gepubliceerd op 16 juni 2014
Koninklijk besluit tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan
25 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan
VERSLAG AAN DE KONING Sire, I. ALGEMENE OPMERKINGEN Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Zijne Majesteit voor te leggen, bepaalt de procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen waarin de Raad van State met volle rechtsmacht uitspraak doet.
Thans zijn een aantal specifieke gevallen waarin de Raad van State met volle rechtsmacht uitspraak doet, dit wil zeggen waarin de Raad beslissingen van de overheid kan herzien, opgesomd in artikel 16 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. In die geschillenbeslechting gaat de Raad van State niet alleen over tot het vernietigen van de beslissing die bij hem bestreden wordt, maar neemt hij een beslissing die in de plaats komt van de beslissing waartegen het beroep gericht was.
In de gevallen vermeld in artikel 16 wordt de rechtspleging voor de Raad van State geregeld bij specifieke koninklijke besluiten.
Naast die gevallen zijn er evenwel nog andere gevallen waarvoor bij verscheidene andere wetteksten van de federale overheid, de gemeenschappen of gewesten beroepen georganiseerd zijn waarbij de Raad van State met volle rechtsmacht uitspraak doet, maar waarvoor de procedure in verschillende mate - en in voorkomend geval helemaal niet - geregeld is. In het Waals Gewest levert het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie hier talrijke voorbeelden van (zie de artikelen L1112-1, L1122-4, L1122-5, L1122-9, L1125-7, L4146-15, L4146-27, L4146-29, L5431-1). De moeilijkheid bestaat er dan ook in te weten welke procedure toegepast dient te worden wanneer geen regeling of slechts een lacuneuze regeling is vastgesteld.
II. ARTIKELGEWIJZE BESPREKING
Artikel 1.Met toepassing van artikel 160, eerste lid, van de Grondwet wordt bij artikel 30, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State aan de Koning de bevoegdheid opgedragen om bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de procedureregels vast te stellen, inzonderheid voor de gevallen bedoeld in artikel 16 van de voornoemde gecoördineerde wetten.
Bij de wet van 20 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/2014 pub. 03/02/2014 numac 2014000082 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State sluiten houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedure en de organisatie van de Raad van State is in het voormelde artikel 16 een bepaling onder 8° met een algemene strekking ingevoegd: de Raad van State doet uitspraak, bij wijze van arresten, op "de beroepen met volle rechtsmacht bepaald bij de wetten, decreten of ordonnanties".
Daaruit volgt dat de Koning de procedureregels kan vaststellen die op algemene wijze van toepassing zijn op alle beroepen tot herziening, onder het voorbehoud dat elk van de procedureregels die aldus bij het ontworpen koninklijk besluit worden ingevoerd alleen bij wijze van aanvullend recht geldt, dat wil zeggen telkens wanneer de wet, het decreet of de ordonnantie waarbij het beroep met volle rechtsmacht ingevoerd is niet zelf voorziet in een procedureregel, of nog wanneer op zulk een beroep geen specifieke reglementaire bepaling van toepassing is. Dat is de strekking van artikel 1 van het ontwerpbesluit.
De artikelen 2 tot 7 van het ontworpen besluit zijn rechtstreeks gebaseerd op het bestaande koninklijk besluit houdende regeling van de rechtspleging voor de beroepen vermeld in artikel 16, 4°, van de gecoördineerde wetten, rekening houdend met de thans geldende bepalingen van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling Bestuursrechtspraak.
Wat de rechtspleging betreft zoals ze geregeld is bij het voornoemde besluit van de Regent, beogen de regels die in het ontwerpbesluit vervat zijn, net zoals voor alle beroepen met volle rechtsmacht, in een snelle rechtspleging te voorzien.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedvolle en getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET
Advies 55.730/2 van 9 april 2014 van de Raad van State, afdeling Wetgeving, over een ontwerp van koninklijk besluit `tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan' Op 14 maart 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 9 april 2014. De kamer was samengesteld uit Pierre LIENARDY, kamervoorzitter, Jacques JAUMOTTE en Bernard BLERO, staatsraden, en Colette GIGOT, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Florence PIRET, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 9 april 2014.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF Het eerste en het tweede lid moeten worden vervangen door de volgende tekst: "Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 30, § 1, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/08/1996 pub. 08/06/2005 numac 2005015073 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Gabon tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Brussel op 14 januari 1993 type wet prom. 04/08/1996 pub. 24/07/1997 numac 1996015142 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Arabische Republiek Egypte tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Kaïro op 3 januari 1991 sluiten en gewijzigd bij de wetten van 18 april 2000, 6 januari 2014 en 20 januari 2014". (1) DISPOSITIEF Artikel 3 In het tweede lid moeten, zorgvuldigheidshalve, de termen "artikel 2, § 1, 2° en volgende" worden vervangen door "artikel 2, § 1, 2° tot 4° ".
Artikel 4 1. In het tweede lid moet het woord "hoofdgriffier" worden vervangen door "griffie".2. Het derde lid handelt over het verzoekschrift tot tussenkomst.Er moet worden verwezen naar de artikelen 52 en 53 van de algemene procedureregeling en nauwkeurig worden bepaald welke onderverdelingen van deze artikelen toepasselijk zijn op de rechtspleging met volle rechtsmacht. Want ook al grijpt artikel 7 van het ontwerp inzonderheid terug naar de artikelen 52 en 53 van de algemene procedureregeling, toch vermeldt het niet in hoeverre deze bepalingen toepasselijk zijn op de geschillenberechting met volle rechtsmacht, terwijl ze, in sommige opzichten, dupleren en zelfs tegenstrijdig zijn, met artikel 4, derde lid, van het ontwerp. Zo bepalen de artikelen 52, § 3, 4°, en 53 van de algemene procedureregeling bijvoorbeeld dat het verzoekschrift tot tussenkomst een uiteenzetting moet bevatten van het belang dat de verzoeker tot tussenkomst heeft bij de beslechting van de zaak en dat hij zijn opmerkingen later in een memorie zal kunnen indienen, terwijl artikel 4, derde lid, van het ontwerp bepaalt dat in het verzoekschrift tot tussenkomst niet alleen het belang, maar ook de middelen van de belanghebbende moeten zijn uiteengezet. 3. In het vierde lid, laatste zin, moeten de woorden "aan de griffie" worden ingevoegd tussen de woorden "een memorie van wederantwoord samen met vier afschriften" en de woorden "te bezorgen". Artikel 5 De afdeling Wetgeving vraagt zich af hoe het ontworpen tweede lid, dat bepaalt dat "[d]e beschikking (...) de rechtsdag [vaststelt] (...) binnen vijftien dagen", zich kan verdragen met artikel 28 van de algemene procedureregeling, dat toepasselijk wordt verklaard bij artikel 7 van het ontwerp en krachtens hetwelk de partijen en hun advocaten vijftien dagen vooraf in kennis worden gesteld van de datum van de terechtzitting.
Artikel 7 Het ontwerp verklaart de "artikelen 5, 8 tot 13, 14bis, 15 tot 69, 72 tot 82, 83bis, 84, 85bis tot 88 en 91 van de algemene procedureregeling" toepasselijk.
Welnu, - de artikelen 9, 10, 18, 33, 38, 54 en 61 van de algemene procedureregeling zijn opgeheven en bestaan dus niet meer in de rechtsorde; er hoeft dan ook niet meer naar te worden verwezen; (2) - de artikelen 11/1 tot 11/4 hebben betrekking op de "bijzondere regels van toepassing op de procedure tot nietigverklaring ingeval van vordering tot schorsing" en zijn bijgevolg niet toepasselijk op de rechtspleging met volle rechtsmacht; - artikel 26, dat betrekking heeft op de gezamenlijke verklaring die de partijen kunnen indienen opdat de zaak op een terechtzitting wordt behandeld, doelt in bepaalde gevallen uitsluitend op het beroep tot nietigverklaring; - in artikel 4, derde lid, van het ontwerp zou naar de artikelen 52 en 53 moeten worden verwezen (zie opmerking 2 onder artikel 4); - artikel 65/1 handelt over de bestuurlijke lus die niet toepasselijk is op de rechtspleging met volle rechtsmacht. (3) In die opsomming moet daarentegen artikel 84/1, dat is ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 maart 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 28/03/2014 pub. 02/04/2014 numac 2014000263 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de rechtsplegingvergoeding bedoeld in artikel 30/1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973 sluiten `betreffende de rechtsplegingvergoeding bedoeld in artikel 30/1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973', worden ingevoegd.
Voorts is het de afdeling Wetgeving niet duidelijk waarom de artikelen 85 (4) en 90 van de algemene procedureregeling (5) niet zijn opgenomen in de lijst van de bepalingen waarnaar artikel 7 van het ontwerp verwijst.
SLOTOPMERKING In tegenstelling tot wat wordt bepaald in artikel 14, tweede lid, van de algemene procedureregeling, biedt het ontworpen besluit aan de partijen niet de mogelijkheid om een laatste memorie in te dienen.
Er wordt op gewezen dat, in het kader van een voornamelijk geschreven procedure, de laatste memories bijdragen aan de kwaliteit van de debatten op de terechtzitting.
De tekst dient opnieuw te worden bekeken in het licht van deze opmerking.
De griffier, C. GIGOT De voorzitter, P. LIENARDY _______ Nota's 1 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 27. 2. Ibid., aanbeveling 78. 3. Zie artikel 38, § 1, van de gecoördineerde wetten, dat preciseert dat de administratieve lus toepasselijk is "[i]n geval van een beroep tot nietigverklaring bedoeld in artikel 14, § 1".Zie ook het ontwerp van wet `houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State', Memorie van toelichting, (Parl.St. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2277/1, p. 31), waarin wordt gepreciseerd dat: "de bestuurlijke lus alleen van toepassing is in het annulatiecontentieux, hetzij de beroepen voorzien bij artikel 14, paragraaf 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Zij kan daarentegen niet worden toegepast in de andere geschillen zoals die inzake cassatie, hervorming of schadeloosstellingen. (...) Met betrekking tot het contentieux van volle rechtsmacht, is het de Raad van State zelf die de eindbeslissing neemt. (...)". 4. Doordat volgens deze bepaling bij ieder verzoekschrift drie afschriften moeten worden gevoegd die door de ondertekenaar voor eensluidend zijn gewaarmerkt.5. Artikel 90 van de algemene procedureregeling bepaalt dat "[d]e bij dit besluit bedoelde termijnen lopen tegen de minderjarigen, de ontzette personen en andere onbekwamen.De Raad van State kan dezen nochtans van hun verval ontheffen wanneer het vaststaat dat hun vertegenwoordiging niet tijdig was verzekerd vóór het verstrijken der termijnen".
25 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 30, § 1, eerste lid, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/08/1996 pub. 08/06/2005 numac 2005015073 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Gabon tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Brussel op 14 januari 1993 type wet prom. 04/08/1996 pub. 24/07/1997 numac 1996015142 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Arabische Republiek Egypte tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Kaïro op 3 januari 1991 sluiten en gewijzigd bij de wetten van 18 april 2000, 6 januari 2014 en 20 januari 2014;
Gelet op de wet van 20 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/2014 pub. 03/02/2014 numac 2014000082 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State sluiten houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State, artikel 39;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 februari 2014;
Gelet op het akkoord van de minister van Begroting, gegeven op 26 februari 2014;
Gelet op de geïntegreerde impactanalyse;
Gelet op advies 55.730/2 van de Raad van State, gegeven op 9 april 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° de gecoördineerde wetten: de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;2° de algemene procedureregeling: het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;3° de verwerende partij: de administratieve overheid die de beslissing heeft genomen waarvan de hervorming wordt gevorderd.
Art. 2.De regels bepaald in dit besluit zijn van toepassing op alle procedures vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan, behoudens bijzondere wets- of reglementaire bepalingen.
Art. 3.Het beroep wordt ingediend bij een gemotiveerd verzoekschrift ondertekend door de partij of door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 19, vierde lid, van de gecoördineerde wetten.
Het verzoekschrift bevat, naast de titel "verzoekschrift tot hervorming", de vermeldingen bedoeld in artikel 2, § 1, 2° tot 4° en, in voorkomend geval, § 2 van de algemene procedureregeling.
De artikelen 3 en 3bis van de algemene procedureregeling zijn van toepassing op het verzoekschrift tot hervorming.
Art. 4.Na overleg met het aangewezen lid van het auditoraat bezorgt de hoofdgriffier onverwijld een afschrift van het inleidend verzoekschrift en de bijlagen ervan aan de verwerende partij en desgevallend aan de belanghebbende.
Binnen dertig dagen na de kennisgeving van het verzoekschrift bezorgt de verwerende partij aan de griffie het dossier van de zaak waarbij ze een memorie van antwoord kan voegen samen met vier afschriften.
Binnen dezelfde termijn kan de belanghebbende een verzoekschrift tot tussenkomst indienen waarin hij zijn belang en zijn middelen uiteenzet. Artikel 52 is van toepassing op dit verzoekschrift, voor zover er niet van afgeweken wordt door dit artikel.
Een afschrift van de memorie van antwoord en, in voorkomend geval, van het verzoekschrift tot tussenkomst wordt zonder verwijl door de hoofdgriffier aan de verzoekende partij bezorgd. Deze beschikt over een termijn van dertig dagen om een memorie van wederantwoord samen met vier afschriften aan de griffie te bezorgen.
Art. 5.Na ontvangst van het volledige dossier, stelt het aangewezen lid van het auditoraat dadelijk een verslag op over de zaak.
De beschikking tot vaststelling van de rechtsdag, die op korte termijn plaats vindt, wordt samen met het verslag aan de partijen ter kennis gebracht.
Art. 6.De partijen en hun advocaten kunnen het dossier ter griffie raadplegen gedurende de vier werkdagen die de dag van de rechtsdag voorafgaan.
Art. 7.De artikelen 5, 8, 12, 13, 14bis, 15 tot 17, 19 tot 25, 27 tot 32, 34 tot 37, 39 tot 51, 55 tot 60, 62 tot 69, 72 tot 82, 83bis, 84, 85bis tot 88 en 91 van de algemene procedureregeling zijn van toepassing op de rechtspleging geregeld bij dit besluit.
Art. 8.Onze minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 april 2014.
FILIP Van Koningswege : De minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET