwerp de woorden "neemt de commissie een beslissing of formuleert ze een voorstel" worden vervangen door de woorden "geeft de commissie haar advies".2. In het vijfde lid, tweede zin, in fine, zouden de woorden "positief te zijn" beter worden vervangen door de woorden "gunstig te zijn voor de stagiair". Artikel 24(10) Door de vergelijking van de Nederlandse en de Franse tekst van het vierde lid rijst de vraag of het advies van de commandant na de periode van zes jaar hoe dan ook vereist is, dat wil zeggen zowel in het geval van de stilzwijgende vernieuwing als in het geval waarin de benoeming niet wordt vernieuwd.

Hoe dan ook moet de procedure die gevolgd moet worden om tot de niet-vernieuwing te kunnen besluiten, nauwkeuriger worden vastgesteld.

Wanneer moet het advies van de commandant worden gegeven? Wordt dat advies uit eigen beweging gegeven of op verzoek van de raad? Wordt het aan de vrijwilliger overgezonden? Zo ja, binnen welke termijn? Binnen welke termijn wordt het aan de raad overgezonden? Wanneer kan de raad de vrijwilliger horen? Hoe en wanneer moet de vrijwilliger zijn verzoek formuleren om gehoord te worden? Dit lid, in ieder geval de Franse tekst ervan, kan aldus geïnterpreteerd worden dat de raad na het advies van de commandant beslist om de benoeming niet te vernieuwen. Artikel 25 van de wet van 15 mei 2007 `betreffende de civiele veiligheid' luidt echter als volgt: "De zonecommandant (bedoeld in artikel 109) neemt deel aan de vergaderingen van de raad met raadgevende stem." Aangezien de beslissing inzake de niet-vernieuwing door de raad moet worden genomen, moet erop worden toegezien dat de zonecommandant in de praktijk niet aan de vergaderingen van de raad deelneemt wanneer de raad een beslissing moet nemen om al dan niet te vernieuwen, opdat het beginsel van onpartijdigheid niet wordt geschaad.

Boek 3 Het opschrift zou moeten worden vervangen door "Bevordering door verhoging in graad", aangezien dit boek alleen betrekking heeft op dit type van bevordering en aangezien de andere aspecten van de loopbaan worden geregeld bij de bepalingen van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel'.

Artikel 25 1. In het eerste lid dienen de woorden "deze titel" te worden vervangen door "dit boek".2. In het tweede lid, 2°, zou het wellicht beter zijn te verduidelijken dat het gaat om het ambulancepersoneel dat geen brandweerman is. Artikel 28 Teneinde rekening te houden met het bepaalde in de artikelen 90, tweede lid, en 107, tweede lid, van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones', die bij artikel 3 van het ontwerp van toepassing worden verklaard op het ambulancepersoneel dat geen brandweerman is en die de mogelijkheid bieden af te wijken van het beginsel dat is vastgelegd in het ontworpen eerste lid, zouden op het einde van het lid de woorden "onverminderd de artikelen 90, tweede lid, en 107, tweede lid, van het koninklijk besluit van ... tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones" moeten worden ingevoegd.

Artikel 28bis 1. Op basis van de bepaling onder a), zoals ze is gesteld, is het niet mogelijk om met zekerheid te bepalen of de duur van de aanwervingsstage meegeteld wordt bij het berekenen van de graadanciënniteit.De steller van het ontwerp dient die twijfel weg te nemen zonder daarbij uit het oog te verliezen dat hij er in artikel 56 van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel', voor heeft gekozen de stageperiode niet mee te tellen in die berekening. 2. In de bepaling onder c), zou de steller van het ontwerp moeten verduidelijken over welk brevet het gaat.In dat opzicht dient te worden opgemerkt van het voornoemde koninklijk besluit van 13 februari 1998 geen bepalingen bevat met betrekking tot dat type van brevet.

Artikel 29 1. Wat paragraaf 1, eerste lid, betreft, zou het beter zijn om in de Franse tekst te schrijven "déterminent ensemble" in plaats van "en commun déterminent".2. In paragraaf 1, tweede lid, dient te worden verwezen naar artikel 28 in plaats van naar artikel 26.Bovendien dient het woord "andere" te worden weggelaten. 3. Gelet op de redactie van het vierde lid, legt de raad in paragraaf 1, derde lid, niet de samenstelling van de examencommissie vast, maar kiest hij de personen die overeenkomstig het vierde lid de examencommissie vormen. Artikel 30(11) Ter wille van de samenhang zou het tweede lid met artikel 32 moeten worden samengevoegd tot één enkele, als volgt luidende bepaling: "De bevorderingsstage verloopt onder leiding van de functioneel meerdere, hierna `stagebegeleider' genoemd.

De stagebegeleider noteert in een logboek de door de stagiair gevolgde opleidingen." Bovendien zou het nuttig zijn om te verduidelijken door welke overheid de functioneel meerdere wordt aangewezen.

Artikel 32(12) Deze bepaling moet vervallen, gelet op de opmerking betreffende artikel 30, tweede lid, van het ontwerp.

Artikel 34 1. Op grond van de soortgelijke structuur van de titel betreffende de aanwervingsstage zou artikel 34 beter worden ondergebracht in het gedeelte van de titel waarin de algemene bepalingen van de bevorderingsstage aan de orde zijn (13).2. In het eerste lid zou het beter zijn "de bevorderingsgraad" te schrijven, aangezien er slechts één bevorderingsgraad is.3. In het derde lid dient de verwijzing naar artikel 32 te worden aangepast in het licht van de opmerking in verband met artikel 30 van het ontwerp. Artikel 38 1. In het tweede lid zou moeten worden bepaald op welke wijze het geval kan worden voorgelegd aan de stagecommissie: hoe en binnen welke termijn moet het aan haar worden voorgelegd ? 2.In het derde lid moet het geval worden geregeld waarin de stagiair of zijn verdediger om een geldige reden niet voor de commissie verschijnt, alsook het geval waarin hij niet verschijnt zonder daarvoor een rechtvaardigingsgraad aan te voeren. 3. In een specifiek lid zou moeten worden bepaald binnen welke termijn de commissie haar advies moet verlenen en welke gevolgen verbonden zijn aan de niet-naleving van die termijn, dat dit advies gemotiveerd moet zijn en op welke wijze en binnen welke termijn dat advies aan de raad moet worden overgezonden.4. In het vierde lid moet worden bepaald binnen welke termijn de raad uitspraak moet doen nadat hij het advies van de commissie heeft ontvangen, en welke gevolgen verbonden zijn aan de overschrijding van die termijn.Tevens moet worden bepaald dat de raad zijn beslissing van een bijzondere motivering moet voorzien indien hij afwijkt van het advies van de commissie. 5. Wat de vier voorgaande punten betreft, wordt voorgesteld uit te gaan van artikel 22 van het ontwerp, rekening houdend met de over die bepaling gemaakte opmerkingen. Boek 4 Opschrift Het zou beter zijn dit boek het opschrift "De opleiding" te geven.

Gelet op de strekking van het ontwerpbesluit lijkt het immers niet nodig om te verduidelijken dat de opleiding bedoeld is voor de leden van het ambulancepersoneel.

Artikel 43(14) 1. Daar het statuut voorziet in de verplichting voor de personeelsleden om permanente vorming te volgen, begrijpt de Raad van State niet waarom het personeelslid dat de zone binnen drie jaar na de opleiding verlaat, die opleidingen zou moeten terugbetalen.Een dergelijke bepaling zou een impact kunnen hebben op de vrijheid van de personeelsleden om elders te gaan werken indien ze dat wensen en is dus moeilijk verenigbaar met het voorschrift van artikel 23 van de Grondwet, dat de vrije keuze van beroepsarbeid waarborgt. 2. In zoverre de titel betreffende de opleiding bovendien op het vrijwillig personeel toepasselijk is, is deze bepaling niet verenigbaar met de tijdelijke benoeming.In dat verband rijst immers de vraag of het vrijwillig personeelslid de gevolgde opleidingen moet terugbetalen indien het na een periode van zes jaar en wanneer de overheid hem een hernieuwing voorstelt, besluit de zone te verlaten? Artikel 44 1. In de bepaling onder 2° zou enerzijds moeten worden aangegeven dat het gaat om een tuchtprocedure die gevolgd is op grond van boek 10 van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel', en zou anderzijds moeten worden verwezen naar de gevallen van ontslag van ambtswege vermeld in artikel 46. Wat betreft het ontslag van ambtswege dat op basis van artikel 41 wordt gegeven, zou bovendien in de bepalingen inzake de opleiding of inzake de beëindiging van het ambt, moeten worden gepreciseerd hoe dat ontslag wordt gegeven. Wordt het verleend wanneer het personeelslid geen enkel opleidingsuur volgt of wanneer hij niet het jaarlijkse quotum opleidingsuren bereikt? Welke procedure geldt hiervoor (termijn, hoorgesprek met het personeelslid, enz.)? Deze laatste opmerking geldt eveneens voor artikel 45, 2°. 2. De gevallen die vermeld worden na de bepaling onder 2° moeten in de Franse tekst worden vernummerd als 3° tot 7°.3. In de ontworpen bepaling onder 4°, dat gelet op de voorgaande opmerking 6° wordt in de Franse tekst, zou het volgende moeten worden toegevoegd: "als hij niet kan worden wedertewerkgesteld overeenkomstig artikel 117 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' " (15). Artikel 45 1. In de bepaling onder 2° zou ter wille van de gelijkvormigheid met het ontworpen artikel 44, 2°, eveneens melding moeten worden gemaakt van het ontslag van ambtswege naar aanleiding van een tuchtprocedure die gevolgd is op grond van boek 10 van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel'.Onder voorbehoud van een eventuele wijziging van de nummering ten opzichte van het ontwerp waarover het voornoemde advies 55.165/2 is gegeven, zou eveneens moeten worden verwezen naar artikel 246 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' in plaats van naar artikel 243 ervan. 2. In de bepaling onder 6° zou het wellicht verkieselijk zijn te schrijven "in geval van niet-vernieuwing van de benoeming" in plaats van "door het verstrijken van de duur van de verbintenis of de vernieuwing ervan" (16). Artikel 46(17) De vraag rijst of het feit dat niet meer wordt voldaan aan de woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting, zoals bepaald in artikel 10 van het ontwerp, niet dient te worden vermeld in artikel 46, eerste lid, 1°, van het ontwerp.

Artikel 48(18) Het zou raadzaam zijn de nadere regels te bepalen (procedure, termijn, in te leveren documenten) om de aanvraag in te dienen alsook die (procedure, termijn) voor de besluitvorming door de raad.

Artikels 48 en 49(19) Er zou moeten worden gepreciseerd welke overheid het eervol ontslag verleent.

Boek 6 Algemene opmerking Men kan zich afvragen of het in boek 6 geen bepalingen moeten worden ingevoegd die vergelijkbaar zijn met de artikelen 38 en 42, §§ 2 en 3, van het ontwerp van geldelijk statuut waarover heden advies 55.762/2 is gegeven, teneinde de personeelsleden de mogelijkheid te bieden om bepaalde verworvenheden te behouden (bijvoorbeeld inzake verloven) die toegekend zijn onder de gelding van de regelgeving waarvan de opheffing beoogd wordt.

Artikel 50 1. In de bepaling onder 2° schrijve men in de Franse tekst "coordinateur" in plaats van "coordinater".2. De bepaling onder 3° roept vragen op met betrekking tot het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie.Volgens die bepaling verkrijgen de verpleegkundige-ambulancier, de verpleegkundige-ambulancier met bijzondere beroepstitel "intensieve zorgen en spoed" en de hoofdverpleegkundige-ambulancier immers allen de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier. Ze worden dus op gelijke voet behandeld als de coördinatoren-ambulanciers. Bepaalde personeelsleden van de categorie "verpleegkundige" kunnen echter houder zijn van een diploma van niveau B (gegradueerde verpleegkundigen), dat wil zeggen een diploma dat hoger is dan dat wat wordt vereist om coördinator-ambulancier te kunnen zijn. Men kan zich dus de vraag stellen of het bezit van een diploma van niveau B in bepaalde gevallen ten nutte kan worden gemaakt, inzonderheid wanneer dit reeds een voorwaarde was voor aanwerving, bevordering of uitoefening van bepaalde functies.

Als er bovendien in het huidige systeem verschillen bestaan qua verantwoordelijkheden en functies tussen personeelsleden met eenzelfde graad, naargelang ze behoren tot een dienst van categorie C, X, Y of Z, dan zou het misschien nuttig zijn om daarvan melding te maken in de tekst van het ontwerp en/of in het verslag aan de Koning, teneinde bepaalde mogelijke weddeverschillen te rechtvaardigen.

Artikel 53 Het ontworpen artikel 3 bepaalt dat boek 4 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' niet van toepassing is op het ambulancepersoneel dat geen brandweerman is.

De afdeling Wetgeving gaat er bijgevolg van uit dat het in het ontworpen artikel 53 in feite de bedoeling van de steller van het ontwerp is de bepalingen van titel 2 van boek 2 van dit ontwerpbesluit toepasselijk te maken.

De gemachtigde van de Minister heeft aangegeven dat artikel 53 inderdaad zal worden herzien.

Artikel 56 In overeenstemming met de nummering in het ontwerp waarover advies 55.523/2 is gegeven, dient te worden verwezen naar artikel 195 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' in plaats van naar artikel 193 ervan.

Artikel 58 De woorden "van dit besluit" zouden moeten worden vervangen door de woorden "van dat besluit", aangezien het besluit wat wordt bedoeld het besluit is `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel', waarnaar in het ontwerpbesluit wordt verwezen, en het voorliggende ontwerp bovendien geen enkele bepaling bevat inzake verloven en afwezigheden.

Artikel 59 In overeenstemming met de nummering in het ontwerp waarover advies 55.523/2 is gegeven, dient te worden verwezen naar boek 9 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' in plaats van naar boek 14 ervan.

Artikel 60 In overeenstemming met de nummering in het ontwerp waarover advies 55.523/2 is gegeven, dient te worden verwezen naar artikel 223 van het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' in plaats van naar artikel 221 ervan.

Nieuw artikel In het ontwerpbesluit zou een bepaling moeten worden opgenomen met dezelfde strekking als die van artikel 44 van het ontwerp van koninklijk besluit houdende geldelijk statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is.

De griffier, Bernadette VIGNERON De voorzitter, Pierre VANDERNOOT _______ Nota's (1) Dat artikel verwijst immers naar artikel 9, § 1, tweede lid, van de wet van 31 december 1963 `betreffende de civiele bescherming' luidens welke bepaling de Koning "de algemene bepalingen vast[stelt] binnen de perken waarvan de personeelsformatie, de bezoldigingsregeling en het administratief statuut, de weddeschalen, de vergoedingen, de toelagen en met name de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en het gezinsvakantiegeld worden vastgesteld, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering voor het personeel van de openbare brandweerdiensten". Inzonderheid uit het koninklijk besluit van 7 april 2003 `tot verdeling van de opdrachten inzake civiele bescherming tussen de openbare brandweerdiensten en de diensten van de civiele bescherming' blijkt echter dat de dringende medische hulp een bevoegdheid van de brandweerdiensten is. (2) Over het ontwerp van dat koninklijk besluit heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State op 6 februari 2014 en 26 maart 2014 adviezen 55.165/2 en 55.523/2 gegeven. In het vervolg van dit advies wordt dat besluit het "besluit tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel" genoemd. (3) Deze situatie wordt in het besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone' geregeld door artikel 315. (4) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft soortgelijke opmerkingen geformuleerd over artikel 36 van het ontwerp waarover het voornoemde advies 55.165/2 is gegeven. (5) Zie artikel 11, § 2, van het ontwerp.(6) Namelijk: "De raad vermeldt deze verplichtingen in de oproep tot kandidaatstelling".(7) Namelijk: "neemt de kosten voor het behalen van het brevet van ambulancier voor haar rekening". (8) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 43 van het daarin onderzochte ontwerp al opmerkingen geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (9) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 45 van het daarin onderzochte ontwerp al opmerkingen geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (10) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in advies 55.523/2, op 26 maart 2014 verstrekt over een ontwerp van koninklijk besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone', met betrekking tot artikel 51 van het daarin onderzochte ontwerp al opmerkingen geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (11) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 58 van het daarin onderzochte ontwerp al opmerkingen geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (12) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 60 van het daarin onderzochte ontwerp al een opmerking geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (13) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 62 van het daarin onderzochte ontwerp al een opmerking geformuleerd met eenzelfde strekking als deze. (14) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 152 van het daarin onderzochte ontwerp al opmerkingen geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (15) Artikel 300, 6°, van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' is in die zin gesteld.(16) Artikel 301, 6°, van het ontwerp van besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel' is in die zin gesteld. (17) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 290 van het daarin onderzochte ontwerp al een opmerking geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (18) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met artikel 292 van het daarin onderzochte ontwerp al een opmerking geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende. (19) De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft in het voornoemde advies 55.165/2 in verband met de artikelen 292 en 293 van het daarin onderzochte ontwerp al een opmerking geformuleerd met eenzelfde strekking als de hiernavolgende.

23 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, artikelen 17, § 1, 7°, 106, 106/1, 208 en 224, tweede lid;

Gelet op de betrokkenheid van de gewesten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 februari 2014;

Gelet op het advies van de Minister van Begroting, gegeven op 14 maart 2014;

Gelet op het protocol nr. 2014/07 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, gegeven op 9 mei 2014;

Gelet op advies 55.761/2 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2014 in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat er onder het personeel van de brandweerdiensten die zones zullen worden, ook ambulanciers bestaan die als dusdanig werden aangeworven door de gemeenten en uitsluitend zijn belast met dringende geneeskundige hulpverlening, dat dit personeel operationele taken vervult en dus overgedragen moet worden in een statuut dat is aangepast aan de uitoefening van deze taken door de hulpverleningszones;

Overwegende dat de keuze om de opdrachten van dringende geneeskundige hulpverlening toe te vertrouwen aan ander personeel dan het brandweerpersoneel, een keuze is van de hulpverleningszones en dat de kost verbonden aan de uitvoering van dit statuut door de hulpverleningszone dus geen meerkost uitmaakt van de hervorming van de civiele veiligheid en bijgevolg niet onder de toepassing valt van artikel 67, tweede lid van de wet van 15 mei 2007;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Volksgezondheid en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : BOEK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder: 1° de wet van 15 mei 2007: de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid;2° de zone: de hulpverleningszone zoals bedoeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007;3° de commandant: de zonecommandant zoals bedoeld in artikel 109 van de wet van 15 mei 2007;4° de raad: de zoneraad zoals bedoeld in artikel 24 van de wet van 15 mei 2007;5° het college: het college van de zone zoals bedoeld in artikel 55 van de wet van 15 mei 2007;6° het lid van het ambulancepersoneel: ieder, vrijwillig of beroeps, lid van het operationeel personeel van de zone, dat geen brandweerman is, dat is toegewezen aan de dienst dringende geneeskundige hulpverlening, in overeenstemming met artikel 103 van de wet van 15 mei 2007;7° het opleidingscentrum voor de civiele veiligheid: opleidingscentrum voor de civiele veiligheid zoals bedoeld in artikel 175/1 van de wet van 15 mei 2007;8° de werkdag: weekdag van maandag tot en met zaterdag, met uitzondering van de feestdagen;9° de oproepbaarheidsdienst: de oproepbaarheidsdienst voor de beroepspersoneelsleden zoals bedoeld in de wet van 19 april 2014 tot vaststelling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor brandbestrijding en dringende medische hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid. § 2. Voor de toepassing van dit besluit moet "de raad" verstaan worden als "het college", wanneer de raad deze bevoegdheid, in toepassing van artikel 63 van de wet van 15 mei 2007, gedelegeerd heeft aan het college.

Art. 2.De raad kan beslissen opdrachten van dringende geneeskundige hulpverlening in de zin van artikel 11, § 1, 2° van de wet van 15 mei 2007, geheel of gedeeltelijk toe te vertrouwen aan ambulancepersoneel van de hulpverleningszone.

Bovenop de operationele opdrachten die hem voorbehouden zijn en conform de functiebeschrijvingen, kan het ambulancepersoneelslid ertoe gehouden worden om administratieve of logistieke opdrachten overeenkomstig zijn competenties in het kader van artikel 11, § 1, 2° van de wet van 15 mei 2007 uit te voeren.

De leden van het ambulancepersoneel oefenen geen opdrachten vermeld in artikel 11, § 1, 1°, 3°, 4° en 5° van de wet van 15 mei 2007 uit.

Art. 3.Het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones is van toepassing op de leden van het ambulancepersoneel van de zone, met uitzondering van: 1° boek 1;2° boek 4;3° boek 5, titel 1, artikel 88, artikel 111, 2°, titel 4 hoofdstuk 3, titel 5 en artikel 146;4° boek 6;5° artikel 194;6° boeken 14, 15, 16 en 17.

Art. 4.§ 1. Dit statuut is van toepassing op de beroepspersoneelsleden van de zone. § 2. Behoudens tegenstrijdige bepalingen, is dit statuut van toepassing op de vrijwillige personeelsleden van de zone. Ze bevinden zich in een sui generis statutaire situatie. § 3. In afwijking van artikel 174, 1° van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones wordt verstaan onder de diensttijd van het vrijwillig ambulancepersoneel de uren gepresteerd door een vrijwillig personeelslid, ingedeeld in vier categorieën: - interventies; - oefeningen en opleidingen; - onderhouds- en administratieve taken; - wachtdiensten in de kazerne.

Art. 5.Dit statuut is eveneens van toepassing op de stagiairs-ambulanciers, behoudens andersluidende bepalingen.

Art. 6.Wanneer een betrekking vacant wordt verklaard, beslist de raad of deze betrekking wordt ingevuld door aanwerving, door bevordering, door mobiliteit of door professionalisering.

Art. 7.De raad bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in dit statuut vastgelegde regels.

Art. 8.De leden van het ambulancepersoneel zijn bekleed met de graden van hulpverlener-ambulancier of van coördinator hulpverlener-ambulancier.

Art. 9.Het lid van het ambulancepersoneel dat bekleed is met de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier is de hiërarchische meerdere van de leden van het ambulancepersoneel.

Indien meerdere leden van het ambulancepersoneel houder zijn van de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier, bepaalt de raad de voorwaarden tot aanwijzing van een van hen als hiërarchische meerdere van de leden van het ambulancepersoneel.

De raad richt een oproep tot kandidaten, met vermelding van de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven en de inhoud ervan, de uiterste datum voor kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor indiening ervan en een beknopt functieprofiel.

Bij tijdelijke afwezigheid van de hiërarchische meerdere, wordt het gezag uitgeoefend door het personeelslid met de hoogste graad of met de hoogste anciënniteit in dezelfde graad.

BOEK 2. - De aanwerving, de aanwervingsstage en de benoeming van de leden van het ambulancepersoneel Titel 1. - De aanwerving

Art. 10.§ 1. De aanwerving van het ambulancepersoneel gebeurt in de graad van hulpverlener- ambulancier. § 2. Bij een vacante betrekking richt de raad een oproep tot kandidaten. De oproep vermeldt of het om een betrekking van vrijwillig personeelslid en/of een betrekking van beroepspersoneelslid gaat.

De oproep wordt minstens bekendgemaakt op de website van de betrokken zone, van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken, van de VDAB voor het grondgebied van het Vlaamse Gewest, van het FOREM voor het grondgebied van het Waalse Gewest, van ACTIRIS voor het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van het Arbeitsamt voor het grondgebied van de Duitstalige gemeenschap, ten laatste twintig dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum.

De bekendmaking van de oproep tot kandidaten is verplicht op straffe van nietigheid van de procedure.

De oproep vermeldt de te vervullen aanwervings- en benoemingsvoorwaarden, en de datum waarop ze moeten vervuld worden, de opgelegde proeven, de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling en de praktische modaliteiten voor het indienen ervan, de reserve, en de eventuele woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting voor de vrijwillige personeelsleden en bevat een beknopt functieprofiel van de vacante betrekking.

De raad kan, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in haar reglement, door middel van een beslissing gemotiveerd in functie van de operationele organisatie van de zone, een woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting opleggen waaraan het vrijwillig personeelslid dient te voldoen op het ogenblik van zijn benoeming.

Indien de raad een woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting voor de vrijwillige personeelsleden in haar reglement voorziet, moet hij tevens bepalen onder welke voorwaarden van deze verplichting kan worden afgeweken.

Onder beschikbaarheidsverplichting wordt begrepen de verplichting om tijdens de oproepbaarheidsdienst bedoeld in artikel 174, 4°, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, bereikbaar te zijn en zich ter beschikking van een post te houden zodat men zich er in geval van een oproep naar kan begeven binnen een door de raad te bepalen termijn.

Art. 11.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van hulpverlener-ambulancier voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° Belg zijn of burger van een ander land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland;2° ten minste 18 jaar oud zijn;3° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking.De kandidaat bezorgt een uittreksel uit het strafregister dat afgeleverd dient te zijn binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen; 4° de burgerlijke en politieke rechten genieten;5° in orde zijn met de dienstplichtwetten;6° houder zijn van rijbewijs B;7° houder zijn van een diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot functies van niveau C binnen de federale overheid zoals bedoeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel; § 2. Om aangeworven te kunnen worden moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkend examen en dient hij een eliminerend medisch onderzoek te ondergaan, zoals bepaald in artikel 26 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, die beide door de raad georganiseerd worden.

Het vergelijkend examen bestaat uit een mondeling interview, bedoeld om de motivatie, de inzetbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving en de zone te testen. Als operationele redenen dat rechtvaardigen, kan het vergelijkend examen eveneens een bijkomende proef omvatten.

De raad bepaalt, in een reglement, de inhoud van de bijkomende proef en de samenstelling van de jury. De praktische organisatie van het vergelijkend examen kan door de raad toevertrouwd worden aan een opleidingscentrum voor civiele veiligheid.

De geslaagde kandidaten worden opgenomen in een wervingsreserve die twee jaar geldig is. De geldigheidsduur kan ten hoogste twee keer voor twee jaar verlengd worden.

Het resultaat van het vergelijkend examen wordt de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Titel 2. - De aanwervingsstage Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen

Art. 12.De kandidaten uit de reserve worden door de raad toegelaten tot de aanwervingsstage in orde van rangschikking resulterend uit de zonale proeven.

Iedere benoeming begint met een periode van de aanwervingsstage.

De aanwervingsstage begint op de dag van indiensttreding.

De stage begint met het volgen van de opleiding die nodig is voor het behalen van het brevet van ambulancier en eindigt 1 jaar na het behalen van het brevet van ambulancier bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers.

De raad neemt de kosten voor het behalen van het brevet van ambulancier voor haar rekening.

De stage duurt 1 jaar voor de stagiair die op de dag van indiensttreding al houder is van het brevet van ambulancier.

De aanwervingsstage verloopt onder leiding van de hiërarchische meerdere, hierna "stagebegeleider" genoemd, die wordt aangeduid door de commandant.

De stagebegeleider houdt door middel van een logboek bij welke opleidingen de stagiair volgt, en treedt op als ervaren referentie-persoon. Hij waakt erover dat de stagiair enkel deelneemt aan de operaties voor zover zijn theoretische en praktische opleiding dat toelaat.

Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 13, § 2, kan de totale stageperiode niet langer zijn dan twee jaar voor de beroepsstagiair en drie jaar voor de vrijwillige stagiair beginnend vanaf de dag van indiensttreding.

Art. 13.§ 1. Om de duur van de periode van de aanwervingsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de beroepsstagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen. § 2. Perioden van afwezigheid gedurende de aanwervingsstage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het ogenblik dat ze, in één of verschillende malen, tien werkdagen overschrijden, zelfs als de beroepsstagiair in dienstactiviteit is.

Komen voor de berekening van de tien werkdagen niet in aanmerking, afwezigheden als gevolg van: 1° de dagen jaarlijks vakantieverlof;2° de omstandigheidsverloven;3° de uitzonderlijke verloven.4° de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Art. 14.Om benoemd te kunnen worden, moet de stagiair op het einde van de aanwervingsstage: 1° houder zijn van het brevet van ambulancier; 2 ° houder zijn van een geldige badge zoals bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers; 3° houder zijn van een bewijs van medische geschiktheid zoals bedoeld in artikel 43, 6° van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.

Art. 15.In het kader van zijn aanwervingsstage kan de raad, op voorstel van de commandant of zijn afgevaardigde, de stagiair de toestemming geven om voor een periode van maximum drie maanden zijn aanwervingsstage in een andere zone te lopen mits het akkoord van de commandant van deze zone.

Tijdens deze periode ziet de commandant, of zijn afgevaardigde, van de zone waar de stagiair aan toegewezen is erop toe dat de stagiair enkel deelneemt aan operaties voor zover zijn theoretische en praktische opleiding dit toelaat.

Aan het einde van deze periode stelt de commandant of zijn afgevaardigde, van de zone waar de stagiair aan toegewezen is, een evaluatierapport op over de stagiair.

Art. 16.Binnen elke zone wordt er een stagecommissie gevormd voor de evaluatie van de stagiairs-ambulanciers.

De stagecommissie bestaat uit: 1° de commandant of zijn afgevaardigde, die deze commissie voorzit;2° een coördinator hulpverlener-ambulancier die de functie van stagebegeleider niet heeft uitgeoefend;3° twee door de commandant aangeduide personeelsleden bekleed met een graad die minstens gelijkwaardig is aan die van de stagiair. Een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie in de zone mag als waarnemer zetelen.

Geen enkel lid van de stagecommissie mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van een kandidaat.

De stagebegeleider bedoeld in artikel 12 mag niet zetelen in de commissie.

De commissie kan slechts een beslissing nemen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is en beslist bij geheime stemming en bij gewone meerderheid van de stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

De commandant neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad wanneer deze ertoe gebracht wordt om uitspraak te doen over de verlenging of het ontslag van de stagiair.

Hoofdstuk 2. - Evaluatie tijdens de aanwervingstage

Art. 17.De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair doorlopend te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving.

Art. 18.De stagebegeleider maakt, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na overleg met de stagiair, stageverslagen op.

De stageverslagen worden om de drie maanden en op het einde van de aanwervingsstage opgemaakt. Ze worden door de stagebegeleider ondertekend en na afloop van elke periode ter kennis gebracht van de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. De verslagen worden toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art. 19.In de tussentijdse stageverslagen wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `gunstige', `te verbeteren' of `ongunstige' beoordeling. Deze evaluatie wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagebegeleider aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan.

Art. 20.Op het einde van de aanwervingsstage stelt de stagebegeleider, na de stagiair te hebben gehoord, een samenvattend eindverslag op van de manier waarop de stagiair functioneert. Hij stelt voor: 1° hetzij de benoeming van de stagiair;2° hetzij het ontslag of de verlenging van de stage voor een duur van ten hoogste tweemaal zes maanden, indien de verslagen als vermeld in artikel 19, over het geheel, niet gunstig zijn voor de stagiair. Voor elke zware fout begaan gedurende of ter gelegenheid van de stage kan de stagiair die er zich schuldig aan maakt zonder opzegging worden ontslagen. De betrokkene moet vooraf gehoord of aangemaand worden. Het ontslag wordt uitgesproken door de raad op basis van het verslag van de stagebegeleider en na advies van de stagecommissie.

Art. 21.Het verslag wordt de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Art. 22.Als de stagebegeleider voorstelt om de stagiair te ontslaan of om de periode van de aanwervingsstage te verlengen, kan deze laatste het geval voorleggen aan de stagecommissie. De stagiair legt dit voor per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de verzending van het voorstel.

De stagecommissie hoort de stagiair, alvorens zijn advies te geven. De stagiair heeft toegang tot het dossier en verschijnt in eigen persoon, hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. Deze persoon mag geen deel uitmaken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, neemt de commissie een beslissing of formuleert ze een voorstel.

De commissie spreekt zich uit op grond van het in artikel 20 vermelde verslag, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.

Het gemotiveerde advies wordt de raad en de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen de twee maand na het verhoor. Bij gebrek aan advies afgeleverd binnen deze termijn, wordt het advies geacht positief te zijn.

De raad beslist op basis van het verslag van de stagebegeleider en het advies van de stagecommissie binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan genomen beslissing binnen deze termijn, wordt de stagiair benoemd.

De beslissing wordt bijzonder gemotiveerd indien de raad afwijkt van het advies van de commissie.

De beslissing wordt aan de betrokkene meegedeeld via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Art. 23.De stagiair die ontslagen werd wegens negatieve evaluatie geniet een opzegvergoeding gelijk aan drie keer de gemiddelde maandelijkse bezoldiging van de laatste twaalf maanden. De diverse premies en toelagen worden niet in aanmerking genomen voor berekening van de opzegvergoeding.

Titel 3. - De benoeming

Art. 24.De stagiair wordt door de raad benoemd. De benoeming van een stagiair wordt door de voorzitter of zijn afgevaardigde rechtstreeks aan de betrokkene betekend. Ze wordt ter kennis gebracht van de leden van de zone door de voorzitter of zijn afgevaardigde.

De beroepsstagiair wordt vast benoemd.

De vrijwillige stagiair wordt benoemd voor een duur van zes jaar.

Na het advies van de commandant te hebben ontvangen, wordt de benoeming stilzwijgend vernieuwd voor een nieuwe periode van zes jaar, behalve bij gemotiveerde beslissing door de raad.

Als de commandant voorstelt de benoeming niet te verlengen, ten laatste twee maanden voor het verstrijken van de duur van zes jaar, wordt het voorstel tegelijk en binnen de tien dagen overgemaakt aan de raad en aan de betrokkene. De betrokkene kan, per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de verzending van het voorstel, verzoeken verhoord te worden door de raad. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.

De commandant neemt niet deel aan de beraadslaging van de raad.

BOEK 3. - Bevordering door verhoging in graad Titel 1. - Algemene bepalingen

Art. 25.De bepalingen van dit boek hebben slechts betrekking op de bevordering in de zone waar het personeelslid reeds is tewerkgesteld.

De verschillende types bevordering zijn: 1° voor wat betreft de administratieve loopbaan: - de bevordering door verhoging in graad; - de bevordering door mobiliteit als geregeld in titel 2 van boek 5 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones. 2° voor wat betreft de geldelijke loopbaan, de bevordering in weddeschaal zoals geregeld door de artikelen 10 tot 12 van het koninklijk besluit van 23 augustus 2014 houdende bezoldigingsregeling van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is.

Art. 26.Iedere via bevordering door verhoging in graad toegankelijke en niet bezette betrekking kan vacant worden verklaard door de raad.

Art. 27.§ 1. De vacante betrekkingen worden ter kennis gebracht van de personeelsleden via de website van de zone, via de dienstnota aangeplakt in de posten van de zone, per e-mail en, voor de personen tijdelijk verwijderd van de dienst, ook per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Deze bekendmaking van de vacante betrekking vermeldt de functiebeschrijving, de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven, de materie van deze proeven, alsook de praktische modaliteiten en de einddatum voor de indiening van de kandidaturen. Deze einddatum kan niet minder zijn dan dertig kalenderdagen vanaf de dag van bekendmaking van de vacante betrekking op de website van de zone. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn binnen de in paragraaf 1 bepaalde termijn. § 3. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking wordt gemotiveerd.

Titel 2. - De bevorderingsvoorwaarden

Art. 28.Voor de toepassing van dit boek, staan de door bevordering toegankelijke beroepsbetrekkingen open voor de beroepspersoneelsleden en staan de door bevordering toegankelijke vrijwilligersbetrekkingen open voor de vrijwillige personeelsleden, onverminderd de artikelen 90, tweede lid, en 107, tweede lid van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones.

Voor wat betreft de leden van het vrijwillige personeel, om de graad coördinator hulpverlener-ambulancier te behalen, wordt de graadanciënniteit berekend op basis van een jaar anciënniteit voor honderdtachtig uren prestaties, buiten de wachtdiensten in de kazerne, met dien verstande dat niet meer dan een jaar anciënniteit gevaloriseerd kan worden per periode van twaalf opeenvolgende maanden.

Art. 29.De bevorderingsvoorwaarden tot de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier zijn: a) ten minste vijf jaar graadanciënniteit als hulpverlener-ambulancier hebben of ten minste drie jaar op voorwaarde te beschikken over een diploma van verpleger, exclusief de aanwervingsstage;b) de vermelding "voldoende" hebben verkregen bij de laatste evaluatie;c) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef bedoeld in artikel 30.

Art. 30.§ 1. De bevorderingsproef wordt georganiseerd door een opleidingscentrum voor de civiele veiligheid. Zij omvat geschiktheidstesten waaronder één praktische proef. De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid bepalen gezamenlijk de inhoud en de modaliteiten van deze bevorderingsproeven.

Enkel de personeelsleden van de zones die uiterlijk op de dag van de proef voldoen aan de in artikel 29 bedoelde bevorderingsvoorwaarden, mogen aan deze proef deelnemen.

De raad duidt de personen aan die de examenjury uitmaken, overeenkomstig het vierde lid.

De jury is samengesteld als volgt : 1° één officier die tot de zone of zones van de kandidaten behoort;2° de medisch directeur 112 die bevoegd is voor de zone of diens afgevaardigde, die ofwel een andere medisch directeur is, ofwel een adjunct medisch directeur;3° een coördinator hulpverlener-ambulancier van de hulpverleningszone of van een andere hulpverleningszone. Geen enkel lid van de examenjury mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van een kandidaat.

Een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie in de zone mag als waarnemer zetelen.

De jury stelt per zone een rangschikking van de kandidaten op. De raad is gebonden door deze rangschikking voor de bevordering of de toelating tot de bevorderingsstage.

De raad kan een bevorderingsreserve aanleggen waarvan de geldigheidsduur de twee jaar niet overschrijdt. De raad kan de geldigheid van de bevorderingsreserve maximum twee keer verlengen met 2 jaar.

De kandidaten worden op de hoogte gebracht van hun resultaat per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. § 2. De beslissing tot toelating tot de bevorderingsstage voor de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier wordt door de voorzitter of zijn afgevaardigde meegedeeld per aangetekend schrijven of via alle andere middelen met bewijskracht en vaste datum.

Titel 3. - De bevorderingsstage Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen

Art. 31.Het personeelslid bevorderd in de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier, voltooit een bevorderingsstage met een duur van zes maanden.

De bevorderingsstage verloopt onder de leiding van de functionele meerdere, hierna "stagebegeleider" genoemd, die wordt aangeduid door de commandant.

De stagebegeleider noteert in een logboek de door de stagiair gevolgde opleidingen.

Art. 32.§ 1. Om de duur van de periode van de bevorderingsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de beroepsstagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen. § 2 Perioden van afwezigheid gedurende de bevorderingsstage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het ogenblik dat ze, in één of verschillende malen, tien werkdagen overschrijden, zelfs als de beroepsstagiair in dienstactiviteit is.

Komen voor de berekening van de tien werkdagen niet in aanmerking, afwezigheden als gevolg van: 1° de dagen jaarlijks vakantieverlof;2° de omstandigheidsverloven;3° de uitzonderlijke verloven.4° de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Art. 33.Binnen elke zone wordt er een stagecommissie gevormd voor de beoordeling van de stagiairs in de bevorderingsgraad.

De stagecommissie bestaat uit: 1° de commandant of zijn afgevaardigde, die deze commissie voorzit;2° een officier van de zone;3° de medisch directeur 112 die bevoegd is voor de zone of diens afgevaardigde, die ofwel een andere medisch directeur is, ofwel een adjunct medisch directeur. Een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie in de zone mag als waarnemer zetelen.

Geen enkel lid van de stagecommissie mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van een kandidaat.

De stagebegeleider bedoeld in artikel 31 mag niet zetelen in de commissie.

De commissie kan slechts een beslissing nemen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is en beslist bij geheime stemming en bij gewone meerderheid van de stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

De commandant neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad wanneer deze ertoe gebracht wordt om uitspraak te doen over de verlenging of het ontslag van de stagiair. Afdeling 2. - De evaluatie tijdens de bevorderingsstage

Art. 34.De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair doorlopend te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving.

Art. 35.De stagebegeleider maakt, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na overleg met de stagiair, stageverslagen op.

De stageverslagen worden om de drie maanden en op het einde van de bevorderingsstage opgemaakt en worden door de stagebegeleider ondertekend en na afloop van elke periode ter kennis gebracht van de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. De verslagen worden toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art. 36.In het tussentijdse stageverslag wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `voldoende', `te verbeteren' of `onvoldoende' beoordeling. Deze beoordeling wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagebegeleider aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan. Afdeling 3. - De evaluatie op het einde van de bevorderingsstage

Art. 37.Op het einde van de bevorderingsstage stelt de stagebegeleider, na de stagiair te hebben gehoord, een samenvattend eindverslag op van de manier waarop de stagiair functioneert. Hij stelt voor: 1° hetzij de bevordering van de stagiair te bevestigen;2° hetzij de bevordering van de stagiair niet te bevestigen;3° hetzij de periode van de bevorderingsstage voor een duur van ten hoogste tweemaal zes maanden te verlengen.

Art. 38.Het verslag wordt aan de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Als de stagebeleider voorstelt om de bevordering van de stagiair niet te bevestigen of om de periode van de bevorderingsstage te verlengen, kan deze laatste het geval voorleggen aan de stagecommissie bedoeld in artikel 33. De stagiair legt dit voor per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de verzending van het voorstel.

De stagecommissie hoort de stagiair, alvorens zijn advies te geven. De stagiair heeft toegang tot het dossier en verschijnt in eigen persoon, hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. Deze persoon maakt geen deel uit van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, neemt de commissie een beslissing of formuleert ze een voorstel.

De commissie spreekt zich uit op grond van het in artikel 37 vermelde verslag, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.

Het gemotiveerde advies wordt aan de raad en de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen de twee maanden na het verhoor. Bij gebrek aan advies afgeleverd binnen deze termijn, wordt het advies van de commissie geacht positief te zijn.

De raad beslist op basis van het verslag van de stagebegeleider en het advies van de stagecommissie binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan genomen beslissing binnen deze termijn, wordt de stagiair bevorderd.

De beslissing wordt bijzonder gemotiveerd indien de raad afwijkt van het advies van de commissie.

De beslissing wordt aan de betrokkene meegedeeld via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Art. 39.Als de raad de bevordering van het personeelslid niet bevestigt, neemt het personeelslid opnieuw zijn functie op in de graad die hij bekleedde voor de bevordering.

BOEK 4. - De opleiding

Art. 40.De opleiding van de leden van het ambulancepersoneel wordt bepaald door het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers.

Art. 41.Het personeelslid volgt jaarlijks minimaal de uren van permanente vorming georganiseerd krachtens het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers.

Art. 42.De aanvraag om een opleiding te volgen wordt schriftelijk ingediend door het personeelslid.

De gemotiveerde beslissing om de aanvraag te aanvaarden of te weigeren wordt door de commandant of zijn afgevaardigde aan het personeelslid meegedeeld binnen de dertig dagen volgend op de indiening van de aanvraag.

De verplaatsing tussen de kazerne en de plaats waar de opleiding gegeven wordt, wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.

BOEK 5. - De beëindiging van een ambt

Art. 43.Het ambt van de beroepsleden van het ambulancepersoneel eindigt: 1° door ontslag wegens negatieve evaluatie tijdens de aanwervingsstage;2° door ontslag van ambtswege krachtens artikel 45 of ten gevolge van een tuchtrechterlijke beslissing zoals bepaald in boek 10 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones of;3° door afzetting;4° door vrijwillig ontslag;5° door eervol ontslag zoals bedoeld in artikel 48;6° wanneer de betrokkene definitief ongeschikt wordt verklaard om zijn ambt te vervullen zoals bepaald in artikel 117 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel en niet kan wedertewerkgesteld worden als vermeld in artikel 117;7° in geval van overlijden.

Art. 44.Het ambt van de vrijwillige leden van het ambulancepersoneel eindigt: 1° door ontslag wegens negatieve evaluatie tijdens de aanwervingsstage;2° door ontslag van ambtswege krachtens artikel 45 van dit besluit of wanneer het vrijwillig personeelslid zijn ambt niet hervat na de periode van schorsing bedoeld in artikel 246 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones;3° door afzetting;4° door vrijwillig ontslag;5° door eervol ontslag zoals bedoeld in artikel 47;6° in geval van niet vernieuwing van de benoeming;7° in geval van overlijden.

Art. 45.Het ontslag van ambtswege wordt uitgesproken door de raad wanneer het personeelslid: 1° niet langer aan een aanwervingsvoorwaarde die is vastgelegd in artikel 11 of een benoemingsvoorwaarde zoals bedoeld in artikel 10 of 14 voldoet;2° de bepalingen betreffende de onverenigbaarheden of cumulatie overtreedt;3° twee « onvoldoende » vermeldingen krijgt in een periode van drie jaar;4° afwezig is zonder toelating of zonder geldige reden gedurende meer dan zesenzeventig prestatie-uren;5° afwezig is zonder toelating of zonder geldige reden gedurende meer dan vijf dagen na de onderbreking van een verlof voor opdracht van algemeen belang;6° niet de volledige jaarlijkse permanente vorming bedoeld in artikel 41 volgt. In het geval bedoeld in het eerste lid, 6°, hoort de commandant of zijn afgevaardigde het personeelslid. Enkel overmacht kan de niet-naleving van de bepalingen bedoeld in artikel 41 rechtvaardigen.

De raad spreekt eveneens het ambtshalve ontslag uit : 1° van het personeelslid wiens benoeming niet regelmatig is, op voorwaarde dat, behalve ingeval van bedrog of list, deze onregelmatigheid door de aanstellende overheid vastgesteld werd binnen de termijn voor het indienen van een vernietigingsberoep bij de Raad van State, of tijdens de procedure, wanneer dergelijk beroep ingediend is;2° van het personeelslid dat zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke en strafwetten de beëindiging van het ambt tot gevolg hebben. Het ontslag van ambtswege kan eveneens uitgesproken worden door de raad als tuchtsanctie zoals bepaald in boek 10 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones.

Het personeelslid dat ambtshalve ontslagen werd, geniet een beëindigingsvergoeding gelijk aan drie keer de gemiddelde maandelijkse bezoldiging van de twaalf laatste maanden. De diverse premies en toelagen worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van opzegvergoeding.

Art. 46.§ 1. Het vrijwillig ontslag kan op elk moment gegeven worden, door het personeelslid, mits naleving van een opzegtermijn van dertig dagen die ingaat vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het ontslag werd betekend aan de raad per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. De duur van de opzegtermijn kan verminderd worden in onderling overleg. § 2. Het beroepspersoneelslid dat vrijwillig ontslag neemt, kan vragen om aangeworven te worden als vrijwillig personeelslid in dezelfde graad. De raad doet uitspraak over dit verzoek, op advies van de commandant.

Art. 47.Het eervol ontslag wordt ambtshalve verleend door de raad: 1° aan het beroepspersoneelslid op het einde van de maand waarin hij op pensioen gaat;2° aan het beroepspersoneelslid op het einde van de maand waarin hij de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt;3° aan het vrijwillige personeelslid op het einde van de maand waarin hij de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt. In afwijking van het eerste lid, 2° en 3°, kan de raad, op verzoek van het personeelslid en na advies van de commandant, het personeelslid toelaten in dienst te blijven na het bereiken van de leeftijdsgrens.

De raad kent de verlenging toe voor de maximale duur van één jaar, telkens verlengbaar met ten hoogste één jaar.

Het personeelslid moet slagen voor een medisch onderzoek, uitgevoerd door een specialist die werd aangeduid door de arbeidsgeneesheer.

Art. 48.Het eervol ontslag uit zijn ambt kan eveneens worden verleend door de raad aan het personeelslid, op zijn verzoek: 1° dat ten minste twintig jaar dienst telt;2° dat van ambtswege ontslagen werd ingevolge een ongeval tijdens de dienst of door het feit van de dienst. Aan het personeelslid, dat eervol uit zijn ambt wordt ontslagen, kan de eretitel van zijn graad worden verleend.

BOEK 6. - Bepalingen tot vaststelling van de algemene beginselen van toepassing op het ambulancepersoneel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp

Art. 49.§ 1. Overeenkomstig artikel 17, § 1, 7°, van de wet van 15 mei 2007, vormen de volgende bepalingen van dit statuut de algemene beginselen van toepassing op de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp wat het ambulancepersoneel betreft: 1° Boek 1 van onderhavig besluit: de artikelen 1 en 2;2° Boek 2 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones: de artikelen 14 en 18 tot 20;3° Boek 3 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones: de artikelen 21 tot 26, 32 en 33;4° Boek 4 van onderhavig besluit: het volledige boek;5° Boek 5, titel 2 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones: de artikelen 67 tot 71, 76, 77, eerste en derde lid, 78 tot 86;6° Boek 5, titel 3 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones: de artikelen 89, 90, 91, eerste lid, 92 tot 98, 99, eerste en derde lid, 100 tot 107, 108, eerste lid, en 109;7° Boek 5, titel 4 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones: de artikelen 110 tot 114, met uitzondering van artikel 111, 2° ;8° Boek 6 van onderhavig besluit: het volledige boek;9° De artikelen 68 tot 71 van onderhavig besluit. § 2. De inhoud van de artikelen 87 en 88 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, evenals deze van de artikelen 8, 51 en boeken 2 en 3 van onderhavig besluit voor wat het ambulancepersoneel betreft, maken het voorwerp uit van een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 3. De artikelen 15 en 280 tot 290 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones zijn toepasselijk op de dienst voor brandbestrijding en dringende medische hulpverlening van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wat het ambulancepersoneel betreft.

Art. 50.Voor de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikel 49, worden de aan de commandant, aan de raad, aan het college of aan de voorzitter toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de bevoegde organen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

BOEK 7. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 51.Bij de overdracht naar de zone: 1° behouden of verkrijgen de hulpverlener-ambulancier en de ambulancier de graad van hulpverlener-ambulancier;2° verkrijgt de coördinator-ambulancier de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier;3° verkrijgen de verpleegkundige-ambulancier, de verpleegkundige-ambulancier met bijzondere beroepstitel "intensieve zorgen en spoed" en de hoofdverpleegkundige-ambulancier de graad van coördinator hulpverlener-ambulancier.

Art. 52.Wanneer in dit besluit melding wordt gemaakt van dienstanciënniteit of graad-anciënniteit, wordt eveneens de anciënniteit verworven als ambulancier niet-brandweerman van een openbare brandweerdienst bedoeld.

Art. 53.Het beroepspersoneelslid dat een andere beroepsactiviteit uitoefent in de zin van artikel 26 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones moet zijn cumulaanvraag indienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van zijn overdracht naar de zone.

Art. 54.Vanaf de overdracht naar de zone, worden de periodes van de aanwervingsstage die binnen de zone lopen op het niveau van de gemeenten, verder gezet door de stagebegeleider die werd aangeduid door de raad in overeenstemming met het statuut. De bepalingen van titel 2 van boek 2 zijn van toepassing.

Art. 55.De evaluatievoorwaarde « voldoende », vermeld in de artikelen 87 en 92 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, is slechts van toepassing na het einde van de eerste evaluatieperiode gevoerd krachtens dat besluit.

Art. 56.De eerste evaluatiecyclus begint op de datum van de overdracht naar de zone.

Het eerste functiegesprek vindt plaats binnen de drie maanden die volgen op deze datum.

Art. 57.De overuren die het beroepspersoneelslid van een openbare brandweerdienst nog niet had gerecupereerd bij de overdracht naar de zone, kunnen overgedragen worden ten belope van zeventig uren.

Art. 58.Het aantal jaarlijkse vakantieverlofdagen waarop het beroepspersoneelslid recht heeft in toepassing van de bepalingen van artikel 195 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones wordt in evenredige mate verminderd in het geval van een overdracht naar de zone in de loop van het jaar. Dit aantal jaarlijkse vakantieverlofdagen wordt bovendien verhoogd of verlaagd met het saldo van het jaarlijks verlof waarover hij beschikte voor de periode van het lopende jaar dat hij prestaties geleverd heeft als beroepspersoneelslid van een openbare brandweerdienst.

Art. 59.De dagen jaarlijks vakantieverlof van het jaar voorafgaand aan de datum van de overdracht naar de zone die nog niet opgenomen werden op die datum, mogen overgedragen worden tot 31 december van het jaar waarin de datum van de overdracht valt.

Art. 60.Een eventuele verlenging van de in boek 9 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones bedoelde verloven en afwezigheden gebeurt overeenkomstig de voorwaarden en de modaliteiten van dat besluit.

Art. 61.De personeelsleden die, op de datum van de overdracht naar de zone, een verlof genieten dat niet opgenomen is in boek 9 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, blijven voor de duur ervan en met betrekking tot hun administratieve toestand onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór de datum van deze overdracht.

Art. 62.§ 1. Het beroepspersoneelslid kan ten persoonlijke titel zijn huidig verlofstelsel conform het gemeentelijk statuut dat op hem van toepassing is op 31 december 2014, behouden.

Het verlofstelsel omvat het aantal dagen jaarlijks verlof, het aantal feestdagen, de eventuele aanvullende dagen en de leeftijdsgebonden verhoging van de dagen jaarlijks verlof.

Onder het aantal dagen jaarlijkse vakantieverlof, vermeld in het eerste lid, worden niet begrepen de compensatiedagen toegekend aan het beroepspersoneelslid om zich in regel te stellen met arbeidsuurrooster. § 2. Het uitzonderlijk verlof, vermeld in artikel 207, 2°, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones kan niet worden toegekend aan het beroepspersoneelslid waarop de maatregel, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt toegepast indien dit uitzonderlijk verlof begrepen is in de dagen jaarlijks vakantieverlof, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.

Art. 63.Bij de overdracht naar de zone moet onder het aantal ziektedagen bedoeld in artikel 223, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones worden verstaan, het gecumuleerde aantal ziektedagen verkregen bij een openbare brandweerdienst, zonder dat dit aantal meer bedraagt dan eenentwintig dagen per jaar verminderd met het aantal reeds genomen ziektedagen.

Art. 64.Gedurende een periode van zes maanden vanaf de overdracht naar de zone, kan de bekendmaking van de vacante betrekking, vermeld in artikelen 10 en 27, op de website van de zone vervangen worden door enkel de aanplakking van de vacante betrekking in de posten van de zone.

Art. 65.De tuchtprocedures die hangende zijn bij de overdracht naar de zone worden verdergezet in overeenstemming met de bepalingen die van toepassing waren voor deze overdracht.

Art. 66.Bij de overdracht naar de zone, is de zone belast met het toepassen van de tuchtmaatregel die werd uitgesproken door de gemeentelijke overheid.

Art. 67.Voor de vrijwillige ambulanciers die werden overgedragen naar de zone, heeft de eerste duurtijd van de benoeming betrekking op de resterende duur van hun benoeming als lid van een openbare brandweerdienst.

Art. 68.Zolang het samenwerkingsakkoord betreffende de materies bedoeld in artikel 49, § 2, niet in werking getreden is, blijft de inhoud van de artikelen 87 en 88 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, evenals deze van de artikelen 8, 51, boeken 2 en 3 van onderhavig besluit, geregeld door de besluiten van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor wat het ambulancepersoneel betreft.

Voor zover het samenwerkingsakkoord, vermeld in artikel 49, § 2, niet in werking getreden is, zijn de titels 2 en 3 van boek 5 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones niet van toepassing op de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp voor wat het ambulancepersoneel betreft.

Art. 69.De evaluatie van de uitvoering van dit besluit en zijn financiële impact wordt binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit uitgevoerd door de begeleidingscommissie voor de hervorming van de civiele veiligheid, vermeld in artikel 16 van de wet van 15 mei 2007.

Art. 70.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit, voor de prezones vermeld in artikel 220, § 1, tweede lid, van de wet van 15 mei 2007, in werking op de datum bepaald door de raad waarop de brandweerdienst in de zone geïntegreerd wordt, en ten laatste op 1 januari 2016.

Art. 71.De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 augustus 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, M. WATHELET De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX

^