Etaamb.openjustice.be
Wet van 20 januari 2014
gepubliceerd op 03 februari 2014

Wet houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2014000082
pub.
03/02/2014
prom.
20/01/2014
ELI
eli/wet/2014/01/20/2014000082/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

19 JANUARI 2014. - Wet houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973

Art. 2.In artikel 14, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 15 mei 2007 en gewijzigd bij de wet van 21 februari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "De afdeling doet uitspraak" vervangen door de woorden "Indien het geschil niet door de wet aan een ander rechtscollege wordt toegekend, doet de afdeling uitspraak";2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "van de Hoge Raad voor de Justitie, met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel" vervangen door de woorden "van de Hoge Raad voor de Justitie, met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel, evenals de aanwerving, de aanwijzing, de benoeming in een openbaar ambt of de maatregelen die een tuchtkarakter vertonen"; 3° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "De in het eerste lid bedoelde onregelmatigheden geven slechts aanleiding tot een nietigverklaring als ze, in dit geval, een invloed konden uitoefenen op de draagwijdte van de genomen beslissing, de betrokkenen een waarborg hebben ontnomen of als gevolg hebben de bevoegdheid van de steller van de handeling te beïnvloeden."; 4° in het tweede lid dat het derde lid wordt, worden de woorden "de in 2° bedoelde akten" vervangen door de woorden "de in het eerste lid, 2°, bedoelde akten".

Art. 3.Artikel 14ter van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, wordt vervangen als volgt : "

Art. 14ter.Op verzoek van een verwerende of tussenkomende partij, en als de afdeling bestuursrechtspraak het nodig oordeelt, wijst ze die gevolgen van de vernietigde individuele akten of, bij wege van algemene beschikking, die gevolgen van de vernietigde reglementen aan, die als definitief moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden voor de termijn die ze vaststelt.

De in het eerste lid bedoelde maatregel kan enkel worden bevolen om uitzonderlijke redenen die een aantasting van het legaliteitsbeginsel rechtvaardigen, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing en na een tegensprekelijk debat. Deze beslissing kan rekening houden met de belangen van derden.".

Art. 4.In artikel 15 van dezelfde wetten wordt het woord "nietigverklaring" vervangen door het woord "cassatie".

Art. 5.In artikel 16 van dezelfde wetten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het enige lid, dat het eerste lid wordt, wordt aangevuld met een 8°, luidende : "8° elk ander beroep in volle rechtsmacht toegewezen aan de Raad van State."; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Het arrest van de afdeling bestuursrechtspraak kan de beslissing genomen door de overheid of het administratief rechtscollege hervormen.In dat geval treedt het arrest in de plaats van die beslissing.".

Art. 6.Artikel 17 van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 19 juli 1996 en gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1996 en 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 17.§ 1. De afdeling bestuursrechtspraak is als enige bevoegd om, de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, bij arrest de schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement, vatbaar voor nietigverklaring krachtens artikel 14, §§ 1 en 3, en om alle maatregelen te bevelen die nodig zijn om de belangen veilig te stellen van de partijen of de personen die een belang hebben bij de beslechting van de zaak.

Deze schorsing of deze voorlopige maatregelen kunnen op elk moment worden bevolen : 1° indien de zaak te spoedeisend is voor een behandeling ervan in een beroep tot nietigverklaring;2° en indien minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de nietigverklaring van de akte of het reglement prima facie kan verantwoorden. In afwijking van het eerste en tweede lid, kunnen de schorsing of de voorlopige maatregelen niet worden gevorderd na de neerlegging van het verslag bedoeld in artikel 24. In dat geval mag evenwel elke partij die hierbij enig belang heeft aan de voorzitter van de kamer waar het verzoek aanhangig werd gemaakt een met redenen omkleed verzoek richten om met spoed een terechtzitting te bepalen. De vordering tot schorsing of tot voorlopige maatregelen, ingediend tussen de neerlegging van het verslag en de kennisgeving ervan, wordt gelijkgesteld met het met redenen omkleed verzoek. De voorzitter spreekt zich over dit verzoek bij beschikking uit. Indien de spoedeisendheid gerechtvaardigd lijkt, stelt hij de zaak vast op korte termijn en ten laatste binnen de twee maanden na de ontvangst van het verzoek, en kan hij de termijnen voor de neerlegging van de laatste memories aanpassen. § 2. Het verzoekschrift tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bevat een uiteenzetting van de feiten die, volgens de indiener ervan, de spoedeisendheid verantwoorden die ter ondersteuning van dit verzoekschrift wordt ingeroepen.

Op verzoek van de verwerende of de tussenkomende partij houdt de afdeling bestuursrechtspraak rekening met de vermoedelijke gevolgen van de schorsing van de tenuitvoerlegging of van de voorlopige maatregelen voor alle belangen die kunnen worden geschonden, alsook met het openbaar belang, en kan ze besluiten de schorsing of voorlopige maatregelen niet te bevelen indien de nadelige gevolgen ervan op een kennelijk onevenredige wijze zwaarder wegen dan de voordelen.

Wanneer de afdeling bestuursrechtspraak een vordering tot schorsing of voorlopige maatregelen verwerpt wegens het gebrek aan spoedeisendheid, kan een nieuwe vordering slechts worden ingediend indien die steunt op nieuwe elementen die de spoedeisendheid van deze vordering rechtvaardigen. De afdeling bestuursrechtspraak kan bovendien een termijn bepalen waarin geen enkele nieuwe vordering tot schorsing of voorlopige maatregelen kan worden ingediend indien het enige nieuw ingeroepen element bestaat uit het verloop van de tijd. § 3. Tegen de arresten inzake een vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen kan geen verzet noch derdenverzet worden aangetekend, noch zijn ze vatbaar voor herziening.

De arresten waarbij de schorsing of voorlopige maatregelen zijn bevolen, kunnen worden ingetrokken of gewijzigd op verzoek van de partijen. § 4. In geval van een uiterst dringende noodzakelijkheid die onverenigbaar is met de behandelingstermijn van de vordering tot schorsing of voorlopige maatregelen bedoeld in paragraaf 1, kunnen de schorsing of voorlopige maatregelen worden bevolen, zelfs voordat een beroep tot nietigverklaring werd ingediend, volgens een procedure die afwijkt van die welke geldt voor de schorsing en de voorlopige maatregelen als bedoeld in paragraaf 1.

In voorkomend geval kunnen deze schorsing of voorlopige maatregelen zelfs worden bevolen zonder dat alle partijen zijn opgeroepen. In dat laatste geval worden in het arrest dat de voorlopige schorsing of de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen opgeroepen om op korte termijn te verschijnen voor de kamer, die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing of de voorlopige maatregelen.

De schorsing en de voorlopige maatregelen die zijn bevolen vóór het indienen van het verzoekschrift tot nietigverklaring van de akte of het reglement worden onmiddellijk opgeheven als blijkt dat binnen de in de procedureregeling vastgestelde termijn geen verzoekschrift tot nietigverklaring werd ingediend waarin middelen worden aangevoerd die ze gerechtvaardigd hadden. § 5. De voorzitter van de kamer of de staatsraad die hij aanwijst, doet binnen vijfenveertig dagen uitspraak over de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen. Indien de schorsing of voorlopige maatregelen werden bevolen, wordt binnen zes maanden na de uitspraak van het arrest uitspraak gedaan over het verzoekschrift tot nietigverklaring. § 6. De afdeling bestuursrechtspraak kan volgens een door de Koning bepaalde versnelde procedure de akte of het reglement vernietigen indien de verwerende partij of degene die een belang heeft bij de beslechting van de zaak geen vordering tot voortzetting van de procedure heeft ingediend binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest waarbij de schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevolen of de voorlopige schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevestigd. § 7. Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding indien de verzoekende partij, nadat de vordering tot schorsing van een akte of een reglement of de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen afgewezen is, geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest. § 8. Het arrest dat de schorsing, de voorlopige schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement of voorlopige maatregelen beveelt, kan op vordering van de verzoekende partij een dwangsom opleggen aan de betrokken overheid. In dat geval is artikel 36, §§ 2 tot 5, van toepassing. § 9. Ingeval de schorsing van de tenuitvoerlegging of voorlopige maatregelen worden bevolen wegens machtsafwending, wordt de zaak verwezen naar de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak.

Indien de algemene vergadering de akte of het reglement waartegen het beroep is gericht niet vernietigt, houden de schorsing of de voorlopige maatregelen onmiddellijk op gevolg te hebben. In dit geval wordt de zaak voor de behandeling van eventuele andere middelen verwezen naar de kamer waarbij ze oorspronkelijk is ingeleid. § 10. Indien de kamer bevoegd om uitspraak te doen over de grond van de zaak de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is niet vernietigt, heft ze de bevolen schorsing alsook de voorlopige maatregelen op.".

Art. 7.In artikel 19 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982, 24 maart 1994, 25 mei 1999, 17 februari 2005 en 15 september 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het cijfer "6° " vervangen door het cijfer "8° ";2° in het tweede lid worden de woorden "nadat de betrokkene in kennis werd gesteld van de akte of van de beslissing met individuele strekking" vervangen door de woorden "nadat aan de betrokkene de akte of de beslissing met individuele strekking ter kennis werd gebracht";3° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : "Wanneer een klacht wordt ingediend tegen een akte of een reglement die vatbaar is voor beroep in de zin van artikel 14, § 1, bij een persoon die door een wet, een decreet of een ordonnantie bekleed is met de functie van ombudsman, binnen één van de verjaringstermijnen bedoeld in het tweede lid, wordt deze termijn voor de indiener van deze klacht opgeschort.Het resterende deel van die termijn vangt aan hetzij op het moment dat de klager in kennis wordt gesteld van de beslissing om zijn klacht niet te behandelen of te verwerpen, hetzij bij het verstrijken van een termijn van vier maanden die begint te lopen vanaf de indiening van de klacht, als de beslissing niet eerder tussenkomt. In dit laatste geval rechtvaardigt de klager dit door een attest van de betrokken ombudsman."; 4° in het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "derde lid" vervangen door de woorden "vierde lid"; 5° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Behoudens bewijs van het tegendeel, wordt de advocaat verondersteld gemandateerd te zijn door de handelingsbekwame persoon die hij beweert te vertegenwoordigen.".

Art. 8.Artikel 21 van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990 en gewijzigd bij de wetten van 25 mei 1999 en 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 21.De termijnen waarbinnen de partijen hun memories, hun administratief dossier of de door de afdeling bestuursrechtspraak gevraagde stukken of inlichtingen moeten toesturen, worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de memorie van wederantwoord of van de toelichtende memorie niet eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht hebben, gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken van het vereiste belang wordt vastgesteld.

Wanneer de verwerende partij het administratief dossier niet binnen de vastgestelde termijn toestuurt, worden de door de verzoekende partij aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.

Wanneer het administratief dossier niet in het bezit is van de verwerende partij, deelt zij dit onverwijld mede aan de kamer waarbij het beroep aanhangig is.

De kamer kan, ambtshalve of op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat of op verzoek van een partij, de neerlegging van het administratief dossier bevelen onder verbeurte van een dwangsom overeenkomstig artikel 36.

De memories ingediend door de verwerende partij worden ambtshalve uit de debatten geweerd wanneer zij niet werden ingediend binnen de termijnen bepaald overeenkomstig het eerste lid.

Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding wanneer zij geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient, binnen een termijn van dertig dagen die ingaat met de kennisgeving van het verslag van de auditeur of van de mededeling dat toepassing werd gemaakt van artikel 30, § 1, derde lid, en waarin de verwerping of onontvankelijkheid van het beroep wordt voorgesteld.".

Art. 9.Artikel 21bis van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 17 oktober 1990, vervangen bij de wet van 25 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 21bis.Degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak, kunnen erin tussenkomen. De kamer kan ambtshalve of op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat of van een partij, degenen van wie de aanwezigheid vereist is voor de zaak, oproepen als tussenkomende partij.

De tussenkomende partij kan ter ondersteuning van het verzoek geen andere middelen aanvoeren dan die welke in het inleidende verzoekschrift zijn uiteengezet.".

