Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 17 maart 2014
gepubliceerd op 16 april 2014

Ministeriële omzendbrief GPI 80 betreffende de vakbondsrelaties binnen de geïntegreerde politie en binnen de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2014000227
pub.
16/04/2014
prom.
17/03/2014
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


17 MAART 2014. - Ministeriële omzendbrief GPI 80 betreffende de vakbondsrelaties binnen de geïntegreerde politie en binnen de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie


Aan de Dames en Heren Provinciegouverneurs, Aan de Heer Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofstad, Aan de Dames en Heren Burgemeesters, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges, Aan de Dames en Heren Korpschefs van de lokale politie, Aan Mevrouw de Commissaris-generaal van de federale politie, Aan de Heer Inspecteur-generaal van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie, Ter informatie : Aan de Heer Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie, Aan de Heer Voorzitter van de Vaste Commissie van de lokale politie, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester, Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter, Mevrouw, Mijnheer de Korpschef, Mevr. de Commissaris-generaal, Mijnheer de Inspecteur-generaal, Dames en Heren, Referenties : 1. Wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;2. Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP);3. Wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;4. Wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten;5. Koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;6. Koninklijk besluit van 23 december 1998 tot uitvoering van artikel 126 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;7. Koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;8. Koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 3, eerste lid, 1°, van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;9. Ministerieel besluit van 4 januari 2002 tot bepaling van de opdrachten door de federale politie uit te voeren met toepassing van artikel 126, § 2, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;10. Ministerieel besluit van 8 mei 2002 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten;11. Ministeriële omzendbrief GPI 3 van 8 februari 2001 : Toelichting bij de inwerkingtreding van het syndicaal statuut van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus;12. Ministeriële omzendbrief GPI 3bis van 28 maart 2002 houdende de uitoefening van het stakingsrecht binnen de lokale politie en de samenstelling van de afvaardiging van de overheid in het onderhandelingscomité voor de politiediensten;13. Ministeriële omzendbrief GPI 20 van 22 april 2002 betreffende de aanwezigheid van de representatieve vakorganisaties bij examens en vergelijkende examens. 1. ALGEMENE BEPALINGEN 1.1. Inleiding Deze omzendbrief strekt er toe om het syndicaal statuut van het personeel van de geïntegreerde politie nader toe te lichten en aldus bij te dragen tot het bevorderen van de sociale dialoog en de constructieve samenwerking met de sociale partners.

Voor een goed begrip van de voormelde regelgeving kan hier alvast worden aangestipt dat het syndicaal statuut van het politiepersoneel enerzijds zo nauw mogelijk aansluit bij de gemeenrechtelijke regeling van de voormelde wet van 19 december 1974, maar zich anderzijds ook kenmerkt door eigen accenten in functie van het operationeel karakter, de neutraliteit en de beschikbaarheidsplicht van de politie als openbare dienstverlener. 1.2. De bronnen De informatie in deze omzendbrief is gebaseerd op de teksten zoals weergegeven in de referenties. 1.3. Toepassingsgebied Deze omzendbrief behandelt de relaties met de vakorganisaties van het personeel van de federale en de lokale politie alsmede van het personeel van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie, ongeacht of die de belangen van de personeelsleden van het operationeel kader, van het administratief en logistiek kader of van allebei behartigen. 2. BEGRIPSBEPALINGEN In de verdere bepalingen van deze omzendbrief dient te worden verstaan onder : - de wet : de wet vermeld onder Ref.3; - het koninklijk besluit (KB) : het besluit vermeld onder Ref. 7; - het ministerieel besluit (MB) : het besluit vermeld onder Ref. 10; - personeelslid : een personeelslid van het operationeel kader of van het administratief en logistiek kader van de federale politie of van de lokale politie of van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie; - politieambtenaar : een personeelslid van het basiskader, het middenkader of het officierskader van de federale politie of van de lokale politie of van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie; - de minister : de minister van Binnenlandse Zaken; - DGS : de algemene directie van de ondersteuning en het beheer; - DSI : de directie van de interne relaties van de algemene directie van de ondersteuning en het beheer. 3. BASISBEGINSELEN 3.1. Recht op aansluiting De personeelsleden mogen zich aansluiten bij een vakorganisatie. Dit recht houdt in dat een personeelslid niet mag worden benadeeld door het feit al dan niet aangesloten te zijn bij een bepaalde vakorganisatie. 3.2. Voorbehoud De personeelsleden zijn evenwel uitdrukkelijk gehouden tot de naleving van de volgende bepalingen : - zij moeten gevolg geven aan elke oproep in verband met het vervullen van de dienst en mogen niet zonder toelating of rechtvaardiging van hun dienst wegblijven (Art. 125, tweede lid, en 133 WGP). De uitoefening van het stakingsrecht is afhankelijk van een aantal voorwaarden die verder in deze omzendbrief worden besproken; - zij moeten elke handeling of houding vermijden waardoor het vermoeden van onpartijdigheid zou kunnen worden aangetast (Art. 127, tweede lid, en 133 WGP). 4. DE VAKORGANISATIES 4.1. Algemeen De erkende vakorganisaties moeten worden onderscheiden van de representatieve vakorganisaties. Dit is van belang voor de faciliteiten, voor het aantal syndicale afgevaardigden en voor de prerogatieven van de respectieve vakorganisaties. 4.2. De erkende vakorganisaties 4.2.1. Voorwaarden (Art. 13 Wet) De Koning erkent de vakorganisaties die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° de belangen behartigen van het operationeel kader en/of het administratief en logistiek kader van de politiediensten;2° in hun statuten noch in hun werking oogmerken nastreven die strijdig zijn met de opdrachten die door artikel 1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt aan de politiediensten zijn opgelegd en ervoor zorgen dat dit verbod door hun vakbondsafgevaardigden in acht wordt genomen;3° een afschrift van hun statuten en een lijst van hun verantwoordelijke leiders aan de minister aangetekend toezenden. Zij behouden hun erkenning zolang zij voldoen aan de in 1° en 2° bedoelde voorwaarden en indien zij aan de minister de wijzigingen doen kennen welke zij in hun statuten of in de lijst van hun verantwoordelijke leiders aanbrengen. 4.2.2. Procedure (Art. 4 en 5 KB) De vakorganisatie die de erkenning vraagt, zendt daartoe een ter post aangetekende brief naar de minister. Hierbij voegt de vakorganisatie een afschrift van haar statuten en de lijst van haar verantwoordelijke leiders.

De erkenning kan slechts worden geweigerd nadat de verantwoordelijke leiders van de vakorganisatie de gelegenheid werd geboden om hun bezwaren, binnen 15 werkdagen na de kennisgeving bij een ter post aangetekende brief, te doen gelden.

Het besluit tot erkenning of tot weigering van de erkenning heeft uitwerking ten opzichte van de belanghebbende personen, vakorganisatie en overheden, op de dag waarop hen er kennis van wordt gegeven en ten laatste 10 dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. 4.2.3. Intrekking van de erkenning (Art. 17 Wet en Art. 6 KB) De Koning beslist tot intrekking van de erkenning van een vakorganisatie : - wanneer wordt vastgesteld dat zij niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in punt 4.2.1, 1° of 2° ; - wanneer zij de wijzigingen die in haar statuten of in de lijst van de verantwoordelijke leiders zijn aangebracht niet binnen de drie maanden ter kennis brengt van de minister; - wanneer zij zich kenbaar maakt als vakorganisatie van het personeel van de politiediensten en hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een tussenpersoon, werkingsfondsen verwerft door middel van gelijk welke leurpraktijk.

Bij dergelijke vaststellingen zendt de dienstchef van de vaststellende politieambtenaar een gedetailleerd verslag naar DGS voor de federale politie, naar de korpschef voor de lokale politie of naar de Inspecteur-generaal voor de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie die vervolgens de minister hiervan in kennis stelt. 4.2.4. De voor de politiediensten erkende vakorganisaties De voor de politiediensten erkende vakorganisaties zijn : - de Algemene Centrale van de Openbare Diensten (ACOD); - het Algemeen Christelijk Vakverbond - Openbare Diensten (ACV-Openbare Diensten); - het Nationaal Syndicaat van het Politie- en Veiligheidspersoneel (NSPV); - het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (VSOA); - het Syndicaat van de Belgische Politie (Sypol.be); - de Nationale Unie der Openbare Diensten (NUOD). 4.3. De representatieve vakorganisaties 4.3.1. Voorwaarden (Art. 6 Wet) Een erkende vakorganisatie wordt geacht representatief te zijn indien zij : - of zitting heeft in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten; - of de belangen verdedigt van het personeel van zowel het operationeel als het administratief en logistiek kader van de politiediensten (= representativiteitsvoorwaarde) en een aantal bijdrageplichtige leden telt dat ten minste tien procent vertegenwoordigt van het geheel van het personeel van de geïntegreerde politie (= representativiteitscriterium). 4.3.2. Procedure (Art. 12 Wet en Art. 8-14 KB) Een erkende vakorganisatie die van oordeel is dat zij beantwoordt of blijft beantwoorden aan de representativiteitsvoorwaarde en aan het representativiteitscriterium kan de vaststelling van haar representativiteit aanvragen. Die aanvraag wordt door een verantwoordelijke leider ondertekend en binnen de eerste dertig dagen van elke periode van zes jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2001, bij een ter post aangetekende brief verzonden aan de minister. Indien de aanvraag te laat wordt ingediend, dan komt de vakorganisatie niet in aanmerking voor het onderzoek van haar representativiteit.

De minister onderzoekt, binnen zestig dagen na ontvangst van de aanvraag, of de vakorganisatie voldoet aan de representativiteitsvoorwaarde. In voorkomend geval kan de vakorganisatie om bijkomende uitleg worden verzocht.

Binnen de tien dagen nadat de minister heeft beslist over alle regelmatig bij hem ingediende aanvragen, brengt hij de lijst van de vakorganisaties die voldoen aan de representativiteitsvoorwaarde ter kennis van de controlecommissie bedoeld in artikel 14, § 1, van de wet onder Ref. 1 die vervolgens onderzoekt of de vakorganisatie beantwoordt aan het representativiteitscriterium. Op haar verzoek bezorgen de vakorganisatie alsmede de politiediensten de door de commissie in het raam van haar controleonderzoek gevraagde gegevens.

Indien de vakorganisatie niet beantwoordt aan het representativiteitscriterium, kan zij vóór het verstrijken van de termijn van zes jaar een nieuw onderzoek aanvragen indien zij meent dat zij sedert die vaststelling wel aan dit criterium voldoet. 4.3.3. Verlies van de representativiteit (Art. 15 KB) Brengt van rechtswege het verlies mee van de representativiteit : - de intrekking van de erkenning uitgesproken ten opzichte van een representatieve vakorganisatie; - de vaststelling dat een van rechtswege als representatief beschouwde vakorganisatie niet langer meer zitting heeft in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten. 4.3.4. De representatieve vakorganisaties voor de politiediensten De representatieve vakorganisaties voor de politiediensten zijn : - de Algemene Centrale van de Openbare Diensten (ACOD); - het Algemeen Christelijk Vakverbond - Openbare Diensten (ACV-Openbare Diensten); - het Nationaal Syndicaat van het Politie- en Veiligheidspersoneel (NSPV); - het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (VSOA). 5. DE UITOEFENING VAN DE SYNDICALE PREROGATIEVEN 5.1. Algemeen Aan de erkenning en aan de representativiteit zijn een aantal prerogatieven verbonden die in een aantal gevallen kunnen worden opgeschort. 5.2. De prerogatieven voortspruitend uit de erkenning (Art. 14 Wet) 5.2.1. Optreden in het belang van de personeelsleden De erkende vakorganisaties kunnen stappen doen bij de overheden die gemachtigd zijn om beslissingen te nemen in het gemeenschappelijk belang van de personeelsleden die zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid.

Dit betekent dat een vakorganisatie en haar afgevaardigden het recht hebben om al dan niet schriftelijk de overheid te interpelleren in het belang van een personeelslid.

Dit betekent ook dat een vakorganisatie en haar afgevaardigden contactmogelijkheid moeten hebben met de voornoemde overheden en dat dergelijke vragen om contact niet kunnen worden geweigerd of abnormaal lang uitgesteld. De procedure bij deze contacten wordt bepaald in akkoord tussen de betrokken overheid en de erkende vakorganisatie. 5.2.2. Bijstaan van personeelsleden De erkende vakorganisaties hebben het recht om personeelsleden die hun daden voor de overheid moeten rechtvaardigen bij te staan, indien zij daarom verzoeken.

Het personeelslid dat vraagt door zijn vakorganisatie ter zijde te worden gestaan, is, behoudens in het raam van tuchtrechtelijke onderzoeksdaden waarvan het zelf het voorwerp uitmaakt (artikel 25 van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten) desalniettemin verplicht onmiddellijk de verklaringen af te leggen die zijn hiërarchische meerderen dringend menen te moeten afnemen (Art. 10 KB vermeld onder Ref. 5). 5.2.3. Het uithangen van berichten De erkende vakorganisaties kunnen berichten (laten) uithangen in de lokalen van de diensten van het personeel waarvan zij de beroepsbelangen behartigen. De berichten worden aangeplakt op goed zichtbare plaatsen, die op voorhand door de overheid zijn aangewezen.

De berichten kunnen slechts worden uitgehangen na visering voor kennisneming door de overheid. Dit visum wordt onmiddellijk verleend.

De overheid moet de inhoud van de berichten beoordelen in het licht van het grondwettelijk beginsel van de vrije meningsuiting.

Het visum mag enkel worden geweigerd : - wanneer het bericht de waardigheid aantast van personen, instellingen of andere vakorganisaties; - of wanneer het feiten bevat waaraan de bevoegde overheid vooraf een geheim karakter heeft verleend (Art. 11, tweede lid, KB vermeld onder Ref. 5).

Eventuele opmerkingen moeten door de overheid onmiddellijk meegedeeld worden aan de vakorganisatie zodat die het bericht eventueel kan aanpassen en het opnieuw ter visering aan de overheid kan voorleggen.

De voormelde principes kunnen eveneens worden toegepast wanneer de vakorganisaties via andere kanalen informatie in de eenheden of diensten wensen te verspreiden (bijvoorbeeld door het ter beschikking leggen van haar tijdschriften). Afspraken in dit verband worden bij voorkeur plaatselijk gemaakt tussen de bevoegde overheid en de lokale afgevaardigden.

Het is de vakorganisaties niet toegelaten de interne communicatiekanalen (bijvoorbeeld telefoon, fax, intranet,...) van de politie aan te wenden voor de verspreiding van hun informatie, tenzij met toestemming van de bevoegde overheid. Pragmatisme moet evenwel worden nagestreefd. Daarnaast valt aan te stippen dat de overheid, op grond van artikel 20 van het KB van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk, in het raam van de informatieverplichting op het vlak van preventie en bescherming op het werk, een uithangbord of een ander geschikt communicatiemiddel waarmee alle personeelsleden kunnen worden bereikt, ter beschikking dient te stellen van het overlegcomité. 5.2.4. Ontvangen van documentatie De erkende vakorganisaties ontvangen op hun verzoek de algemene documentatie betreffende het beheer van het personeel dat zij vertegenwoordigen, met uitsluiting van de stukken die enkel ter plaatse mogen worden ingezien (Art. 12 KB vermeld onder Ref. 5). Het gaat hier over documentatie met veiligheidsgraad "beperkte verspreiding".

Ze richten hun verzoek hiertoe aan de overheid van wie de documentatie uitgaat.

De documentatie wordt ter beschikking gesteld in de landstalen waarin ze gesteld is. 5.3. De prerogatieven voortspruitend uit de representativiteit (Art. 15 Wet) 5.3.1. Alle prerogatieven van de erkende vakorganisaties 5.3.2. Vakbondsbijdragen innen in de lokalen tijdens de diensturen De bevoegde overheid bepaalt bij onderlinge overeenkomst met de betrokken representatieve vakorganisaties de dagen en uren waarop zij in de lokalen van de diensten de vakbondsbijdragen mogen innen (Art. 13 KB vermeld onder Ref. 5). 5.3.3. Examens bijwonen (GPI 20) Iedere representatieve vakorganisatie mag zich laten vertegenwoordigen op vergelijkende examens en op de examens die voor de personeelsleden worden georganiseerd.

Elke vakorganisatie heeft recht op één afgevaardigde. Op basis van de organisatiemodaliteiten (aantal locaties, aantal lokalen,...) van de examenverrichtingen kunnen dat er, in samenspraak met de overheid, meerdere zijn.

Het betreft meer bepaald de aanwezigheid bij : - elk examen of vergelijkend examen voor werving van personeelsleden; - elk vergelijkend examen, elke proef of elk examen georganiseerd voor de personeelsleden. Het betreft elke soort test, mondeling, schriftelijk of praktisch van aard, onder welke benaming dan ook, waarbij het tot een ondervraging van de kandidaten komt.

Het prerogatief geldt daarentegen niet als het een onderzoek op stukken betreft.

De afgevaardigde moet zich onthouden van iedere inmenging in het normaal verloop van het vergelijkend examen, van de proef of van het examen.

De afgevaardigde mag niet deelnemen aan de beraadslaging van de examencommissie. Hij mag evenmin kennis nemen van de notulen van de verrichtingen, noch een afschrift ervan ontvangen. Hij mag zijn opmerkingen over het verloop van het vergelijkend examen, de proef of het examen, doen aantekenen in een bijlage bij de notulen.

De vakorganisaties worden ter zake tijdig en, behoudens overmacht, ten laatste drie werkdagen op voorhand uitgenodigd. In dit verband werd door DGS/DSI een tool ontwikkeld om de vakorganisaties per mail in kennis te stellen van de relevante gegevens, inzonderheid de plaats en het tijdstip waarop de selecties plaatsvinden. De zones die hiervan gebruik wensen te maken, kunnen hiervoor DSI contacteren. 5.3.4. Beleggen van vergaderingen in de lokalen De representatieve vakorganisaties mogen in de lokalen van de politiedienst vergaderingen beleggen.

Indien evenwel een vergadering wordt georganiseerd voor personeelsleden van meerdere politiediensten kan die vergadering plaatsvinden in een lokaal dat niet onder één van de korpsen ressorteert.

Dit mag zelfs tijdens de diensturen. Plaats, dag en uur van die vergaderingen worden bij onderlinge overeenkomst met de verantwoordelijke voor het personeel dat in die lokalen werkt, bepaald (Art. 15 KB vermeld onder Ref. 5).

Vertegenwoordigers van de media mogen, behoudens toelating van de verantwoordelijke overheid, deze vergaderingen niet bijwonen.

Voor deelname van het personeel : zie Pt 7. 5.3.5. Deelnemen aan de onderhandelings- en overlegcomités De representatieve vakorganisaties maken deel uit van de onderhandelings- en overlegcomités (Art. 6, eerste lid en 9, derde lid, Wet).

Over bepaalde fundamentele materies moet worden onderhandeld (zie Art. 3 Wet en KB onder Ref. 8). Het betreft in essentie het personeelsstatuut. Die onderhandelingen worden gevoerd in het onderhandelingscomité voor de politiediensten.

Over bepaalde materies (zie Art. 8, § 1, Wet) moet worden overlegd.

Daarvoor worden basisoverlegcomités opgericht, zowel op het niveau van de lokale politie als op het niveau van de federale politie. Bij de wet van 21 december 2013 werd in artikel 9, tweede lid, van de Wet bovendien de rechtsgrond ingevoegd om bij KB basisoverlegcomités te kunnen oprichten voor externe organismen van de federale uitvoerende macht waarbinnen personeelsleden van de politiediensten zijn tewerkgesteld.

