Etaamb.openjustice.be
Wet van 27 november 2012
gepubliceerd op 30 november 2012

Wet tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet

bron
federale overheidsdienst financien en federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2012003357
pub.
30/11/2012
prom.
27/11/2012
ELI
eli/wet/2012/11/27/2012003357/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

27 NOVEMBER 2012. - Wet tot wijziging van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld en van de kredietverenigingen uit het net van het Beroepskrediet (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet voorziet in de omzetting van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG. TITEL 2. - Wijzigingen in de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen

Art. 3.Het opschrift van de wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, gewijzigd door de wet van 28 juli 2011 tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen en door het koninklijk besluit van 3 maart 2011 betreffende de evolutie van de toezichtsarchitectuur voor de financiële sector, wordt vervangen als volgt : « Wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen ».

Art. 4.In dezelfde wet wordt het opschrift van Titel 1 vervangen als volgt : « BOEK 1. - Doel. - Toepassingsgebied. - Definities ».

Art. 5.In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « Deze wet » vervangen door de woorden « Boek 2 van deze wet »;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « Boek 3 van deze wet voorziet in de omzetting van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG.»

Art. 6.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « Deze wet » vervangen door de woorden « Boek 2 van deze wet »;2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « Boek 3 van deze wet regelt de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, het statuut van instelling voor elektronisch geld, alsook het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen.»

Art. 7.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het 11° worden de woorden « in de zin van artikel 3, § 1, 7°, van de bankwet » vervangen door de woorden « in de zin van artikel 4, 33° »;b) het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 29° tot 37°, luidende : « 29° Richtlijn 2009/110/EG : Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG;30° wet van 10 december 2009 : de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten;31° instelling voor elektronisch geld : een uitgever van elektronisch geld als bedoeld in Boek 3, Titel 2;32° uitgevers van elektronisch geld : de instellingen en andere entiteiten bedoeld in artikel 59, waarvan de werkzaamheden bestaan in het uitgeven van elektronisch geld, en de rechtspersonen die vrijgesteld zijn op grond van artikel 105;33° elektronisch geld : een elektronische, met inbegrip van magnetische, opgeslagen monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, die is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties te verrichten in de zin van artikel 4, 2°, van deze wet, en die wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever van elektronisch geld;34° houder van elektronisch geld : een natuurlijke of rechtspersoon die geld overhandigt aan een uitgever van elektronisch geld in ruil voor de uitgifte van elektronisch geld door die uitgever;35° gemiddeld uitstaand elektronisch geld : het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het einde van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand;36° distributeur : een natuurlijke of rechtspersoon die voor rekening van een instelling voor elektronisch geld elektronisch geld overmaakt en/of terugbetaalt overeenkomstig artikel 76;37° FSMA : de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.»; 38° werkdag : een dag zoals omschreven in artikel 2, 17° van de wet van 10 december 2009.Als uitzondering hierop, betekent het begrip werkdag in het kader van de artikelen 39, eerste alinea en 91, elke dag van maandag tot en met vrijdag ».

Art. 8.In dezelfde wet wordt een Boek 2 ingevoegd, dat de artikelen 5 tot 58 bevat, luidende « BOEK 2. - Statuut van de betalingsinstellingen, toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en toegang tot betalingssystemen ».

Art. 9.In Boek 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 8 van deze wet, wordt een Titel 1 ingevoegd, die artikel 5 bevat, luidende « TITEL 1. - Betalingsdienstaanbieders ».

Art. 10.Artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 mart 2011 en bij de wet van 28 juli 2011, wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.Onverminderd de bepalingen betreffende hun statuut, mogen alleen de hiernavolgende instellingen of overheden betalingsdiensten aanbieden in België : 1° kredietinstellingen naar Belgisch recht, kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER, die gemachtigd zijn om in hun land van herkomst betalingsdiensten aan te bieden en die in België werkzaam zijn op grond van de artikelen 65 of 66 van de bankwet, en bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, die in België zijn gevestigd overeenkomstig artikel 79 van de bankwet;2° instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht, instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER en die in België werkzaam zijn op grond van artikel 91 van deze wet, en, voor de betalingsdiensten die voor hun activiteit van uitgifte van elektronisch geld vereist zijn, bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, die in België zijn gevestigd met toepassing van Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3;3° de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;4° de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank, wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit;5° de Belgische federale, gewestelijke en lokale overheden en de overheden van de gemeenschappen in België, wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van publieke autoriteit;6° de betalingsinstellingen bedoeld in Titel 2, met inbegrip van de rechtspersonen die geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld op grond van artikel 48.».

Art. 11.In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Iedere rechtspersoon naar Belgisch recht die in België betalingsdiensten wil aanbieden als betalingsinstelling, moet, vooraleer zij haar werkzaamheden aanvat, een vergunning verkrijgen van de Bank, ongeacht de overige plaatsen waar zij haar werkzaamheden uitoefent.»; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « In België mogen alleen betalingsinstellingen die in België zijn gevestigd en betalingsinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER en die in België werkzaam zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten op grond van artikel 39, publiekelijk gebruik maken van de termen « betalingsinstelling », inzonderheid in hun naam, in de opgave van hun doel, in hun effecten, waarden, stukken of in hun reclame.»

Art. 12.In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 4° worden de woorden « voor de betalingsinstellingen die naast betalingsdiensten andere werkzaamheden verrichten in de zin van artikel 21, » geschrapt.2° de bepaling onder 12° wordt opgeheven.

Art. 13.In artikel 8, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « , en voor zover zij over de gehele lijn tot een positief oordeel komt » geschrapt.

Art. 14.In artikel 11, tweede lid van dezelfde wet wordt het woord « cumulatief » geschrapt.

Art. 15.In artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, luidende : « Zij neemt de nodige maatregelen om blijvend te kunnen beschikken over een passende onafhankelijke compliancefunctie, om de naleving door de instelling, haar bestuurders, effectieve leiding, werknemers en gevolmachtigden te verzekeren van de rechtsregels in verband met de integriteit van de werkzaamheden van de betalingsinstellingen.»; 2° in § 4 worden de woorden « en een passende risicobeheerfunctie » vervangen door de woorden « , een passende risicobeheerfunctie en een passende onafhankelijke compliancefunctie »;3° In § 5, eerste lid, worden de woorden « bij de §§ 1, 2 en 3 » vervangen door de woorden « bij de §§ 1, 2 en 3 en artikel 23, eerste lid, f) »;4° In § 5, tweede lid, worden de woorden « bij de §§ 1, 2 en 3 en het eerste lid van deze paragraaf » vervangen door de woorden « bij de §§ 1, 2 en 3 van dit artikel, het eerste lid van deze paragraaf en artikel 23, eerste lid, f) »;5° in § 5, tweede lid en in § 6 woorden de woorden « , in voorkomend geval via het auditcomité, » opgeheven.

Art. 16.In artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « Betalingsinstellingen mogen andere werkzaamheden dan betalingsdiensten verrichten, mits hiervoor voorafgaandelijk toestemming is verleend door de Bank. Indien de Bank erin toestemt dat een betalingsinstelling andere werkzaamheden dan betalingsdiensten verricht, kan zij, onverminderd artikel 25, laatste lid en gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid en een passende risicobeheersing door de betalingsinstelling of op de vereiste van een passend prudentieel toezicht op deze instelling, de uitoefening van andere werkzaamheden dan betalingsdiensten of de in § 2 bedoelde werkzaamheden aan aanvullende voorwaarden onderwerpen.

Bovendien kan de Bank eisen dat het betalingsdienstenbedrijf ondergebracht wordt in een afzonderlijke juridische entiteit, afgescheiden van deze die andere werkzaamheden uitoefent. » 2° in de Nederlandse versie van § 2, 2°, worden de woorden « het exploiteren van betalingssystemen » vervangen door de woorden « het beheer van betalingssystemen »;3° in § 4, tweede lid en in § 5 worden de woorden « in de zin van artikel 3, 7°, van de bankwet" telkens opgeheven;4° in de Franse versie van § 6, eerste lid, worden de woorden « sauf autorisation de » vervangen door de woorden « sauf autorisation préalable de »;5° in § 6, tweede lid, worden de woorden « en exploiteren van betalingsystemen" vervangen door de woorden « en het beheer van betalingssystemen".

Art. 17.In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « Wanneer een betalingsinstelling andere werkzaamheden verricht dan betalingsdiensten en de bij artikel 21, § 2, 1°, bedoelde diensten, dienen de geldmiddelen die zij van betalingsdienstgebruikers rechtstreeks of via andere betalingsdienstaanbieders voor de uitvoering van betalingstransacties ontvangt » vervangen door de woorden « De geldmiddelen die een betalingsinstelling rechtstreeks of via andere betalingsdienstaanbieders van betalingsdienstgebruikers ontvangt voor de uitvoering van betalingstransacties, dienen »;2° in § 1, eerste lid, c), worden de woorden « voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij afwezigheid van een verzekering, garantie of waarborg » vervangen door de woorden « voor een bedrag dat besteed geweest zou zijn met toepassing van punt b) ».3° Het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4.Onverminderd de bevoegdheden van het wettelijke bestuursorgaan inzake vaststelling van het algemeen beleid als bepaald bij het Wetboek van Vennootschappen, nemen de personen belast met de effectieve leiding van de betalingsinstelling, in voorkomend geval het directiecomité, onder toezicht van het wettelijke bestuursorgaan de nodige maatregelen voor de naleving van het bepaalde bij de §§ 1 en 2.

Het wettelijke bestuursorgaan van de betalingsinstelling dient minstens jaarlijks te controleren of de instelling beantwoordt aan het bepaalde bij de §§ 1 en 2 en het eerste lid van deze paragraaf, en neemt kennis van de genomen passende maatregelen.

De personen belast met de effectieve leiding, in voorkomend geval het directiecomité, lichten minstens jaarlijks het wettelijke bestuursorgaan, de Bank en de erkende commissaris in over de naleving van het bepaalde bij het eerste lid van deze paragraaf en over de genomen passende maatregelen.

De informatieverstrekking aan de Bank en de erkende commissaris gebeurt volgens de modaliteiten die de Bank bepaalt. »

Art. 18.In artikel 28, vierde lid van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « in de artikelen 144 en 148 van het Wetboek van vennootschappen », vervangen door de woorden « in artikel 33, eerste lid, 2° ».

Art. 19.In artikel 33, eerste lid, 1° van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 28 juli 2011, worden de woorden « overeenkomstig artikel 14, § 3, eerste lid » vervangen door de woorden « overeenkomstig de artikelen 14, § 3, eerste lid en 23, eerste lid, f) ».

Art. 20.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Wanneer de Bank vaststelt dat een betalingsinstelling niet werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, dat haar beleid of financiële positie de goede afloop van haar verbintenissen in het gedrang dreigt te brengen of niet voldoende waarborgen biedt voor haar solvabiliteit, liquiditeit of rendabiliteit, dat haar beleidsstructuren, haar administratieve of boekhoudkundige organisatie, haar agenten- of bijkantorennet, of haar interne controle ernstige leemten vertoont, of dat de voortzetting van haar bedrijf een bedreiging vormt voor de stabiliteit van het betalingssysteem, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.

Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, kan de Bank : 1° een speciaal commissaris aanstellen. In dit geval is voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de instelling, inclusief de algemene vergadering, alsook voor die van de personen die instaan voor het beleid, zijn schriftelijke, algemene of bijzondere toestemming vereist; de Bank kan de verrichtingen waarvoor een toestemming is vereist evenwel beperken.

De speciaal commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht, voorleggen aan alle organen van de instelling, inclusief de algemene vergadering. De bezoldiging van de speciaal commissaris wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de instelling.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de aanstelling van een speciaal commissaris in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, met opgave van de handelingen en beslissingen waarvoor zijn toestemming is vereist, zijn alle handelingen en beslissingen zonder deze vereiste toestemming nietig, tenzij de speciaal commissaris die bekrachtigt. Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris nietig, tenzij hij die bekrachtigt.

De Bank kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen. 2° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de betalingsinstelling geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden;deze schorsing kan, in de door de Bank bepaalde mate, de volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de lopende overeenkomsten tot gevolg hebben.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de betalingsinstelling of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de schorsing in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig.

De Bank kan een betalingsinstelling tevens gelasten deelnemingen over te dragen die zij in voorkomend geval bezit overeenkomstig artikel 21, § 6; 3° inzake solvabiliteit, strengere vereisten opleggen dan deze bedoeld in artikel 17;4° de vervanging gelasten van bestuurders of zaakvoerders van de betalingsinstelling binnen een termijn die zij bepaalt en, zo binnen deze termijn geen vervanging geschiedt, in de plaats van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de instelling een of meer voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen die alleen of collegiaal, naargelang van het geval, de bevoegdheden hebben van de vervangen personen.De Bank maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad.

De bezoldiging van de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de betalingsinstelling.

De Bank kan op elk tijdstip de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een meerderheid van aandeelhouders of vennoten, wanneer zij aantonen dat het beleid van de betrokkenen niet meer de nodige waarborgen biedt; 5° de vergunning herroepen.De Bank maakt alle beslissingen tot herroeping van een vergunning bekend op haar website.

Bij uiterste hoogdringendheid kan de Bank de in deze paragraaf bedoelde maatregelen nemen zonder dat vooraf een hersteltermijn wordt vastgesteld. » b) in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden « § 1, eerste en tweede lid, 1° » vervangen door de woorden « § 1, eerste lid en tweede lid, 2° ».

Art. 21.Artikel 40 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De leiders van het bijkantoor brengen minstens eenmaal per jaar verslag uit aan de Bank en aan de erkende revisor of de erkende revisorenvennootschap, over de deugdelijkheid van de interne controlemaatregelen die de bijkantoren hebben getroffen om zich te conformeren aan de bepalingen die krachtens § 1 van toepassing zijn. »

Art. 22.Artikel 48 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt vervangen als volgt : « § 1. De Bank kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de toepassing van de bepalingen van dit Boek en zijn uitvoeringsbesluiten aan rechtspersonen : 1° waarvoor geldt dat het gemiddelde van het totale bedrag aan betalingstransacties die zij of de agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, in de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, niet hoger is dan 3.000.000 euro per maand. Dit criterium wordt beoordeeld op basis van het in het bedrijfsplan begrote totale bedrag aan betalingstransacties, rekening houdend met de eventuele aanpassingen in dit plan die de Bank heeft verlangd; en 2° waarvoor geldt dat geen enkele van de met het beleid of de uitoefening van de werkzaamheden belaste natuurlijke personen veroordeeld is wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, of zoals bedoeld in artikel 19, § 1er, 1° en 2° van de bankwet. De Bank kan deze rechtspersonen niet vrijstellen van de toepassing van artikelen 21 en 22. § 2. De rechtspersonen bedoeld in § 1 die vrijgesteld zijn, worden ingeschreven in het register bedoeld in artikel 9. Artikel 9 is op deze rechtspersonen van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de informatie die op de website van de Bank wordt verstrekt en de geregelde actualisering ervan. Onverminderd § 1, laatste lid, vermeldt de website dat deze rechtspersonen geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld met toepassing van dit artikel. § 3. De rechtspersonen die vrijgesteld zijn op grond van § 1 : 1° hebben hun hoofdkantoor in België en oefenen hun betalingsdienstactiviteiten daadwerkelijk op het Belgische grondgebied uit;2° komen niet in aanmerking voor de regeling inzake wederzijdse erkenning vastgesteld in artikel 39;3° stellen de Bank in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in § 1 gestelde voorwaarden en brengen periodiek verslag uit aan de Bank over het gemiddelde van het totale bedrag aan betalingstransacties die zij of de agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, in de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht. De Bank bepaalt de frequentie van deze rapportering; 4° passen de bepalingen toe van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme die gelden voor betalingsinstellingen, en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. § 4. De Koning kan bepalen dat een rechtspersoon die vrijgesteld is op grond van § 1, alleen sommige van de in artikel 21, §§ 1 tot 3 opgesomde werkzaamheden mag uitoefenen. § 5. Wanneer de in de §§ 1 en 3, 1° gestelde voorwaarden niet langer vervuld zijn, vragen de vrijgestelde rechtspersonen binnen dertig kalenderdagen een vergunning aan overeenkomstig artikel 6 en volgende.

Voor de instellingen die binnen deze termijn geen vergunning hebben aangevraagd, is het overeenkomstig artikel 5 verboden om in België betalingsdiensten aan te bieden. ».

Art. 23.In artikel 51 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het 2° worden de woorden « eerste en tweede lid, » geschrapt;b) in het 8° worden de woorden « overeenkomstig artikel 35, § 1, tweede lid, 1° » vervangen door de woorden « overeenkomstig artikel 35, § 1, tweede lid, 2° ».

Art. 24.In artikel 58 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « Deze wet » vervangen door de woorden « Dit Boek ».

Art. 25.In dezelfde wet wordt een Boek 3 ingevoegd, luidende « BOEK 3 - Toegang tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en statuut van de instellingen voor elektronisch geld ».

Art. 26.In Boek 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 25, wordt een Titel 1 ingevoegd, luidende « TITEL 1. - Uitgevers van elektronisch geld ».

Art. 27.In Boek 3, Titel 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 26, wordt een artikel 59 ingevoegd, luidende : «

Art. 59.Onverminderd de bepalingen betreffende hun statuut, mogen alleen de hiernavolgende instellingen of overheden elektronisch geld uitgeven in België : 1° kredietinstellingen naar Belgisch recht, kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER, die in hun land van herkomst elektronisch geld mogen uitgeven en die in België werkzaam zijn op grond van de artikelen 65 of 66 van de bankwet, en bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, die in België zijn gevestigd overeenkomstig artikel 79 van de bankwet;2° instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht, instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER en die in België werkzaam zijn op grond van artikel 91, bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, die in België zijn gevestigd met toepassing van Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3, en rechtspersonen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 105;3° de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;4° de Bank en de Europese Centrale Bank, wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit;5° de Belgische federale, gewestelijke en lokale overheden en de overheden van de gemeenschappen in België, wanneer zij handelen in hun hoedanigheid van publieke autoriteit.».

Art. 28.In dezelfde Titel 1 wordt een artikel 60 ingevoegd, luidende : «

Art. 60.§ 1. Deze wet is niet van toepassing op de monetaire waarde die opgeslagen is op instrumenten die kunnen worden gebruikt om, louter in de door de uitgevende instelling gebruikte bedrijfsgebouwen of uit hoofde van een handelsovereenkomst met de uitgevende instelling, hetzij binnen een beperkt netwerk van dienstverleners hetzij voor een beperkte reeks goederen en diensten, goederen en diensten te verkrijgen. § 2. Deze wet is niet van toepassing op de monetaire waarde die gebruikt wordt om betalingstransacties te verrichten die worden uitgevoerd via een telecommunicatie-, digitaal of IT-instrument, wanneer de gekochte goederen of diensten geleverd worden aan, en gebruikt moeten worden via, een telecommunicatie-, digitaal of IT-instrument, mits de telecommunicatie-, digitale of IT-exploitant niet uitsluitend als tussenpersoon optreedt tussen de houder van elektronisch geld en de leverancier van de goederen en diensten. ».

Art. 29.In Boek 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 25, wordt een Titel 2 ingevoegd, luidende « TITEL 2. - Instellingen voor elektronisch geld ».

Art. 30.In Boek 3, Titel 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 29, wordt een Hoofdstuk 1 ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK 1. - Instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht ».

Art. 31.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende « Afdeling 1. - Vereiste van bedrijfsvergunning ».

Art. 32.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1, Afdeling 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 28, wordt een artikel 61 ingevoegd, luidende : «

Art. 61.Iedere rechtspersoon naar Belgisch recht die in België elektronisch geld wil uitgeven als instelling voor elektronisch geld, moet, vooraleer hij zijn werkzaamheden aanvat, een vergunning verkrijgen van de Bank, ongeacht op welke andere plaatsen hij zijn werkzaamheden uitoefent.

In België mogen alleen instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht, instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER en die in België werkzaam zijn op grond van artikel 91 van deze wet, evenals bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, die in België zijn gevestigd overeenkomstig artikel 99 van deze wet, publiekelijk gebruik maken van de termen « instelling voor elektronisch geld », inzonderheid in hun naam, in de opgave van hun doel, in hun effecten, waarden, stukken of in hun reclame. ».

Art. 33.In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 62 ingevoegd, luidende : «

Art. 62.§ 1. Bij zijn vergunningsaanvraag voegt de aanvrager de volgende gegevens : 1° een programma van werkzaamheden, met opgave van de voorgenomen werkzaamheden en, met name, in voorkomend geval, de in artikel 77, §§ 1 en 2, bedoelde andere werkzaamheden;2° een bedrijfsplan met inbegrip van een financiële planning voor de eerste drie boekjaren, die aantoont dat de aanvrager beschikt over de voor zijn werkzaamheden en voorgenomen werkzaamheden passende systemen, middelen en procedures om een gezond beleid inzake de uitgifte van elektronisch geld te garanderen;3° het bewijs dat de aanvrager beschikt over het in artikel 66 bedoelde aanvangskapitaal;4° een beschrijving van de maatregelen die de instelling overeenkomstig artikel 78, § 1, heeft genomen voor de bescherming van geldmiddelen die zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven;5° een beschrijving van de door de aanvrager genomen maatregelen op het vlak van goed bestuur en internecontrolemechanismen, met inbegrip van de van toepassing zijnde procedures inzake administratieve en boekhoudkundige organisatie en risicobeheer, waaruit de naleving blijkt van artikel 69, §§ 1 tot 3;6° een beschrijving van de internecontrolemechanismen die de aanvrager heeft opgezet om te voldoen, in voorkomend geval, aan de verplichtingen bepaald bij Verordening (EG) nr.1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler en aan het bepaalde bij de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; 7° een beschrijving van de organisatiestructuur van de aanvrager, met in voorkomend geval een beschrijving van het voorgenomen gebruik van distributeurs, agenten en bijkantoren en van de regelingen voor uitbesteding, alsmede van zijn deelname aan een nationaal of internationaal betalingssysteem;8° de identiteit van natuurlijke of rechtspersonen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, in het kapitaal van de aanvrager, een gekwalificeerde deelneming bezitten in de zin van artikel 3, § 1, 3° van de bankwet, alsmede de omvang van hun deelneming in kapitaalfracties en stemrechten, en het bewijs van hun geschiktheid, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid van de instelling voor elektronisch geld. De stemrechten worden berekend conform de bepalingen van de wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in emittenten waarvan aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en houdende diverse bepalingen, alsook conform de bepalingen van haar uitvoeringsbesluiten; 9° de identiteit van de personen die deelnemen aan het bestuur of het beleid van de instelling voor elektronisch geld, en van de personen die deelnemen aan de effectieve leiding van de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en, in voorkomend geval, van het betalingsdienstenbedrijf, in een instelling voor elektronisch geld, alsmede het bewijs van hun professionele betrouwbaarheid, deskundigheid en passende ervaring in de zin van artikel 68;10° de identiteit van de commissaris-revisor of commissarissen-revisoren;11° de rechtsvorm en de statuten van de aanvrager;12° het adres van hoofdbestuur van de aanvrager. Voor de toepassing van het eerste lid, 4°, 5° en 7°, geeft de aanvrager een beschrijving van de regelingen inzake interne audit en organisatie die hij heeft getroffen met het oog op het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van de houders van elektronisch geld, en, in voorkomend geval, van de betalingsdienstgebruikers te beschermen en de continuïteit en betrouwbaarheid bij de uitgifte van elektronisch geld en, in voorkomend geval, bij het verrichten van betalingsdiensten, te garanderen.

De aanvrager verstrekt de Bank op haar verzoek alle verdere inlichtingen zodat de Bank kan nagaan of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste en tweede lid en zich een passend oordeel kan vormen. § 2. De Bank beslist over de vergunningsaanvraag, na advies van de FSMA voor wat betreft de professionele betrouwbaarheid van de natuurlijke personen die deelnemen aan het bestuur, het beleid of de effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld, indien zij voor het eerst voor een dergelijke functie worden voorgedragen bij een financiële instelling die met toepassing van artikel 36/2 van de wet van 22 februari 1998 onder het toezicht staat van de Bank.

De FSMA deelt haar advies mee aan de Bank binnen een termijn van een week na ontvangst van het verzoek om advies. Indien de FSMA geen advies verstrekt binnen de genoemde termijn, kan de Bank een beslissing nemen. ».

Art. 34.In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 63 ingevoegd, luidende : «

Art. 63.De Bank verleent de aangevraagde vergunning aan de instellingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 62 en afdeling 2.

Binnen drie maanden na voorlegging van een volledig dossier spreekt de Bank zich uit over de aanvraag en brengt zij haar beslissing ter kennis van de aanvrager met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs.

De Bank kan, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid van de instelling, in haar vergunning voorwaarden stellen aan de uitoefening van bepaalde van de voorgenomen werkzaamheden. »

Art. 35.In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 64 ingevoegd, luidende : «

Art. 64.De instellingen die krachtens dit hoofdstuk een vergunning hebben verkregen als instelling voor elektronisch geld, worden ingeschreven op een daartoe door de Bank bijgehouden lijst. De Bank maakt de lijst van de instellingen voor elektronisch geld waaraan zij een vergunning heeft verleend, bekend op haar website. De Bank zorgt voor een geregelde actualisering van de op haar website verstrekte informatie.

De in het eerste lid bedoelde lijst vermeldt voor iedere instelling voor elektronisch geld minstens de volgende informatie : - in voorkomend geval, de voorgenomen betalingsdiensten; - het adres van haar buitenlandse bijkantoren en de identiteit van haar agenten bedoeld in, respectievelijk, de artikelen 75 en 76, § 3. »

Art. 36.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende « Afdeling 2. - Bedrijfsvergunningsvoorwaarden ».

Art. 37.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1, Afdeling 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 36, wordt een artikel 65 ingevoegd, luidende : «

Art. 65.Iedere instelling voor elektronisch geld naar Belgisch recht wordt opgericht in de rechtsvorm van een handelsvennootschap, met uitzondering van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die is opgericht door één enkele persoon ».

Art. 38.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 66 ingevoegd, luidende : «

Art. 66.Elke instelling voor elektronisch geld beschikt op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend, over een kapitaal van minstens 350.000 euro.

Voor de berekening van het in het eerste lid bedoelde aanvangskapitaal komen de volgende bestanddelen in aanmerking : het volstort kapitaal, de uitgiftepremies, de reserves en het overgedragen resultaat, met uitsluiting in voorkomend geval van de preferente aandelen en de herwaarderingsreserves, en na aftrek van overgedragen verliezen en goodwill. ».

Art. 39.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 67 ingevoegd, luidende : «

Art. 67.De vergunning wordt geweigerd wanneer de Bank, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid van de instelling voor elektronisch geld, niet overtuigd is van de geschiktheid van de natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in artikel 62, paragraaf 1, eerste lid, 8°. ».

Art. 40.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 68 ingevoegd, luidende : «

Art. 68.§ 1. De effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld wordt toevertrouwd aan ten minste twee natuurlijke personen.

De personen die deelnemen aan het bestuur of het beleid van de instelling voor elektronisch geld, en de personen die deelnemen aan de effectieve leiding van de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en in voorkomend geval, van het betalingsdienstenbedrijf binnen een instelling voor elektronisch geld, beschikken voor de uitoefening van hun taken inzake uitgifte van elektronisch geld en betalingsdiensten over de vereiste professionele betrouwbaarheid, deskundigheid en passende ervaring. § 2. Artikel 19 van de bankwet is van toepassing. »

Art. 41.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 69 ingevoegd, luidende : «

Art. 69.§ 1. De instelling voor elektronisch geld beschikt over een beleidsstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie, controle- en beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de elektronische informatieverwerking, en interne controle, die aangepast zijn aan haar werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden inzake de uitgifte van elektronisch geld en betalingsdiensten en aan haar werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden bedoeld in artikel 77, § 2, 2°.

Zij houdt daarbij rekening met de aard, de omvang en de complexiteit van deze werkzaamheden en de eraan verbonden risico's. § 2. De instelling voor elektronisch geld beschikt over een passende beleidsstructuur, waaronder inzonderheid dient te worden verstaan : een coherente en transparante organisatiestructuur, met inbegrip van een passende functiescheiding; een duidelijk omschreven, transparant en samenhangend geheel van verantwoordelijkheidstoewijzingen; en passende procedures voor de identificatie, de meting, het beheer en de opvolging van en de interne verslaggeving over de belangrijke risico's die de instelling voor elektronisch geld loopt ingevolge haar werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden. § 3. De instelling voor elektronisch geld organiseert een passende interne controle, waarvan de werking minstens eenmaal per jaar wordt beoordeeld. Wat haar administratieve en boekhoudkundige organisatie betreft, dient zij een systeem van interne controle te organiseren dat een redelijke mate van zekerheid verschaft over de betrouwbaarheid van het financiële verslaggevingsproces, zodat de jaarrekening in overeenstemming is met de geldende boekhoudreglementering.

De instelling voor elektronisch geld neemt de nodige maatregelen om blijvend te kunnen beschikken over een passende onafhankelijke interne auditfunctie.

De instelling voor elektronisch geld werkt een passend integriteitsbeleid uit dat geregeld wordt geactualiseerd.

Zij neemt de nodige maatregelen om blijvend te kunnen beschikken over een passende onafhankelijke compliancefunctie, om de naleving door de instelling, haar bestuurders, effectieve leiding, werknemers en gevolmachtigden te verzekeren van de rechtsregels in verband met de integriteit van de werkzaamheden van de instellingen voor elektronisch geld.

De instelling voor elektronisch geld beschikt over een passende onafhankelijke risicobeheerfunctie. § 4. De Bank kan, onverminderd het bepaalde bij de §§ 1, 2 en 3, nader bepalen wat moet worden verstaan onder een passende beleidsstructuur, een passende interne controle, een passende onafhankelijke interneauditfunctie, een passend integriteitsbeleid, een passende risicobeheerfunctie en een passende onafhankelijke compliancefunctie. § 5. Onverminderd de bevoegdheden van het wettelijk bestuursorgaan inzake de vaststelling van het algemeen beleid als bepaald bij het Wetboek van vennootschappen, nemen de personen belast met de effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld, in voorkomend geval het directiecomité, onder toezicht van het wettelijk bestuursorgaan de nodige maatregelen voor de naleving van het bepaalde bij de §§ 1, 2 en 3 en artikel 79, eerste lid, f).

Het wettelijk bestuursorgaan van de instelling voor elektronisch geld controleert minstens eenmaal per jaar of de instelling beantwoordt aan het bepaalde bij de §§ 1, 2 en 3 van dit artikel, het eerste lid van deze paragraaf en artikel 79, eerste lid, f) en neemt kennis van de genomen passende maatregelen.

De personen belast met de effectieve leiding, in voorkomend geval het directiecomité, lichten minstens eenmaal per jaar het wettelijk bestuursorgaan, de Bank en de erkende commissaris in over de naleving van het bepaalde bij het eerste lid van deze paragraaf en over de genomen passende maatregelen.

De informatieverstrekking aan de Bank en de erkende commissaris gebeurt volgens de modaliteiten die de Bank bepaalt. § 6. De erkende commissaris brengt bij het wettelijk bestuursorgaan tijdig verslag uit over de belangrijke zaken die bij de uitoefening van zijn wettelijke controleopdracht aan het licht zijn gekomen, en meer bepaald over ernstige tekortkomingen in het financiële verslaggevingsproces met betrekking tot de werkzaamheden inzake de uitgifte van elektronisch geld en betalingsdiensten en de werkzaamheden bedoeld in artikel 77, § 2, 2°. § 7. Als de instelling voor elektronisch geld nauwe banden heeft met andere natuurlijke of rechtspersonen, mogen die banden geen belemmering vormen voor het prudentieel toezicht op de instelling voor elektronisch geld.

Als de instelling voor elektronisch geld nauwe banden heeft met een natuurlijke of rechtspersoon die ressorteert onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, mogen de voor die persoon geldende wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen of hun uitvoering, geen belemmering vormen voor het prudentieel toezicht op de instelling voor elektronisch geld. ».

Art. 42.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 70 ingevoegd, luidende : «

Art. 70.Het hoofdbestuur van de instelling voor elektronisch geld is in België gevestigd. ».

Art. 43.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende « Afdeling 3. - Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden ».

Art. 44.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1, Afdeling 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 43, wordt een artikel 71 ingevoegd, luidende : «

Art. 71.De instelling voor elektronisch geld voldoet te allen tijde aan de voorwaarden van de artikelen 65, 68, 69 en 70.

Wanneer de overeenkomstig artikel 62 bij de vergunningsaanvraag verstrekte gegevens gewijzigd zijn, brengt de instelling voor elektronisch geld de Bank hiervan onverwijld op de hoogte. ».

Art. 45.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 72 ingevoegd, luidende : «

Art. 72.§ 1. Het eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld mag op geen enkel moment dalen onder het bedrag van het met toepassing van artikel 66 vereiste kapitaal. § 2. Overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2009/110/EG bepaalt de Bank bij reglement de verplichtingen inzake solvabiliteit die door alle instellingen voor elektronisch geld of per categorie van instellingen voor elektronisch geld moeten worden nageleefd, zowel voor wat betreft hun activiteit van uitgifte van elektronisch geld als voor wat betreft hun werkzaamheden bedoeld in artikel 77, § 2, 1°, die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. Voor die werkzaamheden kan het reglement voorzien in verschillende methodes om de na te leven solvabiliteitsverplichtingen te berekenen en is de Bank gemachtigd om te bepalen welke methode van toepassing is op een of meer instellingen voor elektronisch geld of categorieën van instellingen voor elektronisch geld.

Wanneer een instelling voor elektronisch geld samen met andere instellingen voor elektronisch geld, betalingsinstellingen of gereglementeerde ondernemingen deel uitmaakt van een groep, neemt de Bank maatregelen om het meervoudig gebruik van eigen vermogen binnen de groep te vermijden. De Bank kan nader bepalen volgens welke methodes het meervoudig gebruik van eigen vermogen berekend wordt. Het bepaalde bij dit lid is van overeenkomstige toepassing wanneer een instelling voor elektronisch geld rechtstreeks of onrechtstreeks andere werkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld verricht, als bedoeld in artikel 77.

Onverminderd de solvabiliteitsverplichtingen bepaald bij § 1 en bij het eerste en tweede lid, kan de Bank aanvullende maatregelen nemen in het geval van een instelling voor elektronisch geld die rechtstreeks of onrechtstreeks andere werkzaamheden dan het verrichten van betalingsdiensten en de uitgifte van elektronisch geld uitoefent, als bedoeld in artikel 77, wanneer deze andere werkzaamheden afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de instelling voor elektronisch geld.

In bijzondere gevallen kan de Bank met redenen omklede afwijkingen toestaan van de bepalingen van de met toepassing van dit artikel genomen reglementen.

De in het eerste lid bedoelde reglementen worden genomen overeenkomstig artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998. ».

Art. 46.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 73 ingevoegd, luidende : «

Art. 73.§ 1. Onverminderd artikel 67 en onverminderd de wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen, moet iedere natuurlijke of rechtspersoon die besloten heeft om hetzij rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming, als bedoeld in artikel 3, § 1, 3° van de bankwet, in een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch recht te verwerven of te vervreemden, hetzij rechtstreeks of onrechtstreeks een dergelijke gekwalificeerde deelneming te vergroten of te verminderen, waardoor het percentage van de gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal de drempel van 20 %, 30 % of 50 % zou bereiken, onderschrijden of overschrijden, of waardoor de instelling voor elektronisch geld haar dochteronderneming zou worden of niet langer haar dochteronderneming zou zijn, de Bank daarvan vooraf schriftelijk in kennis stellen, met vermelding van de omvang van de beoogde deelneming en de in artikel 24, § 3, derde lid van de bankwet bedoelde relevante informatie. § 2. De Bank beoordeelt of de invloed uitgeoefend door de personen bedoeld in § 1 van die aard is om nadelig te zijn voor een gezond en voorzichtig beleid van de instelling. Deze beoordeling gebeurt op basis van het geheel van de onderstaande criteria : a) de reputatie van de kandidaat-verwerver;b) de reputatie en ervaring van elke in artikel 62, § 1, 9° bedoelde persoon die het bedrijf van de instelling voor elektronisch geld als gevolg van de voorgenomen operatie feitelijk gaat leiden;c) de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver, met name met betrekking tot de aard van de werkzaamheden die verricht en beoogd worden in de instelling voor elektronisch geld die het doelwit is van de voorgenomen operatie;d) of de instelling voor elektronisch geld zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële voorschriften op grond van deze wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, met name of de groep waarvan zij deel gaat uitmaken zo gestructureerd is dat effectief toezicht en effectieve uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten mogelijk zijn, en dat de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten kan worden bepaald;e) of er gegronde redenen zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen operatie geld wordt of werd witgewassen of terrorisme wordt of werd gefinancierd dan wel dat gepoogd wordt of werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, of dat de voorgenomen operatie het risico daarop zou kunnen vergroten. Voor het verrichten van de in het eerste lid bedoelde beoordeling werkt de Bank in onderling overleg samen met iedere andere betrokken bevoegde autoriteit of, al naargelang het geval, met de FSMA, indien de kandidaat-verwerver een van de volgende personen is : a) een kredietinstelling, een verzekerings-onderneming, een herverzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging waaraan een vergunning is verleend in een andere lidstaat, of, al naargelang het geval, door de FSMA;b) de moederonderneming van een van de in de bepaling onder a) bedoelde ondernemingen;c) een natuurlijke of rechtspersoon die de controle heeft over een van de in de bepaling onder a) bedoelde ondernemingen; § 3. Indien de Bank, op basis van de evaluatie zoals bedoeld in § 2, redenen heeft om aan te nemen dat de invloed uitgeoefend door de personen bedoeld in § 1 van die aard is om het gezond en voorzichtig beleid van de instelling in het gedrang te brengen, kan zij zich verzetten tegen de uitvoering van de voorgenomen operatie.

De beslissing van de Bank wordt ter kennis gebracht van de instelling voor elektronisch geld via een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs en dit ten laatste twee maanden na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in § 1. § 4. Indien de bij § 1 voorgeschreven voorafgaande kennisgeving niet wordt verricht of indien een deelneming wordt verworven, vergroot of verkocht ondanks het in § 3 bedoelde verzet van de Bank, kan de Bank : 1° de uitoefening schorsen van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen die door de betrokken aandeelhouder of vennoot worden gehouden;zij kan, op verzoek van elke belanghebbende, toestaan dat de door haar bevolen maatregelen worden opgeheven; haar beslissing wordt op de meest geschikte wijze ter kennis gebracht van de betrokken aandeelhouder of vennoot; haar beslissing is uitvoerbaar zodra zij ter kennis is gebracht; de Bank kan haar beslissing openbaar maken; 2° de betrokken aandeelhouder of vennoot aanmanen om, binnen de termijn die zij bepaalt, de aandeelhoudersrechten in zijn bezit over te dragen. Als zij binnen de vastgestelde termijn niet worden overgedragen, kan de Bank bevelen de aandeelhoudersrechten te sekwestreren bij de instelling of de persoon die zij bepaalt. Het sekwester brengt dit ter kennis van de instelling voor elektronisch geld, die het register van de aandelen op naam dienovereenkomstig wijzigt en de uitoefening van de hieraan verbonden rechten enkel aanvaardt vanwege het sekwester.

Het sekwester handelt in het belang van een gezond en voorzichtig beleid van de instelling voor elektronisch geld en in het belang van de houder van de gesekwestreerde aandeelhoudersrechten. Het oefent alle rechten uit die aan de aandelen zijn verbonden. De bedragen die het sekwester als dividend of anderszins int, worden slechts aan de voornoemde houder overgemaakt indien hij gevolg heeft gegeven aan de in het eerste lid, 2°, bedoelde aanmaning. Om in te schrijven op kapitaalverhogingen of andere al dan niet stemrechtverlenende effecten, om te kiezen voor dividenduitkering in aandelen van de vennootschap, om in te gaan op openbare overname- of ruilaanbiedingen en om nog niet volgestorte aandelen vol te storten, is de instemming van de voornoemde houder vereist. De aandeelhoudersrechten die zijn verworven in het kader van dergelijke verrichtingen worden van rechtswege toegevoegd aan het voornoemde sekwester. De vergoeding van het sekwester wordt vastgesteld door de Bank en betaald door de voornoemde houder. Het sekwester kan deze vergoeding aftrekken van de bedragen die hem worden gestort in zijn hoedanigheid van sekwester of die hem worden gestort door de voornoemde houder in het vooruitzicht of na uitvoering van de hierboven bedoelde verrichtingen.

Indien na afloop van de overeenkomstig het eerste lid, 2°, eerste zin, vastgestelde termijn, stemrechten werden uitgeoefend door de oorspronkelijke houder of door een andere persoon, buiten het sekwester, die optreedt voor rekening van deze houder, niettegenstaande een schorsing van hun uitoefening overeenkomstig het eerste lid, 1°, kan de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de vennootschap haar zetel heeft, op verzoek van de Bank, alle of een deel van de beslissingen van de algemene vergadering nietig verklaren wanneer het aanwezigheids- of meerderheidsquorum dat is vereist voor de genoemde beslissingen, buiten de onwettig uitgeoefende stemrechten niet zou zijn bereikt; 3° de voorzitter van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de instelling voor elektronisch geld haar zetel heeft, uitspraak doende als in kort geding, verzoeken om alle of een deel van de stemmen uitgebracht door de verwerver of de betrokken aandeelhouder of vennoot nietig te verklaren.De procedure wordt ingeleid bij dagvaarding door de Bank. Artikel 516, § 3, van het Wetboek van Vennootschappen is van toepassing. § 5. Indien de Bank grond heeft om aan te nemen dat de invloed van een natuurlijke of rechtspersoon die rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming bezit in een instelling voor elektronisch geld, een gezond en voorzichtig beleid van deze instelling voor elektronisch geld kan belemmeren, kan zij, onverminderd de andere bij deze wet bepaalde maatregelen, de in § 4, 1° en 2° bedoelde maatregelen nemen. ».

Art. 47.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 74 ingevoegd, luidende : «

Art. 74.De toestemming van de Bank is vereist voor fusies tussen instellingen voor elektronisch geld of voor fusies tussen instellingen van elektronisch geld en andere financiële instellingen.

Voor de toepassing van dit artikel worden de overdracht van het bedrijf en de integrale of gedeeltelijke overdracht van het net met een fusie gelijkgesteld.

De Bank kan haar toestemming enkel weigeren binnen drie maanden nadat zij van het project in kennis is gesteld, met voorlegging van een volledig dossier, om redenen die verband houden met het gezond en voorzichtig beleid van de instelling voor elektronisch geld. Als zij niet optreedt binnen de voornoemde termijn, wordt de toestemming geacht te zijn verkregen. ».

Art. 48.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 75 ingevoegd, luidende : «

Art. 75.Iedere instelling voor elektronisch geld die op het grondgebied van een andere lidstaat van de EER een bijkantoor wenst te vestigen om er een activiteit van uitgifte van elektronisch geld uit te oefenen, of die voornemens is op het grondgebied van een andere lidstaat van de EER een activiteit van uitgifte van elektronisch geld uit te oefenen zonder er een bijkantoor te vestigen, stelt de Bank daarvan in kennis.

Bij deze kennisgeving wordt een programma van werkzaamheden gevoegd, waarin met name de voorgenomen werkzaamheden en, in voorkomend geval, de andere werkzaamheden bedoeld in artikel 77, § 2, worden vermeld, alsook, in geval van oprichting van een bijkantoor, de organisatiestructuur van het bijkantoor, de domiciliëring van de correspondentie in de betrokken lidstaat en de naam van de leiders van het bijkantoor.

De Bank kan zich verzetten tegen de uitvoering van het project bij beslissing die is ingegeven door de nadelige gevolgen van de opening van een bijkantoor op de organisatie, de financiële positie of het toezicht op de instelling voor elektronisch geld.

De beslissing van de Bank wordt uiterlijk vier weken na de ontvangst van het volledige dossier met alle in het tweede lid bedoelde inlichtingen, met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de instelling voor elektronisch geld.

Voor zover zij zich niet verzet, deelt de Bank binnen een maand na de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, de in het tweede lid bedoelde informatie mee aan de autoriteit die in het betrokken land belast is met het toezicht op de instellingen voor elektronisch geld.

Met uitzondering van het vijfde lid, geldt dit artikel eveneens voor de opening van bijkantoren in een staat die geen lid is van de EER, welke ook de geplande werkzaamheden voor deze bijkantoren zijn. In dit geval kan de Bank in overleg met de autoriteit die toezicht houdt op de instellingen voor elektronisch geld in die staat, regels vaststellen voor de opening van en het toezicht op het bijkantoor alsook voor de wenselijke informatie-uitwisseling tussen beide autoriteiten.

Iedere instelling voor elektronisch geld die in het buitenland een bijkantoor heeft geopend, stelt de Bank ten minste één maand op voorhand in kennis van alle wijzigingen in de krachtens het tweede lid verstrekte inlichtingen. ».

Art. 49.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 76 ingevoegd, luidende : «

Art. 76.§ 1. Onverminderd artikel 63, derde lid, mogen instellingen voor elektronisch geld via distributeurs elektronisch geld overmaken en terugbetalen. § 2. Indien een instelling voor elektronisch geld elektronisch geld wenst over te maken in een andere lidstaat van de EER via een distributeur die in de genoemde staat is gevestigd, is artikel 75 van overeenkomstige toepassing. § 3. Instellingen voor elektronisch geld mogen betalingsdiensten aanbieden als bedoeld in artikel 77, § 2, 1°, via agenten. Artikel 20 is in dit geval van overeenkomstige toepassing.

Instellingen voor elektronisch geld mogen geen elektronisch geld uitgeven via agenten. § 4. Instellingen voor elektronisch geld zijn volledig verantwoordelijk voor de handelingen die door hun distributeurs en agenten worden gesteld. ».

Art. 50.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 77 ingevoegd, luidende : «

Art. 77.§ 1. Instellingen voor elektronisch geld mogen andere werkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld verrichten, mits de voorafgaandelijk toestemming van de Bank.

Indien de Bank erin toestemt dat een instelling voor elektronisch geld andere werkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld verricht, kan zij, onverminderd artikel 81, § 3, en gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid en een passende risicobeheersing door de instelling voor elektronisch geld of op de vereiste van een passend prudentieel toezicht op deze instelling, de uitoefening van andere werkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld of de in § 2 bedoelde werkzaamheden aan aanvullende voorwaarden onderwerpen.

Bovendien kan de Bank eisen dat de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en, in voorkomend geval, het betalingsdienstenbedrijf, ondergebracht worden in een afzonderlijke juridische entiteit, afgescheiden van deze die andere werkzaamheden uitoefent. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, en onverminderd artikel 72, paragraaf 2, derde lid, mogen instellingen voor elektronisch geld eveneens de volgende werkzaamheden uitoefenen : 1° het verlenen van de betalingsdiensten die opgesomd zijn in bijlage I bij deze wet;2° het verrichten van operationele diensten en nevendiensten die nauw samenhangen met de uitgifte van elektronisch geld of het verlenen van de betalingsdiensten bedoeld in punt 1° ;3° het beheer van betalingssystemen, onverminderd artikel 49; § 3. Instellingen voor elektronisch geld mogen maar een krediet verlenen in verband met de betalingsdiensten bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van bijlage I bij deze wet mits voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in artikel 21, § 3.

De kredieten bedoeld in het eerste lid mogen niet worden verleend uit de geldmiddelen die in ruil voor het elektronisch geld worden ontvangen en conform artikel 78, § 1, worden aangehouden. § 4. Instellingen voor elektronisch geld mogen geen gelddeposito's of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 1 van de bankwet ontvangen. § 5. Geldmiddelen die instellingen voor elektronisch geld van houders van elektronisch geld ontvangen, worden onverwijld gewisseld voor elektronisch geld.

Dergelijke geldmiddelen zijn noch deposito's noch andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 1 van de bankwet, op voorwaarde dat de verplichting bedoeld in het vorige lid vervuld is.

Indien de verplichting bedoeld in het eerste lid niet vervuld is, wordt het in ontvangst nemen van die geldmiddelen gelijkgesteld met het ongeoorloofd in ontvangst nemen van gelddeposito's of andere terugbetaalbare gelden, met overtreding van § 4 en van artikel 68bis van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt. § 6. Artikel 21, §§ 4 en 5 is van toepassing op de geldmiddelen die worden ontvangen in het kader van de werkzaamheden bedoeld in § 2, 1°, die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. § 7. Instellingen voor elektronisch geld mogen, behoudens voorafgaande toestemming van de Bank, geen deelnemingen bezitten in handelsvennootschappen of in vennootschappen die de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.

Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor deelnemingen in vennootschappen die alle of een deel van de in § 2 bedoelde werkzaamheden inzake uitgifte van elektronisch geld, betalingsdiensten, nevendiensten in verband met de uitgifte van elektronisch geld of het verlenen van betalingsdiensten, of het beheer van betalingssystemen uitoefenen, of voor deelnemingen in vennootschappen waarvan het doel in hoofdzaak bestaat in het aanhouden van deelnemingen in dergelijke vennootschappen.

Gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid en een passende risicobeheersing kan de Bank het nemen van deelnemingen aan voorwaarden onderwerpen. ».

Art. 51.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 78 ingevoegd, luidende : «

Art. 78.§ 1. De geldmiddelen die in ruil voor het elektronisch geld door een instelling voor elektronisch geld worden ontvangen, moeten : a) in haar boekhouding afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd en nooit worden vermengd met andere geldmiddelen, en b) wanneer deze geldmiddelen op het einde van de werkdag volgend op de dag waarop zij zijn ontvangen nog steeds door de instelling voor elektronisch geld worden aangehouden : (i) worden gedeponeerd op een afzonderlijke gezamenlijke of geïndividualiseerde rekening bijeen of meer entiteiten die de hoedanigheid hebben van kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat van de EER, of kredietinstelling gevestigd in de EER die ressorteert onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, of (ii) worden belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, zoals bij reglement gedefinieerd door de Bank conform de bepalingen van artikel 7.2. van Richtlijn 2009/110/EG; c) ofwel naar tevredenheid van de Bank gedekt zijn door een verzekering, garantie of waarborg van een verzekeringsonderneming of kredietinstelling, die ressorteert onder het recht van een lidstaat van de EER of met vestiging in de EER en ressorterend onder het recht van een staat die geen lid is van de EER, en die niet tot dezelfde groep behoort als de instelling voor elektronisch geld, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat besteed geweest zou zijn met toepassing van punt b), en dat betaalbaar is ingeval de instelling voor elektronisch geld niet in staat is haar financiële verplichtingen na te komen. De in het eerste lid, b), (i) bedoelde entiteiten mogen op de gelden die op een afzonderlijke rekening zijn geplaatst, geen recht doen gelden ingevolge eigen vorderingen op de instelling voor elektronisch geld die deze rekening heeft geopend. Beslag onder derden door de schuldeisers van de instelling voor elektronisch geld op deze rekeningen en hun saldo is evenmin toegestaan.

De Bank kan toestaan dat de in het eerste lid, b), bedoelde geldmiddelen gedeponeerd worden bij een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een staat die geen lid is van de EER en die geen vestiging heeft in de EER, of dat de in het eerste lid, c) bedoelde verzekeringen, garanties en waarborgen verstrekt worden door een verzekeringsonderneming of kredietinstelling, die ressorteert onder het recht van staat die geen lid is van de EER en die geen vestiging heeft in de EER, indien deze kredietinstelling of verzekeringsonderneming onderworpen is aan een door een toezichthoudende autoriteit uitgeoefend toezicht dat gelijkwaardig is met het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen zoals bepaald in de Europese regelgeving.

Wanneer het elektronisch geld wordt verworven door middel van een betaalinstrument, moeten de geldmiddelen die in ruil voor het elektronisch geld worden ontvangen beschermd worden vanaf het moment dat de betaalrekening van de instelling voor elektronisch geld ermee gecrediteerd is of vanaf het moment dat ze op een andere manier ter beschikking worden gesteld van de instelling voor elektronisch geld, in voorkomend geval in overeenstemming met de vereisten op het vlak van uitvoeringstermijnen die zijn vastgelegd in de wet van 10 december 2009. Dergelijke middelen moeten in ieder geval worden veilig gesteld ten laatste na vijf werkdagen na de uitgifte van het elektronisch geld. De in het eerste lid, punt b), ii) bedoelde reglementen worden genomen overeenkomstig artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998. § 2. Wanneer een gedeelte van de geldmiddelen die in ruil voor het uitgegeven elektronisch geld worden ontvangen, mogelijkerwijs in het kader van andere werkzaamheden van de instelling voor elektronisch geld moet worden gebruikt, zijn de vereisten van § 1 niet van toepassing op dit gedeelte van de geldmiddelen. Wanneer dat gedeelte variabel is of niet van tevoren is gekend, kunnen de instellingen voor elektronisch geld dit bedrag berekenen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits het redelijkerwijs mogelijk is een dergelijk representatief gedeelte naar tevredenheid van de Bank op basis van historische gegevens te ramen. § 3. Artikel 22 is van toepassing op de instellingen voor elektronisch geld, voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 77, § 2, 1° die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. § 4. Indien er een insolventieprocedure wordt geopend tegen de instelling voor elektronisch geld, worden de gelden die met toepassing van § 1, eerste lid, a) en b), op een afzonderlijke rekening zijn gedeponeerd, bij bijzonder voorrecht aangewend voor de terugbetaling van de geldmiddelen die zijn ontvangen in ruil voor het uitgegeven elektronisch geld. § 5. Instellingen voor elektronisch geld lichten de Bank op voorhand in over elke substantiële wijziging in de maatregelen die worden genomen in uitvoering van § 1. » § 6. Onverminderd de bevoegdheden van het wettelijke bestuursorgaan inzake vaststelling van het algemeen beleid als bepaald bij het Wetboek van vennootschappen, nemen de personen belast met de effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld, in voorkomend geval het directiecomité, onder toezicht van het wettelijke bestuursorgaan de nodige maatregelen voor de naleving van het bepaalde bij de §§ 1 en 2.

Het wettelijke bestuursorgaan van de instelling voor elektronisch geld dient minstens jaarlijks te controleren of de instelling beantwoordt aan het bepaalde bij de §§ 1 en 2 en het eerste lid van deze paragraaf, en neemt kennis van de genomen passende maatregelen.

De personen belast met de effectieve leiding, in voorkomend geval het directiecomité, lichten minstens jaarlijks het wettelijke bestuursorgaan, de Bank en de erkende commissaris in over de naleving van het bepaalde bij het eerste lid van deze paragraaf en over de genomen passende maatregelen.

De informatieverstrekking aan de Bank en de erkende commissaris gebeurt volgens de modaliteiten die de Bank bepaalt. ».

Art. 52.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 79 ingevoegd, luidende : «

Art. 79.Instellingen voor elektronisch geld kunnen belangrijke operationele taken met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld of het verlenen van betalingsdiensten slechts uitbesteden onder de hiernavolgende voorwaarden : a) zij stellen de Bank hiervan voorafgaandelijk in kennis;b) de uitbesteding leidt er niet toe dat de hoogste leiding van de instelling voor elektronisch geld haar verantwoordelijkheden delegeert;c) de relatie van de instelling voor elektronisch geld met de houders van elektronisch geld en de verplichtingen die zij jegens hen heeft uit hoofde van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, worden niet gewijzigd;d) de naleving van de voorwaarden waaraan de instelling voor elektronisch geld moet voldoen om een vergunning te verkrijgen en te behouden, mag niet worden ondermijnd;e) geen van de andere voorwaarden waaronder de vergunning aan de instelling voor elektronisch geld is verleend, mag worden opgeheven of gewijzigd;f) de uitbesteding mag geen wezenlijke afbreuk doen aan de kwaliteit van de interne controle van de instelling voor elektronisch geld en aan het vermogen van de Bank om te controleren of de instelling voor elektronisch geld voldoet aan haar verplichtingen. Bij de uitbesteding van werkzaamheden blijven de instellingen voor elektronisch geld volledig verantwoordelijk voor de handelingen die gesteld zijn door de dienstverlener. »

Art. 53.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 80 ingevoegd, luidende : «

Art. 80.De instelling voor elektronisch geld legt periodiek aan de Bank een gedetailleerde financiële staat voor. Die staat wordt opgemaakt overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de Bank, die ook de rapporteringsfrequentie bepaalt. Bovendien kan de Bank eisen dat haar geregeld andere cijfergegevens of uitleg worden verstrekt, zodat zij kan nagaan of de bepalingen van deze wet of de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen zijn nageleefd.

De effectieve leiding van de instelling voor elektronisch geld, in voorkomend geval het directiecomité, verklaart aan de Bank dat de voornoemde periodieke staten, die haar in voorkomend geval aan het einde van het eerste halfjaar en in elk geval aan het einde van het boekjaar worden bezorgd door de instelling, in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen. Daartoe is vereist dat de periodieke staten volledig zijn, d.w.z. dat zij alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en dat zij juist zijn, d.w.z. dat zij de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld. De effectieve leiding bevestigt het nodige gedaan te hebben opdat de voornoemde staten volgens de geldende richtlijnen van de Bank worden opgemaakt, en worden opgesteld met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening, of, voor de periodieke rapporteringsstaten die geen betrekking hebben op het einde van het boekjaar, met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar.

Na advies van de Bank bepaalt de Koning volgens welke regels alle instellingen voor elektronisch geld of categorieën van instellingen voor elektronisch geld : 1° hun boekhouding voeren, inventarisramingen verrichten en hun jaarrekening opmaken en openbaar maken;2° hun geconsolideerde jaarrekening opmaken, controleren en openbaar maken en het jaar- en controleverslag over deze geconsolideerde jaarrekening opmaken en openbaar maken. Voor bepaalde categorieën van instellingen voor elektronisch geld of in bijzondere gevallen kan de Bank met redenen omklede afwijkingen toestaan van de in het eerste en derde lid bedoelde besluiten en reglementen, voor alle instellingen voor elektronisch geld die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.

De instellingen voor elektronisch geld leggen hun jaarrekening en hun geconsolideerde jaarrekening neer bij de Bank.

De in dit artikel bedoelde besluiten en reglementen worden genomen na raadpleging van de instellingen voor elektronisch geld, in voorkomend geval via hun representatieve beroepsverenigingen. ».

Art. 54.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende « Afdeling 4 - Toezicht op de instellingen voor elektronisch geld ».

Art. 55.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1, Afdeling 4 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 54, wordt een artikel 81 ingevoegd, luidende : «

Art. 81.§ 1. De instellingen voor elektronisch geld zijn onderworpen aan het toezicht van de Bank.

De Bank ziet erop toe dat elke instelling voor elektronisch geld doorlopend werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. Het toezicht door de Bank staat in verhouding tot en is afgestemd op de aard, de omvang en de complexiteit van de door de instelling voor elektronisch geld verrichte werkzaamheden, en de eraan verbonden risico's. § 2. De Bank kan zich door de instellingen voor elektronisch geld alle inlichtingen doen verstrekken over hun organisatie, werking, financiële positie en verrichtingen. Met dat doel kan de Bank zich ook inlichtingen doen verstrekken door agenten of distributeurs van instellingen voor elektronisch geld, door dienstverleners als bedoeld in artikel 4, 17° en door andere entiteiten waaraan taken zijn uitbesteed.

De Bank kan bij instellingen voor elektronisch geld ter plaatse inspecties verrichten en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk gegeven in bezit van de instelling voor elektronisch geld : 1° om na te gaan of de wettelijke en reglementaire bepalingen op het statuut van deinstellingen voor elektronisch geld zijn nageleefd en of de boekhouding en de jaarrekening, alsmede de haar door de instelling voor elektronisch geld voorgelegde staten en andere inlichtingen, juist en waarheidsgetrouw zijn;2° om het passende karakter te toetsen van de beleidsstructuren, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle van de instelling voor elektronisch geld;3° om zich ervan te vergewissen dat het beleid van de instelling voor elektronisch geld gezond en voorzichtig is, en dat haar positie of haar verrichtingen haar liquiditeit, rendabiliteit of solvabiliteit niet in gevaar kunnen brengen. Met dat doel kan de Bank ook ter plaatse inspecties verrichten bij agenten of distributeurs van instellingen voor elektronisch geld, dienstverleners als bedoeld in artikel 4, 17° en andere entiteiten waaraan taken zijn uitbesteed, en ter plaatse kennis nemen en een kopie maken van elk gegeven in hun bezit. § 3. Het toezicht van de Bank slaat evenwel niet op de door een instelling voor elektronisch geld verrichte andere werkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld, de werkzaamheden bedoeld in artikel 77, § 2, 1° en 2°, en het bezit van deelnemingen als bedoeld in artikel 77, § 7, tenzij dit vereist is voor het toezicht op de naleving door de instelling voor elektronisch geld van de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. ».

Art. 56.In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 82 ingevoegd, luidende : «

Art. 82.Relaties tussen een instelling voor elektronisch geld, haar agent of haar distributeur en een bepaalde cliënt behoren niet tot de bevoegdheid van de Bank, tenzij het toezicht op de instelling voor elektronisch geld dit vergt. ».

Art. 57.In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 83 ingevoegd, luidende : «

Art. 83.De Bank kan bij de bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht, evenals bij agenten, distributeurs, dienstverleners als bedoeld in artikel 4, 17° en andere entiteiten waaraan taken zijn uitbesteed, die in het buitenland zijn gevestigd, na voorafgaande kennisgeving aan de autoriteiten die in de betrokken staat belast zijn met het toezicht op de instellingen voor elektronisch geld, de in artikel 81, § 1, derde lid, bedoelde inspecties verrichten, alsook alle inspecties met als doel de gegevens over de leiding en het beleid van het bijkantoor, alsook alle gegevens die het toezicht op de instelling voor elektronisch geld kunnen vergemakkelijken, inzonderheid op het vlak van haar financiële positie, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle, ter plaatse in te zamelen of te toetsen.

Met hetzelfde doel en na kennisgeving aan de in het eerste lid bedoelde autoriteiten, kan de Bank een deskundige die zij aanstelt, gelasten alle nuttige controles en onderzoeken te verrichten. De bezoldiging en de kosten van deze deskundige worden door de instelling voor elektronisch geld gedragen. De bezoldiging en de kosten van deze deskundige worden door de instelling voor elektronisch geld gedragen.

Evenzo kan de Bank deze autoriteiten verzoeken bepaalde van de in het eerste lid bedoelde controles en onderzoeken te verrichten. ».

Art. 58.In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 84 ingevoegd, luidende : «

Art. 84.De artikelen 28 tot 32 zijn van toepassing op de instellingen voor elektronisch geld. ».

Art. 59.In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 85 ingevoegd, luidende : «

Art. 85.De erkende commissarissen verlenen hun medewerking aan het toezicht van de Bank, op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig dit artikel, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de Bank. Daartoe : 1° beoordelen zij de internecontrolemaatregelen die de instellingen voor elektronisch geld hebben getroffen overeenkomstig de artikelen 69, § 3, eerste lid en 79, eerste lid, f), en delen zij hun bevindingen ter zake mee aan de Bank;2° brengen zij verslag uit bij de Bank over : a) de resultaten van het beperkt nazicht van de periodieke staten die de instellingen voor elektronisch geld aan het einde van het eerste halfjaar aan de Bank bezorgen, waarin bevestigd wordt dat zij geen kennis hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet in alle materieel belangrijke opzichten volgens de geldende richtlijnen van de Bank werden opgesteld. Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde halfjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, in die zin dat zij volledig zijn, d.w.z. dat zij alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en dat zij juist zijn, d.w.z. dat zij de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij geen kennis te hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet zijn opgesteld met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen; b) de resultaten van de controle van de periodieke staten die de instellingen voor elektronisch geld aan het einde van het boekjaar aan de Bank bezorgen, waarin bevestigd wordt dat de periodieke staten in alle materieel belangrijke opzichten werden opgesteld volgens de geldende richtlijnen van de Bank.Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, in die zin dat zij volledig zijn, d.w.z. dat zij alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en dat zij juist zijn, d.w.z. dat zij de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar werden opgesteld met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen; 3° brengen zij bij de Bank op haar verzoek een bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de instelling voor elektronisch geld;de kosten voor de opstelling van dit verslag worden door de instelling voor elektronisch geld gedragen; 4° brengen zij, in het kader van hun opdracht bij een instelling voor elektronisch geld of een revisorale opdracht bij een met een instelling voor elektronisch geld verbonden onderneming, op eigen initiatief verslag uit bij de Bank, zodra zij kennis krijgen van : a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van de instelling voor elektronisch geld financieel of op het vlak van haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of van haar interne controle, op betekenisvolle wijze beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van het Wetboek van vennootschappen, de statuten, deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen;c) andere beslissingen of feiten die kunnen leiden tot een weigering van de certificering van de jaarrekening of tot het formuleren van voorbehoud;5° brengen zij minstens eenmaal per jaar verslag uit aan de Bank over de deugdelijkheid van de maatregelen die de instelling voor elektronisch geld heeft getroffen ter vrijwaring van de geldmiddelen die zij van houders van elektronisch geld ontvangt, met toepassing van artikel 78, §§ 1 en 2. Tegen erkende commissarissen die te goeder trouw informatie hebben verstrekt als bedoeld in het eerste lid, 4°, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.

De erkende commissarissen delen aan de leiders van de instelling voor elektronisch geld de verslagen mee die zij aan de Bank richten overeenkomstig het eerste lid, 3°. Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht zoals geregeld bij artikel 35 van de wet van 22 februari 1998. Zij bezorgen de Bank een kopie van de mededelingen die zij aan deze leiders richten en die betrekking hebben op zaken die van belang kunnen zijn voor het toezicht dat zij uitoefent.

De erkende commissarissen en de erkende revisorenvennootschappen mogen bij de buitenlandse bijkantoren van de instelling waarop zij toezicht houden, het toezicht uitoefenen en de onderzoeken verrichten die bij hun opdracht horen.

Zij kunnen door de Bank, op verzoek van de Europese Centrale Bank, worden gelast te bevestigen dat de gegevens die de instellingen voor elektronisch geld aan deze autoriteiten moeten verstrekken, volledig, juist en conform de geldende regels zijn opgesteld. ».

Art. 60.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 30, wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidende « Afdeling 5 - Uitzonderlijke maatregelen en sancties ten aanzien van instellingen voor elektronisch geld ».

Art. 61.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 1, Afdeling 5 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 60, wordt een artikel 86 ingevoegd, luidende : «

Art. 86.Bij beslissing die met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs ter kennis wordt gebracht, trekt de Bank de vergunning in van instellingen voor elektronisch geld die hun bedrijf niet binnen twaalf maanden na het verlenen van de vergunning hebben aangevat, hun werkzaamheden gedurende meer dan zes maanden hebben gestaakt, afstand doen van hun vergunning, failliet zijn verklaard of hun bedrijf hebben stopgezet.

De Bank maakt alle beslissingen tot intrekking van een vergunning bekend op haar website. ».

Art. 62.In dezelfde afdeling 5 wordt een artikel 87 ingevoegd, luidende : «

Art. 87.§ 1. Wanneer de Bank vaststelt dat een instelling voor elektronisch geld niet werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, dat haar beleid of financiële positie de goede afloop van haar verbintenissen in het gedrang dreigt te brengen of niet voldoende waarborgen biedt voor haar solvabiliteit, liquiditeit of rendabiliteit, dat haar beleidsstructuren, haar administratieve of boekhoudkundige organisatie, haar netwerk van agenten, distributeurs of bijkantoren, of haar interne controle ernstige leemten vertonen, of dat de voortzetting van haar bedrijf een bedreiging vormt voor de stabiliteit van het betalingssysteem, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.

Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, kan de Bank : 1° een speciaal commissaris aanstellen. In dit geval is voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de instelling, inclusief de algemene vergadering, alsook voor die van de personen die instaan voor het beleid, zijn schriftelijke, algemene of bijzondere toestemming vereist; de verrichtingen waarvoor een toestemming is vereist, kan de Bank evenwel beperken.

De speciaal commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht aan alle organen van de instelling voorleggen, inclusief de algemene vergadering. De bezoldiging van de speciaal commissaris wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de instelling.

De leden van de bestuurs- en de beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de aanstelling van een speciaal commissaris in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, met opgave van de handelingen en beslissingen waarvoor zijn toestemming is vereist, zijn alle handelingen en beslissingen zonder deze vereiste toestemming nietig, tenzij de speciaal commissaris die bekrachtigt. Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering zonder de vereiste toestemming van de speciaal commissaris nietig, tenzij hij die bekrachtigt.

De Bank kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen; 2° voor de termijn die zij bepaalt, de rechtstreekse of onrechtstreekse uitoefening van het bedrijf van de instelling voor elektronisch geld geheel of ten dele schorsen dan wel verbieden;deze schorsing kan, in de door de Bank bepaalde mate, de volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de lopende overeenkomsten tot gevolg hebben.

De leden van de bestuurs- en beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks de schorsing, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling voor elektronisch geld of voor derden voortvloeit.

Indien de Bank de schorsing in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn alle hiermee strijdige handelingen en beslissingen nietig.

De Bank kan een instelling voor elektronisch geld tevens gelasten deelnemingen over te dragen die zij in voorkomend geval bezit overeenkomstig artikel 77, § 7; 3° inzake solvabiliteit, strengere vereisten opleggen dan deze bedoeld in artikel 72;4° de vervanging gelasten van bestuurders of zaakvoerders van de instelling voor elektronisch geld binnen een termijn die zij bepaalt en, zo binnen deze termijn geen vervanging geschiedt, in de plaats van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de instelling een of meer voorlopige bestuurders of zaakvoerders aanstellen die alleen of collegiaal, naargelang van het geval, de bevoegdheden hebben van de vervangen personen.De Bank maakt haar beslissing bekend in het Belgisch Staatsblad.

De bezoldiging van de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) wordt vastgesteld door de Bank en gedragen door de instelling voor elektronisch geld.

De Bank kan op elk tijdstip de voorlopige bestuurder(s) of zaakvoerder(s) vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een meerderheid van aandeelhouders of vennoten, wanneer zij aantonen dat het beleid van de betrokkenen niet meer de nodige waarborgen biedt; 5° de vergunning herroepen.De Bank maakt alle beslissingen tot herroeping van een vergunning bekend op haar website.

Bij uiterste hoogdringendheid kan de Bank de in deze paragraaf bedoelde maatregelen nemen zonder dat vooraf een hersteltermijn wordt vastgesteld. § 2. De in § 1 bedoelde beslissingen van de Bank hebben voor de instelling voor elektronisch geld uitwerking vanaf de datum van hun kennisgeving met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs en, voor derden, vanaf de datum van hun bekendmaking overeenkomstig paragraaf 1. § 3. Wanneer de Bank kennis heeft van het feit dat een instelling voor elektronisch geld, haar agenten of haar distributeurs een bijzonder mechanisme hebben ingesteld met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, zijn § 1, eerste en tweede lid, 2°, en § 2 van toepassing.

Wanneer de Bank vaststelt dat de gegevens bedoeld in artikel 20, § 1, die haar door een instelling voor elektronisch geld zijn verstrekt krachtens artikel 76, § 3, onjuist of onvolledig zijn, kan zij de inschrijving van de agent op de lijst bedoeld in artikel 64 schorsen of schrappen. § 4. § 1, eerste lid, en § 2 zijn niet van toepassing bij intrekking van de vergunning van een failliet verklaarde instelling voor elektronisch geld. ».

Art. 63.In dezelfde afdeling 5 wordt een artikel 88 ingevoegd, luidende : «

Art. 88.Wanneer de autoriteiten die toezicht houden op de instellingen voor elektronisch geld in een andere lidstaat van de EER, waar een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch recht een beroep doet op een agent of voornemens is dit te doen, de Bank ervan in kennis stellen dat zij goede redenen hebben om te vermoeden dat geld wordt of werd witgewassen of terrorisme gefinancierd wordt of werd, of dat gepoogd wordt of gepoogd werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van Richtlijn 2005/60/EG, of dat het feit dat op een agent een beroep wordt gedaan, het risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme zou kunnen verhogen, neemt de Bank zo spoedig mogelijk de vereiste maatregelen bedoeld in artikel 87, § 1. Artikel 87, § 2, is eveneens van toepassing.

In dat geval kan de Bank eisen dat de instelling voor elektronisch geld niet langer een beroep doet op de betrokken agent en kan zij de inschrijving van de agent, als bedoeld in artikel 20, § 2, hetzij weigeren, hetzij schrappen. ».

Art. 64.In dezelfde afdeling 5 wordt een artikel 89 ingevoegd, luidende : «

Art. 89.De Bank brengt onmiddellijk ter kennis van de autoriteiten die toezicht houden op de instellingen voor elektronisch geld in andere lidstaten van de EER waar een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch recht een bijkantoor heeft gevestigd of werkzaamheden verricht in het kader van het vrij verrichten van diensten, welke beslissingen zij overeenkomstig de artikelen 86, 87 en 88 heeft genomen. Zij houdt deze autoriteiten op de hoogte van de behandeling van het beroep tegen deze beslissingen. ».

Art. 65.In dezelfde afdeling 5 wordt een artikel 90 ingevoegd, luidende : «

Art. 90.De instellingen voor elektronisch geld waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen op grond van deze wet, blijven onderworpen aan deze wet tot hun verbintenissen ten aanzien van de houders van elektronisch geld, en, in voorkomend geval, van de betalingsdienstgebruikers, zijn vereffend, tenzij de Bank hen vrijstelt van bepaalde voorschriften.

Dit artikel is niet van toepassing bij intrekking van de vergunning van een failliet verklaarde instelling voor elektronisch geld. ».

Art. 66.In Boek 3, Titel 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 29, wordt een Hoofdstuk 2 ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK 2. -.

Bijkantoren en dienstverrichtingen in België van instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER ».

Art. 67.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 66, wordt een artikel 91 ingevoegd, luidende : «

Art. 91.Iedere instelling voor elektronisch geld die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de EER en op grond van haar nationaal recht elektronisch geld mag uitgeven in haar land van herkomst, mag deze werkzaamheden in België aanvatten, hetzij via de vestiging van een bijkantoor, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten, zodra de Bank de betrokken instelling ervan in kennis heeft gesteld dat zij de mededeling van de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van deze instelling heeft ontvangen, met opgave van de werkzaamheden die deze instelling in België wenst uit te oefenen. Binnen drie werkdagen na ontvangst van de mededeling stelt de Bank de betrokken instelling voor elektronisch geld hiervan in kennis. Bij gebrek aan kennisgeving binnen deze termijn mag de instelling voor elektronisch geld de voorgenomen werkzaamheden aanvatten, na de Bank hiervan op de hoogte te hebben gebracht. De Bank maakt op haar website de lijst bekend van de instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER en in België actief zijn of verwijst naar de website van de bevoegde autoriteit in het land van herkomst van deze instellingen voor elektronisch geld.

Bij de uitoefening van haar bedrijf in België vermeldt een in het eerste lid bedoelde instelling voor elektronisch geld naast haar naam, haar land van herkomst en, indien zij werkzaam is in het kader van het vrij verrichten van diensten, haar maatschappelijke zetel. ».

Art. 68.In hetzelfde Hoofdstuk 2 wordt een artikel 92 ingevoegd, luidende : «

Art. 92.§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de naleving, bij de uitgifte van elektronisch geld, of, in voorkomend geval, bij het aanbieden en uitvoeren van betalingsdiensten, van de wettelijke en reglementaire bepalingen die in België van toepassing zijn op de instellingen voor elektronisch geld en hun verrichtingen, om redenen van algemeen belang.

De Bank deelt aan de in artikel 91 bedoelde instelling voor elektronisch geld mee welke bepalingen naar haar weten van algemeen belang zijn.

De bepalingen van dit hoofdstuk doen evenmin afbreuk aan de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen die in België van toepassing zijn op andere werkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld en het verrichten van betalingsdiensten. § 2. De leiders van het bijkantoor brengen minstens eenmaal per jaar verslag uit aan de Bank en aan de erkende revisor of de erkende revisorenvennootschap, over de deugdelijkheid van de internecontrolemaatregelen die de bijkantoren hebben getroffen om zich te conformeren aan de bepalingen die krachtens § 1 van toepassing zijn. »

Art. 69.In hetzelfde Hoofdstuk 2 wordt een artikel 93 ingevoegd, luidende : «

Art. 93.De in artikel 91 bedoelde instellingen voor elektronisch geld bezorgen aan de Bank, volgens de frequentie die zij bepaalt, voor statistische doeleinden bestemde periodieke verslagen over de verrichtingen die hun in België gevestigde bijkantoren in België uitvoeren. Artikel 80, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Na advies van Bank bepaalt de Koning volgens welke regels de in artikel 91 bedoelde bijkantoren : 1° hun boekhouding voeren en inventarisramingen verrichten;2° hun jaarrekening opmaken;3° de jaarlijkse boekhoudkundige gegevens in verband met hun verrichtingen openbaar maken.»

Art. 70.In hetzelfde Hoofdstuk 2 wordt een artikel 94 ingevoegd, luidende : «

Art. 94.§ 1. De in artikel 91 bedoelde bijkantoren zijn onderworpen aan het toezicht van de Bank voor het bepaalde in de artikelen 92 en 93, voor zover de Bank bevoegd is voor de in deze bepalingen voorkomende aspecten. De artikelen 81 en 82 zijn dienovereenkomstig van toepassing.

Op verzoek van de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van de instelling voor elektronisch geld mag de Bank, als een vorm van bijstand aan deze autoriteiten, bij deze bijkantoren inspecties verrichten, die zowel op de in het eerste lid als op de in artikel 83, eerste lid, bedoelde aspecten kunnen slaan. De kosten van deze inspecties en controles worden gedragen door de autoriteit die erom verzoekt.

Bij dringende noodzaak en met onmiddellijke kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van de instelling voor elektronisch geld, kan de Bank nagaan of het bedrijf van het bijkantoor in België in overeenstemming is met de van toepassing zijnde wetgeving. § 2. De buitenlandse autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de instellingen voor elektronisch geld die in België een bijkantoor hebben geopend als bedoeld in artikel 91 mogen, na voorafgaande kennisgeving aan de Bank, de in artikel 83, eerste lid, bedoelde gegevens in deze bijkantoren controleren of op hun kosten laten controleren door deskundigen die zij aanstellen. »

Art. 71.In hetzelfde Hoofdstuk 2 wordt een artikel 95 ingevoegd, luidende : «

Art. 95.§ 1. De leiders van de in artikel 91 bedoelde bijkantoren stellen een of meer door de Bank erkende revisoren of erkende revisorenvennootschappen aan voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.

De artikelen 31 en 32, eerste tot vierde lid, zijn van toepassing op deze revisoren en vennootschappen. Vooraleer een erkende revisor of een erkende revisorenvennootschap van zijn of haar opdracht wordt ontslaan, moet het advies van de Bank worden ingewonnen. § 2. De overeenkomstig § 1 aangestelde erkende revisoren of erkende revisorenvennootschappen verlenen hun medewerking aan het toezicht van de Bank, op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig deze paragraaf, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de Bank. Daartoe : 1° beoordelen zij de internecontrolemaatregelen die de bijkantoren hebben getroffen met het oog op de naleving van de wetten, besluiten en reglementen die krachtens artikel 93 van toepassing zijn op de bijkantoren, en delen zij hun bevindingen mee aan de Bank;2° brengen zij verslag uit bij de Bank over : a) de resultaten van het beperkt nazicht van de periodieke staten die de in artikel 91 bedoelde bijkantoren aan het einde van het eerste halfjaar aan de Bank bezorgen, waarin bevestigd wordt dat zij geen kennis hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet in alle materieel belangrijke opzichten volgens de geldende richtlijnen van de Bank werden opgesteld. Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde halfjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, in die zin dat zij volledig zijn, d.w.z. dat zij alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en dat zij juist zijn, d.w.z. dat zij de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij geen kennis te hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet zijn opgesteld met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen; b) de resultaten van de controle van de periodieke staten die de in artikel 91 bedoelde bijkantoren aan het einde van het boekjaar aan de Bank bezorgen, waarin bevestigd wordt dat de periodieke staten in alle materieel belangrijke opzichten werden opgesteld volgens de geldende richtlijnen van de Bank.Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, in die zin dat zij volledig zijn, d.w.z. dat zij alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en dat zij juist zijn, d.w.z. dat zij de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar werden opgesteld met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening; de Bank kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen.

Zij kunnen door de Bank, op verzoek van de Europese Centrale Bank, worden gelast ook de gegevens te bevestigen die de bijkantoren aan deze autoriteiten moeten verstrekken met toepassing van artikel 93, eerste lid; 3° brengen zij bij de Bank periodiek verslag uit of, op haar verzoek, bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de bijkantoren met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor de Bank bevoegd is;4° brengen zij op eigen initiatief verslag uit bij de Bank, over aspecten waarvoor zij bevoegd is, alsook in het kader van de samenwerking met de autoriteiten die toezicht houden op de centrale zetel, zodra zij kennis krijgen van : a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van het bijkantoor financieel of op het vlak van zijn administratieve en boekhoudkundige organisatie of van zijn interne controle, op betekenisvolle wijze beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen of andere wetten en reglementen die op hun bedrijf in België van toepassing zijn, voor zover de in deze bepalingen bedoelde aangelegenheden tot de bevoegdheid van de Bank behoren;5° brengen zij bij de Bank, op haar verzoek, verslag uit, wanneer een andere Belgische overheid haar ter kennis brengt dat een wetgeving van algemeen belang die voor het bijkantoor geldt, werd overtreden. Tegen erkende revisoren die te goeder trouw informatie hebben verstrekt als bedoeld in het eerste lid, 4°, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.

Zij delen aan de leiders van het bijkantoor de verslagen mee die zij aan de Bank richten overeenkomstig het eerste lid, 3°. Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht zoals geregeld bij artikel 35 van de wet van 22 februari 1998. Zij bezorgen de Bank een kopie van de mededelingen die zij aan deze leiders richten en die betrekking hebben op aspecten waarvoor de Bank toezichtsbevoegdheid heeft.

In bijkantoren waar een ondernemingsraad is opgericht met toepassing van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, oefenen de erkende revisoren of de erkende revisorenvennootschappen de in artikel 15bis van deze wet bedoelde opdrachten uit.

Op verzoek en op kosten van de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van het bijkantoor, mogen zij als een vorm van bijstand aan deze autoriteiten en na voorafgaande kennisgeving aan de Bank, in dit bijkantoor toezicht uitoefenen op de in de artikelen 83, eerste lid, en 94, § 1, bedoelde aspecten. § 3. De erkende revisoren of de erkende revisorenvennootschappen certificeren de krachtens artikel 93, tweede lid, openbaar gemaakte jaarlijkse boekhoudkundige gegevens. »

Art. 72.In hetzelfde Hoofdstuk 2 wordt een artikel 96 ingevoegd, luidende : «

Art. 96.Wanneer de Bank vaststelt dat een instelling voor elektronisch geld die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de EER en die in België werkzaam is via een bijkantoor of via het verrichten van diensten, zich niet conformeert aan de in België geldende wettelijke en reglementaire bepalingen die tot de bevoegdheidssfeer van de Bank behoren, maant zij de instelling voor elektronisch geld aan om de vastgestelde toestand binnen de door haar bepaalde termijn te verhelpen.

Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, brengt de Bank haar opmerkingen ter kennis van de toezichthoudende autoriteit van het land van herkomst van de instelling voor elektronisch geld.

Wanneer de Bank goede redenen heeft om te vermoeden dat door een agent van een instelling voor elektronisch geld, geld wordt of werd witgewassen of terrorisme gefinancierd wordt of werd, of dat gepoogd wordt of gepoogd werd geld wit te wassen of terrorisme te financieren in de zin van Richtlijn 2005/60/EG, of dat zijn werkzaamheden het risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme zouden kunnen verhogen, stelt zij de autoriteiten die toezicht houden op die instelling voor elektronisch geld hiervan in kennis. »

Art. 73.In hetzelfde Hoofdstuk 2 wordt een artikel 97 ingevoegd, luidende : «

Art. 97.De Bank kan de autoriteiten die toezicht houden op een instelling voor elektronisch geld die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de EER, meedelen om welke redenen zij van oordeel is dat de positie van het bijkantoor van deze instelling in België niet de nodige waarborgen biedt voor een goede administratieve of boekhoudkundige organisatie of interne controle.

Bij intrekking of herroeping van de vergunning van een instelling voor elektronisch geld door de toezichthoudende autoriteiten van haar land van herkomst, beveelt de Bank, na deze autoriteiten hiervan in kennis te hebben gesteld, de sluiting van het bijkantoor dat deze instelling in België heeft gevestigd. Indien nodig kan zij een voorlopige zaakvoerder aanstellen die gemachtigd is in het belang van de schuldeisers alle bewarende maatregelen te treffen. »

Art. 74.In Boek 3, Titel 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 26, wordt een Hoofdstuk 3 ingevoegd, luidende « HOOFDSTUK 3. - Bijkantoren in België van instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de EER ».

Art. 75.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 74, wordt een artikel 98 ingevoegd, luidende : «

Art. 98.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder »instelling voor elektronisch geld » verstaan elke onderneming die ressorteert onder het recht van een Staat die geen lid is van de EER en waarvan de activiteit bestaat in het uitgeven van elektronisch geld. »

Art. 76.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 74, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende « Afdeling 1 - Bedrijfsvergunning ».

Art. 77.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3, Afdeling 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 76, wordt een artikel 99 ingevoegd, luidende : «

Art. 99.§ 1. De volgende artikelen zijn van toepassing : 1° de artikelen 61, 62 en 63 van de wet : met dien verstande dat de Bank de toezichthoudende autoriteiten van het land van herkomst van de instelling voor elektronisch geld raadpleegt vooraleer zich uit te spreken over de vergunningsaanvraag van een bijkantoor;2° artikel 64, eerste lid : met dien verstande dat de in dit hoofdstuk bedoelde bijkantoren worden vermeld in een bijzondere rubriek van de lijst bedoeld in dit artikel;3° artikel 65 : er kan evenwel een vergunning worden verleend aan bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld met rechtspersoonlijkheid die geen handelsvennootschap zijn;4° artikel 66 : waarbij het aanvangskapitaal wordt vervangen door een dotatie;de Bank is bevoegd om de bestanddelen van die dotatie te beoordelen; 5° de artikelen 67 tot 69. § 2. De Bank kan een vergunning weigeren aan het bijkantoor van een instelling voor elektronisch geld die ressorteert onder het recht van een staat die aan instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht niet dezelfde toegangsmogelijkheden tot zijn markt biedt. § 3. De Bank kan een vergunning weigeren aan een in dit hoofdstuk bedoeld bijkantoor, indien zij van oordeel is dat voor de bescherming van de houders van elektronisch geld of voor een gezond en voorzichtig beleid van de instelling, de oprichting van een vennootschap naar Belgisch recht is vereist. ».

Art. 78.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 74, wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende « Afdeling 2 - Bedrijfsuitoefening ».

Art. 79.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3, Afdeling 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 78, wordt een artikel 100 ingevoegd, luidende : «

Art. 100.De volgende artikelen zijn van toepassing : 1° artikel 72;2° artikel 73, § 1;indien de Bank grond heeft om aan te nemen dat de invloed van natuurlijke of rechtspersonen die rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming bezitten in de zin van artikel 3, § 1, 3° van de bankwet, een gezond en voorzichtig beleid van de instelling voor elektronisch geld kan belemmeren, kan de Bank, onverminderd de andere bij deze wet bepaalde maatregelen, de vergunning van het bijkantoor schorsen of herroepen voor de termijn die zij bepaalt; artikel 87, § 1, 2° en 5°, en § 2 is van toepassing op deze beslissingen; 3° de artikelen 74, 76, § 1, 3 en 4 en 77 tot 80.»

Art. 80.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 74, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende « Afdeling 3 - Toezicht ».

Art. 81.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3, Afdeling 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 80, wordt een artikel 100 ingevoegd, luidende : «

Art. 101.De artikelen 81 en 82 zijn van toepassing. ».

Art. 82.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 102 ingevoegd, luidende : «

Art. 102.De leiders van de in dit hoofdstuk bedoelde bijkantoren stellen een of meer erkende revisoren of erkende revisorenvennootschappen aan, overeenkomstig de artikelen 84 en 28.

Volgens dezelfde procedure kunnen zij een plaatsvervanger aanstellen.

Bij aanstelling van een revisorenvennootschap is artikel 29 van toepassing.

De artikelen 31, 32, eerste tot vierde lid, en 85, eerste tot derde lid, en vijfde lid, zijn van toepassing.

Vooraleer een erkende revisor of een erkende revisorenvennootschap van zijn of haar opdracht wordt ontslaan, moet het advies van de Bank worden ingewonnen.

In bijkantoren waar een ondernemingsraad is opgericht met toepassing van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, oefenen de erkende revisoren of revisorenvennootschappen de in artikel 15bis van deze wet bedoelde opdrachten uit.

De erkende revisoren of de erkende revisorenvennootschappen certificeren de krachtens artikel 80 openbaar gemaakte boekhoudkundige gegevens. ».

Art. 83.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 74, wordt een Afdeling 4 ingevoegd, luidende « Afdeling 4. - Intrekking van de vergunning, uitzonderingsmaatregelen en strafbepalingen ».

Art. 84.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 3, Afdeling 4 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 83, wordt een artikel 103 ingevoegd, luidende : «

Art. 103.De artikelen 86, 87, 90, 106 en 107 zijn van toepassing. ».

Art. 85.In Boek 3, Titel 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 29, wordt een Hoofdstuk 4 ingevoegd, luidende « HOOFDSTUK 4. - Informatie-uitwisseling en samenwerking tussen autoriteiten ».

Art. 86.In Boek 3, Titel 2, Hoofdstuk 4 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 85, wordt een artikel 104 ingevoegd, luidende : «

Art. 104.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 35 en 36/13 tot 36/15 van de wet van 22 februari 1998, die betrekking hebben op de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen de Bank en de autoriteiten van andere lidstaten van de EER die belast zijn met het toezicht op de instellingen voor elektronisch geld, moet onder het bedrijf van instelling voor elektronisch geld eveneens worden verstaan, het bedrijf dat de instelling voor elektronisch geld uitoefent via distributeurs, agenten, bijkantoren of dienstverleners in de zin van artikel 4, 17°. § 2. De Bank verstrekt op eigen initiatief aan de in § 1 bedoelde autoriteiten van andere lidstaten van de EER alle essentiële informatie en verstrekt hen op verzoek alle relevante informatie. ».

Art. 87.In Boek 3, ingevoegd bij artikel 25, wordt een Titel 3 ingevoegd, luidende « TITEL 3. - Vrijstelling ».

Art. 88.In Boek 3, Titel 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 87, wordt een artikel 105 ingevoegd, luidende : «

Art. 105.§ 1. De Bank kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de toepassing van de bepalingen van afdelingen 1 tot 3 van Hoofdstuk 1 van Titel 2 van dit Boek en zijn uitvoeringsbesluiten aan rechtspersonen : 1° waarvoor geldt dat de totale bedrijfsactiviteiten een gemiddeld uitstaand elektronisch geld genereren dat niet hoger is dan 5.000.000 euro; en 2° waarvoor geldt dat geen enkele van de met het beleid of de uitoefening van de werkzaamheden belaste natuurlijke personen veroordeeld is wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, of zoals bedoeld in artikel 19, § 1er, 1° et 2° van de bankwet. De Bank kan deze rechtspersonen niet vrijstellen van de toepassing van artikelen 77 en 78 van deze wet.

Wanneer een instelling voor elektronisch geld werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 77, § 2, 1°, die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, of werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 77, § 1, § 2, 2° en 3°, of § 3, en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren is gekend, mag deze instelling voor elektronisch geld het eerste lid, 1° toepassen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits het redelijkerwijs mogelijk is een dergelijk representatief gedeelte naar tevredenheid van de Bank op basis van historische gegevens te ramen. Wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt deze voorwaarde beoordeeld op basis van het uitstaande bedrag aan elektronisch geld als geraamd in haar bedrijfsplan, rekening houdend met de eventuele aanpassingen in dit plan die de Bank heeft verlangd. § 2. De rechtspersonen bedoeld in § 1 die vrijgesteld zijn, worden ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 64. Artikel 64 is op deze rechtspersonen van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de informatie die op de website van de Bank wordt verstrekt en de geregelde actualisering ervan. De website vermeldt dat deze rechtspersonen zijn vrijgesteld met toepassing van dit artikel. § 3. De rechtspersonen die vrijgesteld zijn op grond van paragraaf 1 : 1° hebben hun maatschappelijke zetel in België en oefenen hun activiteit van uitgifte van elektronisch geld daadwerkelijk op het Belgische grondgebied uit;2° komen niet in aanmerking voor de regeling inzake wederzijdse erkenning vastgesteld in artikel 91 van deze wet;3° bepalen in de overeenkomst tot regeling van de uitgifte van elektronisch geld dat het bedrag dat op de elektronische drager mag worden opgeslagen, beperkt is tot 150 euro;4° mag enkel betalingsdiensten aanbieden die geen verband houden met elektronisch geld dat wordt uitgegeven overeenkomstig dit artikel, indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 48;5° stellen de Bank in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in § 1 gestelde voorwaarden en brengen periodiek verslag uit aan de Bank over het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.De Bank bepaalt de frequentie van deze rapportering; 6° passen de bepalingen toe van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme die gelden voor instellingen voor elektronisch geld, en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. § 4. De Koning kan bepalen dat een rechtspersoon die vrijgesteld is op grond van § 1, alleen sommige van de in artikel 77, §§ 1 tot 3 opgesomde werkzaamheden mag uitoefenen. § 5. Wanneer de in de §§ 1 en 3, 1°, 3°, 4° gestelde voorwaarden niet langer vervuld zijn, vragen de vrijgestelde instellingen voor elektronisch geld binnen dertig kalenderdagen een vergunning aan overeenkomstig artikel 61 en volgende.

Voor de instellingen die binnen deze termijn geen vergunning hebben aangevraagd, is het overeenkomstig artikel 59 verboden om elektronisch geld uit te geven. ».

Art. 89.In Boek 3 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 25, wordt een Titel 4 ingevoegd, luidende « TITEL 4. - Sancties ».

Art. 90.In Boek 3, Titel 4 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 89, wordt een Hoofdstuk 1 ingevoegd, luidende « HOOFDSTUK 1. - Administratieve sancties ».

Art. 91.In Boek 3, Titel 4, Hoofdstuk 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 90, wordt een artikel 106 ingevoegd, luidende : «

Art. 106.§ 1. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de Bank openbaar maken dat een Belgische of buitenlandse instelling voor elektronisch geld geen gevolg heeft gegeven aan haar aanmaningen om zich binnen de door haar vastgestelde termijn te conformeren aan de bepalingen van deze wet of de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. § 2. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de Bank voor een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch of buitenlands recht die in België is gevestigd, een termijn bepalen : a) waarbinnen zij zich dient te conformeren aan specifieke bepalingen van deze wet of de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, of b) waarbinnen zij de nodige aanpassingen dient aan te brengen in haar beleidsstructuur, haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of haar interne controle. De in het eerste lid, littera b), bedoelde aanmaning geldt niet voor de bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de EER. Indien de instelling voor elektronisch geld in gebreke blijft bij het verstrijken van de termijn, kan de Bank, na de instelling gehoord of tenminste opgeroepen te hebben, haar een dwangsom opleggen van maximum 2.500.000 euro per overtreding of maximum 50.000 euro per dag vertraging. § 3. Onverminderd andere maatregelen bepaald in deze wet en onverminderd de maatregelen bepaald in andere wetten, besluiten of reglementen, kan de Bank, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van deze wet of de ter uitvoering ervan genomen maatregelen, een administratieve geldboete opleggen aan een instelling voor elektronisch geld naar Belgisch of buitenlands recht die in België is gevestigd, die niet minder mag bedragen dan 2.500 euro, noch meer dan 2.500.000 euro voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten. § 4. De met toepassing van de §§ 2 en 3 opgelegde dwangsommen en geldboetes worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie binnen de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd is inzake de niet fiscale vorderingen. ».

Art. 92.In Boek 3, Titel 4 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 89, wordt een Hoofdstuk 2 ingevoegd, luidende « HOOFDSTUK 2. - Strafrechtelijke sancties ».

Art. 93.In Boek 3, Titel 3, Hoofdstuk 2 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 92, wordt een artikel 107 ingevoegd, luidende : «

Art. 107.Met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van 50 euro tot 10.000 euro of met één van die straffen alleen wordt gestraft : 1° wie in België elektronisch geld uitgeeft zonder te voldoen aan de bepalingen van de artikelen 59, 91 en 99, § 1, 1° ;2° wie artikel 68, § 2, overtreedt;3° wie met opzet de kennisgeving bedoeld in artikel 71, tweede lid, niet verricht, voor wat het bepaalde bij artikel 62 eerste lid, 8°, betreft;4° wie met opzet de kennisgevingen bedoeld in artikel 73, § 1, niet verricht, wie het in artikel 73, § 2, bedoelde verzet negeert of wie de in artikel 73, § 4, 1° bedoelde schorsing negeert;5° elke instelling voor elektronisch geld of elke bestuurder, zaakvoerder of directeur van een instelling voor elektronisch geld die de artikelen 74, 77 en 79 overtreedt;6° elke instelling voor elektronisch geld of elke bestuurder, zaakvoerder of directeur van een instelling voor elektronisch geld die in het buitenland een bijkantoor opent of die een beroep doet op agenten of distributeurs, zonder de kennisgevingen te hebben verricht als bepaald in de artikelen 75 en 76, § 2 en § 3 of die zich niet conformeert aan de artikelen 75 en 76, § 2 of § 3;7° elke instelling voor elektronisch geld of elke bestuurder, zaakvoerder of directeur van een instelling voor elektronisch geld die de in de artikelen 72, 80 en 93 bedoelde besluiten of reglementen overtreedt;8° elke instelling voor elektronisch geld of elke bestuurder, zaakvoerder of directeur van een instelling voor elektronisch geld die zich niet conformeert aan de artikelen 80, eerste, tweede en zesde lid, en 93, eerste lid;9° wie handelingen stelt of verrichtingen uitvoert die indruisen tegen een schorsingsbeslissing overeenkomstig artikel 87, § 1, tweede lid, 2° ;10° wie als commissaris, erkende revisor of onafhankelijk deskundige, rekeningen, jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van instellingen voor elektronisch geld dan wel periodieke staten of alle andere inlichtingen certificeert, goedkeurt of bekrachtigt terwijl niet is voldaan aan de bepalingen van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de instellingen voor elektronisch geld, en daarvan kennis heeft, of niet heeft gedaan wat hij normaal had moeten doen om zich te vergewissen of aan die bepalingen was voldaan;11° wie de onderzoeken en controles verhindert waartoe hij verplicht is in het land of in het buitenland dan wel weigert de gegevens te verstrekken waartoe hij verplicht is op grond van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen of wie bewust onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt;12° wie artikel 49, § 1, overtreedt.» TITEL 3. - Overige bepalingen HOOFDSTUK 1. - Andere wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 12 juni 1991 op het

consumentenkrediet

Art. 94.In artikel 74, tweede lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, ingevoegd bij de wet van 11 februari 1994 en gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, worden de woorden « en de betalingsinstellingen als bedoeld in de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van de betalingsdienstaanbieder en de toegang tot de betalingssystemen » vervangen door de woorden « en de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld als bedoeld in de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen ».

Art. 95.In artikel 75, § 6, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 december 2009 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden eveneens geacht te voldoen, de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld onderworpen aan het toezicht van de Nationale Bank van België overeenkomstig de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen en aan wie een bedrijfsvergunning werd toegestaan op grond waarvan aanvullend krediet mag worden aangeboden met betrekking tot de in punten 4, 5 en 7 van bijlage I bedoelde betalingsdiensten en dat aan de voorwaarden van artikel 22, § 3, van de wet van 21 december 2009 voldoet. ».

Art. 96.In artikel 75bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 11 februari 1994 en gewijzigd bij de wetten van 24 maart 2003, 24 augustus 2005, 10 december 2009 en de koninklijke besluiten van 4 april 2003 en 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden in de Nederlandse versie de woorden « artikel 39 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot de betalingssystemen » vervangen door de woorden « artikel 39 of 91 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen »;2° in § 2, worden de woorden « kredietinstellingen, financiële instellingen en betalingsinstellingen » vervangen door de woorden « kredietinstellingen, financiële instellingen, betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld »;3° in § 3, eerste lid, worden de woorden « kredietinstelling, financiële instelling, of betalingsinstelling » vervangen door de woorden « kredietinstelling, financiële instelling, betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld ». Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 11 januari 1993 tot

voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

Art. 97.In artikel 2, § 1 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 3° wordt vervangen als volgt : « 3° de naamloze vennootschap van publiek recht bpost voor haar financiële postdiensten of de uitgifte van elektronisch geld;»; 2° in het 4° ter worden de woorden « wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen » vervangen door de woorden « wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen »;3° het 4° quater wordt ingevoegd, luidende : « 4° quater.a) de uitgevers van elektronisch geld bedoeld in artikel 59, 4° en 5° van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen; b) de instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht;c) de in België gevestigde bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld bedoeld in Boek 3, Titel 2 van deze wet;d) de vrijgestelde instellingen bedoeld in artikel 105 van dezelfde wet;e) de instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die in België elektronisch geld uitgeven via een persoon die er gevestigd is en die de instelling hiervoor vertegenwoordigt.»

Art. 98.In artikel 11, § 2, van dezelfde wet wordt het 4° vervangen als volgt : « de uitgifte van elektronisch geld in de zin van artikel 4, 33°, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, voor zover het maximumbedrag dat op de elektronische drager is opgeslagen niet meer dan 250 euro bedraagt indien de drager niet kan worden heropgeladen, of, indien de drager kan worden heropgeladen, een limiet van 2.500 euro geldt voor het totaalbedrag van de verrichtingen die in een kalenderjaar worden uitgevoerd. De artikelen 7 en 8 zijn echter wel van toepassing indien de houder van elektronisch geld, met toepassing van artikel 58/2 van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten in de loop van datzelfde kalenderjaar, de terugbetaling vraagt van 1.000 euro of meer; ».

Art. 99.In artikel 18 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 januari 2010, wordt aangevuld met een lid, luidende : « In de gevallen bedoeld in artikel 2, § 1, 4ter, c) en 4quater, e) moet een voor de toepassing van deze wet verantwoordelijke persoon in België zijn gevestigd. ». Afdeling 3. - Wijzigingen in de wet van 22 maart 1993 op het statuut

van en het toezicht op de kredietinstellingen

Art. 100.In artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, gewijzigd bij de wet van 25 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Onder kredietinstelling wordt verstaan, een Belgische of buitenlandse onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening.»; 2° Het derde lid wordt opgeheven.

Art. 101.In artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 30 oktober 1998 en 25 februari 2003 en bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « De Post (Postcheque) » vervangen door de woorden « de naamloze vennootschap van publiek recht bpost »;2° § 2, wordt opgeheven.

Art. 102.In artikel 3 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 september 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, 5°, worden de woorden « werkzaamheden als vermeld in de punten 2 tot 12 van de lijst in § 2 van dit artikel » vervangen door de woorden « werkzaamheden als vermeld in de punten 2 tot 12 en 15 van de lijst in paragraaf 2 van dit artikel »;b) in § 1 wordt de bepaling onder 7°, opgeheven;c) in § 2, 4) worden de woorden « wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen » vervangen door de woorden « wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, en van andere wetgeving die betrekking heeft op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld. »; d) in § 2 wordt het eerste lid aangevuld met het 15), luidende : « Uitgifte van elektronisch geld ».

Art. 103.In Titel I van dezelfde wet wordt Hoofdstuk IIIbis, dat de artikelen 5bis tot 5quater bevat, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, opgeheven.

Art. 104.In artikel 6 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « instelling voor elektronisch geld » geschrapt;2° § 2 wordt opgeheven.

Art. 105.In artikel 41, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 februari 2003, worden de woorden « die geen instelling voor elektronisch geld zijn » geschrapt.

Art. 106.In artikel 43, § 1, eerste lid van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2007 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt de bepaling onder b) opgeheven.

Art. 107.In artikel 57, § 1, tweede lid, 2°, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009 en het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt de eerste zin aangevuld met de woorden « ; deze schorsing kan, in de door de Bank bepaalde mate, de volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de lopende overeenkomsten tot gevolg hebben ».

Art. 108.In dezelfde wet wordt Titel IIbis, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, die de artikelen 64bis tot 64quinquies bevat, opgeheven.

Art. 109.Artikel 66bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, wordt opgeheven.

Art. 110.In Titel IV van dezelfde wet wordt Hoofdstuk V, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, dat artikel 84bis bevat, opgeheven.

Art. 111.In artikel 104, § 1, 1° van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 februari 2003 en het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « artikel 5bis overtreedt of » geschrapt.

Art. 112.In artikel 110bis2, § 2 van dezelfde wet wordt het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, opgeheven.

Art. 113.Artikel 152quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003, wordt opgeheven. Afdeling 4. - Wijzigingen van de gecoördineerde wet van 24 december

1996 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen

Art. 114.Artikel 57 van de gecoördineerde wet van 24 december 1996 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen wordt vervangen als volgt : «

Art. 57.De kredietverenigingen kunnen ontslag nemen uit het net van het Beroepskrediet door eenvoudige kennisgeving gericht aan de raad van bestuur van de NV Beroepskrediet, bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.

De kredietverenigingen kunnen tot 30 november 2013 eveneens vrijwillig het besluit nemen dat zij niet langer onderworpen zijn aan de bepalingen van deze wet en aldus uit het toepassingsgebied van deze wet treden door eenvoudige kennisgeving gericht aan de Staat, vertegenwoordigd in de persoon van de Minister van Financiën, bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.

Ieder vrijwillig besluit tot uittrede uit het toepassingsgebied van deze wet, genomen overeenkomstig het tweede lid uiterlijk 30 november 2013, evenals ieder vrijwillig ontslag uit het net zal onderworpen zijn aan de enkele voorwaarde van het eerbiedigen, door de vereniging, van een opzegtermijn die eindigt op 31 december van het jaar waarin dit ontslag dan wel het besluit tot uittrede werd betekend op voorwaarde dat het ontslag dan wel de uittrede betekend werd uiterlijk op 30 november. Bij gebreke aan ontslag of besluit tot uittrede uiterlijk op 30 november heeft het ontslag dan wel de uittrede slechts uitwerking op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin dit ontslag dan wel dit besluit tot uittrede uit het toepassingsgebied van deze wet werd betekend. De raad van bestuur van de NV Beroepskrediet dan wel de Staat, vertegenwoordigd in de persoon van de minister van Financiën, kan nochtans, door een gemotiveerde beslissing, toelaten dat het ontslag respectievelijk het besluit tot uittrede op een vroeger tijdstip uitwerking krijgt.

De vereniging die ontslag heeft genomen, kan haar statuten aanpassen in de zin zoals aangeduid in artikel 56, tweede lid.

De vereniging die het besluit heeft genomen tot uittrede uit het toepassingsgebied van deze wet is niet langer lid van het net van het Beroepskrediet en kan haar statuten aanpassen zonder gehouden te zijn door enige beperking voorzien in de bepalingen van deze wet.

Kredietverenigingen die samen onderworpen zijn aan het toezicht op geconsolideerde basis door de Nationale Bank van België, dienen het besluit tot vrijwillige uittreding gezamenlijk te nemen. ».

Art. 115.Artikel 58 van dezelfde wet, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing ten aanzien van kredietverenigingen, die hetzij uit het net van het Beroepskrediet worden uitgesloten uiterlijk 31 december 2013 omdat zij niet of niet langer de voorwaarden bepaald in artikel 54, c), e) of f), eerbiedigen, hetzij het besluit nemen overeenkomstig artikel 57 om vrijwillig uit het toepassingsgebied van deze wet te treden.

Met uitsluiting, op definitieve wijze, van de toepassing van de bepalingen van artikel 219bis, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moet iedere kredietvereniging bedoeld in het eerste lid, binnen de maand volgend op de uitsluiting dan wel op de kennisgeving overeenkomstig artikel 57 van het besluit tot uittrede, aan de Staat een bijzondere bijdrage storten die gelijk is aan 28 procent van de som van de hiernavolgende boekhoudkundige elementen : K' + R + B + (F x 0,50) + O - (W x 0,50) Waarbij K' = het totale bedrag van de toevoegingen via resultaatverwerking sedert 1 januari 1994 aan het kapitaal van de onderneming, verminderd met 150 % van het bedrag van de op de datum van één januari tweeduizend en twaalf uitstaande verbintenissen met betrekking tot in het publiek geplaatste coöperatieve aandelen (begrepen in rubriek IX, code 209.000);

R = de reserves (rubriek XII, code 212.000);

B = het bedrag dat de desbetreffende kredietvereniging voorafgaand aan de uitsluiting dan wel het besluit tot uittrede vereffend dan wel boekhoudkundig voorzien heeft in toepassing van artikel 219bis, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;

F = het fonds voor algemene bankrisico's op 31 december 2011 (rubriek VII, code 207.000);

O = het overgedragen positieve (+) of negatieve resultaat (-) (rubriek XIII, code 213.000);

W = het uitstaande bedrag van openbare uitgiften van achtergestelde effecten die voorafgaand aan de datum van één januari tweeduizend en twaalf uitgegeven werden door de kredietvereniging (begrepen in rubriek VIII, code 208.000).

De voormelde boekhoudkundige elementen K', R en O zijn deze welke omschreven zijn door de reglementering op de jaarrekening van de kredietinstellingen, zoals zij geboekt werden bij de afsluiting van het laatste boekjaar voorafgaand aan de uitsluiting of de beslissing tot uittreden.

De bijzondere bijdrage die verschuldigd is krachtens deze bepaling wordt desgevallend verminderd met het bedrag dat de desbetreffende kredietvereniging voorafgaand aan de uitsluiting dan wel het besluit tot uittrede daadwerkelijk vereffend heeft in toepassing van artikel 219bis, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Wanneer kredietverenigingen die de bijzondere bijdrage verschuldigd zijn de intentie hebben uitgedrukt om een fusie aan te gaan, wordt de gezamenlijke bijdrage berekend op basis van de door de commissaris-revisor geattesteerde fusiebalans.

De commissaris-revisor van iedere kredietvereniging is ermee belast de Staat te informeren over iedere omstandigheid die een uitsluiting, zoals bedoeld in het eerste lid, tot gevolg zou kunnen hebben.

Eenzelfde kredietvereniging kan slechts éénmaal gehouden zijn tot het betalen van de bijzondere bijdrage aan de Staat. » Afdeling 5. - Wijzigingen van de wet van 22 februari 1998 tot

vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België

Art. 116.In artikel 36/1 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 betreffende de evolutie van de toezichtsarchitectuur voor de financiële sector, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het 4° wordt vervangen als volgt : « 4° « instelling voor elektronisch geld » : een instelling als bedoeld in artikel 4, 31°, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen »;b) in het 9° worden de woorden « betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, toegang tot het bedrijf van betalingsdienstenaanbieder en de toegang tot betalingssystemen » vervangen door de woorden « op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen.»

Art. 117.In artikel 36/2, eerste lid van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 worden de woorden « met inbegrip van de instellingen voor elektronisch geld, » opgeheven en worden de woorden « en de betalingsinstellingen » vervangen door de woorden « , de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld ».

Art. 118.Artikel 36/14, § 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 wordt aangevuld met de bepaling onder 17°, luidende : « 17° ambtenaren aangesteld door de minister bevoegd voor Economische Zaken, die, in het kader van hun opdracht bedoeld in artikel 72 van de wet van 10 december 2009, bevoegd zijn om inbreuken gepleegd op de bepalingen van de artikelen 58/1, 58/2 en 58/3 van dezelfde wet op te sporen en vast te stellen. » Afdeling 6. - Wijzigingen in de wet van 16 juni 2006 op de openbare

aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt

Art. 119.In artikel 68bis, § 1, 1° van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011 betreffende de evolutie van de toezichtsarchitectuur voor de financiële sector, worden de woorden « , met uitzondering van de instellingen voor elektronisch geld » opgeheven. Afdeling 7. - Wijzigingen in de wet van 10 december 2009 betreffende

de betalingsdiensten

Art. 120.In artikel 2 van de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het 2°, eerste lid wordt het b) vervangen als volgt : « b) de instellingen voor elektronisch geld bedoeld in artikel 4, 31°, van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen;»; b) in het 2°, tweede lid worden de woorden « of elektronisch geld levert aan een houder van elektronisch geld » ingevoegd tussen de woorden « aan betalingsdienstgebruikers » en de woorden « zonder hiertoe over de nodige vergunning of toelating te beschikken »;c) het artikel wordt aangevuld met het 29° tot 33°, luidende : « 29° « elektronisch geld » : elektronisch, met inbegrip van magnetisch, opgeslagen monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, die is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties te verrichten en die wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever van elektronisch geld;30° « uitgever van elektronisch geld » : een uitgever van elektronisch geld als bedoeld in artikel 4, 32° van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen;31° « instelling voor elektronisch geld » : een instelling voor elektronisch geld als bedoeld in artikel 4, 31° van dezelfde wet;32° « houder van elektronisch geld » : een natuurlijke of rechtspersoon die geld overhandigt aan een uitgever van elektronisch geld in ruil voor de uitgifte van elektronisch geld door die uitgever;33° « wet van 21 december 2009 » : wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen.».

Art. 121.Artikel 3 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. Deze wet is ook van toepassing op de uitgifte en terugbetaalbaarheid van elektronisch geld door uitgevers van elektronisch geld. »

Art. 122.In artikel 44, § 2, tweede lid van dezelfde wet worden de woorden « Europese Unie » vervangen door de woorden « EER ».

Art. 123.In artikel 64, 11°, van dezelfde wet, worden de woorden « 37, §§ 1 tot 4 » vervangen door de woorden « 37, §§ 1 tot 3 ».

Art. 124.In dezelfde wet wordt een Titel III/1 ingevoegd, luidende : « TITEL III/1. - Uitgifte en terugbetaalbaarheid van elektronisch geld ».

Art. 125.In Titel III/1, ingevoegd bij artikel 124, wordt een Hoofdstuk 1 ingevoegd, luidende « Hoofdstuk 1. - Uitgifte en terugbetaalbaarheid ».

Art. 126.In Hoofdstuk 1, ingevoegd bij artikel 125, wordt een artikel 58/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 58/1.Uitgevers van elektronisch geld geven elektronisch geld uit tegen de nominale waarde, in ruil voor ontvangen geld. »

Art. 127.In Hoofdstuk 1, ingevoegd bij artikel 125, wordt een artikel 58/2 ingevoegd, luidende :

Art. 58/2.§ 1. Uitgevers van elektronisch geld betalen de nominale monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld op elk ogenblik terug wanneer de houder van het elektronisch geld daarom verzoekt. § 2. De terugbetalingsvoorwaarden, met inbegrip van de eventuele vergoeding die hiermee samenhangt, worden duidelijk en opvallend vermeld in de overeenkomst tussen de uitgever van elektronisch geld en de houder van elektronisch geld, en de houder van het elektronisch geld wordt in kennis gesteld van deze voorwaarden voordat hij wordt gebonden door een overeenkomst of een aanbod. § 3. Voor terugbetaling kan er enkel een vergoeding in rekening worden gebracht indien dit in de overeenkomst is vermeld overeenkomstig § 2, en enkel in een van de volgende gevallen : a) indien er om terugbetaling wordt gevraagd vóór de overeenkomst is beëindigd;b) indien de overeenkomst voorziet in een beëindigingsdatum en de houder van het elektronisch geld de overeenkomst vóór deze datum beëindigt, of c) indien er meer dan een jaar na de beëindiging van de overeenkomst om terugbetaling wordt gevraagd. Dergelijke vergoeding staat in verhouding tot de werkelijke kosten die de uitgever van elektronisch geld heeft gemaakt.

De Koning kan de criteria vastleggen die toelaten de werkelijke kosten te bepalen die de uitgever van elektronisch geld in aanmerking kan nemen. § 4. Indien er om terugbetaling wordt gevraagd vóór de beëindiging van de overeenkomst, kan de houder van elektronisch geld verzoeken om de gedeeltelijke of volledige terugbetaling van het elektronisch geld. § 5. Wanneer de houder van het elektronisch geld om terugbetaling vraagt op de datum van beëindiging van de overeenkomst of binnen een termijn van een jaar na die datum : a) wordt de volledige monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld terugbetaald of b) worden alle middelen terugbetaald waarom de houder van het elektronisch geld verzoekt, indien de instelling voor elektronisch geld een of meer activiteiten uitoefent conform artikel 77, § 1, van de wet van 21 december 2009 en het op voorhand niet geweten is welk deel van de middelen zal worden gebruikt als elektronisch geld. § 6. Niettegenstaande de §§ 3 tot 5, is het recht op terugbetaling van personen die elektronisch geld aanvaarden en die geen consumenten zijn, vastgelegd in een contractueel beding tussen de uitgevers van elektronisch geld en die personen. »

Art. 128.In Titel III/1, ingevoegd bij artikel 124, wordt een Hoofdstuk 2 ingevoegd, luidende « HOOFDSTUK 2. - Verbod op rente ».

Art. 129.In Hoofdstuk 2, ingevoegd bij artikel 128, wordt een artikel 58/3 ingevoegd, luidende : «

Art. 58/3.Uitgevers van elektronisch geld mogen geen rente of andere voordelen toekennen die samenhangen met de lengte van de periode gedurende dewelke een houder van elektronisch geld het elektronisch geld aanhoudt. ».

Art. 130.In dezelfde wet wordt een artikel 63/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 63/1.Bij niet-naleving door de uitgever van elektronisch geld van de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 58/2, en onverminderd de gemeenrechtelijke sancties : - wordt de houder van elektronisch geld van rechtswege ontslagen van de eventuele vergoeding die samenhangt met de terugbetaling; - kan de houder van elektronisch geld, de overeenkomst elektronisch geld, en in voorkomend geval de raamovereenkomst inzake betalingsdiensten, met een gemotiveerd ter post aangetekend schrijven zonder kosten of boete onmiddellijk opzeggen vanaf het ogenblik dat hij kennis had of hoorde te hebben van de niet-nageleefde verplichtingen. »

Art. 131.Artikel 64 van dezelfde wet wordt aangevuld met het 20°, luidende : « 20° van de artikelen 58/1 tot 58/3, die betrekking hebben op de uitgifte van elektronisch geld, de terugbetaalbaarheid van elektronisch geld en het verbod op rente. »

Art. 132.In artikel 71 van dezelfde wet worden de woorden « een betalingsdienstaanbieder een of meerdere bepalingen van deze wet niet naleeft delen zij deze vaststellingen mee, aan de toezichthoudende autoriteit die de toelating heeft verleend om betalingsdiensten aan te bieden » vervangen door de woorden « een betalingsdienstaanbieder of een uitgever van elektronisch geld een of meer bepalingen van deze wet niet naleeft, delen zij deze vaststellingen mee aan de toezichthoudende autoriteit die de vergunning heeft verleend om betalingsdiensten aan te bieden of elektronisch geld uit te geven. »

Art. 133.In artikel 75 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Om de eventuele geschillen te regelen die voortvloeien uit deze wet en uit Verordening nr.924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van de Verordening (EG) nr. 2560/2001 en die betrekking hebben op de rechten en plichten tussen betalingsdienstgebruikers en hun betalingsdienstaanbieders of tussen houders van elektronisch geld en hun uitgevers van elektronisch geld, stellen deze laatsten een aangepaste klachtenbehandelingsprocedure in, waarbij de beslissingen die door een onafhankelijk organisme worden genomen, kunnen worden aanvaard door respectievelijk de betalingsdienstaanbieders en de uitgevers van elektronisch geld. »; 2° Tussen het eerste en het tweede lid worden twee leden ingevoegd, luidende : « De betalingsdienstaanbieder of de uitgever van elektronisch geld dient ofwel zelf toegetreden te zijn tot een dergelijke klachtenregeling, ofwel lid te zijn van een beroepsvereniging die is toegetreden tot een dergelijke klachtenregeling.Hij dient bij te dragen tot de financiering van de betrokken klachtenregeling.

De Koning kan een buitengerechtelijke klachtenregeling oprichten met als opdracht geschillen tussen respectievelijk, enerzijds, betalingsdienstaanbieders en uitgevers van elektronisch geld, en, anderzijds betalingsdienstgebruikers en houders van elektronisch geld, en andere belanghebbenden, met inbegrip van consumentenverenigingen, te helpen oplossen, door hierover advies te verstrekken of op te treden als bemiddelaar. »; 3° In het vroegere tweede lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « of de houder van elektronisch geld » ingevoegd tussen de woorden « de betalingsdienstgebruiker » en de woorden « een consument ». Afdeling 8. - Wijzigingen in de wet van 28 juli 2011 tot omzetting van

diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen

Art. 134.« In artikel 34, derde lid, van de wet van 28 juli 2011 tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op de financiële sector en houdende diverse bepalingen, wordt « 2011 » vervangen door « 2012 » ». HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 135.§ 1. De instellingen voor elektronisch geld die vóór de inwerkingtreding van deze wet een vergunning hebben verkregen in België, verkrijgen van rechtswege een vergunning voor de toepassing van de bepalingen van Boek 3 van de wet van 21 december 2009, die bij deze wet worden ingevoegd. Zij worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 64 van de wet van 21 december 2009. § 2. De instellingen voor elektronisch geld die vóór de inwerkingtreding van deze wet waren vrijgesteld, zijn van rechtswege vrijgesteld voor de toepassing van de bepalingen van Boek 3 van de wet van 21 december 2009, die bij deze wet worden ingevoegd. Zij worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 64 van de wet van 21 december 2009. § 3. De instellingen voor elektronisch geld die een vergunning hebben verkregen en de rechtspersonen die vrijgesteld zijn, als bedoeld in de §§ 1 en 2, brengen onmiddellijk ter kennis van de Nationale Bank van België welke van de werkzaamheden bedoeld in artikel 77, § 2 van de wet van 21 december 2009, als ingevoegd bij deze wet, zij wensen uit te oefenen.

Art. 136.Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 27 november 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, S. VANACKERE De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Consumenten en Noordzee, J. VANDE LANOTTE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2011-2012. Kamer van volksvertegenwoordigers Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, nr. 53-2431/1. - Bijlagen, nr. 53-2431/2. - Amendementen, nr. 53-2431/3. - Advies van de Raad van State, nr. 53-2431/4. - Amendementen, nr. 53-2431/5 en 6. - Verslag namens de commissie, nr. 53-2431/7. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 53-2431/8. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 53-2431/9.

Integraal Verslag. - 14 november 2012.

Senaat Parlementaire bescheiden. - Ontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 5-1841/1.

Handelingen. - 26 november 2012.

^