Art. 10.In artikel 30 van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 17 oktober 1990 en gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1996, 18 april 2000, 2 augustus 2002, 17 februari 2005 en 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36" vervangen door de woorden "artikelen 11, 12, 13, 14, 14ter, 16, 17, 30/1, 36 en 38";2° paragraaf 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : "Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid bepaalt onder meer de verjaringstermijnen voor de indiening van de aanvragen en beroepen bedoeld in de artikelen 11 en 14, waarbij deze termijnen ten minste zestig dagen moeten bedragen;het bepaalt de voorwaarden voor de uitoefening van de tussenkomsten, verzetten en derden-verzetten, alsook van de beroepen tot herziening; het bepaalt een bedrag boven hetwelk er geen enkele dwangsom kan worden verbeurd; het bepaalt de toewijzing van de middelen die toegekend worden aan het begrotingsfonds bedoeld in artikel 36, § 5; het bepaalt het tarief van de kosten, uitgaven en rechten, waarbij deze rechten een bedrag van 225 euro niet mogen overschrijden; het voorziet in het verlenen van het voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand aan de onvermogenden; het bepaalt de nadere regels om de kosten, uitgaven en rechten te voldoen; het bepaalt de gevallen waarin de partijen of hun advocaten gezamenlijk kunnen besluiten dat de zaak niet in openbare terechtzitting moet worden behandeld."; 3° in paragraaf 1 wordt, tussen het tweede en derde lid, een lid ingevoegd, luidende : "Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid bepaalt de specifieke regels van de onderzoeksprocedure van een verzoek tot nietigverklaring nadat de schorsing werd bevolen en de gevallen waarin, nadat over de vordering tot schorsing bij arrest uitspraak werd gedaan, het aangewezen lid van het auditoraat geen nieuw verslag moet opstellen, alsook de nadere regels ter zake."; 4° paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : "Deze bijzondere procedure kan worden ingesteld indien de auditeur dit in zijn verslag voorstelt of indien één der partijen hierom verzoekt, ten laatste tijdens de terechtzitting, na kennisneming van het verslag neergelegd door de auditeur tijdens zijn onderzoek van de vordering tot schorsing."; 5° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid luidende : "De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere procedureregels die toelaten de nietigverklaring van een akte of van een reglement te vermijden door de toepassing van de bestuurlijke lus bedoeld in artikel 38, wanneer de spoedeisendheid die ingeroepen wordt ter ondersteuning van de vordering tot schorsing wordt vastgesteld en de auditeur alle middelen heeft onderzocht.De bestuurlijke lus kan slechts worden toegepast indien de verwerende partij dit voorafgaandelijk heeft aanvaard."; 6° in paragraaf 3, worden de woorden "van artikel 17, § 4" vervangen door de woorden "van paragraaf 1, derde lid";7° paragraaf 5, eerste tot derde lid en vijfde lid, evenals de paragrafen 6 tot 9 worden opgeheven.

Art. 11.In dezelfde wetten wordt een artikel 30/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 30/1.§ 1. De afdeling bestuursrechtspraak kan een rechtsplegingsvergoeding toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en honoraria van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.

Na het advies ingewonnen te hebben van de Orde van Vlaamse Balies en van de "Ordre des barreaux francophones et germanophone" bepaalt de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basisbedragen en de minimale en maximale bedragen van de rechtsplegingsvergoeding, afhankelijk van onder meer de aard van de zaak en het belang van het geschil. § 2. De afdeling bestuursrechtspraak kan, bij met bijzondere redenen omklede beslissing, de vergoeding verlagen of verhogen, zonder echter de door de Koning voorziene maximale en minimale bedragen te overschrijden. In haar beoordeling houdt ze rekening met : 1° de financiële draagkracht van de in het ongelijk gestelde partij, om het bedrag van de vergoeding te verlagen;2° de complexiteit van de zaak;3° de kennelijk onredelijke aard van de situatie. Indien de in het ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning bepaalde minimale bedrag, behalve in geval van een kennelijk onredelijke situatie. Wat dit betreft, omkleedt de afdeling bestuursrechtspraak haar beslissing tot vermindering of verhoging met bijzondere redenen.

Wanneer meer partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van een of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, is het bedrag ervan maximaal het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen, aanspraak kan maken. Ze wordt door de afdeling bestuursrechtspraak tussen de partijen verdeeld.

Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij. De tussenkomende partijen kunnen niet worden gehouden tot de betaling van deze rechtsplegingsvergoeding of ervan genieten.".

Art. 12.Hoofdstuk III van titel V van dezelfde gecoördineerde wetten, met als opschrift "Dwangsom", hersteld bij de wet van 17 oktober 1990 en dat artikel 36 bevat, dat zelf gewijzigd werd bij de wet van 20 juli 1991, wordt vervangen door een nieuw hoofdstuk III, dat de artikelen 35/1 en 36 bevat, luidende : "Hoofdstuk III : Uitvoering van de arresten en dwangsom

Art. 35/1.Op verzoek van één der partijen, ten laatste in de laatste memorie, verduidelijkt de afdeling bestuursrechtspraak in de motieven van haar arrest houdende nietigverklaring, de maatregelen die moeten worden genomen om de onwettigheid die heeft geleid tot deze nietigverklaring te verhelpen.

Art. 36.§ 1. Wanneer het arrest inhoudt dat de betrokken overheid een nieuwe beslissing neemt, kan de afdeling bestuursrechtspraak, waarbij een vordering in die zin is ingesteld, in dat arrest bevelen dat die beslissing binnen een bepaalde termijn moet worden genomen. Zij kan dit bevelen bij een later arrest, op voorwaarde dat de partij op wier verzoek de nietigverklaring werd uitgesproken, voorafgaandelijk en via een aangetekende brief, de overheid in gebreke heeft gesteld een nieuwe beslissing te nemen en er ten minste drie maanden zijn verstreken sinds de kennisgeving van het arrest houdende de nietigverklaring.

Wanneer de nieuw te nemen beslissing het gevolg is van een gebonden bevoegdheid van de verwerende partij, treedt het arrest in de plaats van die beslissing.

Wanneer haar arrest inhoudt dat de betrokken overheid zich onthoudt van het nemen van een beslissing, kan de afdeling bestuursrechtspraak, waarbij een vordering in die zin is ingesteld, een dergelijke onthoudingsverplichting bevelen. § 2. Indien de betrokken verwerende partij de verplichting opgelegd uit hoofde van paragraaf 1 niet nakomt, kan de partij op wier verzoek de nietigverklaring werd uitgesproken de afdeling bestuursrechtspraak vragen om een dwangsom op te leggen aan deze overheid of deze het bevel te geven, op verbeurte van een dwangsom, de beslissing in te trekken die zij heeft genomen met schending van de uit het arrest houdende nietigverklaring volgende onthoudingsverplichting.

De afdeling bestuursrechtspraak kan de dwangsom vaststellen ofwel voor een globaal bedrag ofwel op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding. § 3. De kamer die de dwangsom heeft uitgesproken kan, op verzoek van de veroordeelde overheid, de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende een door haar vast te stellen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende, tijdelijke of gedeeltelijke onmogelijkheid voor die overheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor zover de dwangsom opgelegd is voordat er sprake was van deze onmogelijkheid, kan de kamer de dwangsom niet opheffen, noch verminderen.

De partij op wier verzoek reeds een dwangsom werd opgelegd, kan vragen om een bijkomende dwangsom op te leggen of om de opgelegde dwangsom te verhogen wanneer de verwerende partij aanhoudend in gebreke blijft uitvoering te geven aan het arrest houdende nietigverklaring. § 4. De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn eveneens van toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een dwangsom is opgelegd. § 5. De in paragraaf 2 bedoelde dwangsom wordt ten uitvoer gelegd op vraag van de partij ten verzoeke waarvan die werd opgelegd en met tussenkomst van de minister van Binnenlandse Zaken. Zij wordt voor de helft toegewezen aan een begrotingsfonds in de zin van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.

Dat fonds wordt "Fonds voor het beheer van de dwangsommen" genoemd. De andere helft wordt aan de partij ten verzoeke waarvan de dwangsom werd opgelegd, gestort.

De aan dit fonds toegekende middelen worden gebruikt voor de modernisering van de organisatie van de bestuurlijke rechtspraak.".

Art. 13.In titel V van dezelfde wetten wordt, na artikel 37, een hoofdstuk V ingevoegd met als opschrift "Hoofdstuk V. De bestuurlijke lus" dat het artikel 38 bevat dat als volgt wordt hersteld : "

Art. 38.§ 1. In geval van een beroep tot nietigverklaring bedoeld in artikel 14, § 1, kan de afdeling bestuursrechtspraak de verwerende partij bij tussenarrest opdragen om een gebrek in de bestreden akte of het bestreden reglement te herstellen of te laten herstellen.

Het gebruik van deze bestuurlijke lus is alleen mogelijk nadat de partijen de mogelijkheid hebben gehad hun opmerkingen te doen kennen over het gebruik ervan.

Het tussenarrest bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen het herstel moet plaatsvinden. Deze termijn kan worden verlengd op verzoek van de verwerende partij. Wanneer het herstel bestaat uit het nemen van een nieuwe akte, of een nieuw reglement wordt het voorwerp van het beroep uitgebreid tot deze akte of dit reglement.

Het herstel kan alleen de gebreken betreffen die in het tussenarrest werden aangeduid. Het herstel van deze gebreken mag geen weerslag hebben op de inhoud van de akte of het reglement. § 2. De bestuurlijke lus kan niet worden toegepast wanneer : 1° het gebrek niet herstelbaar is binnen een termijn van drie maanden, behalve als er wordt aangetoond dat dit binnen een redelijke termijn kan geschieden;2° de eigen beslissingsbevoegdheid van de verwerende partij niet volstaat om het gebrek te herstellen;3° de verwerende partij de toepassing van de procedure uitdrukkelijk weigert;4° het herstel van het gebrek niet kan leiden tot de definitieve beslechting van het hangende geding. § 3. Indien de toepassing van de bestuurlijke lus pas wordt voorgesteld in het tussenarrest beschikken de partijen over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van dit arrest om hun standpunt omtrent de toepassing van de bestuurlijke lus mee te delen.

Daarna spreekt de afdeling bestuursrechtspraak zich uit over de toepassing van de bestuurlijke lus, overeenkomstig paragraaf 1. § 4. Zodra de verwerende partij uitvoering heeft gegeven aan het in paragraaf 1 bedoelde tussenarrest, geeft zij daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de Raad van State, alsook van de wijze waarop het gebrek is hersteld. Indien de Raad van State binnen vijftien dagen na het verstrijken van de bij tussenarrest vastgestelde hersteltermijn geen kennisgeving heeft ontvangen, wordt de bestreden akte of het bestreden reglement nietig verklaard.

De andere partijen kunnen, binnen een termijn van vijftien dagen vanaf het ogenblik waarop de afdeling bestuursrechtspraak hen in kennis stelt van de manier waarop het gebrek werd hersteld, hun opmerkingen daaromtrent doen gelden.

Indien de afdeling bestuursrechtspraak vaststelt dat het gebrek niet volledig is hersteld of dat het herstel aangetast is door nieuwe gebreken, wordt de herstelde akte of het herstelde reglement of, in voorkomend geval de nieuwe akte of het nieuwe reglement nietig verklaard.

Indien het gebrek volledig is hersteld, gelden de gevolgen van de bestuurlijke lus met terugwerkende kracht en wordt het beroep verworpen."

Art. 14.In artikel 70, § 2, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 24 maart 1994, 6 mei 1997, 8 september 1997, 15 september 2006 en 21 februari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden "het vergelijkend examen van referendaris bij het Hof van Cassatie," ingevoegd tussen de woorden "het vergelijkend examen van referendaris bij het Grondwettelijk Hof," en de woorden "het vergelijkend examen van adjunct-auditeur bij het Rekenhof";2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "met minstens rang 15" vervangen door de woorden "met minstens klasse A4";3° het eerste lid wordt aangevuld met een 6°, luidende : "6° gedurende minstens twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat uitgeoefend hebben of gedurende minstens twintig jaar een functie hebben uitgeoefend waarvan de uitoefening een goede kennis van het recht vereist, waaronder minstens vijftien jaar als advocaat.De eis van relevante beroepservaring als bedoeld in het eerste lid is voldaan door naleving van deze voorwaarde."; 4° het tweede lid wordt opgeheven;5° in het derde lid worden de woorden "van elke taalrol" ingevoegd tussen de woorden "De staatsraden" en de woorden "worden, voor ten minste de helft van hun aantal,".

Art. 15.In artikel 72, § 1, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 17 oktober 1990, 25 mei 1999 en 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "De griffiers worden door de Koning benoemd uit een lijst die hun plaats vermeldt in de rangschikking voor een vergelijkend examen waarvan de algemene vergadering van de Raad van State de voorwaarden bepaalt.De jury belast met het onderzoek van de kandidaten bestaat uit twee leden van de Raad van State, een lid van het auditoraat en de hoofdgriffier of de door hem aangewezen persoon alsmede een buiten de instelling staande persoon. De leden van de Raad van State en de buiten de instelling staande persoon worden aangewezen door de algemene vergadering van de Raad van State. Het lid van het auditoraat wordt aangewezen door de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, naargelang de taalrol van de kandidaat. De uitslag van het vergelijkend examen blijft drie jaar geldig."; 2° in het tweede lid, 2°, worden de woorden "2+" vervangen door de woorden "B of 2+".

Art. 16.In artikel 73, § 3, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 31 december 1983, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden ", twee auditeurs" ingevoegd tussen de woorden "Een lid van de Raad van State" en de woorden "en een lid van de griffie";2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 17.In artikel 74/2, § 5, eerste lid, 2°, f), van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 21 februari 2010, wordt het cijfer "1" vervangen door de woorden "A of 1".

Art. 18.In artikel 74/3 van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "voor de functies van eerste voorzitter en voorzitter" ingevoegd na het woord "kandidaten";2° in paragraaf 2 wordt, tussen het tweede en het derde lid, een lid ingevoegd, luidende : "De korpsvergadering van het auditoraat hoort de kandidaten voor de functies van auditeur-generaal en adjunct-auditeur-generaal ambtshalve.Voor de toepassing van dit artikel, is de korpsvergadering samengesteld uit het geheel der leden van het auditoraat, met uitzondering van de adjunct-auditeurs. De eerste voorzitter en de voorzitter van de Raad van State nemen eraan deel met raadgevende stem."; 3° in paragraaf 2, derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "de algemene vergadering van de Raad van State doet", vervangen door de woorden "De algemene vergadering van de Raad van State of de korpsvergadering van het auditoraat, doet, elk voor wat haar betreft,";4° in paragraaf 2, vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "of de korpsvergadering van het auditoraat" telkens ingevoegd in de eerste en derde zin, na de woorden "Raad van State";5° in paragraaf 2, vijfde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden "de Raad van State" vervangen door de woorden "de algemene vergadering van de Raad van State of de korpsvergadering van het auditoraat";6° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "van de Raad van State of de korpsvergadering van het auditoraat" ingevoegd na de woorden "algemene vergadering";7° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "of de korpsvergadering van het auditoraat" ingevoegd na de woorden "Raad van State";8° in paragraaf 3 wordt het derde lid opgeheven.

Art. 19.In artikel 74/4, § 2, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt het eerste lid vervangen als volgt : "De aanwijzingen in de adjunct-mandaten gebeuren voor een termijn van drie jaar die van rechtswege wordt verlengd behalve in geval van een evaluatie onvoldoende. Na negen jaar ambtsvervulling worden de betrokken mandaathouders van rechtswege vast aangewezen in dat mandaat behalve in geval van een evaluatie onvoldoende.".

Art. 20.Artikel 74/7 van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 74/7.§ 1. Met uitzondering van de korpsoversten zijn de leden van de Raad, van het auditoraat, van het coördinatiebureau, de hoofdgriffier en de griffiers onderworpen aan een periodieke evaluatie die om de drie jaar plaatsvindt.

Deze evaluatie wordt opgemaakt in de loop van de laatste vier maanden van de evaluatieperiode.

Deze evaluatie is gebaseerd op criteria met betrekking tot de persoonlijkheid en de organisatorische en professionele vaardigheden van de ambtsdrager, met inbegrip van de kwaliteit van de geleverde diensten en het op peil houden van de kennis inzake de behandelde materies, zonder afbreuk te doen aan zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid.

De Koning bepaalt, na advies van het college van de korpschefs gegeven na alle houders van een adjunct-mandaat te hebben gehoord, de evaluatiecriteria, waarbij rekening wordt gehouden met de specificiteit van functies en mandaten, en bepaalt hoe deze bepalingen dienen te worden toegepast. § 2. Tijdens de evaluatieperiode vinden minstens eenmaal per jaar functioneringsgesprekken plaats. Deze gesprekken geven aanleiding tot het formuleren van conclusies vervat in een bondig verslag.

De functioneringsgesprekken vinden plaats tussen de betrokkene en de kamervoorzitter indien het een lid van zijn kamer betreft, of het afdelingshoofd indien het een lid van zijn afdeling betreft. Indien het een griffier betreft, vindt het functioneringsgesprek plaats tussen de betrokkene en de hoofdgriffier.

Indien het functioneringsgesprek een kamervoorzitter betreft, wordt het gehouden tussen de betrokkene en de eerste voorzitter of de voorzitter die de betrokken kamer onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Indien deze niet tot dezelfde taalrol behoort als de betrokken kamervoorzitter en niet wettelijk tweetalig is, wordt hij bijgestaan door een tweetalige kamervoorzitter van de taalrol van de betrokkene.

Indien het een eerste auditeur-afdelingshoofd betreft, wordt het functioneringsgesprek gehouden tussen de betrokkene en de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal. Indien het een eerste referendaris-afdelingshoofd of de hoofdgriffier betreft, wordt het gehouden tussen de betrokkene en de eerste voorzitter. Indien deze niet tot dezelfde taalrol behoort als de eerste referendaris-afdelingshoofd of de hoofdgriffier en niet wettelijk tweetalig is, dan wordt het functioneringsgesprek gehouden tussen de betrokkene en de voorzitter. § 3. Elke ambtsdrager, met uitzondering van de korpsoversten, maakt op het einde van de evaluatieperiode een activiteitenverslag op dat hij aan zijn evaluator bezorgt. Daarin geeft hij aan welke werkzaamheden hij gedurende de evaluatieperiode heeft gepresteerd voor de Raad van State en op welke wijze hij rekening gehouden heeft met de besluiten die tijdens de functioneringsgesprekken werden geformuleerd.

De evaluatie steunt op het activiteitenverslag en de gespreksverslagen. § 4. De evaluatoren zijn dezelfde als die in de aanwezigheid van wie de functioneringsgesprekken plaatsvinden.

De evaluatie leidt tot de vermelding, "goed", "te ontwikkelen" of "onvoldoende". De vermelding "onvoldoende" kan enkel worden toegekend wegens kennelijk ondermaats functioneren. § 5. De evaluator stelt een ontwerp van evaluatie op dat reeds een voorstel voor een vermelding "te ontwikkelen" of "onvoldoende" kan bevatten.

Het ontwerp wordt minstens tien dagen voor het evaluatiegesprek tegen gedagtekende ontvangstmelding ter kennis gebracht van de geëvalueerde.

Op basis van dit gesprek stelt de evaluator een definitieve evaluatie op, behalve indien hij van mening is dat de geëvalueerde de vermelding "te ontwikkelen" of "onvoldoende" verdient. In dat geval is de evaluatie slechts voorlopig.

In geval van voorlopige evaluatie bezorgt de eerste voorzitter of de auditeur-generaal naargelang het een lid van de Raad, van het coördinatiebureau of van de griffie betreft enerzijds, of van het auditoraat anderzijds, aan de betrokkene een kopie van de voorlopige evaluatie, tegen gedagtekend ontvangstbewijs of per aangetekende brief met ontvangstbewijs.

De betrokkene kan, op straffe van verval, binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige evaluatie, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij aangetekende brief met ontvangstbewijs bezorgen aan respectievelijk de eerste voorzitter of de auditeur-generaal, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt en er een afschrift van bezorgt aan de evaluator. Deze evaluator stelt binnen dertig dagen na ontvangst van het afschrift van deze opmerkingen een definitieve schriftelijke evaluatie op waarin hij deze opmerkingen beantwoordt. Binnen tien dagen na de ontvangst van de definitieve evaluatie zendt de korpschef een afschrift ervan bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de betrokkene. § 6. De betrokkene die een vermelding "onvoldoende" heeft gekregen en die toepassing heeft gemaakt van paragraaf 5, vierde lid, kan, op straffe van verval, binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de definitieve evaluatie, beroep tegen de definitieve evaluatie instellen bij : 1° een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang het geval, en twee kamervoorzitters van dezelfde taalrol als de betrokkene die in eerste aanleg geen evaluatie hebben uitgebracht, indien het gaat om leden van de Raad, het coördinatiebureau of de griffie;2° een beoordelingscommissie bestaande uit de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, naargelang het geval, en twee eerste-auditeurs-afdelingshoofden van dezelfde taalrol als de betrokkene die in eerste aanleg geen evaluatie hebben uitgebracht, indien het gaat om leden van het auditoraat;3° een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter of de voorzitter die niet is opgetreden bij de evaluatie en uit twee kamervoorzitters die behoren tot dezelfde taalrol als de betrokkene indien deze een kamervoorzitter is of een eerste referendaris-afdelingshoofd;4° een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter of de voorzitter die niet is opgetreden bij de evaluatie en uit twee tweetalige kamervoorzitters die behoren tot een verschillende taalrol, indien de betrokkene de hoofdgriffier is;5° een beoordelingscommissie bestaande uit de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal die niet is opgetreden bij de evaluatie en uit twee andere eerste auditeurs-afdelings-hoofden die behoren tot dezelfde taalrol als de betrokkene, indien deze een eerste auditeur-afdelingshoofd is. Het beroep wordt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij aangetekende brief met ontvangstbewijs ingediend bij de eerste voorzitter of, wat de leden van het auditoraat betreft, bij de auditeur-generaal. Een tijdig ingesteld beroep schorst de uitvoering van de definitieve evaluatie.

De in het eerste lid bedoelde beoordelingscommissie hoort de betrokkene indien hij daarom in zijn beroepsschrift heeft verzocht.

Zij beschikt over een termijn van zestig dagen vanaf de ontvangst van het beroepsschrift, door respectievelijk de eerste voorzitter of de auditeur-generaal om een met redenen omklede eindbeslissing over de evaluatie te nemen. § 7. Indien een kamervoorzitter, een eerste auditeur-afdelingshoofd, een eerste referendaris-afdelingshoofd of de hoofdgriffier een vermelding "onvoldoende" ontvangt voor één van de eerste drie periodieke evaluaties, neemt hij bij het verstrijken van zijn mandaat het ambt weer op waarin hij het laatst is benoemd, in voorkomend geval in overtal. In het tegenovergestelde geval wordt zijn mandaat vernieuwd. De eerste voorzitter of, voor een eerste auditeur-afdelingshoofd, de auditeur-generaal bezorgt aan de minister van Binnenlandse Zaken een attest waarin de vernieuwing van het mandaat wordt vastgesteld. Voor de houders van een mandaat die definitief zijn benoemd is het tweede lid van toepassing.

Indien een ander lid van de Raad, het auditoraat, het coördinatiebureau of de griffie naar aanleiding van de periodieke evaluatie de vermelding "onvoldoende" krijgt, leidt dit met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving van deze definitieve evaluatie gedurende zes maanden tot de inhouding van de laatste driejaarlijkse verhoging bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State en de magistraten en de leden van de griffie van de Raad voor vreemdelingenbetwistingen.

In geval van een vermelding "onvoldoende" wordt de betrokkene opnieuw geëvalueerd na verloop van een termijn van zes maanden. Indien dit opnieuw leidt tot een vermelding "onvoldoende", is het tweede lid van toepassing gedurende een nieuwe periode van zes maanden. § 8. De evaluatiedossiers berusten bij de eerste voorzitter, wat de leden van de Raad, van het coördinatiebureau en van de griffie betreft, en bij de auditeur-generaal wat de leden van het auditoraat betreft. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden. Ze worden gedurende ten minste tien jaar bewaard.

Bij elke benoeming, bij elke voordracht of hernieuwing van een mandaat wordt het evaluatiedossier van de laatste zes jaar van de betrokkene gevoegd ter attentie van de benoemende overheid."

Art. 21.In artikel 76 van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996 en gewijzigd bij de wetten van 25 mei 1999, 2 april 2003 en 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het vierde lid opgeheven;2° in paragraaf 1, zesde lid, worden de woorden "die meer dan één jaar dienst tellen," opgeheven; 3° in paragraaf 1, zevende lid, wordt de derde zin, die aanvangt met de woorden "Zij hebben eveneens" en eindigt met de woorden "de wetgevingstechniek.", opgeheven; 4° paragraaf 3 wordt opgeheven.

Art. 22.In artikel 77, eerste lid, van dezelfde wetten wordt de bepaling onder 5°, opgeheven bij de wet van 2 april 2003, hersteld als volgt : "5° te zorgen voor het uitwerken en de verspreiding van de beginselen van de wetgevingstechniek."

Art. 23.In artikel 84 van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 2 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt vóór het 1°, dat 2° wordt, een 1° ingevoegd dat luidt als volgt : "1° wanneer de overheid die de afdeling wetgeving adieert, vraagt dat het advies wordt medegedeeld binnen een termijn van zestig dagen, verlengd tot vijfenzeventig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 of door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis;"; 2° paragraaf 1, eerste lid, 1°, dat 2° wordt, wordt aangevuld als volgt : "Deze termijn wordt van rechtswege verlengd met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus."; 3° in paragraaf 1, eerste lid, wordt "2° " vernummerd tot "3° ";4° in paragraaf 1, tweede lid, wordt "2° " vervangen door "3° ";5° in paragraaf 3, eerste lid, wordt "1° " vervangen door "1° en 2° " en wordt "2° " vervangen door "3° ";6° in paragraaf 3, tweede lid worden de woorden "1° of 2° " opgeheven;7° in paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden "1° en 2° " opgeheven;8° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "1° en 2° " opgeheven.

Art. 24.In artikel 84bis, eerste lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 25 mei 1999, worden de woorden "1° en 2° " opgeheven.

Art. 25.In artikel 84ter van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 2 april 2003, wordt "1° " vervangen door "1° en 2° ".

Art. 26.In artikel 90, § 1, tweede lid, 2°, van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 15 september 2006, worden de woorden " §§ 4bis en 4ter" vervangen door de woorden " §§ 6 en 7".

Art. 27.In artikel 93, § 1, eerste lid, hersteld bij de wet van 19 juli 2012, wordt "6° " vervangen door "8° ".

Art. 28.Het opschrift van hoofdstuk V van titel VII van dezelfde wetten wordt vervangen als volgt : "Hoofdstuk V. De algemene vergadering van de Raad van State en het college van korpschefs".

Art. 29.In dezelfde wetten wordt een artikel 101/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 101/1.Het college van korpschefs bestaat uit de eerste voorzitter, de auditeur-generaal, de voorzitter en de adjunct-auditeur-generaal. De hoofdgriffier en de beheerder wonen de vergaderingen van het college bij met raadgevende stem wanneer het gaat om hun bevoegdheden.".

Art. 30.In artikel 102bis van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, worden het vijfde en het zesde lid opgeheven.

Art. 31.Artikel 104/2 van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 104/2.Indien het lid van de Raad van State, het auditoraat, het coördinatiebureau of de griffie binnen een maand na de waarschuwing niet om zijn inruststelling verzocht, is artikel 117 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel van toepassing.

De algemene vergadering van de Raad van State doet uitspraak over het gevolg dat wordt gegeven aan de geneeskundige beslissing tot definitieve ongeschiktheid die in laatste aanleg werd genomen, na advies van de auditeur-generaal of van de adjunct-auditeur-generaal.

Ten minste vijftien dagen voor de datum waarop de algemene vergadering is vastgesteld, wordt aan de betrokkene kennis gegeven van de dag en het uur van de zitting waarop hij op eigen verzoek kan worden gehoord, en wordt hij verzocht zijn opmerkingen schriftelijk naar voren te brengen.

De beslissing van de algemene vergadering wordt binnen vijftien dagen na de uitspraak ter kennis gebracht van de minister van Binnenlandse Zaken.".

Art. 32.Artikel 119 van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 24 maart 1994 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, wordt vervangen als volgt : "

Art. 119.Jaarlijks wordt door de Raad van State een activiteitenverslag opgemaakt en bekendgemaakt.

Dit verslag bevat onder meer : 1° de statistieken naargelang de aard van de geschillen of de aard van de adviesaanvragen, waaruit het aantal nieuwe zaken in die periode blijkt alsook het aantal bij eindarrest of bij advies afgedane zaken in diezelfde periode.Het verslag geeft tevens het totale werkvolume van de afdelingen aan waarbij de evolutie van die werklast eveneens wordt afgemeten aan het aantal neergelegde verslagen of gegeven adviezen van het auditoraat; 2° een uiteenzetting over de tenuitvoerlegging van de beleidsplannen van de korpschefs;3° een bondig overzicht van de toepassing gedurende het voorbije gerechtelijk jaar van de toelaatbaarheidsprocedure bedoeld in artikel 20;4° informatie over het beheer van de Raad van State en van zijn infrastructuur, alsook over de weerslag die de ontwikkeling van de werklast heeft op de middelen die ter beschikking worden gesteld van de Raad van State, en een uiteenzetting van alle maatregelen die een budgettaire weerslag kunnen hebben.Deze informatie wordt voorgesteld onder een gescheiden vorm tussen het beheer van de centrale diensten, de diensten van het auditoraat en van de zetel. De informatie betreffende het beheer van de Raad van State houdt op zijn minst de informatie in betreffende de evolutie van de hangende zaken en van de gerechtelijke achterstand, met inbegrip van de procedure van toelaatbaarheid van de cassatieberoepen en deze betreffende het personeelskader en de bezetting van de effectieven.

Dit verslag wordt, in voorkomend geval elektronisch, uiterlijk op 31 december meegedeeld aan de minister van Binne nlandse Zaken, aan de voorzitters van de Wetgevende Vergaderingen, aan de algemene vergadering van de Raad van State en aan de leden van het auditoraat.".

Art. 33.In dezelfde wetten wordt het opschrift van titel IX "Maatregelen tot het wegwerken van de gerechtelijke achterstand", ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, aangevuld met de woorden "en tot het verwerken van de verhoging van het aantal adviesaanvragen".

Art. 34.Artikel 122 van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 122.§ 1. Teneinde de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak weg te werken of te voorkomen, of om het hoofd te kunnen bieden aan de werklast in de afdeling wetgeving, worden de in artikel 69, 1°, bepaalde cijfers respectievelijk van 44 tot 50 en van 28 tot 34 verhoogd, zijnde een verhoging met drie staatsraden per taalrol.

Deze ambtsdragers worden bij voorrang belast met de medewerking aan de wegwerking of de voorkoming van de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak, of met de ten laste neming van het werk in de afdeling wetgeving, in de rechtsdomeinen waarin deze achterstand, die reeds bestaat of te voorzien valt, evenals de werklast, de grootste zijn. Deze rechtsdomeinen worden door de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang de betrokken afdeling, aangewezen na overleg met de betrokken kamervoorzitters. Onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 86, tweede lid, wijst de eerste voorzitter of de voorzitter deze ambtsdragers toe aan één of meer kamers in functie van de noden in deze kamers.

De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt op te bestaan op 31 december 2015. Op met redenen omkleed voorstel van de gezamenlijke korpschefs, indien de nood daartoe bestaat, kan het in artikel 69, 1°, bedoelde aantal staatsraden echter worden verhoogd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad tot een maximum van drie staatsraden per taalrol voor een hernieuwbare periode van maximum twee jaar. § 2. De eerste voorzitter of de voorzitter brengen, in het jaarlijks activiteitenverslag, verslag uit over de aanwending van het op grond van dit artikel verhoogde aantal staatsraden en over de verwezenlijkte vooruitgang met het oog op de nagestreefde doelen. § 3. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt verleend van staatsraad, worden in dit ambt benoemd en bekleden het in overtal. Van rechtswege bekleden zij de in artikel 69, 1°, bedoelde betrekkingen naargelang zij vacant worden en voor zover zij het bewijs leveren van de taalkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is.

In functie van de noden van de dienst wijst de eerste voorzitter, in overleg met de voorzitter, de in overtal benoemde staatsraden aan voor de duur die hij bepaalt in een kamer in één van beide afdelingen van de Raad van State.".

Art. 35.Artikel 123 van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 123.§ 1. Teneinde de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak weg te werken of te voorkomen, of om het hoofd te kunnen bieden aan de werklast in de afdeling wetgeving, wordt het in artikel 69, 2°, bepaalde cijfer van 64 tot 76 verhoogd, zijnde een verhoging met zes eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs per taalrol.

Deze ambtsdragers worden bij voorrang belast met de medewerking aan de wegwerking of de voorkoming van de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak, of de ten laste neming van het werk in de afdeling wetgeving, in de rechtsdomeinen waarin deze achterstand, die reeds bestaat of te voorzien valt, evenals de werklast, de grootste zijn. Deze rechtsdomeinen worden door de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, elk wat zijn bevoegdheid betreft, aangewezen na overleg met de betrokken eerste auditeurs-afdelingshoofden.

De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt op te bestaan op 31 december 2015. Op met redenen omkleed voorstel van de gezamenlijke korpschefs, indien de nood daartoe bestaat, kan het in artikel 69, 2°, bedoelde aantal leden van auditoraat, echter worden verhoogd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad tot een maximum van zes eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs per taalrol voor een hernieuwbare periode van maximum twee jaar. § 2. De auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal brengen, in het jaarlijks activiteitenverslag, verslag uit over de aanwending van het op grond van dit artikel verhoogde aantal leden van het auditoraat en de verwezenlijkte vooruitgang met het oog op de nagestreefde doelen. § 3. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt verleend van lid van het auditoraat, worden in dit ambt benoemd en bekleden het in overtal. Van rechtswege bekleden zij de in artikel 69, 2°, bedoelde betrekkingen naargelang deze vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de taalkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen betrekking vereist is.

In functie van de noden van de dienst, wijst de auditeur-generaal of adjunct-auditeur-generaal, ieder wat hem betreft, de in overtal benoemde leden van het auditoraat toe aan de afdeling van het auditoraat die hij bepaalt.".

Art. 36.Artikel 124 van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 124.§ 1. Teneinde de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak weg te werken of te voorkomen, of om het hoofd te kunnen bieden aan de werklast in de afdeling wetgeving, wordt het in artikel 69, 4°, bepaalde cijfer van 25 tot 31 verhoogd, zijnde een verhoging met drie griffiers per taalrol.

De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt op te bestaan op 31 december 2015. Op met redenen omkleed voorstel van de gezamenlijke korpschefs, indien de nood daartoe bestaat, kan het in artikel 69, 4°, bedoelde aantal griffiers echter worden verhoogd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor maximaal drie griffiers per taalrol voor een hernieuwbare periode van maximum twee jaar. § 2. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt verleend van griffier, worden in dit ambt benoemd en bekleden het in overtal. Zij krijgen van rechtswege toegang tot de betrekkingen bedoeld in artikel 69, 4°, wanneer deze vacant zijn, in zoverre zij de vereiste taalkennis om de vacant geworden betrekking te bezetten aantonen.

In functie van de noden van de dienst, wijst de eerste voorzitter in overleg met de voorzitter, de in overtal benoemde griffiers aan voor de duur die hij bepaalt in een kamer in één van beide afdelingen van de Raad van State.". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen

Art. 37.Artikel 13 van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen wordt vervangen als volgt : "

Art. 13.§ 1. Het onderzoek van een klacht wordt opgeschort wanneer omtrent de feiten een beroep bij een rechtbank of een georganiseerd administratief beroep wordt ingesteld. De administratieve overheid stelt de ombudsmannen in kennis van het ingestelde beroep.

In dat geval brengen de ombudsmannen de klager onverwijld op de hoogte van de opschorting van de behandeling van zijn klacht.

De indiening en het onderzoek van een klacht schorsen noch stuiten de termijnen voor het instellen van beroepen bij de rechtbank of van georganiseerde administratieve beroepen. § 2. In afwijking van paragraaf 1, en onverminderd artikel 19, derde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, kunnen de federale ombudsmannen het onderzoek van een klacht voortzetten wanneer de handeling of de feiten het voorwerp uitmaken van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State. De overheid waarschuwt de ombudsmannen over het ingediende beroep.". HOOFDSTUK 4. - Opheffingsbepalingen

Art. 38.In de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° in titel III, hoofdstuk III, het opschrift "Afdeling 1.De schorsing", ingevoegd bij de wet van 19 juli 1991, en Afdeling 2, ingevoegd bij dezelfde wet, die artikel 18 bevat, hersteld bij de wet van 16 juni 1989 en vervangen bij de wet van 19 juli 1991; 2° artikel 74/6, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006;3° de artikelen 74/8 tot 74/12, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006;4° de artikelen 104/3 tot 104/6, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006;5° artikel 120, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en gewijzigd bij de wetten van 8 september 1997 en 15 september 2006, en artikel 121, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006. HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding

Art. 39.Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 3, 6, 8, 9, 10, 7°, 11, 12, 13 en 38, 1°, die in werking treden op een datum bepaald door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en uiterlijk op 1 maart 2014. Die artikelen zullen van toepassing zijn op ieder beroep of vordering ingediend vanaf deze datum.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 januari 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Financiën, K. GEENS _______ Nota (1) Senaat (www.senate.be) : Stukken : 5 -2277 Handelingen van de Senaat : 5 december 2013 Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 53-3233 Integraal verslag : 9 januari 2014.

^