De onderwerpen die het ressort van een basisoverlegcomité overschrijden worden behandeld in het hoog overlegcomité voor de politiediensten.

Aan de overlegcomités worden, voor de personeelsleden die tot hun ressort behoren, alle bevoegdheden verleend die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk en die betrekking hebben op alle personeelsleden, hetzij op de personeelsleden van het operationeel kader of van het administratief en logistiek kader afzonderlijk (zie Art. 26 en 36 KB).

Zo zal bijvoorbeeld de aankoop van materieel en producten door de politiediensten ter voorafgaand advies aan het betrokken overlegcomité moeten worden voorgelegd.

Met betrekking tot die bevoegheden is de preventieadviseur die is belast met de leiding van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk van rechtswege lid van het betrokken overlegcomité.

Er is geen limitatieve lijst met alle aan de comités voor preventie en bescherming op het werk opgedragen bevoegheden. Ter zake kan ik u evenwel verwijzen naar het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk alsmede naar de Praktische handleiding voor het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg die kan worden geraadpleegd op www.werk.belgie.be (Publicaties).

De nadere regels in verband met de werking van het onderhandelings- en de overlegcomités zijn vervat in de artikelen 16 tot 38 van het KB. Daarnaast is zowel voor het onderhandelingscomité als voor het hoog overlegcomité en de basisoverlegcomités een reglement van inwendige orde opgesteld. Die reglementen kunnen worden geraadpleegd op de site www.polsupport.be onder de rurieken "Personeel", "Communicatie", "Syndicale communicatie". 5.3.6. Het beheer van de sociale dienst De representatieve vakorganisaties nemen deel aan het beheer van de sociale dienst die bij de politiediensten wordt opgericht (Art. 11 Wet). 5.3.7. Statutair voorziene deelname aan de vergaderingen van bepaalde commissies en organen De representatieve vakorganisaties zetelen in de volgende commissies en organen : - de paritaire commissie in het raam van het moraliteitsonderzoek (artikel IV.I.20, eerste lid, RPPol); - de raad van beroep in het raam van de evaluatie (artikel VII.I.21, eerste lid, RPPol); - het raadgevend orgaan in het raam van een beroepsprocedure tegen een weigeringsbeslissing van het jaarlijks vakantieverlof (artikel VIII.III.7, eerste lid, RPPol); - de deontologische commissie (punt 2 van de bijlage van de deontologische code van de politiediensten); - de uniformcommissie (artikel 20, tweede lid, KB van 10 juni 2006 houdende de regeling van het uniform van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus); - de bewapeningscommissie (artikel 24, eerste lid, KB van 3 juni 2007 betreffende de bewapening van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, alsook de bewapening van de leden van de diensten enquêtes bij de vaste comités P en I en van het personeel van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie); - het comité SSGPI (artikel 4 KB van 19 maart 2008 betreffende de werking van het secretariaat van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus); - de commissie evaluatie van het materieel ("CEM"). 6. DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE VAKORGANISATIES 6.1. Inleiding De vertegenwoordigers of afgevaardigden van de vakorganisaties kunnen worden onderverdeeld in bepaalde categorieën waaraan onderscheiden prerogatieven en faciliteiten zijn verbonden.

Hierna worden achtereenvolgens de categorieën van syndicale afgevaardigden, de syndicale verloven en de specifieke rechten en plichten van de syndicale afgevaardigden besproken.

Elke representatieve vakorganisatie zendt aan de directeur-generaal DGS, met het oog op de erkenning door de minister, een lijst van de leden en hun eventuele plaatsvervangers, waarvan het maximum bepaald wordt door het MB, om de bevoegdheden van de representatieve vakorganisaties te kunnen uitoefenen (Art. 40 KB). Ze kunnen per ressort van elk basisoverlegcomité aan de betrokken overheid de namen van de personeelsleden en hun eventuele plaatsvervangers uit de voormelde lijst kenbaar maken die door hen aangewezen zijn om voornamelijk binnen dat ressort de syndicale prerogatieven uit te oefenen (Art. 55 KB).

De erkende niet-representatieve vakorganisaties kunnen aan de minister per ressort van elk basisoverlegcomité een tot dat ressort behorend personeelslid voordragen om, naar gelang van het geval, op lokaal of op provinciaal vlak de syndicale prerogatieven bedoeld in artikel 14, 1°, 2° en 3° van de Wet uit te oefenen (Art. 56 KB). 6.2. De onderscheiden syndicale afgevaardigden 6.2.1. De verantwoordelijke leiders en hun vaste gemachtigden (Art. 44 KB) De verantwoordelijke leiders zijn de eerste zes personen op de lijst die de vakorganisaties met het oog op hun erkenning aan de minister meedelen. Het aantal vaste gemachtigden bedraagt 3 per provincie. De verantwoordelijke leiders en de vaste gemachtigden moeten niet noodzakelijk personeelsleden van de politiediensten zijn.

De verantwoordelijke leiders en hun vaste gemachtigden worden door de minister in het bezit gesteld van een legitimatiekaart. Wanneer zij in het bezit zijn van deze kaart kunnen de verantwoordelijke leiders en hun vaste gemachtigden alle aan hun vakorganisatie toegekende prerogatieven uitoefenen.

Zodra hun opdracht wordt beëindigd, wordt de minister hiervan binnen de 10 dagen verwittigd door de betrokken vakorganisatie. De betrokkene zendt binnen dezelfde termijn zijn legitimatiekaart terug aan de minister. 6.2.2. De vaste syndicale afgevaardigden (Art. 45-52 KB) De representatieve vakorganisaties kunnen tot twaalf afgevaardigden per vakorganisatie als vaste syndicale afgevaardigde door de minister laten erkennen. Hun bezoldiging wordt aangerekend op de sectie 17 van de algemene uitgavenbegroting. Op het algemene quotum aan syndicale verloven worden er twee vaste afgevaardigden aangerekend (Art. 46 KB).

De vaste afgevaardigden worden door de minister in het bezit gesteld van een legitimatiekaart. Wanneer zij in het bezit zijn van deze kaart kunnen de vaste afgevaardigden alle aan hun vakorganisatie toegekende prerogatieven uitoefenen (Art. 49 KB).

Zodra een personeelslid als vaste afgevaardigde is erkend, is het van rechtswege in permanent syndicaal verlof (Art. 51, § 1 KB).

Dit houdt in dat : - het niet onderworpen is aan het hiërarchisch gezag; - het beschouwd wordt in werkelijke dienst te zijn; - het onderworpen blijft aan de bepalingen die zijn persoonlijke rechten in die stand regelen, inzonderheid zijn recht op wedde, op weddeverhoging en op bevordering in graad; - het de evaluatie behoudt die het heeft op het tijdstip van zijn erkenning; - zijn hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke en bestuurlijke politie voor de duur van het permanent syndicaal verlof wordt geschorst.

De overheid bedoeld in artikel VI.II.15 RPPol beslist telkens wanneer een personeelslid als vaste afgevaardigde wordt erkend of hij in zijn dienst al dan niet wordt vervangen. De eventuele vervanger in zijn ambt wordt in bovental aangewezen.

Het permanent syndicaal verlof van de vaste syndicale afgevaardigde wordt geschorst gedurende de cursussen, stages of examens die door de geïntegreerde politie worden georganiseerd met het oog op een benoeming in een hogere graad, een weddeverhoging of een overgang naar een ander personeelskader, wanneer de betrokkene gevolg gegeven heeft aan een daartoe strekkende oproeping.

In overleg met de directeur-generaal DGS, voor wat de personeelsleden van de federale politie betreft en de betrokken korpschef, voor wat de personeelsleden van de lokale politie betreft, en zonder dat het permanent syndicaal verlof wordt geschorst, kan de vaste afgevaardigde door de geïntegreerde politie georganiseerde beroepsopleidingen volgen met het oog op het vergemakkelijken van zijn terugkeer in zijn betrekking op het einde van zijn permanent syndicaal verlof (Art. 51, § 3, KB).

De vaste afgevaardigde wordt aan het einde van zijn syndicaal verlof opnieuw tewerkgesteld in de betrekking die hij tevoren bekleedde (Art. 51, § 4, tweede lid, KB).

De hoedanigheid van vaste afgevaardigde kan onder bepaalde voorwaarden door de minister worden ingetrokken of geschorst (Art. 50 KB). 6.2.3. De syndicale afgevaardigden in het onderhandelingscomité en de overlegcomités De syndicale afgevaardigden die zetelen in het onderhandelingscomité en in de overlegcomités worden daarvoor opgeroepen. Deze oproeping moet uitgaan van een verantwoordelijke leider of een vaste gemachtigde en moet vooraf worden voorgelegd aan de functionele meerdere van de opgeroepene. Ze kan occasioneel of doorlopend zijn.

Moeten zijn vermeld in de oproeping : - het onderhandelings- of overlegcomité waaraan het personeelslid verzocht wordt deel te nemen; - voor de occasionele oproepingen worden bijkomend vermeld : de plaats, dag en uur van de vergaderingen; - wanneer voorbereidingstijd wordt aangerekend op het algemene quotum van syndicale verlofdagen (zie punt 6.3.1).

De functionele meerderen die deze oproepingen ontvangen sturen daarvan een afschrift naar het secretariaat van het betrokken comité. Voor het onderhandelingscomité en het hoog overlegcomité is dit DSI. In voorkomend geval worden hen de namen meegedeeld van die personeelsleden die van de vergadering zijn weggebleven (Art. 54 KB). 6.2.4. De syndicale afgevaardigden aangewezen om de syndicale prerogatieven uit te oefenen Voor het uitoefenen van deze prerogatieven dient vooraf aan de functionele meerdere een machtiging te worden voorgelegd van een verantwoordelijke leider of een vaste gemachtigde. De syndicale afgevaardigde krijgt dan, voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, gedurende de daartoe nodige tijd syndicaal verlof.

Er valt aan te stippen dat een personeelslid - syndicaal afgevaardigde die optreedt als tuchtverdediger voorafgaandelijk uitdrukkelijk dient aan te geven of hij zich al dan niet beroept op zijn hoedanigheid van syndicaal afgevaardigde.

Indien hij zich op zijn hoedanigheid van syndicaal afgevaardigde beroept, wordt de tijd die hij besteedt aan de voorbereiding van de tuchtverdediging aangerekend overeenkomstig artikel 57 van het KB en artikel VI.8, 1°, UBPol.

Indien hij zich niet op zijn hoedanigheid van syndicaal afgevaardigde beroept, wordt de tijd die hij besteedt aan de voorbereiding van de tuchtverdediging aangerekend overeenkomstig artikel 11, eerste lid, 2°, a, van het koninklijk besluit van 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten.

Het spreekt voor zich dat de door het personeelslid - syndicaal afgevaardigde gemaakte keuze ook moet blijken uit de door hem voorgelegde documenten (bv. het mandaat,...). 6.2.5. De syndicale afgevaardigden die deelnemen aan de algemene commissies en comités van hun vakorganisatie Op voorafgaande voorlegging van een oproeping uitgaande van een verantwoordelijke leider of een vaste gemachtigde krijgen zij syndicaal verlof om deel te nemen aan de werkzaamheden van de in de vakorganisatie opgerichte algemene commissies en comités (Art. 58 KB). 6.3. Syndicale verloven 6.3.1. Representatieve vakorganisaties Per jaar worden aan elke representatieve vakorganisatie een aantal dagen syndicaal verlof toegestaan met het oog op de uitoefening van hun verschillende prerogatieven. Dit quotum is bepaald in artikel 2 MB. Per afgevaardigde kunnen hiervan op jaarbasis maximaal 60 dagen syndicaal verlof worden toegestaan (Art. 41 KB).

Dit syndicaal verlof kan ook worden aangewend voor het volgen van door de representatieve vakorganisaties verstrekte opleidingen. (Art. 41 KB).

De volgende verloven worden evenwel niet op dit maximum van 60 dagen aangerekend : - het syndicaal verlof op de dag zelf van de zittingen van het onderhandelingscomité, het hoog overlegcomité en de basisoverlegcomités en dit ongeacht of de afgevaardigde onder het comité ressorteert (Art. 42 KB); - het door een syndicale afgevaardigde bij de controlecommissie genoten syndicaal verlof in het raam van de onderzoeksverrichtingen van de controlecommissie inzake de betrokken vakorganisatie (Art. 43 KB); - de twee dagen syndicaal voorbereidingsverlof voor het comité waaronder de afgevaardigde ressorteert (Art. 54 KB); - het syndicaal verlof voor het binnen zijn ressort uitoefenen van de syndicale prerogatieven bedoeld in artikel 14, 1° en 2° van de wet.

Enkel het syndicaal verlof dat aangevraagd wordt voor het uitoefenen van de syndicale prerogatieven en de dienstvrijstelling voor alle personeelsleden om de vergaderingen van de representatieve vakorganisaties bij te wonen, kunnen worden geweigerd in functie van de dienstnoodwendigheden (Art. 57 en 63 KB). De weigering van syndicaal verlof moet snel worden meegedeeld en dient afdoende te worden gemotiveerd en moet in het bijzonder de dienstnoodwendigheden vermelden waarop de weigeringsbeslissing is gesteund. In alle andere gevallen (Art. 42, 43, 54, 58 en 64 KB) is er geen weigering mogelijk.

De tabel in bijlage vat dit alles nog eens schematisch samen.

Tevens worden 2 van de 12 vaste syndicale afgevaardigden aangerekend op het quotum.

De secretaris van het onderhandelingscomité ziet toe op de correcte toepassing hiervan (Art. 41 KB).

De syndicale verloven, met uitzondering van het verlof toegekend voor de deelname aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités, alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de overheid, worden, voor de aanrekening als dienstprestaties, in aanmerking genomen voor de werkelijke duur, beperkt tot 7 uur 36 minuten (voor de voltijds tewerkgestelde personeelsleden) of beperkt tot de duur vermeld op het dienstrooster (voor de deeltijds tewerkgestelde personeelsleden), per weekdag.

Voor wat de continudiensten betreft, worden de in het vorige lid bedoelde verlofdagen zowel op een week- als op een weekenddag in aanmerking genomen voor de werkelijke duur beperkt tot de duur vermeld op het dienstrooster.

Het syndicaal verlof toegekend voor de deelname aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités, alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de overheid, wordt, voor de aanrekening als dienstprestatie, zowel op een week- als op een weekenddag in aanmerking genomen voor de werkelijke duur.

Er valt aan te stippen dat, ingevolge het ministerieel besluit van 13/02/2014, met ingang van 07/03/2014, alle syndicale verloven ook worden toegekend en aangerekend indien het personeelslid niet met dienst voorzien is (bv. op een rustdag).

Zoals hierna nader toegelicht, moeten de syndicale verloven op voorhand aan de overheid worden gemeld. Dit laat de overheid toe om in het raam van de dienstplanning rekening te houden met de impact van die verloven en alle belangen te behartigen. De cumul van syndicaal verlof met andere dienstprestaties laat immers niet toe om af te wijken van de normen inzake de arbeidstijdorganisatie bedoeld in Titel I van Deel VI RPPol.

De dag zelf van de zittingen van het onderhandelingscomité, het hoog overlegcomité en de basisoverlegcomités genieten de leden van de afvaardiging van de representatieve vakorganisaties die geen vaste afgevaardigde zijn, syndicaal verlof (Art. 42 KB).

De vakbondsafvaardiging in een basisoverlegcomité bestaat uit ten hoogste drie leden waarvan er één al dan niet een deskundige is (Art. 38 KB).

De vakbondsafvaardiging in het onderhandelingscomité en het hoog overlegcomité bestaat uit maximum vier leden. Daarnaast mag de vakbondsafvaardiging maximum twee deskundigen tellen per punt vermeld op de agenda (Art. 21 en 28 KB).

Daarnaast krijgen de syndicale afgevaardigden die vooraf een oproeping van een verantwoordelijk leider voorleggen van rechtswege twee dagen syndicaal voorbereidingsverlof voor het comité waaronder ze ressorteren. De duur van het voorbereidingsverlof die die twee dagen overschrijdt wordt sowieso afgetrokken van het algemene quotum bedoeld in punt 6.3.1 (Art. 54 KB).

Een personeelslid dat wordt opgeroepen om voor een representatieve vakorganisatie zitting te houden als deskundige in het onderhandelingscomité of een overlegcomité verkrijgt, gedurende de daartoe nodige tijd en met een maximum van 30 dagen per jaar, syndicaal verlof om deel te nemen aan de werkzaamheden en de voorbereiding van dat comité. Deze verloven worden afgetrokken van het algemene quotum (Art. 64 KB).

De vakorganisaties bepalen zelf de samenstelling van hun delegaties. 6.3.2. Niet-representatieve vakorganisaties Elke afgevaardigde van een erkende niet-representatieve vakorganisatie kan op jaarbasis maximum drie dagen syndicaal verlof genieten (Art. 57 KB). 6.3.3. Administratie De secretaris van het onderhandelingscomité ziet toe op de correcte toepassing van de syndicale verloven.

Om redenen van administratieve vereenvoudiging zal dit nazicht rechtstreeks via het tijdsregistratiesysteem gebeuren. DSI zal hiervoor de nodige richtlijnen verstrekken. 7. HET SYNDICAAL VERLOF EN DE SYNDICALE DIENSTVRIJSTELLINGEN VOOR ALLE PERSONEELSLEDEN De personeelsleden krijgen, op voorafgaand verzoek van een verantwoordelijke leider gericht aan de bevoegde overheid en voor zover de dienstnoodwendigheden het toelaten, gedurende de daartoe nodige tijd, een dienstvrijstelling om deel te nemen aan de vergaderingen van representatieve vakorganisaties in de lokalen.De duur van deze dienstvrijstelling wordt voor ten hoogste twaalf uren per jaar en per personeelslid in aanmerking genomen voor de berekening van de arbeidstijd (Art. 63 KB).

De dienstchefs dienen bijgevolg niet na te gaan of een personeelslid al of niet lid is van de organiserende vakorganisatie. Het volstaat om na te gaan of het personeelslid in kwestie zijn maximum voor dat jaar nog niet heeft bereikt.

Voor het bijwonen van het onderhandelingscomité of een overlegcomité als deskundige voor een vakorganisatie : zie Pt. 6.3.1. 8. RECHTEN EN PLICHTEN VAN SYNDICALE AFGEVAARDIGDEN 8.1. Discretieplicht Naast hun beroepsgeheim in hun eventuele hoedanigheid van personeelslid mogen syndicale afgevaardigden alsook deskundigen geen feiten of bescheiden bekend maken die een vertrouwelijkheidsgraad hebben of waaraan de bevoegde overheid vooraf een veiligheidsgraad heeft verleend (Art. 59 KB). 8.2. Statuut Het personeelslid - syndicaal afgevaardigde wordt tijdens de duur van zijn permanent syndicaal verlof of van zijn syndicaal verlof beschouwd als zijnde in werkelijke dienst wat zijn statutaire rechten betreft.

Voor de toepassing van de wetgeving op de arbeidsongevallen wordt de uitoefening van syndicale activiteiten beschouwd als de vervulling van een dienstactiviteit.

