gepubliceerd op 21 april 2020
Uittreksel uit arrest nr. 12/2020 van 23 januari 2020 Rolnummer 7271 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 15, 2°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 29 maart 2019 « tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houde Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-versl(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 12/2020 van 23 januari 2020 Rolnummer 7271 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 15, 2°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 29 maart 2019 « tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 », ingesteld door de vzw « Genootschap Advocaten Publiekrecht » en Pieter Jongbloet.
Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-verslaggevers R. Leysen en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 oktober 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 oktober 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 15, 2°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 29 maart 2019 « tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 april 2019) door de vzw « Genootschap Advocaten Publiekrecht » en Pieter Jongbloet, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.S. Boullart, advocaat bij de balie te Gent.
Op 14 november 2019 hebben de rechters-verslaggevers R. Leysen en T. Giet, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 15, 2°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 29 maart 2019 « tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 ». De bestreden bepaling vervangt artikel 20, § 4, van de Vlaamse Wooncode als volgt : « § 4. In deze paragraaf wordt verstaan onder beboetingsambtenaar : de ambtenaar die met toepassing van de regels, vastgesteld door de Vlaamse Regering, wordt aangewezen en die binnen zijn ambtsgebied belast is met de opdrachten, vermeld in deze paragraaf.
De burgemeester en de ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, kunnen de verhuurde of te huur of ter beschikking gestelde woningen die niet conform of overbewoond zijn, en goederen als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, verzegelen.
Een goed als vermeld in het tweede lid, kan ook verzegeld worden als er al een misdrijf als vermeld in artikel 20, § 1, is vastgesteld en het goed niet langer verhuurd, te huur of ter beschikking gesteld wordt.
Als de verzegeling gepaard gaat met gedwongen uitdrijving, neemt de burgemeester de nodige initiatieven voor de herhuisvesting van de bewoners in kwestie, vermeld in artikel 17bis.
De doorbreking van de verzegeling wordt gelijkgesteld met een misdrijf als vermeld in artikel 283 tot en met 288 van het Strafwetboek.
De verhuurder, de houder van het zakelijk recht en de bewoner kunnen tegen de verzegeling beroep instellen bij de Vlaamse Regering binnen tien dagen nadat ze op de hoogte zijn gebracht van de verzegeling. Het beroep werkt niet opschortend. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor het instellen en het behandelen van het beroep.
De verhuurder, de houder van het zakelijk recht en de bewoner kunnen een verzoek tot opheffing van de verzegeling indienen bij de instantie die heeft verzegeld, als het verzoek betrekking heeft op het uitvoeren van herstelwerkzaamheden of dient om eventuele schade te beperken of te vermijden. Tegen een weigering om de verzegeling op te heffen, is beroep mogelijk bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor het instellen en het behandelen van het beroep.
Het schenden van een verzegeling of het niet-naleven van de voorwaarden die gekoppeld werden aan de opheffing van de verzegeling, is strafbaar met een administratieve geldboete van 500 euro tot 5 000 euro. De boete wordt opgelegd door de beboetingsambtenaar.
De beboetingsambtenaar brengt de beboete persoon of rechtspersoon met een beveiligde zending op de hoogte van zijn voornemen om een geldboete op te leggen en doet daarbij een voorstel op basis van de elementen van het dossier.
De beboete persoon of rechtspersoon kan een schriftelijk verweer indienen binnen dertig dagen nadat het voornemen om een geldboete op te leggen bij de post is afgegeven. Als de betrokkene ook mondeling gehoord wil worden, vermeldt hij dat uitdrukkelijk in het schriftelijk verweer.
De beboetingsambtenaar neemt een beslissing over het schriftelijk verweer binnen dertig dagen na de ontvangst ervan. Die termijn kan eenmalig met dertig dagen verlengd worden. Als er een mondelinge hoorzitting plaatsvindt, bedraagt de beslissingstermijn zestig dagen na de ontvangst van het schriftelijk verweer. Die termijn kan eenmalig met dertig dagen verlengd worden. De beslissing van de beboetingsambtenaar wordt verzonden met een beveiligde zending. De administratieve geldboete wordt betaald binnen dertig dagen nadat de beslissing bij de post is afgegeven.
Als de geldboete niet wordt betaald binnen dertig dagen nadat het voornemen om een geldboete op te leggen of de beslissing na schriftelijk verweer bij de post is afgegeven, vaardigt de beboetingsambtenaar een dwangbevel uit dat wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de leidend ambtenaar van de entiteit waartoe de beboetingsambtenaar behoort. Het dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot. Binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van het dwangbevel kan de persoon of rechtspersoon aan wie dit dwangbevel betekend is via gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen bij de rechtbank van het arrondissement van de plaats waar het verzegelde goed ligt.
Op het dwangbevel zijn de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen van tenuitvoerlegging van toepassing.
Tegen de beslissing van de beboetingsambtenaar over het ingediende verweer is beroep mogelijk bij de Raad van State, die oordeelt met volle rechtsmacht. Dit beroep heeft geen schorsende werking ».
B.1.2. Uit het verzoekschrift blijkt dat de grieven van de verzoekende partijen uitsluitend gericht zijn tegen het laatste lid van de voormelde bepaling, zodat het Hof zijn onderzoek daartoe beperkt.
B.2.1. De eerste verzoekende partij, de vzw « Genootschap Advocaten Publiekrecht », beroept zich ter ondersteuning van haar belang op artikel 3 van haar statuten, dat bepaalt : « De vereniging heeft ten doel de wetenschappelijke studie van het Publiekrecht te bevorderen, en de belangen van haar leden te verdedigen.
Zij drijft geen nijverheids- of handelszaken en beoogt niet enig stoffelijk voordeel te verschaffen aan haar leden. Zij kan alle roerende en onroerende goederen die zij voor het verwezenlijken van haar doel nodig heeft, bezitten of verkrijgen en er alle eigendomsrechten en andere zakelijke rechten op uitoefenen ».
De tweede verzoekende partij beroept zich ter ondersteuning van haar belang op haar hoedanigheid van advocaat.
B.2.2. De verzoekende partijen voeren ter ondersteuning van hun belang aan dat de bestreden bepaling een beroep met volle rechtsmacht instelt bij de Raad van State, dat geen schorsende werking heeft. Zij wijzen erop dat aldus een procedure wordt georganiseerd waarop het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 « tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State » niet van toepassing is, doch wel het koninklijk besluit van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/04/2014 pub. 16/06/2014 numac 2014000435 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan sluiten « tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan ». Dat specifieke procedurereglement wijkt volgens de verzoekende partijen op meerdere punten af van het Algemeen Procedurereglement, onder meer wat betreft de termijnen, de memories en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen.
Voorts wijzen de verzoekende partijen erop dat niet alleen de bestreden bepaling maar tal van andere wetskrachtige normen die uitgaan van de deelstaten, dergelijke afwijkende beroepen hebben georganiseerd, die al dan niet schorsend zijn en waarvoor verschillende beroepstermijnen gelden.
Aldus zou « een kakofonie van rechtsregels » ontstaan en zou het voor advocaten en rechtzoekenden in het algemeen zeer moeilijk worden om een overzicht te behouden van de verschillende procedures, met hun eigen kenmerken. Daardoor zouden advocaten het risico lopen een verkeerde procedure te kiezen, waardoor hun aansprakelijkheid in het geding zou komen. Tevens zou het mogelijk zijn dat administratieve overheden de ter beschikking staande rechtsmiddelen foutief zouden weergeven.
B.2.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.
B.2.4. De eerste verzoekende partij maakt niet aannemelijk in welk opzicht de bestreden bepaling haar zou verhinderen om haar statutaire doelstelling, die erin bestaat de wetenschappelijke studie van het publiekrecht te bevorderen, na te streven.
B.2.5. In zoverre de eerste verzoekende partij volgens haar statuten ook de belangen verdedigt van haar leden, die advocaten zijn, doet zij, zoals de tweede verzoekende partij, niet blijken van het rechtens vereiste belang.
In de eerste plaats dient het Hof, in het kader van een beroep tot vernietiging, te oordelen of de verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de in dat beroep bestreden wetskrachtige norm. In casu vloeit het beweerde nadeel niet voort uit de bestreden bepaling op zich, maar uit een samengaan van de bestreden bepaling met meerdere andere wetskrachtige normen, die niet het voorwerp uitmaken van het voorliggende beroep tot vernietiging en die bovendien uitgaan van onderscheiden wetgevers.
Voorts voeren de verzoekende partijen ter ondersteuning van hun belang aan dat de verschillende procedures voor de Raad van State, die door de bestreden bepaling en door andere wetskrachtige normen worden ingesteld, ertoe leiden dat de wetgeving die betrekking heeft op de rechtspleging voor de Raad van State, coherentie en overzichtelijkheid zou missen. Daardoor zouden advocaten het risico lopen een verkeerde procedure te kiezen, waardoor hun aansprakelijkheid in het geding zou kunnen komen.
B.2.6. Het gegeven dat de bestreden bepaling ertoe zou bijdragen dat de regelgeving complexer wordt, volstaat op zich niet om te doen blijken van een belang, nu een zekere complexiteit niet uitzonderlijk is in het recht.
De bestreden bepaling vermeldt uitdrukkelijk dat tegen de beslissing van de betrokken administratieve overheid een beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State, die oordeelt met volle rechtsmacht.
Tevens wordt vermeld dat het beroep geen schorsende werking heeft.
Aldus geeft de bepaling zelf de modaliteiten van de beroepsmogelijkheid aan.
Voorts bepaalt artikel II.21, eerste lid, van het Vlaamse Bestuurs decreet van 7 december 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 07/12/2018 pub. 19/12/2018 numac 2018032457 bron vlaamse overheid Bestuursdecreet sluiten : « Bij de kennisgeving van een beslissing of een administratieve handeling van individuele strekking die rechtsgevolgen heeft voor een gebruiker, wordt vermeld of beroep tegen de beslissing kan worden ingesteld, bij welke instantie en binnen welke termijn ».
In zoverre de verzoekende partijen ten slotte aanvoeren dat het risico bestaat dat de overheid de beroepsmodaliteiten en termijnen foutief zou vermelden, zou hun beweerde nadeel niet voortvloeien uit de bestreden bepaling, maar uit de mogelijkheid dat de overheid de op haar rustende verplichtingen miskent.
B.2.7. Bijgevolg doen de verzoekende partijen niet blijken van het rechtens vereiste belang en is het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 23 januari 2020.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen