Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 december 2008

Uittreksel uit arrest nr. 178/2008 van 11 december 2008 Rolnummer 4383 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 17 en 18 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtsp Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter E. De Groot, waarnemend voorzitter, voorzitter (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008204633
pub.
31/12/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 178/2008 van 11 december 2008 Rolnummer 4383 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 17 en 18 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten, ingesteld door Marc Claerhout en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter E. De Groot, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Melchior, en de rechters P. Martens, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 15 december 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 december 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 en 18 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2007, derde editie) door Marc Claerhout, wonende te 8500 Kortrijk, Condédreef 127, Philip Van Hamme, wonende te 8310 Brugge, Astridlaan 112, en Martin De Keyzer, wonende te 2800 Mechelen, Galgestraat 94. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden en aanverwante bepalingen B.1.1. Het bestreden artikel 17 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten (hierna : Wet op de Algemene Inspectie) bepaalt : « Voor de bevordering door verhoging in graad binnen de Algemene Inspectie, wordt het lid van de Algemene Inspectie, benoemd in de graad van commissaris van politie, dat na vijf jaar dienst bij de Algemene Inspectie, een laatste evaluatie met de vermelding ' goed ' in het kader van dit artikel heeft verkregen vanwege een commissie door de Inspecteur-generaal met dit opzicht ingesteld binnen de Algemene Inspectie, vrijgesteld van de voorwaarde bedoeld in artikel 32, 3°, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten.

Na tien jaar dienst bij de Algemene Inspectie is huidig artikel eveneens van toepassing voor de bevordering door verhoging in graad in de schoot van de politiediensten. Het betrokken personeelslid geniet gedurende twee jaar de selectietoelage zoals voorzien in het statuut van het personeel van de politiediensten.

De commissie waarvan sprake in dit artikel wordt georganiseerd door de Koning ».

B.1.2. Het eveneens bestreden artikel 18 van de Wet op de Algemene Inspectie bepaalt : « Voor de bevordering door overgang naar een hoger kader binnen de Algemene Inspectie, wordt het lid van de Algemene Inspectie, bekleed met de graad van hoofdinspecteur, dat na vijf jaar dienst bij de Algemene Inspectie, een laatste evaluatie met vermelding ' goed ' in het kader van dit artikel heeft verkregen vanwege een commissie met dit opzicht ingesteld binnen de Algemene Inspectie door de Inspecteur-generaal, vrijgesteld van de selectieproeven en de vorming bedoeld in de artikelen 37 en 39 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten.

Na tien jaar dienst bij de Algemene Inspectie is huidig artikel eveneens van toepassing voor de bevordering door overgang naar een hoger kader in de schoot van de politiediensten ».

B.1.3. Het voormelde artikel 17 van de Wet op de Algemene Inspectie refereert aan de voorwaarde bedoeld in artikel 32, 3°, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten.

Artikel 32 van de wet van 26 april 2002 bepaalt : « Tot de graad van hoofdcommissaris van politie kan worden bevorderd, de commissaris van politie die : 1° ten minste negen jaar kaderanciënniteit heeft in het officierskader;2° houder is van het door de Koning bepaald diploma;3° houder is van het door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde directiebrevet;4° geen laatste evaluatie met de eindvermelding ' onvoldoende ' heeft;5° geen zware tuchtstraf heeft opgelopen die nog niet is uitgewist ». B.1.4. Het voormelde artikel 18 van de Wet op de Algemene Inspectie refereert aan de selectieproeven en de vorming bedoeld in de artikelen 37 en 39 van de voormelde wet van 26 april 2002.

Artikel 37 van de wet van 26 april 2002 bepaalt : « De personeelsleden die slagen voor de basisopleiding van een hoger kader, worden bevorderd door overgang naar het beoogde hoger kader ».

Artikel 39 van de wet van 26 april 2002 bepaalt : « Om te worden toegelaten tot de selectieproeven voor overgang naar een hoger kader moet het personeelslid voldoen aan de volgende voorwaarden op de datum van het afsluiten van de inschrijving voor deze selectieproeven : 1° over de door de Koning vastgestelde kaderanciënniteit beschikken;2° onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 40 en 41, voldoen aan de diplomavereisten bedoeld in de artikelen 15 en 18;3° geen laatste evaluatie met eindvermelding ' onvoldoende ' hebben;4° niet eerder herplaatst zijn wegens beroepsongeschiktheid volgens de regels bepaald door de Koning;5° geen zware tuchtstraf hebben opgelopen die nog niet is uitgewist ». Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2. De Ministerraad voert als excepties van niet-ontvankelijkheid aan dat de verzoekende partijen niet doen blijken van het rechtens vereiste belang en dat de beweerde discriminatie haar oorsprong niet vindt in de aangevochten bepalingen, maar in het ontbreken van een soortgelijke regeling voor de categorie van personen waartoe de verzoekende partijen behoren.

B.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.4. De verzoekende partijen worden in de door hen aangevoerde hoedanigheid van commissaris (eerste en tweede verzoeker) of van hoofdinspecteur (derde verzoeker) bij de federale politie niet rechtstreeks en ongunstig geraakt door de bestreden bepalingen in zoverre die de voorwaarden tot bevordering door verhoging in graad (artikel 17, eerste lid) en tot bevordering door overgang naar een hoger kader (artikel 18, eerste lid) binnen de externe controledienst Algemene Inspectie versoepelen voor leden met vijf jaar of meer ervaring binnen die dienst.

De verzoekende partijen voeren niet aan dat zij zelf een dergelijke bevordering binnen de dienst Algemene Inspectie zouden ambiëren en daarbij in concurrentie zouden komen met personen die niet in aanmerking zouden komen als de bestreden bepalingen niet bestonden.

B.5. De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden bepalingen hun bevorderingsmogelijkheden beïnvloeden (A.1.3). In dit opzicht kunnen zij als commissaris of hoofdinspecteur van de federale politie wel worden geraakt door artikel 17, tweede lid, en artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Algemene Inspectie. Die bepalingen hebben immers tot gevolg dat zij voor een bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een hoger kader binnen de politiediensten in concurrentie kunnen komen met leden van de Algemene Inspectie die zonder die bepalingen niet in aanmerking zouden komen.

B.6. Het beroep is ontvankelijk in de mate aangegeven in B.5.

Ten gronde B.7. De verzoekende partijen voeren in een enig middel de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Zij klagen aan dat zij bij een eventuele bevordering moeten voldoen aan alle gestelde vereisten terwijl kandidaten uit de Algemene Inspectie ingevolge de bestreden bepalingen vrijgesteld zijn van bepaalde van die voorwaarden.

B.8.1. De Ministerraad voert aan dat de verschillende categorieën van personen niet vergelijkbaar zijn, omdat de Algemene Inspectie geen politiedienst is, maar een extern controleorgaan, onder het gezag van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, dat waakt over het functioneren van de politiediensten.

B.8.2. Als kandidaten voor een bevordering door een verhoging in graad of door een overgang naar een hoger kader in de politiediensten zijn, enerzijds, de leden van de federale of lokale politie en, anderzijds, de leden van de Algemene Inspectie, voldoende vergelijkbaar wat de vereisten voor hun kandidatuurstelling betreft.

B.9.1. Uit artikel 17, tweede lid, van de Wet op de Algemene Inspectie volgt dat leden van de Algemene Inspectie die in de graad van commissaris van politie zijn benoemd en die positief worden geëvalueerd door een door de inspecteur-generaal ingestelde commissie, na tien jaar dienst binnen de Algemene Inspectie, in aanmerking kunnen komen voor een bevordering door verhoging in graad, binnen de politiediensten, met vrijstelling van het behalen van het directiebrevet vermeld in artikel 32, 3°, van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten.

Op dezelfde wijze vloeit uit artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Algemene Inspectie voort dat leden van de Algemene Inspectie die in de graad van hoofdinspecteur zijn benoemd en die positief worden geëvalueerd door een door de inspecteur-generaal ingestelde commissie, na tien jaar dienst binnen de Algemene Inspectie, in aanmerking komen voor een bevordering door overgang naar een hoger kader binnen de politiediensten, met vrijstelling van de selectieproeven en de vorming bedoeld in de artikelen 37 en 39 van de wet van 26 april 2002.

B.9.2. Die bepalingen maken deel uit van een reeks van artikelen die beogen, enerzijds, « de onafhankelijkheid van de Algemene Inspectie te garanderen » en, anderzijds, « [te vermijden] dat er discrepanties zouden optreden in de teksten die de onafhankelijkheid van de diverse controleorganen verzekeren » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2947/002, p. 29).

B.9.3. Wat de bepalingen betreft die de artikelen 17 en 18 van de Wet op de Algemene Inspectie zijn geworden, wordt in de parlementaire voorbereiding het volgende overwogen : « Overigens dient vermeden te worden dat de onafhankelijkheid van de inspectie in het gedrang zou komen doordat sommige van haar leden, met het oog op een verhoging in graad, zouden moeten verschijnen voor selectiecommissies, samengesteld uit leden van de lokale en/of van de federale politie. Dit geldt des te meer voor de Algemene Inspectie waarbinnen zich beroepsinstanties bevinden die al aanbevelingen uitvaardigden t.a.v. personen of selectiecommissies die mogelijk betrokken kunnen worden bij de aanwerving of de bevordering van leden van de inspectie. Er zou in hoofde van die personen of diensten een probleem van onpartijdigheid en onafhankelijkheid ontstaan t.a.v. de leden van de inspectie over wie ze zouden moeten oordelen.

Na 5 jaar wordt het lid van de inspectie, politiecommissaris, dat positief geëvalueerd werd door een commissie die specifiek in het kader van dit artikel in het leven geroepen werd, vrijgesteld van de selectieproeven en het volgen van een vorming, of, naargelang het geval, van het behalen van een directiebrevet. Hij zal eventueel een bevordering tot een hogere graad bekomen nadat een commissie hem selecteerde voor een nieuwe overeenkomstige betrekking en in overeenstemming met de nieuwe graad. Deze bevordering geldt enkel binnen de inspectie.

Na 10 jaar geldt deze bevordering eveneens buiten de inspectie voor zover dat belanghebbende een betrekking bekomt die overeenkomt met zijn nieuwe graad.

Na 10 jaar kan het wenselijk blijken dat men zich in andere diensten gaat herbronnen.

Het toekennen van de selectietoelage vloeit voort uit de toepassing van het statuut.

De desbetreffende maatregelen hebben enerzijds tot doel de functies binnen de algemene inspectie te valoriseren en moeten anderzijds voorkomen dat leden die de inspectie verlaten het voorwerp zouden uitmaken van represailles » (Parl. St., Kamer 2006-07, DOC 51-2947/002, pp. 29-30).

B.10.1. Luidens artikel 5, eerste lid, van de Wet op de Algemene Inspectie is de Algemene Inspectie een « van de politiediensten onafhankelijk controleorgaan dat ressorteert onder de uitvoerende macht » en dat « waakt over het optimaliseren van het functioneren van de federale politie en de lokale politie evenals van hun componenten, en dit met respect voor de democratie en de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden ».

B.10.2. Teneinde de onafhankelijkheid van de Algemene Inspectie ten aanzien van de diensten van de lokale politie en de federale politie te waarborgen, vermocht de wetgever redelijkerwijs aan te nemen dat de evaluatie van een lid van de Algemene Inspectie die in de graad van commissaris, respectievelijk van hoofdinspecteur van politie is benoemd en die kandidaat is, respectievelijk voor een bevordering door verhoging in graad of voor een bevordering door overgang naar een hoger kader, dient te geschieden door een binnen de Algemene Inspectie opgerichte commissie. Aldus wordt immers vermeden dat een lid van de politiediensten die het voorwerp heeft uitgemaakt van een onderzoek van de Algemene Inspectie zich in de evaluatiecommissie bevindt van het lid van de Algemene Inspectie.

B.10.3. Die doelstelling verantwoordt tevens dat een lid van de Algemene Inspectie dat in de graad van commissaris van politie is benoemd en dat kandidaat is voor een bevordering door verhoging in graad binnen de politiediensten, wordt vrijgesteld van het behalen van het directiebrevet vermeld in artikel 32, 3°, van de wet van 26 april 2002. Het behalen van dat brevet veronderstelt immers dat een kandidaat slaagt voor de promotieopleiding bepaald in het koninklijk besluit van 12 oktober 2006 tot bepaling van het directiebrevet dat vereist is voor de bevordering tot de graad van hoofdcommissaris van politie.Luidens artikel 7 van dat koninklijk besluit is de jury die beslist over de toelating tot die opleiding en over het al dan niet slagen voor die opleiding, samengesteld uit leden van de federale politie en van de lokale politie.

Die doelstelling verantwoordt ook dat een lid van de Algemene Inspectie dat in de graad van hoofdinspecteur is benoemd en dat kandidaat is voor een bevordering door overgang naar een hoger kader binnen de politiediensten, wordt vrijgesteld van de basisopleiding bedoeld in artikel 37 van de wet van 26 april 2002 en van de in artikel 39 van die wet bedoelde selectieproeven. De beoordeling van de basisopleiding overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 december 2007, gebeurt door een commissie en een jury die minstens gedeeltelijk zijn samengesteld uit leden van de federale en lokale politie. Ook de selectiecommissie die de selectieproeven bedoeld in artikel 39 van de wet van 26 april 2002 evalueert, bestaat minstens gedeeltelijk uit leden van de politiediensten.

B.10.4. Aangezien het personeel van de Algemene Inspectie is samengesteld uit personeel afkomstig uit de politiediensten (artikel 4, § 3, van de Wet op de Algemene Inspectie) en de maatregel enkel geldt voor personeelsleden met meer dan tien jaar ervaring in een dienst die de politiediensten controleert, hebben de betrokken kandidaten normaliter een staat van dienst die het hun moet mogelijk maken met voldoende kennis van zaken de beoogde functies uit te oefenen. Nu de kandidaten van de Algemene Inspectie enkel van het directiebrevet, respectievelijk de selectieproeven en vorming worden vrijgesteld om de in B.10.2 en B.10.3 vermelde redenen, en onder het voorbehoud dat de vermelding « goed » door de binnen de Algemene Inspectie georganiseerde commissie, als vervanging van het directiebrevet, respectievelijk de selectieproeven en vorming, enkel wordt verleend na een evaluatie die borg staat voor het goede niveau van de kandidaten van de Algemene Inspectie, is de maatregel niet onevenredig.

B.11. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 11 december 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, E. De Groot.

^