gepubliceerd op 22 oktober 2014
Koninklijk besluit houdende bezoldigingsregeling van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is
23 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit houdende bezoldigingsregeling van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit waarvan wij de eer hebben het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen beoogt de uitvoering de artikelen 106, 207 en 224, tweede lid, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.
Wat de formaliteit van de betrekking van de gewesten betreft, werden op 19 maart 2014 en 29 avril 2014 brieven uitgewisseld met het Vlaams Gewest, op 19 maart 2013 en 8 mei 2014 met het Waals Gewest, op 19 maart 2014 en 27 maart 2014 met de Duitstalige Gemeenschap en op 19 mars 2014 met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Naar aanleiding van het advies 55.762/2 van de afdeling wetgeving van de Raad van State van 15 april 2014, werden verschillende aanpassingen gedaan om tegemoet te komen aan de geformuleerde opmerkingen en om de gestelde vragen te beantwoorden.
Eén van de doelstellingen van de hervorming van de openbare hulpdiensten, waarvan de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid de grondslag vormt, bestaat in een grotere uniformering van het statuut voor het operationeel personeel.
De ambulanciers niet-brandweerman behoren tot het operationeel personeel ingevolge de wijziging van artikel 103 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid. Het gaat om de ambulanciers die niet de hoedanigheid van brandweerman hebben en die derhalve geen houder zijn van het brevet van brandweerman (zie parl. doc. 53 3359/004).
De opmerkingen van de afdeling wetgeving van de Raad werden grotendeels gevolgd en geïntegreerd in het ontwerp. Indien dit niet het geval was, bevindt zich een gedetailleerde verklaring in de commentaren van de artikelen.
Artikel 3.De delegatie van bevoegdheid aan de zoneraad heeft geen betrekking op het principe van de terugbetaling van de reis- en verblijfskosten van het personeelslid in het kader van een opdracht.
Deze delegatie heeft enkel betrekking op de bepaling, binnen de vastgelegde grenzen, van de geldende weddeschaal en op de vastlegging van de praktische modaliteiten. De zoneraad is het best geplaatst om een reglement goed te keuren dat naargelang de omstandigheden die eigen zijn aan de zone - openbaar vervoer nabij de kazerne bijvoorbeeld - de regels bepaalt die gevolgd moeten worden bij dienstverplaatsingen. Een zone kan bijvoorbeeld, wanneer meerdere personeelsleden naar eenzelfde plaats moeten gaan, kiezen om een dienstvoertuig ter beschikking te stellen van deze personeelsleden in plaats van de kosten te vergoeden die verbonden zijn aan het gebruik van een persoonlijk voertuig.
Artikel 6.Er werd beslist om uitdrukkelijk in de tekst van het administratief statuut te behouden dat de vrijwillige ambulanciers zich in een statutaire situatie sui generis bevinden. Het is immers belangrijk te onderstrepen dat hun statutaire relatie andere gevolgen inhoudt dan die van een gewone statutaire relatie, zoals die van de beroepsambulanciers.
Dit verschil tussen de beroepsambulancier en de vrijwillige ambulancier op het vlak van de aard van hun statutaire relatie rechtvaardigt dat er verschillende voordelen toegekend worden aan deze twee personeelscategorieën.
Enerzijds geniet de vrijwillige ambulancier niet van het vakantiegeld en de toelagen die dit artikel toekent aan de beroepsambulancier.
Anderzijds geniet de beroepsambulancier niet van de fiscale vrijstelling en het bijzonder stelsel van de sociale bijdragen die toegekend zijn aan de vrijwillige ambulancier omwille van zijn burgerengagement.
Artikel 36.De delegatie van bevoegdheid aan de zoneraad is van zeer beperkte omvang. Ze heeft noch betrekking op de wedde, noch op de toelage voor onregelmatige prestaties, noch op de toelage voor de uitoefening van een hogere functie.
Het komt er gewoon op aan dat de zoneraad de mogelijkheid krijgt om een toelage of een vergoeding (bijvoorbeeld fietsvergoeding) of een sociaal voordeel (bijvoorbeeld hospitalisatieverzekering of sinterklaasgeschenk) toe te kennen waarvan de minieme budgettaire impact en de anekdotische aard of het feit tot de lokale traditie te behoren, niet in tegenstrijd zijn met de doelstelling van een statutaire harmonisatie.
Artikel 37.Het verschil tussen de beroepsambulancier en de vrijwillige ambulancier op het vlak van de aard van hun statutaire relatie rechtvaardigt verschillende statutaire of wettelijke bepalingen. De beroepsambulancier kan, na zijn loopbaan, genieten van een rustpensioen. De vrijwillige ambulancier kan, na zijn burgerengagement, genieten van een erkentelijkheidstoelage waarvan het bedrag en de toekenningsmodaliteiten overgelaten worden aan het oordeel van de zoneraad.
We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, M. WATHELET De Minister van Volksgezondheid, L. ONKELINX
Raad van State afdeling Wetgeving Advies 55.762/2 van 15 april 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende geldelijk statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is' Op 17 maart 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende geldelijk statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 15 april 2014. De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Martine Baguet en Luc Detroux, staatsraden, Sébastien Van Drooghenbroeck en Jacques Englebert, assessoren, en Bernadette Vigneron, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Claudine Mertes, auditeur .
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine Baguet.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 15 april 2014.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande vormvereisten 1. Krachtens artikel 6, § 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' moeten de gewestregeringen bij het uitwerken van het voorliggende ontwerp worden betrokken.(1) Zo wordt, wat het erbij betrekken van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreft, verwezen naar de opmerking geformuleerd in advies 55.166/2, op 6 februari 2014 gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones'.
In dat advies is het volgende uiteengezet: "1. Op de vraag of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering een advies heeft uitgebracht over het ontwerp houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, heeft de gemachtigde ambtenaar het volgende geantwoord: `Dans la mesure où la Région de Bruxelles-Capitale n'entre pas dans le champ d'application du statut pécuniaire, celle-ci n'a pas rendu d'avis à ce sujet'.
Paragraaf 1 van artikel 17 van de wet van 15 mei 2007 `betreffende de civiele veiligheid' luidt als volgt: `Deze wet is van toepassing op het orgaan, dat werd ingericht door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met toepassing van artikel 5 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, met uitzondering van de volgende bepalingen: (...) 7° artikel 106,(2) behalve voor wat betreft de algemene principes van het administratief statuut dat van toepassing is op het operationeel personeel bedoeld in dit artikel'. Het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering lijkt op basis van die bepaling weliswaar niet vereist te zijn.