Evenwel worden de syndicale activiteiten verricht tijdens het permanent syndicaal verlof of het syndicaal verlof voor de toekenning van toelagen en vergoedingen niet als dienstprestaties beschouwd, tenzij wat de deelneming aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités alsmede de informatie- of consultatievergaderingen op uitnodiging van de overheid betreft en voor zover het niet gaat om een vaste afgevaardigde (Art. 60 KB). 8.3. Tucht Tenzij in de in artikel 61 van het KB bepaalde uitzonderingen, waaronder het rechtstreeks of door middel van een tussenpersoon verwerven van werkingsfondsen door middel van gelijk welke leurpraktijk, mogen de bepalingen betreffende de tuchtregeling en de tuchtstraffen niet worden toegepast op de syndicale afgevaardigden voor de handelingen die zij in die hoedanigheid verrichten en die rechtstreeks verband houden met de door hen uitgeoefende prerogatieven. 8.4. Adviezen en beoordelingen De adviezen en beoordelingen uitgebracht in het raam van tuchtprocedures, procedures inzake bevordering, ambtsontheffing en beoordeling van de morele hoedanigheden of de beroepsbekwaamheden mogen niet steunen op de handelingen verricht als syndicale afgevaardigde, noch ervan gewag maken (Art. 61 KB). 8.5. Ambtshalve mutatie Indien een syndicale afgevaardigde het voorwerp heeft uitgemaakt van een mutatie die hij niet heeft aangevraagd, beschikt de verantwoordelijke leider van zijn representatieve vakorganisatie over een termijn van vijf werkdagen om bij een ter post aangetekende brief een buitengewone vergadering van het basisoverlegcomité, waaronder de afgevaardigde ressorteert, aan te vragen. De mutatie van de betrokken syndicale afgevaardigde wordt opgeschort vanaf de aanvraag totdat het bevoegde basisoverlegcomité hieromtrent een advies heeft verstrekt en de bevoegde overheid zich heeft uitgesproken om de mutatie al dan niet te bevestigen (Art. 62 KB).

Gelet op de ratio legis en met het oog op de administratieve vereenvoudiging en om regularisaties te vermijden, valt het aan te raden om een voorgenomen mutatie van een syndicaal afgevaardigde reeds op voorhand met de betrokken afgevaardigde te bespreken en de verantwoordelijke leider van de representatieve vakorganisatie in te lichten. Dergelijke bespreking is overigens ook aanbevelenswaardig indien de overheid de tijdelijke inzet van meer dan vier maanden in het raam van een punctuele opdracht zou beogen (zie infra).

Gelet op de statutair voorziene inplaatsstelling via mobiliteit is het begrip "mutatie" enigzins voorbijgestreefd. Hieronder moet eigenlijk iedere aanwijzing in een andere betrekking binnen de organieke structuur van het betrokken politiekorps worden begrepen. Een betrekking wordt in dat verband gedefinieerd zowel rekening houdende met de aard van de functie als met de gewone plaats van het werk. De wijziging van één van die elementen moet worden begrepen in de zin van een "mutatie" zoals bedoeld in artikel 62 KB. Zowel een ambtshalve aanwijzing als een herplaatsing of een interne verschuiving worden beoogd. Een overplaatsing van een personeelslid als maatregel van inwendige orde dan wel bij wijze van ordemaatregel, zelfs tijdelijk, genomen op basis van artikel 44 WGP valt eveneens onder het toepassingsgebied van artikel 62 aangezien die de herplaatsing van het betrokken personeelslid impliceert. In die gevallen wordt de "mutatie" van de betrokken syndicale afgevaardigde dus opgeschort vanaf de ontvangst van de aanvraag door de verantwoordelijke leider en dit totdat het bevoegde basisoverlegcomité hieromtrent een advies heeft verstrekt en de bevoegde overheid zich heeft uitgesproken om de mutatie al dan niet te bevestigen. De tijdelijke inzet in het raam van een punctuele opdracht, bij wijze van detachering of terbeschikkingstelling, valt daarentegen, onverminderd voormelde aanbeveling, niet onder het toepassingsgebied van artikel 62. 8.6. Gebruik van dienstvoertuigen De verplaatsingen in het raam van de volgende syndicale activiteiten worden als een dienstprestatie en als een dienstverplaatsing beschouwd : de deelname aan het onderhandelingscomité en de overlegcomités, de deelname aan de werkgroepen die door die comités worden opgericht, aan de algemene vergadering en de raad van beheer van de sociale dienst, de plaatsbezoeken door een overlegcomité, het zetelen in de onder punt 5.3.7 bedoelde commissies en organen alsmede de verplaatsingen voor de vergaderingen die de representatieve vakorganisaties op grond van artikel 63 van het KB beleggen (art. XI.IV.13, 4°, eerste lid en zesde lid, d), RPPol).

Wanneer de afgevaardigde syndicale activiteiten uitoefent waarvoor een verplaatsing is vereist die als een dienstverplaatsing wordt beschouwd, kan er in de mate van het mogelijke een dienstvoertuig ter beschikking worden gesteld. Indien er geen dienstvoertuig ter beschikking kan worden gesteld, zijn de algemene regels inzake dienstverplaatsingen van toepassing. 9. HET STAKINGSRECHT (ART.126 WGP EN KB ONDER REF 6) 9.1. Voorwaarden De uitoefening van het stakingsrecht door de personeelsleden van de geïntegreerde politie en van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie is afhankelijk van de volgende voorwaarden : 1° de voorafgaande aanzegging van de staking door een erkende vakorgansatie; De stakingsaanzegging moet worden ingediend door een verantwoordelijke leider van een erkende vakorganisatie bij mijn ambt. Indien de geplande actie de lokale politie betreft, wordt de aanzegging eveneens ingediend bij de betrokken burgemeester of het betrokken politiecollege.

De stakingsaanzegging moet aangetekend worden verstuurd of het voorwerp uitmaken van een ontvangstmelding en de motieven, alsmede de precieze plaats, betrokken diensten, datum en uur van aanvang evenals de duur van de beoogde staking aangeven.

De stakingsaanzegging bedraagt minimum 12 dagen en gaat in op de dag welke volgt op de laatste betekening. Tijdens deze periode moet het personeel normaal doorwerken.

Tijdens de periode waarin de aanzegging loopt, kan door dezelfde vakorganisatie trouwens geen andere aanzegging worden ingediend voor dezelfde personeelsleden. 2° de voorafgaande bespreking van die aanzegging in het onderhandelingscomité voor de politiediensten. 9.2. Statutaire gevolgen De personeelsleden die aan de staking deelnemen en zij die er niet aan deelnemen maar die hun arbeidsplaats niet kunnen vervoegen, ontvangen voor de duur van de werkonderbreking geen bezoldiging. Voor het overige behouden zij alle statutaire rechten. Hun afwezigheid mag, zolang de staking duurt of het vervullen van hun arbeidsprestaties hierdoor onmogelijk wordt gemaakt, niet beschouwd worden als een onregelmatige afwezigheid. 9.3. Vorderen van personeelsleden Teneinde de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen, kunnen de respectieve bevoegde overheden de personeelsleden vorderen gedurende de periode en voor die opdrachten waarvoor hun inzet noodzakelijk is en die zij aanwijzen. Wat het personeel van de lokale politie betreft, is de burgemeester of, naar gelang van het geval, het politiecollege ter zake bevoegd. De door de respectieve overheden aangewezen opdrachten moeten voorafgaand worden meegedeeld aan de representatieve vakorganisaties alsmede, in voorkomend geval, aan de erkende vakorganisatie die de stakingsaanzegging heeft ingediend. Het spreekt voor zich dat de vakorganisaties voldoende tijd moet worden geboden om hun opmerkingen mee te delen alvorens de vorderingsbeslissing kan worden genomen (cfr. arrest nr. 204.825 van de Raad van State van 7 juni 2010).

De voorafgaande bespreking van die opdrachten in het betrokken overlegcomité wens ik, in het raam van het bevorderen van de sociale dialoog, absoluut aan te moedigen. Er moet evenwel rekening mee gehouden worden dat dit de voormelde verplichte voorafgaande mededeling niet kan vervangen. Het weze duidelijk dat het stakingsrecht slechts kan ingeperkt worden binnen de limieten van hetgeen effectief noodzakelijk is. Het vorderingsrecht kan dus slechts opdrachten betreffen die, om welke reden dan ook, niet tot een later ogenblik kunnen worden uitgesteld zonder de openbare veiligheid in het gedrang te brengen. Een en ander is natuurlijk sterk afhankelijk van het aantal diensten en personeelsleden die het voorwerp uitmaken van de stakingsaanzegging alsmede van de door die aanzegging beoogde duur van de staking.

Elke stakingsaanzegging die na de bespreking ervan in het onderhandelingscomité wordt aangehouden, zal dus door de betrokken verantwoordelijke overheden moeten worden beoordeeld, rekening houdende met de diverse voormelde aspecten. Indien in functie hiervan wordt beslist om personeelsleden te vorderen, zal dus voor de beoogde duur van de staking, in functie van de voormelde noodzakelijke minimale opdrachten, een afzonderlijke dienstplanning moeten worden opgesteld.

Aldus kunnen personeelsleden worden gevorderd volgens de ter zake voorziene dienstplanning en moet dus niet voor elke uit te voeren dienst afzonderlijk worden gevorderd. Er weze wel benadrukt dat de personeelsleden individueel moeten worden gevorderd.

Wanneer er bij een langdurige staking problemen zouden rijzen voor de betekening van vorderingen en met het oog op het waarborgen van de voor de beoogde opdrachten nodige capaciteit alsmede het welzijn van de gevorderde personen, zullen de overheid en de verantwoordelijke leiders daarover in overleg treden.

Om de toepassing van voormelde vorderingsprocedure binnen de diverse geledingen van de geïntegreerde politie maximaal te harmoniseren, worden hiervoor door DGS/DSI standaarddocumenten ter beschikking gesteld op www.polsupport.be. Het is de bedoeling om in die documenten een duidelijk beeld te geven van de in een vorderingsbeslissing op te nemen bepalingen. 10. WERKINGSPRINCIPES 10.1. Streven naar harmonieuze betrekkingen De overheden van de politie op alle niveaus streven naar harmonieuze betrekkingen met de vakorganisaties.

Daartoe onderhouden zij geregeld contacten met de syndicale afgevaardigden. Het gezamenlijk vaststellen van de kalender van de vergaderingen van het basisoverlegcomité kan ter zake als voorbeeld worden aangehaald. De vakorganisaties van hun kant verbinden zich in principe ertoe om eventuele problemen in eerste instantie lokaal te bespreken en te proberen op te lossen vooraleer zij andere acties ondernemen. Het spreekt voor het overige voor zich dat de hoedanigheid van syndicaal afgevaardigde alsdusdanig geen aanleiding mag geven tot enig nadeel of voordeel voor de betrokken syndicale afgevaardigde. 10.2. Dossiers ter onderhandeling en ter overleg Alle erkende vakorganisaties ontvangen de dagorde alsook de documentatie van de onderhandelings- en overlegcomités. 10.3. Raadpleging en informatie Onverminderd andersluidende richtlijnen van de bevoegde minister en de verplichting om bepaalde materies aan het onderhandelings- of overlegcomité voor te leggen, kunnen de overheden van de federale politie of van de lokale politie de erkende vakorganisaties raadplegen of informeren over de materies waarvoor zij bevoegd zijn. Hierbij verstrekken zij toelichting bij genomen beslissingen, informatie over de belangrijke hangende dossiers en antwoorden op de vragen die de vakorganisaties hebben gesteld. 10.4. Eerbied voor de hiërarchie van de niveaus Behoudens de specifieke bevoegdheden die ter zake wettelijk of reglementair zijn voorzien, dient het lagere niveau steeds de afspraken te eerbiedigen die hoger werden gemaakt. Zij kunnen die enkel aanvullen. 10.5. Eerbied voor het gegeven woord Met het al dan niet respecteren van afspraken staan of vallen de harmonieuze betrekkingen.

Art. KB

Weigering mogelijk

Voorafgaande voorlegging van een document vereist (1)

Aanrekening op max. van 60 d/jaar

Vermindering quotum art. 41

42

Onderhandelingscomité Hoog overlegcomité

Dag zitting Basisoverlegcomités


Neen


Neen


Neen


Neen

43

Afgevaardigde - personeelslid Art. 39, 7° - Dag zitting controlecommissie


Neen


Neen


Neen


Neen

54

Afgevaardigde - personeelslid Voorbereiding Onderhandelingscomité - Hoog overlegcomité - Basisoverlegcomité : - eerste twee dagen - volgende dagen


Neen Neen


Ja Ja


Neen (2) Ja


Neen (2) Ja

57

Afgevaardigde - personeelslid Binnen ressort : Art. 14, 1° & 2° Wet Buiten ressort : Art. 14, 1° en Art. 15 Wet

Ja Ja

Ja Ja

Neen Ja

Neen Ja

58

Werkzaamheden syndicale commissies en comités


Neen


Ja


Ja


Ja

64

Personeelslid deskundige in Onderhandelingscomité - Hoog overlegcomité - Basisoverlegcomité : syndicaal verlof = nodige tijd Maximum 30 dagen per jaar


Neen

Neen

Ja


_______ Nota (1) Er valt wel aan te stippen dat het syndicaal verlof, overeenkomstig artikel VIII.II.4 RPPol, op voorhand aan de bevoegde overheid moet worden meegedeeld en dit ongeacht het feit of de voorafgaande voorlegging van een document vereist is. (2) Voor BOC waaronder het personeelslid ressorteert. De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke kansen, Mevr. J. MILQUET

^