Etaamb.openjustice.be
Wet van 28 juli 2011
gepubliceerd op 31 augustus 2011

Wet tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2011003299
pub.
31/08/2011
prom.
28/07/2011
ELI
eli/wet/2011/07/28/2011003299/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

28 JULI 2011. - Wet tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Met deze wet wordt inzonderheid de Richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer omgezet en wordt de Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid gedeeltelijk omgezet. Verder wordt de omzetting van de artikelen 3 en 4 van de Richtlijn 2006/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, 83/349/EEG van de Raad betreffende de geconsolideerde jaarrekening, 86/635/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen, gefinaliseerd. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen

Art. 3.Artikel 96, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, vervangen bij de wet van 27 oktober 2006, wordt aangevuld met drie leden, luidende : « De bestuurders of de zaakvoerders zijn, hetzij jegens de vennootschap, hetzij jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van de overtreding van de ter uitvoering van het eerste lid, 1°, genomen bepalingen.

Het vierde lid is eveneens van toepassing op de leden van het directiecomité.

Wat de overtredingen betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de bestuurders, de zaakvoerders en de leden van het directiecomité slechts van de in het vierde en het vijfde lid bedoelde aansprakelijkheid ontheven indien hun geen schuld kan worden verweten en zij die overtredingen, naargelang het geval, hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering of de eerstkomende zitting van de raad van bestuur nadat zij er kennis van hebben gekregen. » HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen

Art. 4.Artikel 3, § 1, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt aangevuld met de bepaling onder 19°, luidende : « 19° consoliderende toezichthouder : de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op moederkredietinstellingen in de Europese Unie en kredietinstellingen die onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding in de Europese Unie. »

Art. 5.In artikel 20 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2007 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « en passende procedures » vervangen door de woorden « passende procedures » en worden de woorden « of voorgenomen werkzaamheden » vervangen door de woorden « of voorgenomen werkzaamheden; een beloningsbeleid en een beloningscultuur die in overeenstemming zijn met en bijdragen aan een degelijk en doeltreffend risicobeheer »; 2° in paragraaf 2 vormen de leden 2 tot 7 een nieuwe paragraaf 2bis ;3° er wordt een paragraaf 2ter ingevoegd, luidende : « § 2ter.Iedere kredietinstelling richt een remuneratiecomite op binnen haar wettelijk bestuursorgaan. Het remuneratiecomite is samengesteld uit niet-uitvoerende bestuurders van het wettelijk bestuursorgaan. Ten minste een lid van het remuneratiecomite is een onafhankelijk lid van het wettelijk bestuursorgaan in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen. Het remuneratiecomite is zodanig samengesteld dat het een kundig en onafhankelijk oordeel kan geven over beloningsbeleid en -cultuur en de stimulansen die worden gecreeerd voor het beheren van risico, kapitaal en liquiditeit.

In het jaarverslag van het wettelijk bestuursorgaan wordt aangetoond dat de leden van het remuneratiecomite over de nodige individuele en collectieve deskundigheid beschikken.

Een kredietinstelling die niet significant is wat betreft haar interne organisatie of wat betreft de aard, reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten en die voldoet aan ten minste twee van de volgende drie criteria : a) gemiddeld aantal werknemers gedurende het betrokken boekjaar van minder dan 250 personen; b) balanstotaal van minder dan of gelijk aan 43.000.000 euro; c) jaarlijkse netto-omzet van minder dan of gelijk aan 50.000.000 euro, is niet verplicht om een remuneratiecomite op te richten binnen haar wettelijk bestuursorgaan maar in dat geval moeten de aan het remuneratiecomite toegewezen taken worden uitgevoerd door het wettelijk bestuursorgaan als geheel, mits de vitter van dit orgaan, indien hij een uitvoerend lid is, het voorzitterschap van het wettelijk bestuursorgaan niet waarneemt als dit optreedt in de hoedanigheid van remuneratiecomite. Onder meer de volgende personen worden beschouwd als uitvoerend lid van het wettelijk bestuursorgaan : elke bestuurder die lid is van het directiecomite als bedoeld in artikel 26, elke bestuurder aan wie het dagelijks bestuur is opgedragen in de zin van artikel 525 van het Wetboek van Vennootschappen en elk lid van een college van zaakvoerders van een BVBA. Voor zover een remuneratiecomite is opgericht dat voor de gehele groep bevoegd is en voldoet aan de vereisten van deze wet, kan de Bank aan een kredietinstelling die een dochter of een kleindochter is van een gemengde financiele holding, van een verzekeringsholding, van een financiele holding, van een andere kredietinstelling, van een verzekeringsonderneming, van een herverzekeringsonderneming, van een beleggingsonderneming of van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, afwijkingen toestaan van de voormelde bepalingen en specifieke voorwaarden vastleggen voor het verlenen van deze afwijkingen.

De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen over het remuneratiecomite van vennootschappen waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een in artikel 4 van dit Wetboek bedoelde markt. »; 4° in paragraaf 4 worden de woorden « paragrafen 1, 2 en 3 » vervangen door de woorden « paragrafen 1 tot 3 »;5° paragraaf 4 wordt aangevuld met de woorden : « en nadere regels uitwerken overeenkomstig de Europese wetgeving.»; 6° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden « paragrafen 1, 2 en 3 » vervangen door de woorden « paragrafen 1 tot 3 »;7° in paragraaf 5 wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende : « Het remuneratiecomite is verantwoordelijk voor het voorbereiden van beslissingen over beloning, inclusief voor beslissingen die gevolgen hebben voor de risico's en het risicobeheer van de kredietinstelling in kwestie en die het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie moet nemen.Bij de voorbereiding van dergelijke beslissingen moet het remuneratiecomite rekening houden met de langetermijnbelangen van de aandeelhouders, de investeerders en andere belanghebbenden van de kredietinstelling. »; 8° in paragraaf 5, het vroegere vijfde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden « paragrafen 1, 2 en 3 » vervangen door de woorden « paragrafen 1 tot 3 ».

Art. 6.In dezelfde wet wordt een artikel 20ter ingevoegd, luidende : «

Art. 20ter.§ 1. De Bank bepaalt welke minimuminformatie de kredietinstellingen publiek moeten maken over hun solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en andere risicoposities, over hun beleid voor kapitaalbehoeften, onder verwijzing naar de vereisten bedoeld in artikel 43, alsook over hun beloningsbeleid als bedoeld in artikel 20, § 2, eerste lid, in fine. Zij bepaalt tevens de minimale frequentie en de wijze van bekendmaking van deze informatie. § 2. De kredietinstellingen voorzien de noodzakelijke regels en procedures om te voldoen aan de informatieverplichtingen bedoeld in § 1. Ze evalueren het passend karakter van hun publiciteitsmaatregelen, daarin begrepen de controle van de gepubliceerde gegevens alsook de frequentie van de informatieverschaffing. § 3. De kredietinstellingen voorzien de noodzakelijke regels en procedures teneinde te evalueren of de informatie die zij publiceren over hun organisatie, hun financiële positie en hun risicostaat aan de marktdeelnemers een volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen. § 4. De in dit artikel bedoelde reglementen worden genomen conform artikel 12bis , § 2, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. § 5. In bijzondere gevallen kan de Bank binnen de perken van de Europese wetgeving afwijkingen toestaan van de bepalingen van de met toepassing van dit artikel genomen reglementen. ».

Art. 7.In artikel 43 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2007, wordt paragraaf 4 opgeheven.

Art. 8.In artikel 44 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007 en bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden, tussen het vierde en het vijfde lid, drie leden ingevoegd, luidende : « De bestuurders of de zaakvoerders zijn, hetzij jegens de vennootschap, hetzij jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van de overtreding van de ter uitvoering van het vierde lid genomen bepalingen.

Het vijfde lid is eveneens van toepassing op de leden van het directiecomité.

Wat de overtredingen betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de bestuurders, de zaakvoerders en de leden van het directiecomité slechts van de in het vijfde en het zesde lid bedoelde aansprakelijkheid ontheven indien hun geen schuld kan worden verweten en zij die overtredingen, naargelang het geval, hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering of de eerstkomende zitting van de raad van bestuur nadat zij er kennis van hebben gekregen. ».

Art. 9.In artikel 46, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007 en laatstelijk gewijzigd bij koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « in artikel 20 » vervangen door de woorden « in de artikelen 20 en 20bis ».

Art. 10.In artikel 49 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 augustus 2002, 19 november 2004, 20 juni 2005 en 15 mei 2007 en bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden « De in artikel 43, paragrafen 1 tot en met 4, bedoelde normen en verplichtingen » vervangen door de woorden « De in artikelen 20ter en 43, paragrafen 1 tot en met 3, bedoelde normen en verplichtingen »;2° er wordt een paragraaf 5bis ingevoegd, luidende : « § 5bis .De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst kunnen de Bank in haar hoedanigheid van consoliderende toezichthouder of in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst verzoeken een bijkantoor van een kredietinstelling als significant aan te merken.

Het verzoek vermeldt de redenen waarom het bijkantoor als significant moet worden aangemerkt, en met name : a) of het marktaandeel in deposito's van dit bijkantoor in de lidstaat van ontvangst meer dan 2 % bedraagt;b) wat de vermoedelijke gevolgen van een opschorting of beëindiging van de werkzaamheden van de kredietinstelling voor de liquiditeit van de markt en de betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen in de lidstaat van de ontvangst zullen zijn;en c) de omvang en het belang van het bijkantoor, wat het aantal cliënten betreft, binnen het bancaire of financiële stelsel in de lidstaat van ontvangst. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst, alsmede desgevallend de consoliderende toezichthouder, stellen alles in het werk om tot een gezamenlijk besluit te komen over de kwalificatie van een bijkantoor als significant.

Als binnen de twee maanden na ontvangst van een verzoek geen gezamenlijk besluit wordt genomen, dient de Bank de besluiten van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, genomen uiterlijk twee maanden daarna, of het bijkantoor significant is, te aanvaarden.

De hiervoor bedoelde besluiten genomen door de Bank in haar hoedanigheid van consoliderende toezichthouder of in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, worden op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen, worden aan de betrokken bevoegde autoriteiten toegezonden, worden als definitief erkend en worden door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast. »; 3° er wordt een paragraaf 5ter ingevoegd, luidende : « § 5ter.Indien de Bank consoliderende toezichthouder is, richt zij colleges van toezichthouders op om het toezicht op de dochterondernemingen en de significatieve bijkantoren te vergemakkelijken en zorgt zij voor passende coördinatie en samenwerking met relevante bevoegde autoriteiten van derde landen. »; 4° er wordt een paragraaf 5quater ingevoegd, luidende : « § 5quater .Indien de Bank toezichthouder is van een dochteronderneming van een moederkredietinstelling in de Europese Unie of van een financiële moederholding in de Europese Unie, of ten gevolge van een verzoek zoals voorzien in artikel 73, § 3, van een significant bijkantoor van een kredietinstelling die onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte ressorteert, kan de Bank deelnemen aan een college van toezichthouders, opgericht door de bevoegde consoliderende toezichthouder of de bevoegde toezichthouder van de lidstaat van herkomst. »

Art. 11.In artikel 57, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007 en bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt een 1°ter ingevoegd, luidende : « 1°ter van kredietinstellingen eisen dat ze de variabele beloning tot een bepaald percentage van hun totale netto bedrijfsresultaten beperken als deze beloning niet met het in stand houden van een solide eigen vermogen te verenigen is of dat zij hun netto winsten aanwenden om het eigen vermogen te versterken; ».

Art. 12.In dezelfde wet wordt een artikel 70bis ingevoegd, luidende : « Art. 70bis . De leiders van het bijkantoor lichten minstens jaarlijks de Bank en de erkende revisor of revisorenvennootschap in over de naleving van het bepaalde in de artikelen 68, 69 en 70 en over de genomen passende maatregelen. ».

Art. 13.Artikel 73 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De Bank kan de bevoegde consoliderende toezichthouder of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst verzoeken een bijkantoor van een kredietinstelling als significant aan te merken in de zin van artikel 49, § 5bis . »

Art. 14.In artikel 74, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1°, worden de woorden « de artikelen 68, 69, 71 en 72 » vervangen door de woorden « de artikelen 68, 69 en 70 »;2° in de bepaling onder 3°, worden de woorden « periodiek verslag uit of » weggelaten.

Art. 15.In artikel 79 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 juni 2006 en bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, 5°, wordt het woord « 20 » vervangen door het woord « 20bis »;2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « en 5° » weggelaten;3° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Wat het eerste lid, 5°, betreft geldt de verwijzing naar artikel 17 voor de kredietinstelling waarvan het bijkantoor afhangt.De verwijzing naar de artikelen 18 tot 20bis geldt voor het in België gevestigde bijkantoor. » HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen

Art. 16.Artikel 46 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt aangevuld met de bepaling onder 45°, luidende : « 45° consoliderende toezichthouder : de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op moederbeleggingsondernemingen in de Europese Unie en beleggingsondernemingen die onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding in de Europese Unie. »

Art. 17.Artikel 53 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende : « Een bijlage bij deze lijst vermeldt de financiële holdings naar Belgisch recht zoals bepaald bij artikel 95, § 1, 2°. »

Art. 18.In artikel 62 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « en passende procedures » vervangen door de woorden « passende procedures » en worden de woorden « of voorgenomen werkzaamheden » vervangen door de woorden « of voorgenomen werkzaamheden;een beloningsbeleid en een beloningscultuur die in overeenstemming zijn met en bijdragen aan een degelijk en doeltreffend risicobeheer »; 2° in paragraaf 2, vormen de leden 2 tot 7 een nieuwe paragraaf 2bis ;3° wordt een paragraaf 2ter ingevoegd, luidende : « § 2ter.Iedere beleggingsonderneming richt een remuneratiecomité op binnen haar wettelijk bestuursorgaan. Het remuneratiecomité is samengesteld uit niet-uitvoerend bestuurders van het wettelijk bestuursorgaan. Ten minste één lid van het remuneratiecomité is een onafhankelijk lid van het wettelijk bestuursorgaan in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van vennootschappen. Het remuneratiecomité is zodanig samengesteld dat het een kundig en onafhankelijk oordeel kan geven over beloningsbeleid en -cultuur en de stimulansen die worden gecreëerd voor het beheer van risico, kapitaal en liquiditeit.

In het jaarverslag van het wettelijk bestuursorgaan wordt aangetoond dat de leden van het remuneratiecomité over de nodige individuele en collectieve deskundigheid beschikken.

Een beleggingsonderneming die niet significant is wat betreft haar interne organisatie of wat betreft de aard, reikwijdte en complexiteit van haar activiteiten en die voldoet aan ten minste twee van de volgende drie criteria is vrijgesteld van de verplichting om een remuneratiecomité op te richten : a) gemiddeld aantal werknemers gedurende het betrokken boekjaar van minder dan 250 personen; b) balanstotaal van minder dan of gelijk aan 43.000.000 euro; c) jaarlijkse netto-omzet van minder dan of gelijk aan 50.000.000 euro.

Voor zover een remuneratiecomité is opgericht dat voor de gehele groep bevoegd is en voldoet aan de vereisten van deze wet, kan de toezichthoudende overheid aan een beleggingsonderneming die een dochter of een kleindochter is van een gemengde financiële holding, van een verzekeringsholding, van een financiële holding, van een kredietinstelling, van een verzekeringsonderneming, van een herverzekeringsonderneming, van een andere beleggingsonderneming of van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, afwijkingen toestaan van de voormelde bepalingen en specifieke voorwaarden vastleggen voor het verlenen van deze afwijkingen.

De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen over het remuneratiecomité van vennootschappen waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een in artikel 4 van dit Wetboek bedoelde markt. »; 4° in paragraaf 4 worden de woorden « paragrafen 1, 2 en 3 » vervangen door de woorden « paragrafen 1 tot 3 »;5° paragraaf 4 wordt aangevuld met de woorden : « en nadere regels uitwerken overeenkomstig de Europese wetgeving.»; 6° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden « paragrafen 1, 2 en 3 » vervangen door de woorden « paragrafen 1 tot 3 »;7° in paragraaf 5 wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende : « Het remuneratiecomité is verantwoordelijk voor het voorbereiden van beslissingen over beloning, inclusief voor beslissingen die gevolgen hebben voor de risico's en het risicobeheer van de beleggingsonderneming in kwestie en die het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie moet nemen.Bij de voorbereiding van dergelijke beslissingen moet het remuneratiecomité rekening houden met de langetermijnbelangen van de aandeelhouders, de investeerders en andere belanghebbenden van de beleggingsonderneming. »; 8° in paragraaf 5, het vroegere vijfde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden « paragrafen 1, 2 en 3 » vervangen door de woorden « paragrafen 1 tot 3 ».

Art. 19.In dezelfde wet wordt een artikel 62ter ingevoegd, luidende : «

Art. 62ter.§ 1. De toezichthoudende overheid bepaalt welke minimuminformatie de beleggingsondernemingen publiek moeten maken over hun solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en andere risicoposities, hun beleid voor kapitaalbehoeften, onder verwijzing naar de vereisten bedoeld in artikel 90, alsook over hun beloningsbeleid als bedoeld in artikel 62, § 2, eerste lid, in fine.

Zij bepaalt tevens de minimale frequentie en de wijze van bekendmaking van deze informatie. § 2. De beleggingsondernemingen voorzien de noodzakelijke regels en procedures om te voldoen aan de informatieverplichtingen bedoeld in § 1. Ze evalueren het passend karakter van hun publiciteitsmaatregelen, daarin begrepen de controle van de gepubliceerde gegevens alsook de frequentie van de informatieverschaffing. § 3. De beleggingsondernemingen voorzien de noodzakelijke regels en procedures teneinde te evalueren of de informatie die zij publiceren over hun organisatie, hun financiële positie en hun risicostaat aan de marktdeelnemers een volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen. § 4. De in dit artikel bedoelde reglementen worden genomen, naargelang het geval, conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 dan wel conform artikel 12bis , § 2, van de wet van 22 februari 1998. § 5. In bijzondere gevallen kan de toezichthoudende overheid binnen de perken van de Europese wetgeving afwijkingen toestaan van de bepalingen van de met toepassing van dit artikel genomen reglementen. »

Art. 20.In artikel 90 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2007 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt paragraaf 4 opgeheven.

Art. 21.In artikel 91 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2007 en het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden tussen het derde en het vierde lid drie leden ingevoegd, luidende : « De bestuurders of de zaakvoerders zijn, hetzij jegens de vennootschap, hetzij jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van de overtreding van de ter uitvoering van het derde lid genomen bepalingen.

Het vierde lid is eveneens van toepassing op de leden van het directiecomité.

Wat overtredingen betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de bestuurders, de zaakvoerders en de leden van het directiecomité slechts ontheven van de aansprakelijkheid bedoeld in het vierde en het vijfde lid indien hun geen schuld kan worden verweten en zij die overtredingen, naargelang het geval, hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering of op de eerstkomende zitting van de raad van bestuur nadat zij er kennis van hebben gekregen. »

Art. 22.In artikel 92, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « in artikel 62 » vervangen door de woorden « in de artikelen 62 en 62bis ».

Art. 23.In artikel 95 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 juni 2005 en 15 mei 2007 en het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden « De in artikel 90, §§ 1 tot en met 4, bedoelde normen en verplichtingen » vervangen door de woorden « De in de artikelen 62ter en 90, §§ 1 tot en met 3, bedoelde normen en verplichtingen »;2° er wordt een paragraaf 5bis ingevoegd, luidende : « § 5bis .De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst kunnen de toezichthoudende overheid in haar hoedanigheid van consoliderende toezichthouder of in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst verzoeken een bijkantoor van een beleggingsonderneming als significant aan te merken.

Het verzoek vermeldt de redenen waarom het bijkantoor als significant moet worden aangemerkt, en met name : a) wat de vermoedelijke gevolgen van een opschorting of beëindiging van de werkzaamheden van de beleggingsonderneming voor de liquiditeit van de markt en de betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen in de lidstaat van ontvangst zullen zijn;en b) de omvang en het belang van het bijkantoor, wat het aantal cliënten betreft, binnen het financiële stelsel in de lidstaat van ontvangst. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst, alsmede desgevallend de consoliderende toezichthouder, stellen alles in het werk om tot een gezamenlijk besluit te komen over de kwalificatie van een bijkantoor als significant.

Als binnen de twee maanden na ontvangst van een verzoek geen gezamenlijk besluit wordt genomen, dient de toezichthoudende overheid de besluiten van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, genomen uiterlijk twee maanden daarna, of het bijkantoor significant is, te aanvaarden.

De hiervoor bedoelde besluiten genomen door de toezichthoudende overheid in haar hoedanigheid van consoliderende toezichthouder of in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, worden op schrift gesteld met volledige opgaaf van redenen, worden aan de betrokken bevoegde autoriteiten overgezonden, worden als definitief erkend en worden door de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten toegepast. »; 3° er wordt een paragraaf 5ter ingevoegd, luidende : « § 5ter.Indien de toezichthoudende overheid consoliderende toezichthouder is, richt zij colleges van toezichthouders op om het toezicht op de dochterondernemingen en de significatieve bijkantoren te vergemakkelijken en zorgt zij voor passende coördinatie en samenwerking met relevante bevoegde autoriteiten van derde landen. »; 4° er wordt een paragraaf 5quater ingevoegd, luidende : « § 5quater .Indien de toezichthoudende overheid toezichthouder is van een dochteronderneming van een moederbeleggingsonderneming in de Europese Unie of van een financiële moederholding in de Europese Unie, of ten gevolge van een verzoek als bedoeld in artikel 9, § 3, van het koninklijk besluit van 20 december 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen, van een significant bijkantoor van een beleggingsonderneming die onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte ressorteert, kan de toezichthoudende overheid deelnemen aan een college van toezichthouders, opgericht door de bevoegde consoliderende toezichthouders of de bevoegde toezichthouder van de lidstaat van herkomst. »

Art. 24.In artikel 104, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt een 1°ter ingevoegd, luidende : « 1°ter van beleggingsondernemingen eisen dat ze de variabele beloning tot een bepaald percentage van hun totale netto bedrijfsresultaten beperken als deze beloning niet met het in stand houden van een solide eigen vermogen te verenigen is of dat zij hun nettowinsten aanwenden om het eigen vermogen te versterken. » HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België

Art. 25.Artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt aangevuld met drie leden, luidende : « Bij de uitoefening van haar taken houdt de Bank in de hoedanigheid van bevoegde prudentiële autoriteit rekening met de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig de toepasselijke Europese richtlijnen zijn vastgesteld.

Daartoe dient zij : a) deel te nemen aan de werkzaamheden van de Europese Bankautoriteit;b) zich te houden aan de richtsnoeren, aanbevelingen, normen en andere door de Europese Bankautoriteit vastgestelde maatregelen en als zij dat niet doet daarvoor de redenen aan te voeren. De Bank neemt in haar hoedanigheid van bevoegde prudentiële autoriteit bij de uitoefening van haar algemene taken naar behoren de mogelijke gevolgen in overweging die haar besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie. »

Art. 26.Artikel 36/14, § 1, 1°, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt vervangen als volgt : « 1° aan de Europese Centrale Bank en aan de andere centrale banken en instellingen met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun respectieve wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, alsook aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen.

Wanneer zich een noodsituatie voordoet, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van een groep met kredietinstellingen of beleggingsondernemingen vergunning is verleend of significante bijkantoren zijn gevestigd in de zin van artikel 49, §§ 5bis en 5ter, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen of in de zin van artikel 95, §§ 5bis en 5ter, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, kan de Bank gegevens overzenden aan centrale banken van het Europees stelsel van centrale banken als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samen-hangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en effectenafwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel.

In een noodsituatie zoals hierboven bedoeld, kan de Bank gegevens meedelen die van belang zijn voor de centrale overheidsdiensten in alle betrokken lidstaten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake toezicht op de kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsmaatschappijen; ». HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 27.Artikel 45 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5. Bij de uitoefening van haar taken houdt de FSMA in de hoedanigheid van bevoegde prudentiële autoriteit rekening met de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig de toepasselijke Europese richtlijnen zijn vastgesteld.

Daartoe dient zij : a) deel te nemen aan de werkzaamheden van de Europese Bankautoriteit;b) zich te houden aan de richtsnoeren, aanbevelingen, normen en andere door de Europese Bankautoriteit vastgestelde maatregelen en als zij dat niet doet daarvoor de redenen aan te voeren. De FSMA neemt in haar hoedanigheid van bevoegde prudentiële autoriteit bij de uitoefening van haar algemene taken naar behoren de mogelijke gevolgen in overweging die haar besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie. »

Art. 28.Artikel 75, § 1, 1°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 1° aan de Europese Centrale Bank, aan de Bank en aan de andere centrale banken en instellingen met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun respectieve wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, alsook aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen.

Wanneer zich een noodsituatie voordoet, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van een groep met beleggingsondernemingen vergunning is verleend of significante bijkantoren zijn gevestigd in de zin van artikel 95, §§ 5bis en 5ter, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggings-ondernemingen, kan de FSMA gegevens overzenden aan centrale banken van het Europees stelsel van centrale banken als deze gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en effectenafwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel.

In een noodsituatie zoals hierboven bedoeld, kan de FSMA gegevens meedelen die van belang zijn voor de centrale overheidsdiensten in alle betrokken lidstaten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake toezicht op de kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsmaatschappijen; ». HOOFDSTUK 7. - Wijziging van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles

Art. 29.Artikel 189, § 1, eerste lid, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, gewijzigd bij de wetten van 20 juni 2005, 15 mei 2007 en 16 februari 2009, wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : « 3° moet onder « consoliderende toezichthouder » worden verstaan, de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op geconsolideerde basis op moederbeheersvennootschappen in de Europese Unie van instellingen voor collectieve belegging en beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die onder de zeggenschap staan van een financiële moederholding in de Europese Unie. » HOOFDSTUK 8. - Wijziging van de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf

Art. 30.Artikel 29, § 2, van de wet van 16 februari 2009 op het herverzekeringsbedrijf wordt aangevuld met drie leden, luidende : « De bestuurders of de zaakvoerders zijn, hetzij jegens de vennootschap, hetzij jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van de overtreding van de ter uitvoering van het eerste lid genomen bepalingen.

Het tweede lid is eveneens van toepassing op de leden van het directiecomité.

Wat overtredingen betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, worden de bestuurders, de zaakvoerders en de leden van het directiecomité slechts ontheven van de aansprakelijkheid bedoeld in het tweede en het derde lid indien hun geen schuld kan worden verweten en zij die overtredingen, naargelang het geval, hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering of op de eerstkomende zitting van de raad van bestuur nadat zij er kennis van hebben gekregen. » HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van de betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen

Art. 31.In artikel 5, eerste lid, van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van de betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° de kredietinstellingen naar Belgisch recht, de kredietinstellingen die zijn opgericht naar het recht van een andere lidstaat van de EER, die in hun land van herkomst gerechtigd zijn betalingsdiensten aan te bieden en die in België werkzaamheden verrichten krachtens de artikelen 65 en 66 van de bankwet, alsook de bijkantoren van kredietinstellingen die zijn opgericht naar het recht van een staat die geen lid is van de EER en die in België zijn gevestigd conform artikel 79 van de bankwet; ».

Art. 32.Artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt vervangen als volgt : «

Art. 33.De erkende commissarissen verlenen hun medewerking aan het toezicht van de Bank, op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig dit artikel, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de Bank. Daartoe : 1° beoordelen zij de interne controlemaatregelen die de betalingsinstellingen hebben getroffen overeenkomstig artikel 14, § 3, eerste lid, en delen zij hun bevindingen ter zake mee aan de Bank;2° brengen zij verslag uit bij de Bank over : a) de resultaten van het beperkt nazicht van de periodieke staten die de betalingsinstellingen aan het einde van het eerste halfjaar aan de Bank bezorgen waarin bevestigd wordt dat zij geen kennis hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet in alle materieel belangrijke opzichten volgens de geldende richtlijnen van de Bank werden opgesteld.Bovendien bevestigen zij dat deze periodieke staten per einde halfjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij geen kennis te hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet zijn opgesteld met toepassing van de boeking- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen; b) de resultaten van de controle van de periodieke staten die de betalingsinstellingen aan het einde van het boekjaar aan de Bank bezorgen waarin bevestigd wordt dat deze periodieke staten in alle materieel belangrijke opzichten werden opgesteld volgens de geldende richtlijnen van de Bank.Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar werden opgesteld met toe-passing van de boeking- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen; 3° brengen zij bij de Bank op haar verzoek een bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de betalingsinstelling;de kosten voor de opstelling van dit verslag worden door de betalingsinstelling gedragen; 4° brengen zij, in het kader van hun opdracht bij de betalingsinstelling of een revisorale opdracht bij een met de betalingsinstelling verbonden onderneming, op eigen initiatief verslag uit bij de Bank, zodra zij kennis krijgen van : a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van de betalingsinstelling financieel of op het vlak van haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of van haar interne controle, op betekenisvolle wijze beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van het Wetboek van vennootschappen, de statuten, deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen.c) andere beslissingen of feiten die kunnen leiden tot een weigering van de certificering van de jaarrekening of tot het formuleren van voorbehoud;5° brengen zij de Bank minstens eens per jaar verslag uit over de deugdelijkheid van de maatregelen die de betalingsinstelling heeft getroffen ter vrijwaring van de geldmiddelen die zij van betalingsdienstgebruikers ontvangt, in toepassing van artikel 22, §§ 1 en 2. Tegen erkende commissarissen die te goeder trouw informatie hebben verstrekt als bedoeld in het eerste lid, 4°, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.

De erkende commissarissen delen aan de leiders van de betalingsinstelling de verslagen mee die zij aan de Bank richten overeenkomstig het eerste lid, 3°. Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht zoals geregeld bij artikel 35 van de wet van 22 februari 1998. Zij bezorgen de Bank een kopie van hun mededelingen die zij aan deze leiders richten en die betrekking hebben op zaken die van belang kunnen zijn voor het toezicht dat zij uitoefent.

De erkende commissarissen en de erkende revisorenvennootschappen mogen bij de buitenlandse bijkantoren van de instelling waarop zij toezicht houden, het toezicht uitoefenen en de onderzoeken verrichten die bij hun opdracht horen.

Zij kunnen door de Bank, op verzoek van de Europese Centrale Bank, worden gelast te bevestigen dat de gegevens die deze betalingsinstellingen aan deze autoriteiten moeten verstrekken, volledig, juist en conform de geldende regels zijn opgesteld. »

Art. 33.Artikel 43 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt vervangen als volgt : «

Art. 43.§ 1. De leiders van de in artikel 39 bedoelde bijkantoren stellen voor een hernieuwbare termijn van drie jaar een of meer door de Bank erkende revisoren of erkende revisorenvennootschappen aan.

De artikelen 31 en 32, eerste tot vierde lid, zijn van toepassing op deze revisoren en vennootschappen. Vooraleer een erkende revisor of een erkende revisorenvennootschap van zijn of haar opdracht te ontslaan, moet het advies van de Bank worden ingewonnen. § 2. De overeenkomstig § 1 aangestelde erkende revisoren of revisorenvennootschappen verlenen hun medewerking aan het toezicht van de Bank, op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig deze paragraaf, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de Bank. Daartoe : 1° beoordelen zij de interne controlemaatregelen die de bijkantoren hebben getroffen tot naleving van de wetten, besluiten en reglementen die op grond van artikel 41 van toepassing zijn op de bijkantoren, en delen zij hun bevindingen mee aan de Bank;2° brengen zij verslag uit bij de Bank over : a) de resultaten van het beperkte nazicht van de periodieke staten die de in artikel 39 bedoelde bijkantoren aan het einde van het eerste halfjaar aan de Bank bezorgen waarin bevestigd wordt dat zij geen kennis hebben van feiten waaruit zou blijken dat deze periodieke staten per einde halfjaar niet in alle materieel belangrijke opzichten volgens de geldende richtlijnen van de Bank werden opgesteld. Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde halfjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij geen kennis te hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet zijn opgesteld met toepassing van de boeking- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen; b) de resultaten van de controle van de periodieke staten die de in artikel 39 bedoelde bijkantoren aan het einde van het boekjaar aan de Bank bezorgen waarin bevestigd wordt dat deze periodieke staten in alle materieel belangrijke opzichten werden opgesteld volgens de geldende richtlijnen van de Bank.Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar werden opgesteld met toepassing van de boeking- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen.

Zij kunnen door de Bank, op verzoek van de Europese Centrale Bank, worden gelast de gegevens te bevestigen die de bijkantoren aan deze autoriteiten moeten verstrekken met toepassing van artikel 41, eerste lid; 3° brengen zij bij de Bank periodiek verslag uit of, op haar verzoek, bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de bijkantoren met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor de Bank bevoegd is;4° brengen zij op eigen initiatief verslag uit bij de Bank, inzake aangelegenheden waarvoor zij bevoegd is alsook in het kader van de samenwerking met de autoriteiten die toezicht houden op de centrale zetel, zodra zij kennis krijgen van : a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van het bijkantoor financieel of op het vlak van zijn administratieve en boekhoudkundige organisatie of van zijn interne controle, op betekenisvolle wijze beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van de voorschriften van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen of andere wetten en reglementen die op hun bedrijf in België van toepassing zijn, voor zover de in deze voorschriften bedoelde aangelegenheden tot de bevoegdheid van de Bank behoren;5° brengen zij bij de Bank, op haar verzoek, verslag uit, wanneer een andere Belgische overheid haar ter kennis brengt dat een wetgeving van algemeen belang die voor het bijkantoor geldt, werd overtreden. Tegen erkende revisoren die te goeder trouw informatie hebben verstrekt als bedoeld in het eerste lid, 4°, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.

Zij delen aan de leiders van het bijkantoor de verslagen mee die zij aan de Bank richten overeenkomstig het eerste lid, 3°. Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht als geregeld bij artikel 35 van de wet van 22 februari 1998. Zij bezorgen de Bank een kopie van de mededelingen die zij aan deze leiders richten en die betrekking hebben op aspecten waarvoor de Bank toezichtsbevoegdheid heeft.

In bijkantoren waar een ondernemingsraad is opgericht met toepassing van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, oefenen de erkende revisoren en revisorenvennootschappen de in artikel 15bis van deze wet bedoelde opdrachten uit.

Op verzoek en op kosten van de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van het bijkantoor, mogen de erkende revisoren of erkende revisorenvennootschappen als een vorm van bijstand en na voorafgaande kennisgeving aan de Bank, in dit bijkantoor toezicht uitoefenen op de in de artikelen 27, eerste lid, en 42, § 1, bedoelde aspecten. § 3. De erkende revisoren of erkende revisorenvennootschappen certificeren de krachtens artikel 41, tweede lid, openbaar gemaakte jaarlijkse boekhoudkundige gegevens. » HOOFDSTUK 1 0. - Diverse bepalingen

Art. 34.Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan de Koning, op advies van de Nationale Bank van België en de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, de nodige maatregelen treffen ter omzetting van de bepalingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen en die betrekking hebben op de bepaling van de bevoegdheden van de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

De krachtens dit artikel genomen besluiten kunnen de geldende wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.

De in dit artikel bedoelde koninklijke besluiten hebben geen uitwerking meer indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen achttien maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke besluiten. De door deze paragraaf aan de Koning verleende bevoegdheden vervallen op 31 december 2011. HOOFDSTUK 1 1. - Slotbepalingen

Art. 35.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 28 juli 2011.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Verwijzingen naar de parlementaire voorbereiding te vermelden bij de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad : Kamer : Doc K.53 1619/ (2010/2011) : 001 : Wetsontwerp 002 : Amendementen 003 : Verslag. 004 : Tekst verbeterd door de commissie.

Zie ook : Integraal verslag : 7 juli 2011.

Senaat : S. 5-1159.

^