Uit artikel 6, § 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' vloeit evenwel voort dat de gewesten bij de uitwerking van het ontwerp moeten worden betrokken. Die bepaling luidt als volgt: ` § 4. De Regeringen worden betrokken bij: (...) 6° het ontwerpen van de federale algemene bepalingen bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming (...)'.(3) Krachtens artikel 201 van de voornoemde wet van 15 mei 2007, wordt de voornoemde wet van 31 december 1963 weliswaar opgeheven tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit waarin de Koning vaststelt dat voor alle hulpverleningszones voldaan is aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 220.
Betreffende de vraag of een dergelijke opheffing als gevolg heeft dat de verplichting om de gewestregeringen erbij te betrekken, die uit de bijzondere wet voortvloeit, vervalt, heeft de afdeling Wetgeving reeds het volgende gesteld in advies 41.963/2, op 17 januari 2007 over het voorontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan de wet van 15 mei 2007 `betreffende de civiele veiligheid': `(...) Bij de artikelen 94, eerste lid, en 98 van het voorontwerp van wet wordt de Koning ertoe gemachtigd om bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het algemeen minimaal kader en het administratief en geldelijk statuut te bepalen van het administratief en operationeel personeel van de hulpverleningszones.
Bij artikel 190 van het voorontwerp van wet wordt de voormelde wet van 31 december 1963 opgeheven, waarvan artikel 9, § 1, tweede lid, het vormvereiste van het betrekken van de gewesten bij het ontwerpen van de federale algemene bepalingen oplegt.
Het vormvereiste van het erbij betrekken van de gewesten, waarin artikel 6, § 4, 6°, van de voornoemde bijzondere wet van 8 augustus 1980 voorziet, wordt aldus bij het voorontwerp geschrapt'.
In verband met een soortgelijke situatie, namelijk het betrekken van de gewesten bij het ontwerpen van federale bepalingen bedoeld in artikel 189 van de nieuwe gemeentewet, welk vormvereiste vervat is in artikel 6, § 4, 7°, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980, heeft de afdeling Wetgeving op het volgende gewezen(4) : `(...) in de mate dat aan de Koning bevoegdheid zou worden verleend om algemene statutaire bepalingen vast te stellen voor de lokale politie, (rijst) de vraag of de gewesten daarbij niet betrokken moeten worden.
Uit de combinatie van artikel 189 van de nieuwe gemeentewet met artikel 6, § 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen blijkt immers dat de gewestregeringen betrokken moeten worden bij de algemene bepalingen die de Koning vaststelt om de grenzen te bepalen waarbinnen de gemeenteraad de formatie, de bezoldigingsregeling, het administratief statuut, de weddeschalen, de toelagen of vergoedingen, alsmede de wervings-, benoembaarheids- en bevorderingsvereisten vaststelt van de leden van het gemeentelijk politiekorps.
Artikel 205 van het voorstel heft weliswaar artikel 189 van de nieuwe gemeentewet op, maar het is de vraag of het vervangen van een regeling waarbij de gemeenteraad onderdelen van het statuut van de gemeentepolitie bepaalt binnen de algemene grenzen vastgesteld door de Koning door een regeling waarbij de Koning het statuut zelf vaststelt, en het formeel vervangen van de gemeentepolitie door de lokale politie, de genoemde bepaling van de bijzondere wet buiten werking kan stellen.
Gelet op de ratio legis van die bijzondere-wetsbepaling, die rekening wil houden met de bevoegdheden welke aan de gewesten met betrekking tot de gemeenten zijn toegekend, lijkt die vraag ontkennend te moeten worden beantwoord'.
Op grond hiervan moet de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nog bij de aanneming van het voorontwerp worden betrokken".
Alhoewel de aanhef van het ontworpen besluit in casu inderdaad verwijst naar het erbij betrekken van de gewesten, bevat de adviesaanvraag geen documenten waarmee kan worden aangetoond dat dit vormvereiste is vervuld.
Op een vraag hierover heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de procedure van het erbij betrekken van de gewestregeringen nog aan de gang is. 2. Bovendien zijn de onderhandelingen met de vakbonden nog aan de gang op het ogenblik waarop dit advies wordt gegeven.Volgens de gemachtigde van de minister zullen ze waarschijnlijk afgerond zijn na de vergadering van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van 10 april 2014. 3. Uit de documenten die bij de adviesaanvraag zijn gevoegd, blijkt dat de Ministerraad op 14 maart 2014 heeft overlegd, dat wil zeggen voordat de voornoemde vormvereisten waren vervuld.4. De hierna volgende opmerkingen worden dus gemaakt onder het dubbele voorbehoud dat de voornoemde vormvereisten daadwerkelijk vervuld moeten zijn en dat, mochten de aan de Raad van State voorgelegde teksten ten gevolge van de voornoemde vormvereisten, waaruit de Ministerraad nog geen conclusies heeft getrokken, nog wijzigingen ondergaan, de bepalingen die op andere dan louter formele punten worden gewijzigd voor een nieuw onderzoek aan de Raad van State worden voorgelegd. Algemene opmerkingen 1. Meerdere bepalingen brengen de delegatie van verordenende bevoegdheid aan de zoneraden mee. In dat verband wordt de steller van het ontwerp in het algemeen gewezen op het feit dat het verlenen van verordenende bevoegdheid aan de raden niet in overeenstemming is met de algemene publiekrechtelijke beginselen omdat erdoor geraakt wordt aan het beginsel van de eenheid van de verordenende macht. Bovendien ontbreken de waarborgen waarmee de klassieke regelgeving gepaard gaat, zoals die inzake de bekendmaking en de preventieve controle van de Raad van State. Een dergelijke delegatie kan enkel worden gebillijkt om praktische redenen en in de mate dat ze een zeer beperkte of een hoofdzakelijk technische draagwijdte heeft, en er mag worden van uitgegaan dat de instellingen die de betrokken reglementering moeten toepassen of er toezicht moeten op uitoefenen, ook het best geplaatst zijn om deze met kennis van zaken uit te werken.
Ten aanzien van dergelijke delegaties moet dus telkens de vraag gesteld worden of de beoogde delegatie aan al die voorwaarden voldoet.
Het werken met dergelijke delegaties blijkt bovendien in tegenstelling te staan tot de doelstelling van harmonisering die wordt nagestreefd door de vaststelling van een door de Koning uitgewerkte enige bezoldigingsregeling voor het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is.
Deze opmerking geldt voor de artikelen 3, 35 en 36 van het ontwerp. 2. Met toepassing van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, neemt de afdeling Wetgeving alleen kennis van ontwerpbesluiten van reglementaire aard. Bepalingen van een besluit die weddeschalen vaststellen, zijn niet van reglementaire aard. Hetzelfde geldt voor bepalingen die toelagen of vergoedingen vaststellen.
De onderdelen van het ontwerp die alleen daarop betrekking hebben, zullen dan ook niet onderzocht worden.
Bijzondere opmerkingen Dispositief Artikel 1 1. Met het oog op de samenhang moet de definitie van het lid van het ambulancepersoneel in de bepaling onder 6° identiek zijn aan de definitie in artikel 1, 6°, van het ontwerp van koninklijk besluit `betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is', waarover heden advies 55.761/2 is gegeven, te weten: "ieder vrijwillig of beroepslid van het operationeel personeel van de zone, dat geen brandweerman is, dat is toegewezen aan de dienst dringende geneeskundige hulpverlening, in overeenstemming met artikel 103 van de wet van 15 mei 2007". 2. Naar het voorbeeld van de bepaling in artikel 1, § 1, 8°, van het ontwerp van koninklijk besluit `betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is' moet artikel 1 worden aangevuld met een definitie van het begrip "werkdag". Artikel 5 Aangezien de artikelen 37 en 38 van het ontworpen statuut gelden voor het personeelslid dat gebruikgemaakt heeft van de mogelijkheid vermeld in artikel 207 van de voornoemde wet van 15 mei 2007, moet in het ontworpen artikel 5 het volgende gepreciseerd worden: "Met uitzondering van de artikelen 37 en 38, is dit statuut van toepassing [...]".
Artikel 6(5) Er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de redenen waarom de vrijwillige personeelsleden, die in werkelijkheid tijdelijke statutaire personeelsleden zijn, die toelagen en dat vakantiegeld ook niet naar rato van hun prestaties zouden kunnen krijgen. Dat geldt des te meer daar het koninklijk besluit van 2 december 2003 `betreffende het vakantiegeld voor de leden van de openbare brandweerdiensten' en het koninklijk besluit van 22 december 2003 `betreffende de eindejaarstoelage voor de leden van de openbare brandweerdiensten' die bij het koninklijk besluit `houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones' worden opgeheven, de vrijwillige personeelsleden blijkbaar niet buiten hun werkingssfeer houden.
Artikel 9 In dit artikel moeten de woorden "hiërarchische bevordering" worden vervangen door het meer gebruikelijke begrip "bevordering door verhoging in graad", dat overigens in het opschrift van titel 3 wordt gebezigd.
Artikel 11 Inzake de bepaling onder 3° wordt de steller van het ontwerp erop gewezen dat het koninklijk besluit van 13 februari 1998 `betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers', waarnaar boek 4 van het ontwerp van koninklijk besluit `betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is' verwijst, het begrip "permanente vorming" bezigt, en niet het begrip "bijscholing".
Bovendien moet in het ontworpen artikel wellicht worden verwezen naar het voornoemde koninklijk besluit van 13 februari 1998.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 12, 3°, van het ontwerp.
Artikel 14 Het begrip "voorzitter" waarvan in paragraaf 1 sprake is, wordt in het ontworpen statuut niet bepaald.
Hoewel aangenomen wordt dat het gaat om "de persoon die het college en de raad voorzit bedoeld in de artikelen 37 en 57, derde lid, van de wet van 15 mei 2007",(6) zou die precisering echter ofwel in het ontworpen artikel, ofwel in de definities van het ontworpen artikel 1 moeten worden ingevoegd.
Artikel 16bis Aangezien het om een nieuw besluit gaat, behoort in de nummering geen bis te worden gebruikt.
Artikel 18 In de Franse tekst van paragraaf 4 wordt het begrip "salaire horaire" gebezigd, terwijl de paragrafen 5 en 6 het begrip "montant horaire" gebruiken.
Er moet voor een eenvormige benaming worden geopteerd.
Artikel 19 Men kan zich afvragen of dit artikel met het oog op een uniforme redactie niet naar het voorbeeld van artikel 22 van het ontwerp moet worden gesteld, en derhalve het volgende moet bepalen: "De toelage voor onregelmatige prestaties wordt betaald volgens de nadere regels die voor de wedde gelden." Artikel 28(7) Artikel 28, waarin bepaald wordt dat de duur van de prestaties, op grond waarvan de geldelijke anciënniteit kan worden berekend, vastgesteld wordt door onder meer rekening te houden met de wachtdiensten in de kazerne, lijkt in tegenstelling te zijn met artikel 24, eerste lid, van het ontwerp, volgens hetwelk de geldelijke anciënniteit wordt berekend ten belope van een jaar anciënniteit voor honderdtachtig prestatie-uren, buiten de wachtdiensten in de kazerne.
Artikel 31 Men kan zich afvragen of dit artikel met het oog op een uniforme redactie niet naar het voorbeeld van artikel 34 van het ontwerp moet worden gesteld, en derhalve het volgende moet bepalen: "De toelage voor onregelmatige prestaties wordt betaald volgens de nadere regels die voor de prestatievergoeding gelden." Artikel 36 De afdeling Wetgeving van de Raad van State gaat van het feit uit dat de steller van het ontwerp wil verwijzen naar boek 5 van het koninklijk besluit `betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is', waarover heden advies 55.761/2 is gegeven, en niet naar boek 19 van het koninklijk besluit `tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone'.
Aangezien de gemachtigde van de minister heeft beaamd dat zulks inderdaad de bedoeling van de steller van de handeling is, moet de ontworpen bepaling in die zin worden aangepast.
Artikel 39 Men kan zich afvragen waarom het voorliggende artikel geen bepaling bevat die vergelijkbaar is met artikel 44, § 1, tweede lid, van het ontwerp van koninklijk besluit `houdende geldelijk statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones', dat luidt als volgt: "Voor de toepassing van deze bepaling, wordt geen rekening gehouden met een eventueel weddesupplement of een eventuele vermeerdering van de wedde voor nacht-, zaterdag- en zondagprestaties." Op een vraag hieromtrent heeft de gemachtigde van de minister geantwoord: " [il est] effectivement préférable de prévoir une disposition similaire".
Artikel 40 De gemachtigde van de minister is het ermee eens dat beter moet worden aangegeven op welk verpleegkundig personeel deze bepaling betrekking heeft.
Artikel 42 1. In paragraaf 2 moet de verwijzing naar artikel 9 worden vervangen door een verwijzing naar artikel 6. Die paragraaf lijkt bovendien betrekking te hebben op de personeelsleden die geen gebruik maken van de mogelijkheid vermeld in artikel 207 van de voornoemde wet van 15 mei 2007.
Het verdient dus aanbeveling die paragraaf in artikel 38 in te voegen, bijvoorbeeld als volgt: "
Art. 38.Voor het lid van het ambulancepersoneel dat gebruikmaakt van de mogelijkheid vermeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007, blijven op persoonlijke titel de reglementaire bepalingen gelden die op hem van toepassing waren wat de geldelijke bepalingen en de sociale voordelen betreft, zo lang deze situatie aanhoudt.
Het lid van het ambulancepersoneel dat geen gebruik maakt van de mogelijkheid vermeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007 en dat voor de inwerkingtreding van dit besluit het voordeel genoot van een hospitalisatieverzekering, maaltijdcheques, een fietsvergoeding of een berekeningswijze van de eindejaarspremie die gunstiger is dan die vastgesteld in artikel 6, blijft deze voordelen op persoonlijke titel genieten." 2. In paragraaf 3 moeten de woorden "premie voor operationaliteit" worden weggelaten, aangezien uit het ontworpen besluit voortvloeit dat het beroepsambulancepersoneel deze premie niet krijgt.Bovendien moeten de woorden "toelage voor onregelmatige prestaties" worden gebruikt in plaats van "premie voor onregelmatige prestaties", teneinde in overeenstemming te zijn met de terminologie van boek 2, titel 6, van het ontworpen statuut.
Voorts zou deze paragraaf in artikel 38 kunnen worden ingevoegd als volgt: " § 3. Om zijn rechten op een verhoogd pensioen te behouden, kan het lid van het beroepsambulancepersoneel dat geen gebruik maakt van de mogelijkheid vermeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007 en dat voor de inwerkingtreding van dit statuut een verhoging van zijn weddenschaal voor nachtprestaties en prestaties op zon- en feestdagen genoot, op zijn verzoek blijven vallen onder de gelding van de bepalingen die ter zake van toepassing waren. In dat geval heeft hij geen recht op de toelage voor onregelmatige prestaties, bedoeld in artikel 17".
De griffier, Bernadette Vigneron De voorzitter, Pierre Vandernoot _______ Nota's (1) Dat artikel verwijst immers naar artikel 9, § 1, tweede lid, van de wet van 31 december 1963 `betreffende de civiele bescherming' luidens welke bepaling de Koning "de algemene bepalingen vast[stelt] binnen de perken waarvan de personeelsformatie, de bezoldigingsregeling en het administratief statuut, de weddeschalen, de vergoedingen, de toelagen en met name de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en het gezinsvakantiegeld worden vastgesteld, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering voor het personeel van de openbare brandweerdiensten". Inzonderheid uit het koninklijk besluit van 7 april 2003 `tot verdeling van de opdrachten inzake civiele bescherming tussen de openbare brandweerdiensten en de diensten van de civiele bescherming' blijkt echter dat de dringende medische hulp een bevoegdheid van de brandweerdiensten is. (2) Voetnoot 1 van het geciteerde advies: Dat artikel luidt als volgt: "De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het administratief en geldelijk statuut van het operationeel personeel van de zones, hierbij inbegrepen de opleiding".(3) Voetnoot 2 van het geciteerde advies: Die paragraaf luidt als volgt: " § 1.De Koning stelt de algemene regels van de organisatie van de openbare brandweerdiensten vast.
Hij stelt de algemene bepalingen vast binnen de perken waarvan de personeelsformatie, de bezoldigingsregeling en het administratief statuut, de weddeschalen, de vergoedingen, de toelagen en met name de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en het gezinsvakantiegeld worden vastgesteld, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering voor het personeel van de openbare brandweerdiensten". (4) Voetnoot 3 van het geciteerde advies: Advies 28.080/1/V, gegeven op 20 augustus 1998 over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (Gedr. St., Kamer, gewone zitting 1997-98, nr. 1676/5, blz. 17). (5) Een soortgelijke opmerking als die welke hier wordt geformuleerd, heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State geformuleerd in advies 55.166/2 van 6 februari 2014 over artikel 9 van het ontwerp van koninklijk besluit `houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones'. (6) Definitie gegeven in artikel 1, 7°, van het ontwerp van koninklijk besluit `houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones'. (7) Een soortgelijke opmerking als die welke hier wordt geformuleerd, heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State gemaakt in advies 55.166/2 van 6 februari 2014 over artikel 37 van het ontwerp van koninklijk besluit `houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones'.
23 AUGUSTUS 2014. - Koninklijk besluit houdende bezoldigingsregeling van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, artikelen 106 en 207;
Gelet op de betrokkenheid van de gewesten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 februari 2014;
Gelet op het advies van de Minister van Begroting, gegeven op 14 maart 2014;
Gelet op het protocol nr. 2014/06 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, gegeven op 9 mei 2014;
Gelet op advies 55.762/2 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat er onder het personeel van de brandweerdiensten die zones worden ook ambulanciers zijn die als dusdanig zijn aangeworven door de gemeenten en uitsluitend zijn belast met dringende geneeskundige hulpverlening, dat dit personeel operationele taken vervult en dus overgedragen moet worden in een statuut dat is aangepast aan de uitoefening van deze taken door de hulpverleningszones;
Overwegende dat de keuze om de opdrachten van dringende geneeskundige hulpverlening toe te vertrouwen aan ander personeel dan het brandweerpersoneel een keuze is van de hulpverleningszones en dus de kost verbonden aan de uitvoering van voorliggend statuut door de hulpverleningszone geen meerkost uitmaakt van de hervorming van de civiele veiligheid en bijgevolg niet onder de toepassing valt van artikel 67, tweede lid van de wet van 15 mei 2007 : Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Volksgezondheid en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : BOEK 1 - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° de wet van 15 mei 2007 : de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid;2° de zone : de hulpverleningszone, vermeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007;3° de zonecommandant : de zonecommandant, vermeld in artikel 109 van de wet van 15 mei 2007;4° de raad : de zoneraad, vermeld in artikel 24 van de wet van 15 mei 2007;5° het college : het college van de zone, vermeld in artikel 55 van de wet van 15 mei 2007;6° de voorzitter : de persoon die het college en de raad voorzit, vermeld in de artikelen 37 en 57, derde lid, van de wet van 15 mei 2007;7° het lid van het ambulancepersoneel : ieder, vrijwillig of beroeps, lid van het operationeel personeel van de zone, dat geen brandweerman is, dat is toegewezen aan de dienst dringende geneeskundige hulpverlening, in overeenstemming met artikel 103 van de wet van 15 mei 2007;8° De bevordering in weddeschaal : de overgang, binnen eenzelfde graad, naar de weddeschaal van de onmiddellijk hogerliggende rang;9° de werkdag : weekdag van maandag tot en met zaterdag, met uitzondering van de feestdagen.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt "de raad" verstaan als zijnde "het college", wanneer de raad zijn bevoegdheid, krachtens artikel 63 van de wet van 15 mei 2007, gedelegeerd heeft aan het college.
Art. 3.De raad legt, bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut, de modaliteiten vast voor terugbetaling aan het ambulancepersoneelslid van de reis- en verblijfkosten in het kader van een behoorlijk toegelaten zending. Het bedrag van deze vergoedingen mag niet hoger zijn dan het bedrag dat van toepassing is op het personeel van de federale overheid.
Art. 4.De door de bijlagen 1 en 2 vastgelegde bedragen zijn verbonden aan de schommelingen van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig de regels voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. Deze bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Art. 5.Met uitzondering van de artikelen 38 en 39, § 1, is dit statuut van toepassing op het lid van het ambulancepersoneel dat geen gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid, vermeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007.
BOEK 2 - Bepalingen eigen aan het lid van het beroepsambulancepersoneel Titel 1 - Algemene bepalingen
Art. 6.Het lid van het beroepsambulancepersoneel geniet : 1° een haard- of standplaatstoelage volgens de voorwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt;2° een eindejaarstoelage volgens de voorwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 28 november 2008 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;3° een vakantiegeld onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald voor het rijkspersoneel. Titel 2 - Wedde
Art. 7.De jaarwedde van het lid van het beroepsambulancepersoneel wordt vastgelegd door weddeschalen verbonden aan de verschillende graden; elke weddeschaal bevat verschillende rangen die overeenstemmen met het aantal jaren geldelijke anciënniteit.
Elke schaal wordt aangeduid door een letter en twee cijfers. De letter A duidt de weddeschalen van het ambulancepersoneel dat geen brandweerman is aan, het eerste cijfer de graad en het tweede cijfer de rang van de weddeschaal ten opzichte van de andere weddeschalen van deze graad.
De verschillende weddeschalen zijn opgenomen in bijlage 1.
De weddeschaal A1-0 van stagedoende hulpverlener-ambulancier is van toepassing tot de datum waarop de vaste benoeming daadwerkelijk ingaat. Wanneer de vaste benoeming ingaat op een andere datum dan de eerste dag van de maand, zal de wedde van de lopende maand niet gewijzigd worden.
Art. 8.De wedde wordt maandelijks betaald na vervallen termijn op de voorlaatste werkdag van de maand.
De maandwedde is gelijk aan één twaalfde van de jaarwedde.
Behalve in geval van overlijden van het lid van het beroepsambulancepersoneel wordt de wedde, wanneer zij niet volledig verschuldigd is, opgesplitst in dertigsten.
Eén maand van volledige prestaties wordt gelijkgesteld met 30/30sten.
De teller wordt naar rato verminderd in geval van onvolledige prestaties.
Het basisuurloon stemt overeen met 1/1850ste van de jaarwedde.
Titel 3 - Toekenning van de weddenschaal ingeval van bevordering door verhoging in graad
Art. 9.Bij een bevordering door verhoging in graad naar de graad van coördinator-hulpverlener-ambulancier, geniet het lid van het beroepsambulancepersoneel de weddeschaal van dezelfde rang als de weddeschaal die hij genoot in zijn vroegere graad.
Bij een hiërarchische bevordering zal het lid van het beroepsambulancepersoneel in zijn nieuwe graad nooit een wedde krijgen die lager ligt dan de wedde die hij in zijn vroegere graad gekregen zou hebben.
Wanneer de hiërarchische bevordering ingaat op een andere datum dan de eerste dag van de maand, zal de wedde van de lopende maand niet gewijzigd worden.
Titel 4 - Bevordering in weddeschaal
Art. 10.Bij een bevordering in weddeschaal krijgt het lid van het beroepsambulancepersoneel in zijn nieuwe weddeschaal nooit een wedde die lager ligt dan de wedde die hij in zijn oude weddeschaal gekregen zou hebben.
Art. 11.Binnen de graad van hulpverlener-ambulancier wordt een bevordering in weddeschaal toegekend op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° Vijf jaar in aanmerking komende diensten in zijn weddeschaal hebben;2° De vermelding « voldoende » gekregen hebben bij de laatste evaluatie;3° In zijn weddeschaal, minstens 120 uren van permanente vorming georganiseerd door een opleidings- en vervolmakingscentrum voor hulpverleners-ambulanciers bedoeld in het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers gevolgd hebben.
Art. 12.Binnen de graad van coördinator-hulpverlener-ambulancier wordt een bevordering in weddeschaal toegekend op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° Vijf jaar in aanmerking komende diensten in zijn weddeschaal hebben;2° De vermelding « voldoende » gekregen hebben bij de laatste evaluatie;3° In zijn weddeschaal, minstens 120 uren van permanente vorming georganiseerd door een opleidings- en vervolmakingscentrum voor hulpverleners-ambulanciers bedoeld in het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers gevolgd hebben. Titel 5 - Geldelijke anciënniteit
Art. 13.De geldelijke anciënniteit van het beroepspersoneelslid wordt gevormd door twee delen : 1° deze die erkend wordt als verworven bij de indienstneming;2° deze die verworven is als personeelslid na de indienstneming. Het eerste deel wordt omschreven in de artikelen 14 tot 16 en het tweede deel wordt omschreven in artikel 17.
Art. 14.§ 1. Op het ogenblik van de indiensttreding stelt de voorzitter of zijn afgevaardigde de van rechtswege verworven geldelijke anciënniteit vast, te weten de anciënniteit die resulteert uit de diensten die daadwerkelijk verricht werden in de openbare diensten van de Staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat.
De personeelsleden aangeworven door privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen die niet bedoeld zouden worden in het eerste lid, in een rechtspositie die eenzijdig bepaald is door de bevoegde overheid of krachtens een machtiging van de overheid, door hun bevoegde bestuursorgaan, worden beschouwd als behorend tot de openbare diensten. § 2. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen, in voorkomend geval bij verschillende werkgevers, worden niet meegeteld. § 3. De diensten zijn volledig wanneer zij voltijds gepresteerd worden.
De onvolledige diensten worden naar rato aangenomen in verhouding tot de volledige diensten.
Wanneer het personeelslid echter deeltijds gepresteerde diensten doet gelden en deze voltijds in aanmerking werden genomen voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit in de overheidsdienst waar ze gepresteerd werden, wordt de geldelijke anciënniteit erkend als voltijds verworven.
Ook wanneer periodes waarin het personeelslid niet daadwerkelijk diensten heeft gepresteerd in aanmerking werden genomen voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit in de overheidsdienst waar ze gepresteerd werden, wordt de geldelijke anciënniteit als voltijds verworven erkend. § 4. In afwijking van de bepalingen van de paragrafen 2 en 3, worden de diensten uitgevoerd als vrijwillig personeelslid van een openbare brandweerdienst of een zone meegerekend voor de berekening van de geldelijke anciënniteit van het beroepspersoneelslid ten belope van één maand per gepresteerde maand. § 5. In afwijking van de bepalingen van de paragrafen 2 en 3 wordt de duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs ad interim of tijdelijk verricht heeft, vastgelegd door het college op basis van het attest afgeleverd door de bevoegde overheden.
De voltijds gepresteerde diensten in het onderwijs over perioden korter dan 12 opeenvolgende maanden worden in aanmerking genomen volgens de volgende formule : het aantal dagen van een periode van prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2 en de uitkomst wordt gedeeld door 30. Het quotiënt bepaalt het aantal maanden; met de cijfers na de komma en de rest wordt geen rekening gehouden. De deeltijds gepresteerde diensten worden naar rato gevaloriseerd, volgens dezelfde berekening. § 6. Behoudens materiële fout of bedrog is de bij de indiensttreding verworven geldelijke anciënniteit definitief verworven. Ze maakt niet het voorwerp uit van een nieuwe berekening wanneer de regels volgens welke ze werd berekend, worden gewijzigd.
Art. 15.De diensten verricht in andere overheidsdiensten of in de privésector of als zelfstandige worden eveneens aangenomen wanneer ze worden erkend, door het college en na advies van de zonecommandant, op het ogenblik van de aanwerving, als beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de uitoefening van de functie. De beslissing van het college wordt genomen binnen de drie maanden na het indienen van de erkenningsaanvraag. Bij gebrek aan beslissing binnen deze termijn wordt de aanvraag geacht niet ingewilligd te zijn.
De beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie is deze die aan de betrokkene een klaarblijkelijk voordeel verschaft wat betreft de competenties voor de uitoefening van de functie.
Het personeelslid dat de erkenning vraagt van een beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie, levert hiervan het bewijs. Hij dient de aanvraag, op straffe van nietigheid, in binnen de drie maanden na zijn indienstneming.
Art. 16.Het resultaat van de berekening van de verworven geldelijke anciënniteit mag nooit tot gevolg hebben dat een hoger aantal maanden in aanmerking genomen wordt dan het aantal maanden waarin de diensten gepresteerd werden. Niettemin tellen de tien maanden van het schooljaar voor het onderwijs voor twaalf maanden.
De duur van de in aanmerking komende diensten verricht in twee of meer functies tijdens eenzelfde periode, mag nooit de duur overschrijden van de diensten die verricht geweest zouden zijn tijdens dezelfde periode in één enkele functie met volledige werkprestaties.
Art. 17.§ 1. Het beroepspersoneelslid wordt beschouwd aanneembare diensten te verrichten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit wanneer hij in dienstactiviteit is en wanneer hij niet de vermelding « onvoldoende » gekregen heeft bij de laatste evaluatie. § 2. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen, in voorkomend geval bij verschillende zones, worden niet meegeteld.
Titel 6 - Toelage voor onregelmatige prestaties
Art. 18.Het lid van het beroepsambulancepersoneel geniet een toelage voor onregelmatige prestaties.
Art. 19.§ 1. De wachtdiensten in de kazerne en de interventies uitgevoerd tussen 22 uur en 6 uur, worden beschouwd als onregelmatige nachtprestaties. § 2. De wachtdiensten in de kazerne en de interventies uitgevoerd op zaterdag tussen 0 uur en 24 uur, worden beschouwd als onregelmatige zaterdagprestaties. § 3. De wachtdiensten in de kazerne en de interventies uitgevoerd op zondag of op een feestdag tussen 0 uur en 24 uur, worden beschouwd als onregelmatige zondagprestaties. § 4. Het bedrag per uur van de toelage voor de prestaties, vermeld in paragraaf 1, mag 25 % van het basisuurloon niet overschrijden. De raad bepaalt dit percentage bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut. § 5. Het bedrag per uur van de toelage voor de prestaties, vermeld in paragraaf 2, mag 100 % van het basisuurloon niet overschrijden. De raad bepaalt dit percentage bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut. § 6. Het bedrag per uur van de toelage voor de prestaties, vermeld in paragraaf 3, mag 100 % van het basisuurloon niet overschrijden. De raad bepaalt dit percentage bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut. § 7. Voor eenzelfde prestatie-uur is de toelage voor onregelmatige nachtprestaties niet cumuleerbaar met de toelage voor onregelmatige zaterdag- of zondagprestaties. Het meest voordelige regime is van toepassing.
Art. 20.De toelage voor onregelmatige prestaties wordt betaald volgens de modaliteiten die voor de wedde gelden.
Titel 7 - Toelage voor de uitoefening van een hogere functie
Art. 21.Een toelage wordt toegekend aan het beroepsambulancepersoneelslid dat een hoger ambt uitoefent, ongeacht of de betrekking die met dat ambt overeenstemt tijdelijk niet waargenomen wordt of vacant is.
De toelage wordt aan het lid van het beroepsambulancepersoneelslid verleend voor zover hij het hoger ambt ononderbroken uitgeoefend heeft gedurende ten minste negentig dagen.
Wanneer voldaan wordt aan de in het tweede lid vermelde voorwaarde, is de toelage verschuldigd vanaf de datum waarop de aanwijzing voor de uitoefening van een hogere functie daadwerkelijk uitwerking heeft.
Indien het lid van het beroepsambulancepersoneelslid wordt bevorderd tot de graad die overeenstemt met de betrekking welke hij zonder onderbreking heeft waargenomen en indien hij voor deze betrekking wordt aangewezen, neemt hij voor een bevordering in weddeschaal rang in op de datum vanaf welke hij die betrekking ononderbroken waarneemt.
Deze datum mag niet teruggaan tot voor de datum waarop het personeelslid alle vereisten heeft vervuld welke het administratief statuut stelt om bevorderd te worden, noch tot voor de datum waarop die betrekking vacant is geworden.
Art. 22.Het bedrag van de toelage voor de uitoefening van een hogere functie is gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging die de betrokkene zou krijgen in de graad van de voorlopig waargenomen functie en de bezoldiging die hij in zijn effectieve graad krijgt.
De in het eerste lid vermelde bezoldiging omvat de wedde, de toelage voor onregelmatige prestaties en eventueel de haard- of standplaatstoelage.
Art. 23.De toelage voor de uitoefening van een hogere functie wordt betaald volgens de modaliteiten die voor de wedde gelden.
BOEK 3 - Bepalingen eigen aan het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel Titel 1 - Prestatievergoeding
Art. 24.Het bedrag per uur van de prestatievergoeding van het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel wordt vastgelegd in de prestatievergoedingschaal die overeenstemt met de graad waartoe het vrijwillig personeelslid behoort.
De verschillende prestatievergoedingschalen zijn opgenomen in bijlage 2.
Art. 25.Elke prestatievergoedingschaal bevat verschillende rangen die overeenstemmen met de in de graad verworven geldelijke anciënniteit.
De geldelijke anciënniteit van het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel wordt berekend ten belope van één jaar anciënniteit voor honderdtachtig prestatie-uren, buiten de wachtdiensten in de kazerne aangezien er niet meer dan één jaar anciënniteit meegerekend kan worden per periode van twaalf opeenvolgende maanden.
Wanneer het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel van een zone eveneens lid van het vrijwillig ambulancepersoneel is in een andere zone, gebeurt de berekening van de geldelijke anciënniteit voor elke zone afzonderlijk.
Art. 26.De prestatievergoedingen worden maandelijks betaald na vervallen termijn.
Art. 27.Het bedrag van de prestatievergoeding wordt berekend per prestatie. Elke prestatie geeft aanleiding tot de betaling van een vergoeding, die berekend wordt naar rato van het aantal gepresteerde uren.
Art. 28.De minimale vergoeding voor een prestatie stemt overeen met die welke verschuldigd is voor één prestatieuur. Ieder begonnen uur wordt volledig vergoed.
Art. 29.Voor de berekening van de prestatievergoedingen van het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel wordt rekening gehouden met de wachtdiensten in de kazerne, de interventies, de administratieve of logistieke taken, de oefeningen en behoorlijk toegelaten opleidingen; er wordt geen rekening gehouden met de beschikbaarheidsperiodes in het kader van de oproepbaarheidstdienst bedoeld in artiekl 174, 4° van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone, noch met de tijd die nodig is om zich te verplaatsen tussen de woonplaats en de plaats waar de prestaties uitgevoerd worden.
Titel 2 - Toelage voor onregelmatige prestaties
Art. 30.Het vrijwillig personeelslid geniet een toelage voor onregelmatige prestaties.
Art. 31.§ 1. De wachtdiensten in de kazerne en de interventies uitgevoerd tussen 22 uur en 6 uur, worden beschouwd als onregelmatige nachtprestaties. § 2. De wachtdiensten in de kazerne en de interventies uitgevoerd op zaterdag tussen 0 uur en 24 uur, worden beschouwd als onregelmatige zaterdagprestaties. § 3. De wachtdiensten in de kazerne en de interventies uitgevoerd op zondag of op een feestdag tussen 0 uur en 24 uur, worden beschouwd als onregelmatige zondagprestaties. § 4. Het bedrag per uur van de toelage voor de prestaties, vermeld in paragraaf 1, mag 25 % van het bedrag per uur van de prestatievergoeding niet overschrijden. De raad bepaalt dit percentage bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut. § 5. Het bedrag per uur van de toelage voor de prestaties, vermeld in paragraaf 2, mag 100 % van het bedrag per uur van de prestatievergoeding niet overschrijden. De raad bepaalt dit percentage bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut. § 6. Het bedrag per uur van de toelage voor de prestaties, vermeld in paragraaf 3, mag 100 % van het bedrag per uur van de prestatievergoeding niet overschrijden. De raad bepaalt dit percentage bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut. § 7. Voor eenzelfde prestatie-uur is de toelage voor onregelmatige nachtprestaties niet cumuleerbaar met de toelage voor onregelmatige zaterdag- of zondagprestaties. Het meest voordelige regime is van toepassing.
Art. 32.De toelage voor onregelmatige prestaties wordt betaald volgens de modaliteiten van toepassing voor de prestatievergoeding.
Titel 3 - Toelage voor de uitoefening van een hogere functie
Art. 33.Een toelage wordt toegekend aan het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel dat een hogere functie uitoefent, ongeacht of de betrekking die met dat ambt overeenstemt tijdelijk niet waargenomen wordt of vacant is.
De toelage wordt aan het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel verleend voor zover hij het hoger ambt ononderbroken heeft uitgeoefend gedurende ten minste negentig dagen.
Wanneer voldaan wordt aan de in het tweede lid vermelde voorwaarde, is de toelage verschuldigd vanaf de datum waarop de aanwijzing voor de uitoefening van een hogere functie daadwerkelijk uitwerking heeft.
Indien het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel wordt bevorderd tot de graad die overeenstemt met de betrekking welke hij zonder onderbreking heeft waargenomen en indien hij voor deze betrekking wordt aangewezen, begint zijn geldelijke anciënniteit in deze nieuwe graad op de datum vanaf welke hij die betrekking ononderbroken waarneemt. Deze datum mag niet teruggaan tot voor de datum waarop het personeelslid alle vereisten heeft vervuld welke het administratief statuut stelt om bevorderd te worden, noch tot voor de datum waarop die betrekking vacant is geworden.
Art. 34.Het bedrag van de toelage voor de uitoefening van een hogere functie is gelijk aan het verschil tussen de prestatievergoeding die de betrokkene zou krijgen in de graad van de voorlopig waargenomen functie en de prestatievergoeding die hij in zijn effectieve graad krijgt.
Art. 35.De toelage voor de uitoefening van een hogere functie wordt betaald volgens de modaliteiten van toepassing voor de prestatievergoeding.
BOEK 4 - Bepalingen waarvan de uitvoering facultatief is
Art. 36.De raad kan, bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut, de toekenningsvoorwaarden van verschillende vergoedingen of sociale voordelen vastleggen. Deze vergoedingen mogen in elk geval niet gecumuleerd worden met enig ander compensatievoordeel voor dezelfde prestaties.
Art. 37.De raad kan, bij reglementaire bepaling ter aanvulling van dit statuut, een erkentelijkheidstoelage toekennen aan het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel dat eervol uit zijn functies ontslagen wordt, onder de voorwaarden vastgelegd in boek 5 van het koninklijk besluit van 23 augustus 2014 betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is.
BOEK 5 - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 38.De besluiten opgeheven door het koninklijk besluit van 19 avril 2014 houdende geldelijk statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones blijven van kracht ten opzichte van de leden van het ambulancepersoneel die gebruik maken van de mogelijkheid, vermeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007, zo lang deze situatie aanhoudt.
Art. 39.§ 1. Het lid van het ambulancepersoneel dat gebruik maakt van de mogelijkheid, vermeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007, blijft persoonlijk de reglementaire bepalingen genieten die op hem van toepassing waren wat de geldelijke bepalingen en de sociale voordelen betreft, zo lang deze situatie aanhoudt. § 2. Het personeelslid dat geen gebruik maakt van de mogelijkheid bedoeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007 en dat, voor de inwerkingtreding van dit besluit, een hospitalisatieverzekering, maaltijdcheques, een fietsvergoeding, een erkentelijkheidstoelage of een berekeningswijze van de eindejaarspremie die gunstiger is dan deze vastgesteld in artikel 6, genoot, blijft ten persoonlijke titel deze voordelen genieten. § 3. Om zijn rechten op een verhoogd pensioen te behouden, kan het beroepspersoneelslid dat geen gebruik maakt van de mogelijkheid bedoeld in artikel 207 van de wet van 15 mei 2007 en dat voor de inwerkingtreding van dit statuut een verhoging van zijn weddenschaal voor nachtprestaties en prestaties op zon- en feestdagen genoot, op zijn verzoek, blijven genieten van de bepalingen die ter zake van toepassing waren. In dit geval heeft hij geen recht op de toelage voor onregelmatige prestaties bedoeld in artikel 18.
Art. 40.Bij zijn overdracht naar de zone, geniet het lid van het beroepsambulancepersoneel in zijn nieuwe graad, de eerste weddeschaal die het hem mogelijk maakt, rekening houdend met zijn geldelijke anciënniteit, een wedde te genieten die hoger ligt dan die welke hij genoot als lid van een openbare brandweerdienst.
Voor de toepassing van deze bepaling, wordt geen rekening gehouden met een eventueel weddesupplement of een eventuele vermeerdering van de weddeschaal voor nacht-, zaterdag- en zondagprestaties.
Art. 41.Op het moment van de overplaatsing kan het betrokken verpleegkundig personeelslid, bedoeld in artikel 50, § 1, 3° van het koninklijk besluit van 23 augustus 2014 betreffende het administratief statuut van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is, persoonlijk de weddeschaal of de prestatievergoeding die op hem van toepassing was, blijven genieten.
Art. 42.Het lid van het beroepsambulancepersoneel zal op geen enkel ogenblik in zijn nieuwe weddeschaal een wedde krijgen die lager ligt dan de wedde die hij in zijn vroegere weddeschaal gekregen zou hebben.
Bij deze vergelijking wordt geen rekening gehouden met een eventueel weddesupplement of een eventuele verhoging van de weddeschaal voor nacht-, zaterdag- en zondagprestaties.
Art. 43.§ 1. In afwijking van artikel 8, moet de wedde van het beroepspersoneelslid die vóór de inwerkingtreding van dit besluit en overeenkomstig het statuut dat op hem van toepassing was, vervroegd uitbetaald werd : 1° uitbetaald worden op de eerste werkdag van de maand voor de eerste gepresteerde maand na de inwerkingtreding van dit statuut;2° uitbetaald worden op de derde dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 1° ;3° uitbetaald worden op de vijfde dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 2° ;4° uitbetaald worden op de zevende dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 3° ;5° uitbetaald worden op de negende dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 4° ;6° uitbetaald worden op de elfde dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 5° ;7° uitbetaald worden op de dertiende dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 6° ;8° uitbetaald worden op de vijftiende dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 7° ;9° uitbetaald worden op de zeventiende dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 8° ;10° uitbetaald worden op de negentiende dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 9° ;11° uitbetaald worden op de eenentwintigste dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 10° ;12° uitbetaald worden op de drieëntwintigste dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 11° ;13° uitbetaald worden op de vijfentwintigste dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 12° ;14° uitbetaald worden op de zevenentwintigste dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 13° ;15° uitbetaald worden op de negenentwintigste dag van de maand die volgt op de maand, vermeld in 14°.
Art. 44.Voor de toepassing van het artikel 25, wordt in de berekening van de geldelijke anciënniteit van het lid van het vrijwillig ambulancepersoneel rekening gehouden met de diensten die gepresteerd werden vóór de inwerkingtreding van dit statuut als vrijwillige ambulancier van een openbare brandweerdienst gelegen op het grondgebied dat door deze zone gedekt wordt.
Art. 45.De evaluatie van de uitvoering van dit besluit en zijn financiële impact wordt binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit uitgevoerd door de begeleidingscommissie voor de hervorming van de civiele veiligheid, vermeld in artikel 16 van de wet van 15 mei 2007.
Art. 46.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.
In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit, voor de prezones vermeld in artikel 220, § 1, tweede lid, van de wet van 15 mei 2007, in werking op de datum bepaald door de raad waarop de brandweerdienst in de zone geïntegreerd wordt, en ten laatste op 1 januari 2016.
Art. 47.De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 augustus 2014.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, M. WATHELET De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage 1 Weddeschalen van het beroepsambulancepersoneel
Hulpverlener-ambulancier
A1-0
A1-1
A1-2
A1-3
A1-4
0
14.437
14.637
15.120
15.352
15.603
1
14.691
14.891
15.338
15.569
16.255
2
14.944
15.144
15.555
15.787
16.908
3
15.198
15.398
15.772
16.004
17.560
4
15.609
15.809
16.183
16.415
17.898
5
16.019
16.219
16.594
16.825
18.236
6
16.430
16.630
17.004
17.236
18.574
7
16.840
17.040
17.415
17.647
18.912
8
17.251
17.451
17.825
18.057
19.251
9
17.662
17.862
18.236
18.468
19.589
10
18.121
18.321
18.647
18.879
19.927
11
18.580
18.780
19.202
19.434
20.265
12
19.038
19.238
19.758
19.990
21.038
13
19.275
19.475
19.990
20.236
21.272
14
19.512
19.712
20.222
20.482
21.506
15
19.749
19.949
20.453
20.729
21.741
16
19.985
20.185
20.685
20.975
21.975
17
20.222
20.422
20.917
21.221
22.209
18
20.459
20.659
21.149
21.468
22.444
19
20.695
20.895
21.381
21.714
22.678
20
20.932
21.132
21.613
21.961
22.912
21
21.169
21.369
21.845
22.207
23.125
22
21.406
21.606
22.077
22.453
23.337
23
21.642
21.842
22.308
22.700
23.550
24
21.879
22.079
22.540
22.946
23.762
25
22.116
22.316
22.772
23.192
23.975
Coördinator Hulpverlener-ambulancier
A2-1
A2-2
A2-3
A2-4
0
15.881
16.364
16.596
16.847
1
16.134
16.581
16.813
17.499
2
16.388
16.798
17.030
18.151
3
16.641
17.016
17.248
18.803
4
17.052
17.426
17.658
19.141
5
17.463
17.837
18.069
19.480
6
17.873
18.248
18.480
19.818
7
18.284
18.658
18.890
20.156
8
18.695
19.069
19.301
20.494
9
19.105
19.480
19.711
20.832
10
19.564
19.890
20.122
21.170
11
20.023
20.446
20.678
21.508
12
20.482
21.001
21.233
22.281
13
20.719
21.233
21.479
22.516
14
20.955
21.465
21.726
22.750
15
21.192
21.697
21.972
22.984
16
21.429
21.929
22.219
23.219
17
21.665
22.161
22.465
23.453
18
21.902
22.392
22.711
23.687
19
22.139
22.624
22.958
23.921
20
22.376
22.856
23.204
24.156
21
22.612
23.088
23.450
24.368
22
22.849
23.320
23.697
24.581
23
23.086
23.552
23.943
24.793
24
23.322
23.784
24.190
25.006
25
23.559
24.016
24.436
25.218
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 23 augustus 2014 houdende bezoldigingsregeling van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, M. WATHELET De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage 2 Prestatievergoedingschaal voor vrijwillige leden van het ambulancepersoneel
Hulpverlener-ambulancier
Coördinator Hulpverlener-ambulancier
Stagiair
7,69
1
8,86
9,23
2
9,38
9,75
3
9,56
9,94
4
9,82
10,20
5
10,05
10,42
6
10,12
10,50
7
10,25
10,63
8
10,30
10,68
9
10,35
10,73
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 23 augustus 2014 houdende bezoldigingsregeling van het ambulancepersoneel van de hulpverleningszones dat geen brandweerman is FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, M. WATHELET De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX