Etaamb.openjustice.be
Decreet van 11 april 2014
gepubliceerd op 10 oktober 2014

Decreet tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2014029467
pub.
10/10/2014
prom.
11/04/2014
ELI
eli/decreet/2014/04/11/2014029467/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 APRIL 2014. - Decreet tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs, zoals bepaald in de artikelen 2 tot 4 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.

Het is ook van toepassing op het secundair onderwijs voor sociale promotie, zoals bepaald in titel II, hoofdstuk IV, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.

In de voorzieningen en inrichtingen die worden georganiseerd of gesubsidieerd in het kader van één van de in de vorige leden bedoelde onderwijsniveaus, met inbegrip van de internaten en opvangtehuizen, komen alleen de wervingsambten van de volgende personeelscategorieën in aanmerking : 1° het bestuurs- en onderwijzend personeel, met uitzondering van de leermeesters en leraars godsdienst;2° het paramedisch personeel;3° het sociaal personeel;4° het psychologisch personeel;5° het opvoedend hulppersoneel.

Art. 2.§ 1. In het kader van dit decreet wordt verstaan onder : 1° ambt : generieke benaming die minstens het item 2°, in voorkomend geval aangevuld met de in 3° tot 6° bedoelde items, beslaat;2° basisambt : één van de in artikel 3 bedoelde benamingen;3° onderwijzend ambt : benaming voortvloeiend uit het basisambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, door aan dat basisambt een geheel van cursussen en/of activiteiten, alsook, in voorkomend geval, een rangschikking, een onderwijsniveau en een specificiteit toe te voegen;4° rangschikking : kwalificering van elk onderwijzend ambt van het secundair onderwijs met volledig leerplan, alternerend onderwijs of onderwijs voor sociale promotie, door dat ambt ofwel in de algemene vorming, ofwel in de technische of technologische vorming ofwel in de beroepspraktijk op te nemen;5° onderwijsniveau : onderscheid tussen het kleuteronderwijs, het lager onderwijs, het secundair onderwijs van de lagere graad en het secundair onderwijs van de hogere graad. Tot het secundair onderwijs van de lagere graad behoren : a) de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs;b) het eerste jaar van de 2e graad van de doorstromingsafdeling bedoeld in artikel 1, § 2, 2°, a, van dezelfde wet;c) de 2e graad van de kwalificatieafdeling bedoeld in artikel 1, § 2, 2°, b, van dezelfde wet;d) het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1, 2 en 3, georganiseerd overeenkomstig het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;e) het alternerend secundair onderwijs van de 2e graad van het beroepsonderwijs overeenkomstig artikel 2, §§ 1, 2 en 3, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs;f) de afdelingen van het onderwijs voor sociale promotie die in de lagere graad worden georganiseerd overeenkomstig artikel 10, § 1, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie. Tot het secundair onderwijs van de hogere graad behoren : a) de 1e graad van het gewoon secundair onderwijs bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs;b) het tweede jaar van de 2e graad en de 3e graad van de doorstromingsafdeling bedoeld in artikel 1, § 2, 2°, a, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs;c) de 3e graad en de 4e graad van de doorstromingsafdeling, respectief bedoeld in artikel 1, § 2, 2°, b, en in artikel 2, § 4, van dezelfde wet;d) het alternerend secundair onderwijs, in de 3e graad georganiseerd overeenkomstig artikel 2 ter, §§ 1 en 2, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs;e) de afdelingen van het onderwijs voor sociale promotie, in de hogere graad georganiseerd overeenkomstig artikel 10, § 1, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie;6° specificiteit : specifieke benaming van een onderwijzend ambt dat zorgt voor de verbinding tussen de gedoceerde stof en het(de) bekwaamheidsbewijs(zen) waarvan de leerkracht die het uitoefent houder moet zijn;7° cursus : niet deelbare subdivisie van een studierooster of van een onderwijseenheid die overeenstemt met één of meer lestijden die worden opgenomen in het kapitaal-lestijden, de lestijdendotatie of het totale aantal lestijden/leerkracht dat toegekend wordt aan een onderwijsinrichting bedoeld in artikel 1;8° verbinding cursus/ambt : de verbinding, volgens in dit decreet nader bepaalde regels, tussen één of meer cursussen en één of meer onderwijzende ambten;9° bekwaamheidsbewijs : generieke benaming die tegelijk het vereiste bekwaamheidsbewijs, het voldoende bekwaamheidsbewijs of het schaarstebekwaamheidsbewijs bedoeld in 10°, 11° en 12° dekt;10° vereist bekwaamheidsbewijs : reglementaire bekrachtiging van de geschikte competentie die vereist is om een ambt uit te oefenen;11° voldoend bekwaamheidsbewijs : reglementaire bekrachtiging van de voldoende competentie die vereist is om een ambt uit te oefenen;12° schaarstebekwaamheidsbewijs : reglementaire bekrachtiging van de minimale competentie die vereist is om een ambt uit te oefenen;13° vakpersoon : die kwalificatie stemt overeen met het disciplinaire bestanddeel van een bekwaamheidsbewijs, wanneer dat bestanddeel uitsluitend bestaat in de nuttige ervaring bedoeld in artikel 20 van dit decreet, met of zonder het getuigschrift van hoger secundair onderwijs;14° ander bekwaamheidsbewijs : elke andere, al dan niet bekrachtigde, basiscompetentie, die door de in 15° bedoelde Commissie wordt erkend als een competentie die bij gebrek aan bekwaamheidsbewijzen bedoeld in 10°, 11° en 12° kan voldoen om een basisambt of een onderwijzend ambt tijdelijk uit te oefenen;15° Commissie : netoverschrijdende commissie voor de bekwaamheidsbewijzen, bepaald in hoofdstuk 5 van dit decreet;16° onderwijsnet : één van de groepen van inrichtende machten die een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan geniet zoals bedoeld in artikel 5bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;17° schoolwerkdag : maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, met uitzondering van deze die samenvallen met de schoolvakanties of elke andere schoolverlofdag;18° werkdag : maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, met uitsluiting van de wettelijke feestdagen. § 2. Het gebruik in de Franse tekst van dit decreet van de mannelijke namen voor de verschillende titels en ambten is gemeenslachtig met het oog op een betere leesbaarheid van de tekst, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel. HOOFDSTUK II. - Wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel en het psychologisch personeel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en van de ermee verbonden internaten

Art. 3.§ 1. In het basisonderwijs, zijn de basisambten van de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel : 1° onderwijzer kleuteronderwijs;2° onderwijzer lager onderwijs;3° leermeester. In het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs met volledig leerplan, alsook in het alternerend onderwijs, zijn de basisambten van de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel : 1° leraar;2° begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming. § 2. De basisambten van de categorie opvoedend hulppersoneel in het basis- en secundair onderwijs met volledig leerplan zijn : 1° opvoeder;2° opvoeder internaat voor meisjes;3° opvoeder internaat voor jongens;4° secretaris-bibliothecaris. § 3. De basisambten van de categorie paramedisch personeel in het basis- en secundair onderwijs zijn : 1° ergotherapeut;2° verpleger;3° kinesitherapeut;4° logopedist;5° kinderverzorgster. § 4. Het basisambt van de categorie sociaal personeel in het basis- en secundair onderwijs is : 1° maatschappelijk assistent. § 5. Het basisambt van de categorie psychologisch personeel in het basis- en secundair onderwijs is : 1° psycholoog. § 6. In het secundair onderwijs voor sociale promotie, zijn de basisambten van de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel : 1° leraar;2° coördinator kwaliteit;3° adviseur vorming. § 7. Het basisambt van de categorie opvoedend hulppersoneel in het secundair onderwijs en onderwijs voor sociale promotie is : 1° opvoeder-secretaris.

Art. 4.Elke wijziging, oprichting, afschaffing of ver andering betreffende de categorie van een basisambt bedoeld in artikel 3 wordt vooraf voor advies aan de Commissie voorgelegd.

Art. 5.De basisambten die in de §§ 1 en 6 van artikel 3 opgenomen zijn, brengen de onderwijzende ambten voort.

Het onderwijzend ambt van onderwijzer kleuteronderwijs wordt uitgeoefend op het niveau van het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs, alsook in het gespecialiseerd lager onderwijs van maturiteit I en maturiteit II van type 2.

Het onderwijzend ambt van onderwijzer lager onderwijs wordt uitgeoefend op het niveau van het gewoon en gespecialiseerd lager onderwijs.

Het onderwijzend ambt van leermeester kan op de twee niveaus van het gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs worden uitgeoefend, volgens de specificiteiten die worden opgenomen naast elk onderwijzend ambt zoals die overeenkomstig artikel 7 bepaald zijn.

Het onderwijzend ambt van leraar wordt uitgeoefend ofwel op het niveau van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van de lagere graad, ofwel op het niveau van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van de hogere graad, ofwel in het kader van een enig onderwijzend ambt dat tegelijk in de lagere en hogere graad van het gewoon secundair onderwijs wordt uitgeoefend.

Het onderwijzend ambt van begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming wordt uitgeoefend in het alternerend secundair onderwijs bedoeld bij het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.

Het onderwijzend ambt van leraar wordt ook uitgeoefend in het secundair onderwijs voor sociale promotie ofwel in de lagere graad ofwel in de hogere graad.

Art. 6.§ 1. Elk onderwijzend ambt van leraar dat volgens de in artikel 5 bepaalde niveaus wordt uitgeoefend, wordt gerangschikt, ofwel als ambt algemene vakken (AV), ofwel als ambt niet confessionele zedenleer (NCZ), ofwel als ambt kunstvakken (KV), ofwel als ambt technische vakken (TV), ofwel als ambt beroepspraktijk (BP), ofwel als ambt psychologie-pedagogie-methodologie (PPM). § 2. De ambten van leraar die vroeger als bijzondere vakken (BV) werden uitgeoefend, worden nieuw gerangschikt als ambt algemene vakken (AV) of als ambt technische vakken (TV). § 3. De ambten van leraar die vroeger als technische vakken en vakken beroepspraktijk (TVBP) werden uitgeoefend, worden nieuw gerangschikt, deels als ambt technische vakken (TV) en deels als ambt vakken beroepspraktijk (BP). § 4. De ambten van leraar die vroeger als vakken oude talen (OT) werden uitgeoefend, worden nieuw gerangschikt als algemene vakken (AV).

Art. 7.De Regering bepaalt, op advies van de Commissie, de specificiteit van elk ander onderwijzend ambt dan de begeleider centrum alternerend onderwijs en vorming, de coördinator kwaliteit en de adviseur vorming, en vermeldt daarbij : 1° alle onderwijsactiviteiten, alle cursussen die worden verstrekt in het kader van het onderwijs bedoeld in artikel 1, eerste lid en tweede lid, buiten het kleuter- en lager onderwijs, en het/de ambt(en) waarmee ze kunnen worden verbonden;2° de vereiste bekwaamheidsbewijzen, de voldoende bekwaamheidsbewijzen en de schaarstebekwaamheidsbewijzen. De besluiten die overeenkomstig dit artikel goedgekeurd zijn, worden het Parlement ter bevestiging voorgelegd binnen een termijn van twaalf maanden volgend op de goedkeuring ervan. Als die bevestiging niet wordt verleend, houden ze op uitwerking te hebben bij het verstrijken van die termijn. HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende het proces verbinding cursus/ambt Afdeling I. - Doel van het proces

Art. 8.Het proces heeft als doel : 1° voor het geheel van de onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, de bekwaamheidsbewijzen te bepalen waarvan de titularissen van onderwijzende ambten houder moeten zijn, waarbij een geheel van onderwijsactiviteiten en cursussen worden verbonden die aan één zelfde specificiteit beantwoorden;2° de toekenning en het beheer van de bevoegdheden veilig te stellen, door het vaststellen, voor elk onderwijsnet, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en elke inrichtende macht die niet bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan wordt aangesloten, bij een besluit van de Regering, van de onderwijsactiviteiten en de cursussen die een inrichtende macht met een onderwijzend ambt verbindt;3° de naleving door elke inrichtende macht van het geheel van de statutaire acties waaraan ze onderworpen is, te vergemakkelijken;4° elke sollicitant voor een betrekking in een onderwijzend ambt bij een inrichtende macht de mogelijkheid te geven om het geheel van de onderwijsactiviteiten en cursussen die deze betrekking dekt, nauwkeurig te kennen. Afdeling II. - Onderwijzende ambten waarvoor het proces verbinding

cursus/ambt wordt uitgeoefend

Art. 9.Het proces verbinding cursus/ambt wordt uitgeoefend in alle onderwijzende ambten, met uitsluiting van die van het kleuter- en lager onderwijs, het ambt begeleider alternerend onderwijs en vorming en de ambten coördinator kwaliteit en adviseur vorming van het onderwijs voor sociale promotie. Afdeling III. - Administratieve procedures voor de vaststelling van de

verbinding cursus/ambt

Art. 10.§ 1. De in artikel 11 bedoelde verbindingen cursus/ambt worden door de Regering vastgesteld overeenkomstig de in deze afdeling bepaalde beginselen. Die besluiten worden aan het Parlement voor bevestiging voorgelegd binnen een termijn van twaalf maanden volgend op hun goedkeuring. Als die bevestiging niet wordt verleend, houden ze op uitwerking te hebben bij het verstrijken van die termijn. § 2. Voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, worden de verbindingen cursus/ambt door de Diensten van de Regering voorafgaand voor advies voorgelegd aan de Commissie, die ze aan de Regering meedeelt.

Voor het gesubsidieerd onderwijs, worden de verbindingen cursus/ambt door de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen voorafgaand voor advies voorgelegd aan de Commissie, die ze aan de Regering meedeelt.

Voor de inrichtende machten die niet bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan aangesloten zijn, worden de werkelijke verbindingen cursus/ambt voorafgaand voor advies voorgelegd aan de Commissie en door elke inrichtende macht aan de Regering voorgelegd.

In afwijking van de vorige leden, voor de besluiten van de Regering die de verbindingen cursus/ambt, die vóór 1 september 2014 werden goedgekeurd, vaststellen, geldt het voorafgaande advies van een werkgroep waarvan de samenstelling en de werkingsregels in overeenstemming zijn met die van de Commissie, zoals bedoeld in de artikelen 42 en 47 van dit decreet, als voorafgaand advies van de Commissie. Die werkgroep wordt voorgezeten door de Minister bevoegd voor het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie of diens afgevaardigde.

De verbindingen die overeenkomstig het vorige lid door de Regering worden vastgesteld, worden, naarmate ze worden opgesteld, vervangen door deze die overeenkomstig artikel 39, tweede lid, 2° werden vastgesteld.

Die voorstellen moeten beantwoorden aan de voorschriften van artikel 11.

Art. 11.§ 1. De verbindingen cursus/ambt zijn uniek voor alle cursussen die een rechtstreeks verband hebben met de specificiteit van een ambt zoals bepaald in artikel 2, 6° van dit decreet.

Dat rechtstreekse verband wordt gelegd op grond van de verplichte leerinhoud en de te bereiken competenties per discipline.

Die uniciteit komt, in het in artikel 10 bedoelde besluit van de Regering, tot uiting door middel van een eenduidige verbinding tussen een cursus en een onderwijzend ambt. § 2. Wanneer, op grond van de verplichte leerinhoud en van de te bereiken competenties per discipline, het rechtstreekse verband niet op eenduidige wijze kan worden gelegd tussen de cursus en het ambt, kan een multipele verbinding cursus/ambt worden voorgesteld.

Elk verbonden ambt moet een wezenlijk verband aantonen tussen de verplichte leerinhoud, de te bereiken competenties per discipline en het profiel van de bekwaamheidsbewijzen die voor elk van die ambten worden vastgesteld.

Dat wezenlijke verband kan ook worden gelegd tussen het profiel van de bekwaamheidsbewijzen van een ambt en de finaliteit van de gegroepeerde optie of de afdeling waarvan de cursus deel uitmaakt.

Die multipele verbinding cursus/ambt komt, in het in artikel 10 bedoelde besluit van de Regering, tot uiting door middel van de verbinding van één zelfde cursus met verschillende ambten.

Art. 12.§ 1. Uiterlijk op 31 januari van elk schooljaar leggen de Diensten van de Regering, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, en elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of elke in artikel 10, § 2, derde lid, bedoelde inrichtende macht de Commissie de aanvragen om wijziging van hun verbindingen cursus/ambt voor.

Elke aanvraag om overname door een net, de Franse Gemeenschap, of een inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- of coördinatieorgaan, van een unieke of multipele verbinding cursus/ambt die reeds wordt gebruikt door een ander onderwijsnet, de Franse Gemeenschap of een inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- of coördinatieorgaan, moet niet worden gemotiveerd bij de Commissie.

Naast de in het vorige lid bedoelde hypothese, moet elke aanvraag om wijziging van een bestaande unieke of multiple verbinding, aantonen dat ze de bepalingen van artikel 11 naleeft, door middel van argumenten die bij de aanvraag worden gevoegd.

De Commissie spreekt zich uit voor 15 maart van het jaar dat voorafgaat aan de inwerkingtreding die wordt aangevraagd door het onderwijsnet, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of de inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- of coördinatieorgaan.

De bij dit artikel bepaalde procedure is alleen van toepassing op de verbindingen cursus/ambt waarvoor de verbindingen cursus/ambt die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij het vertegenwoordigings- of coördinatieorgaan, bedoeld in artikel 39, tweede lid, 2°, van dit decreet, nog niet in werking zijn getreden. § 2. In afwijking van de vorige paragraaf, voor het onderwijs voor sociale promotie, kunnen de aanvragen om wijziging van de verbindingen cursus/ambt te allen tijde gedurende het schooljaar worden ingediend.

In dat geval beschikt de Commissie over dertig dagen om zich over het dossier uit te spreken. § 3. De datum van uitwerking van de wijziging van de in de §§ 1 en 2 bedoelde verbindingen cursus/ambt wordt vastgesteld op de eerste organisatie van het betrokken onderwijs volgend op de goedkeuring door de Regering na het door de Commissie uitgebrachte advies te hebben ingewonnen. § 4. De in § 1 vastgestelde procedure en termijnen zijn ook van toepassing bij elke invoering van een nieuwe cursus in een uurrooster of een bestaande onderwijseenheid, of bij de vaststelling van een nieuw uurrooster of een nieuwe onderwijseenheid.

Art. 13.§ 1. Elke inrichtende macht moet haar verbindingen cursus/ambt opnemen in deze die in aanmerking worden genomen door het onderwijsnet waartoe ze behoort. § 2. Vanaf het schooljaar 2016-2017, met het oog op de organisatie van elk schooljaar, voor elke multipele verbinding cursus/ambt van het referentiesysteem dat op haar schoolstructuren betrekking heeft, moet elke inrichtende macht, uiterlijk op 30 juni van het voorafgaande schooljaar, haar effectieve activeringen aan het bestuur laten kennen.

De in het vorige lid bedoelde effectieve activeringen kunnen niet leiden tot de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of tot het gedeeltelijk opdrachtverlies van een in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid. § 3. Ongeacht de activering die door een inrichtende macht wordt uitgevoerd in het kader van een multipele verbinding cursus/ambt, moet die de aan de terbeschikkingstelling voorafgaande maatregelen en de reaffectatieregels waaraan ze onderworpen is, toepassen op het geheel van de ambten die voor die cursussen worden verbonden door het onderwijsnet waartoe het behoort.

Art. 14.Op 15 januari stelt de Commissie zijn jaarlijks verslag betreffende het proces verbinding cursus/ambt op.

Dat verslag stelt inzonderheid een analyse van de multipele verbindingen cursus/ambt voor.

De Commissie stelt de Regering, met uitwerking op 1 september van het volgende schooljaar, de afschaffing voor, binnen het referentiesysteem dat eigen is aan het onderwijsnet, aan het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of aan de inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, van elke niet geactiveerde verbinding van een multiple verbinding cursus/ambt gedurende de drie voorafgaande jaren. Het betrokken onderwijsnet, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of de inrichtende macht die niet aangesloten is bij een betrokken vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, dat/die, ondanks dit voorstel, de verbinding wenst te behouden, zal voor 15 april de aanvraag van één van de inrichtende machten om die op 30 juni te activeren, moeten voorstellen. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende de bekwaamheidsbewijzen waarvan de titularissen van een ambt houder moeten zijn Afdeling I. - Algemeen

Art. 15.Aan elk ambt dat wordt uitgeoefend binnen de inrichtingen en de personeelscategorieën die onder artikel 1 vallen, worden bekwaamheidsbewijzen verbonden waardoor dat ambt in voorkomend geval volgens de specificiteit die eigen is aan dat ambt kan worden uitgeoefend.

Die bekwaamheidsbewijzen worden, behoudens uitzondering, in vier categorieën onderverdeeld : de vereiste bekwaamheidsbewijzen, de voldoende bekwaamheidsbewijzen, de schaarstebekwaamheidsbewijzen en de andere bekwaamheidsbewijzen.

In het secundair onderwijs voor sociale promotie, kan de uitoefening van sommige cursusopdrachten worden toevertrouwd aan deskundigen waarvan het competentieprofiel wordt bepaald door het pedagogische dossier van de onderwijseenheid waarin ze worden uitgeoefend.

Art. 16.§ 1. De vereiste bekwaamheidsbewijzen, de voldoende bekwaamheidsbewijzen en de schaarstebekwaamheidsbewijzen worden voor elk ambt door de Regering vastgesteld, na advies van de Commissie. De besluiten die overeenkomstig dit artikel worden goedgekeurd, worden het Parlement ter bevestiging voorgelegd binnen de twaalf maanden volgend op de goedkeuring ervan. Als die bevestiging niet wordt verleend, houden ze op uitwerking te hebben bij het verstrijken van die termijn.

In afwijking van het vorige lid, voor het besluit van de Regering tot vaststelling van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, de voldoende bekwaamheidsbewijzen en de schaarstebekwaamheidsbewijzen die vóór 1 september 2014 werden goedgekeurd, geldt het voorafgaande advies van een werkgroep waarvan de samenstelling en de werkingsregels in overeenstemming zijn met die van de Commissie, zoals bedoeld in de artikelen 42, 46 en 47 van dit decreet, als voorafgaand advies van de Commissie. Die werkgroep wordt voorgezeten door de Minister bevoegd voor het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie of diens afgevaardigde.

Onverminderd de bepalingen betreffende de beheersing van de immersietaal bepaald bij het decreet van 17 juli 2003 houdende algemene bepalingen betreffende het onderricht in een taal via onderdompeling en verschillende maatregelen inzake onderwijs, zijn de bekwaamheidsbewijzen voor de taalbadambten deze die bepaald zijn voor de overeenstemmende ambten die buiten het taalbadkader worden uitgeoefend. § 2. Alleen de diploma's, brevetten, getuigschriften of specialisaties die door de Franse Gemeenschap worden uitgereikt, of die gelijkwaardig zijn, die door de Franse Gemeenschap worden erkend of gelijkgesteld, kunnen worden toegelaten als bestanddeel van het bekwaamheidsbewijs. § 3. Voor de categorie vereiste bekwaamheidsbewijzen, rust de vereiste geschikte competentie op de volgende bestanddelen : 1° een competentie betreffende een discipline, verworven en bekrachtigd door een bekwaamheidsbewijs;2° een pedagogische competentie die eigen is aan het hierboven vermelde bekwaamheidsbewijs of die afzonderlijk in een bekwaamheidsbewijs werd verworven;3° in voorkomend geval, wanneer de verplichte leerinhouden en de competenties betreffende de disciplines dit rechtvaardigen, een nuttige ervaring zoals bepaald in artikel 20. § 4. Voor de categorie voldoende bekwaamheidsbewijzen, rust de vereiste voldoende competentie altijd op een competentie betreffende een discipline, die als voldoend wordt beschouwd, en een pedagogische competentie, vastgesteld volgens dezelfde procedures als het vereiste bekwaamheidsbewijs, alsook, als de verplichte leerinhouden en de competenties betreffende een discipline dit rechtvaardigen, een nuttige ervaring.

In afwijking van het vorige lid, na advies van de Commissie, wordt als voldoend beschouwd, het diploma van master zonder pedagogisch bestanddeel, wanneer dat diploma van master met een pedagogisch bestanddeel als vereist wordt beschouwd.

Bij de inwerkingtreding van dit decreet, wordt de vermelding van dat diploma van master als voldoend bekwaamheidsbewijs in het in artikel 7 bedoelde besluit van de Regering geacht een gunstig advies van de Commissie te hebben gekregen. § 5. Voor de categorie schaarstebekwaamheidsbewijzen, rust de vereiste minimale competentie ofwel op een verbinding met het vereiste of voldoende bekwaamheidsbewijs die de toegang tot deze mogelijk maakt, ofwel op een mogelijke gelijkstelling met een voldoend bekwaamheidsbewijs volgens de in artikel 37 nader bepaalde regels. § 6. In geval van schaarste van elke houder van door de Regering vastgestelde bekwaamheidsbewijzen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd momenteel andere bekwaamheidsbewijzen toe te laten volgens door de Regering nader te bepalen regels.

Die andere bekwaamheidsbewijzen openen voor de houders ervan geen statutair recht behalve als dat bekwaamheidsbewijs in de bekwaamheidsbewijzen wordt opgenomen gelet op de actie van de Commissie bij de uitoefening van haar opdrachten zoals bepaald in artikel 39, 3°. Afdeling II. - Bepalingen betreffende de pedagogische

bekwaamheidsbewijzen die een bestanddeel van een bekwaamheidsbewijs zijn

Art. 17.§ 1. Voldoet aan de voorwaarde inzake bezit van het pedagogische bestanddeel van een bekwaamheidsbewijs : 1° op het niveau van het kleuteronderwijs : a) de onderwijzer kleuteronderwijs en b) voor sommige door de Regering te bepalen ambten, de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (GHSO of master met didactische finaliteit) alsook sommige afdelingen die ressorteren onder de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (GLSO) alsook het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid (GPB);2° op het niveau van het lager onderwijs : a) de onderwijzer lager onderwijs en b) voor sommige door de Regering te bepalen regels, de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (GHSO of master met didactische finaliteit);3° op het niveau van het lager secundair onderwijs : a) de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (GLSO);b) het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid (GPB) en het getuigschrift van middelbare technische normaalleergangen (GMTN) voor de bekwaamheidsbewijzen waarvan het bestanddeel "competentie betreffende een discipline" geen toegang verleent tot de GLSO of de GHSO;4° op het niveau van het hoger secundair onderwijs : a) de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (GHSO of master met didactische finaliteit);b) het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid (GPB) en het getuigschrift van middelbare technische normaalleergangen (GMTN) voor de bekwaamheidsbewijzen waarvan het bestanddeel "competentie betreffende een discipline" geen toegang verleent tot de GHSO. Voor het onderwijzend ambt van begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, vermeld in artikel 5, zesde lid, levert het geheel van de in 3° en 4° pedagogische bekwaamheidsbewijzen het bewijs van het bezit van het geschikte pedagogische bestanddeel. § 2. Het pedagogische bestanddeel dat geschikt is voor een bepaald niveau geldt ook voor het onmiddellijk lagere niveau, wanneer dit bestaat, en voor het onmiddellijk hogere niveau, wanneer dit bestaat.

Voor de toepassing van het vorige lid, worden de in § 1 bedoelde niveaus beschouwd als gerangschikt in 1° tot 4° in stijgende volgorde van de niveaus.

In afwijking van het eerste lid, wordt het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs alleen voor het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie als aangepast geacht. § 3. Op gezamenlijk advies van de Academie Onderzoek en Hoger Onderwijs (ARES) en van de Hoge Raad van het onderwijs voor sociale promotie, stelt de Regering de voorwaarden vast waaronder de houders van een master die toegang verleent tot de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs, om te voldoen aan de voorwaarde inzake bezit van het pedagogische bestanddeel, zich zullen kunnen inschrijven in de afdeling van een inrichting voor onderwijs voor sociale promotie die door een GPB wordt bekrachtigd. In dat geval alleen, moet het GPB worden uitgereikt door een inrichting voor onderwijs voor sociale promotie in co-diplomering met een Universiteit, volgens de regels die inzonderheid bepaald zijn in de artikelen 81 en 82 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies.

Onder die voorwaarden komen minstens de twee volgende voorwaarden voor : 1° de master moet uitgereikt zijn sedert ten minste vijf jaar op het ogenblik van de inschrijving voor de geïntegreerde proef van de afdeling die door het GPB wordt bekrachtigd.Die termijn moet een totaal van minstens 5 jaar omvatten gedurende welke de houder van de master geen leraar was; 2° bij het dossier van de student moet een dossier worden gevoegd dat aantoont dat de praktische organisatie van de afdeling die door het GPB wordt bekrachtigd die blijkbaar toegankelijker maakt dan de aggregatie.

Art. 18.§ 1. Iedere houder van een in artikel 17, § 1, 1°, a) bedoeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs, die, voor de uitoefening van een ambt op hetzelfde niveau of op het onmiddellijk hoger niveau, een andere competentie betreffende een discipline in de zin van artikel 16 bezit of verwerft, zal voldoen aan de voorwaarde inzake bezit van het bestanddeel "pedagogische competentie". § 2. Iedere houder van een in artikel 17, § 1, 2°, a) bedoeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs, die, voor de uitoefening van een ambt op hetzelfde niveau of op het onmiddellijk lager of hoger niveau, een andere competentie betreffende een discipline in de zin van artikel 16 bezit of verwerft, zal voldoen aan de voorwaarde inzake bezit van het bestanddeel "pedagogische competentie". § 3. Iedere houder van een in artikel 17, § 1, 3° bedoeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs, die, voor de uitoefening van een ambt op hetzelfde niveau of op het onmiddellijk lager of hoger niveau, een andere competentie betreffende een discipline in de zin van artikel 16 bezit of verwerft, zal voldoen aan de voorwaarde inzake bezit van het bestanddeel "pedagogische competentie". § 4. Iedere houder van een in artikel 17, § 1, 4° bedoeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs, die, voor de uitoefening van een ambt op hetzelfde niveau of op het onmiddellijk lager of hoger niveau, een andere competentie betreffende een discipline in de zin van artikel 16 bezit of verwerft, zal voldoen aan de voorwaarde inzake bezit van het bestanddeel "pedagogische competentie".

Art. 19.§ 1. Wanneer de module voor de opleiding tot de pedagogie van het lager secundair onderwijs bedoeld in artikel 23, 1°, van het decreet van 30 april 2009 houdende uitvoering van het Protocol van akkoord van 20 juni 2008 gesloten voor de periode 2009-2010 met de representatieve vakverenigingen van de onderwijssector een element uitmaakt van het bestanddeel "pedagogische competentie" van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is voor een ambt op dat niveau, moet hij altijd gepaard gaan met een anciënniteit in het ambt van 300 dagen, gepresteerd als hoofdambt bij een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde inrichting, berekend volgens de in § 2 nader bepaalde regels. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de werkelijke en gesubsidieerde diensten, alsook de verlofperioden die worden gelijkgesteld met de dienstactiviteit en de perioden van terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid.

Het aantal dagen die als tijdelijk personeelslid werden gepresteerd in een ambt met volledige prestaties, wordt gevormd door alle dagen vanaf het begin tot het einde van de dienstactiviteit, met inbegrip van, als ze in die periode worden opgenomen, de ontspanningsverloven en de winter- en voorjaarsvakantie.

De dagen die werden verworven als vastbenoemd personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, zomervakantie inbegrepen.

De diensten die werden gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties dat minstens de helft van het aantal uren die vereist zijn voor het ambt met volledige prestaties tellen, worden in aanmerking genomen op dezelfde wijze als de diensten die in een ambt met volledige prestaties werden gepresteerd.

Het aantal dagen die werden gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal dat vereist is voor het ambt met volledige prestaties telt, wordt met de helft verminderd.

Het aantal dagen die werden gepresteerd in twee of meer ambten met onvolledige prestaties, die gelijktijdig werden uitgeoefend, kan nooit hoger zijn dan het aantal dagen die werden gepresteerd in een ambt met volledige prestaties die tijdens dezelfde periode werden uitgeoefend. § 3. Wanneer de in aanmerking genomen 300 dagen werden gepresteerd bij één zelfde inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, of binnen één zelfde inrichting, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, neemt de inrichtende macht of de inrichting zelf die anciënniteit in aanmerking. Wanneer ze wordt verworven bij één of meer andere inrichtende machten van hetzelfde vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of van verschillende organen, reikt de beslissingsraad bedoeld in artikel 48, die wordt belast met de uitoefening van de in artikel 39, 7° bedoelde opdracht, een attest uit dat de in § 2 vermelde berekening bekrachtigt op grond van een dienststaat die wordt ingediend door de persoon die deze bepaling geniet. § 4. In afwijking van § 1, worden de geldelijke gevolgen in verband met de module voor de opleiding tot de pedagogie van het lager secundair onderwijs verworven zodra die module gevolgd is. Afdeling III. - Bepalingen betreffende de nuttige ervaring die een

bestanddeel is van het bekwaamheidsbewijs

Art. 20.In het kader van de toepassing van deze afdeling, wordt de nuttige ervaring bedoeld in artikel 16, § 3, 3°, en § 4, eerste lid, als die vereist is, gevormd door de tijd die werd doorgebracht ofwel in een openbare of private dienst of inrichting, ofwel voor eigen rekening, ofwel gedeeltelijk in het onderwijs. De duur van die nuttige ervaring is, wanneer die vereist is, vastgesteld overeenkomstig artikel 21.

Art. 21.§ 1. De nuttige ervaring is 12 maanden voor een geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, wanneer hij zijn ambt in de hogere graad van het secundair onderwijs presteert. § 2. Wanneer het brevet van het hoger onderwijs, het diploma van bachelor of het diploma van master worden opgenomen als bekwaamheidsbewijzen die vereist zijn voor een ambt, is de nuttige ervaring van het beroep 12 maanden.

Als die bekwaamheidsbewijzen als voldoende bekwaamheidsbewijzen worden gerangschikt, wordt die nuttige ervaring op 24 maanden gebracht. § 3. De nuttige ervaring is 18 maanden voor het kwalificatiegetuigschrift van het hoger secundair onderwijs, het brevet hoger onderwijs, het diploma van bachelor of master, wanneer die bekwaamheidsbewijzen als schaarstebekwaamheidsbewijs worden gerangschikt. § 4. De nuttige ervaring is 36 maanden voor een kwalificatiegetuigschrift hoger secundair onderwijs, samen met een getuigschrift secundair onderwijs, wanneer het als een vereist bekwaamheidsbewijs wordt gerangschikt.

Wanneer datzelfde kwalificatiegetuigschrift, samen met een getuigschrift hoger secundair onderwijs, als voldoend bekwaamheidsbewijs wordt gerangschikt, is zijn nuttige ervaring 24 maanden. § 5.De nuttige ervaring is 36 maanden voor een kwalificatiegetuigschrift hoger secundair onderwijs, zonder getuigschrift hoger secundair onderwijs, wanneer het als een voldoend bekwaamheidsbewijs wordt gerangschikt. § 6. Deze bepaling betreft de bekwaamheidsbewijzen waarvoor de nuttige ervaring zelf erkend wordt als het vereiste bestanddeel "competentie betreffende een discipline". In dat geval wordt het aantal maanden nuttige ervaring van de vakpersoon vastgesteld in de volgende leden.

Het aantal maanden nuttige ervaring is 48, wanneer het, mits het bezit van een getuigschrift secundair onderwijs en een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, als schaarstebekwaamheidsbewijs wordt erkend.

Die nuttige ervaring is 72 maanden, wanneer het, mits het bezit van een getuigschrift hoger secundair onderwijs, als voldoend bekwaamheidsbewijs wordt gerangschikt.

Die nuttige ervaring wordt op 108 maanden gebracht, wanneer de vakpersoon niet in het bezit is van het getuigschrift hoger secundair onderwijs.

Art. 22.Wanneer de nuttige ervaring, overeenkomstig artikel 21, gelijk is aan 12, 18 of 48 maanden, rust ze uitsluitend op de nuttige ervaring betreffende het vak.

In alle in artikel 21 vermelde andere toestanden, kan de nuttige ervaring gedeeltelijk rusten op een nuttige ervaring in het onderwijs volgens de regels die hierna bepaald worden : 1° wanneer de vereiste nuttige ervaring 24 maanden bedraagt, kunnen hoogstens 6 maanden bestaan in een nuttige ervaring in het onderwijs;2° wanneer de vereiste nuttige ervaring 36 maanden bedraagt, kunnen hoogstens 18 maanden bestaan in een nuttige ervaring in het onderwijs;3° wanneer de vereiste nuttige ervaring 72 of 108 maanden bedraagt, kan hoogstens één derde bestaan in een ervaring in het onderwijs. De nuttige ervaring in het onderwijs moet verworven zijn in het(de) ambt(en) waarvoor de inaanmerkingneming van de nuttige ervaring wordt aangevraagd.

Art. 23.§ 1. De nuttige ervaring die noodzakelijk is voor de uitoefening van een ander ambt dan een ambt kunstvakken, wordt door de Commissie erkend volgens de in hoofdstuk 5 van dit decreet nader bepaalde regels, inzonderheid artikel 48.

Voor de uitoefening van een ambt kunstvak, beschikt de Commissie opgericht in artikel 100bis van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap over dezelfde bevoegdheden als de in artikel 48 bepaalde beslissingsraad.

In haar beslissing bepaalt de Commissie alle ambten waarvoor die ervaring in aanmerking kan worden genomen;

De erkenning van de ervaring kan vóór elke aanwerving worden verworven.

Binnen hoogstens vier maanden volgend op de datum van ontvangst van de aanvraag, ofwel spreekt de kamer van de in artikel 48 bedoelde Commissie, of, als het gaat om een ambt kunstvakken, de Commissie bedoeld in artikel 100bis van het voormelde decreet van 2 juni 1998, 1° haar beslissing uit;2° ofwel verwittigt ze de aanvrager dat ze niet beschikt over voldoende gegevens die haar in de mogelijkheid stellen om haar beslissing te nemen.De aanvrager beschikt dan over een termijn van dertig werkdagen te rekenen vanaf de bekendmaking om bijkomende gegevens aan de Commissie mee te delen. In dat geval is de Commissie ertoe gehouden haar beslissing te nemen binnen de zes maanden volgend op de datum van ontvangst van de oorspronkelijke aanvraag.

Binnen de twee maanden volgend op de beslissing van de Commissie, wordt de administratieve akte waarbij de procedure wordt bekrachtigd, door de Voorzitter van de Commissie meegedeeld. § 2. Voor de uitoefening van een ambt kunstvak, wordt de nuttige ervaring die door de Commissie wordt erkend, in aanmerking genomen in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.

Voor de uitoefening van een ambt kunstvak, wordt de nuttige ervaring die erkend wordt door de Commissie opgericht in artikel 100 bis van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap in aanmerking genomen in het onderwijs met volledig leerplan. § 3. De geldelijke valorisatie van de nuttige ervaring in een vak beantwoordt aan de voorschriften bepaald in artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.

Art. 24.§ 1. Wanneer de nuttige ervaring rust op een beroepservaring die werd verworven bij een openbare of private werkgever, en wanneer ze rust op diensten die werden gepresteerd in een familiale onderneming of wanneer ze voortvloeit uit activiteiten die als zelfstandige werden uitgeoefend, wordt ze aangetoond door attesten of verklaringen betreffende diensten die worden opgesteld overeenkomstig de door de Regering vast te stellen modellen.

In afwachting van de uitvoering van deze bepaling, blijven de modellen gevoegd bij het ministerieel besluit van 12 april 1969 houdende de regelen tot staving van de nuttige ervaring bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, van toepassing. § 2. Wanneer de nuttige ervaring betrekking heeft op kunst- of sportactiviteiten, moet de aanvraag alle gegevens bevatten die het de bevoegde overheid mogelijk maken om haar beslissing met kennis van zake te nemen alsook de stukken tot staving van die gegevens, namelijk : 1° een afschrift van de bekwaamheidsbewijzen (diploma, gelijkwaardigheid, bekendheid...) waarvan de verzoeker houder is; 2° zijn curriculum vitae;3° elk document dat het bewijs levert van de ervaring op het gebied van de specialiteit betreffende de kunst- of sportloopbaan van de kandidaat, zijn verdiensten, zijn beroepservaring en zijn kunst- of sportpraktijk waarvoor de aanvraag wordt ingediend, zoals : motivatiebrief, aanbevelingsbrief, publicaties, artikelen of gedateerde perskritieken, tewerkstellingsattest, arbeidsovereenkomst, programma's van opvoeringen of sportevenementen, CD, CDRom, Internetsite, reproducties van werken, attesten van stages, stagemeesters, verantwoording en verklaringen betreffende verschillende ervaringen. Afdeling IV. - Voorrangverlening aan nieuwaanwervingen

Art. 25.Onder nieuwaanwervingen worden verstaan, alle wervingen van kandidaten in betrekkingen die toe te kennen zijn in bepaalde ambten die niet kunnen worden toevertrouwd door de overheid, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of door de inrichtende macht, voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, aan personeelsleden met inachtneming van de volgorde van toekenning van de door elk administratief statuut vastgestelde betrekkingen.

Elke aanwerving van een niet prioritair tijdelijk personeelslid is een nieuwaanwerving.

Art. 26.De nieuwaanwervingen worden uitgevoerd door voorrang te verlenen aan de categorie van de houders van vereiste bekwaamheidsbewijzen boven die van de houders van voldoende bekwaamheidsbewijzen, aan de categorie van de houders van de voldoende bekwaamheidsbewijzen boven die van de houders van schaarstebekwaamheidsbewijzen, en aan de categorie van de houders van schaarstebekwaamheisbewijzen boven die van houders van elk ander bekwaamheidsbewijs.

Onder de houders van bekwaamheidsbewijzen van één zelfde categorie, geschiedt de keuze overeenkomstig de toepasselijke statutaire regels.

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen betreffende de voorrangverlening aan nieuwaanwervingen

Art. 27.De diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap stellen de schoolvoorzieningen en de overheden die bevoegd zijn voor de werving, een software ter beschikking die zich baseert op een databank die een repertoire van de kandidaten voor de verschillende ambten opmaakt met vermelding van de bekwaamheidsbewijzen waarvan ze houder zijn.

Art. 28.De databank waarvan sprake in artikel 27 vermeldt inzonderheid : 1° de netoverschrijdende lijst van de ambten, met inbegrip van de ermee gepaard gaande specificiteiten voor wat de onderwijzende ambten betreft;2° voor elk onderwijsnet, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of voor elke inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, de verbindingen cursus/ambt;3° de bekwaamheidsbewijzen die naast elk ambt worden vermeld;4° de weddeschalen in verband met de bekwaamheidsbewijzen.

Art. 29.§ 1. Elke inrichtende macht die geen gekwalificeerde nieuwaanwerving-betrekking kan toekennen in de zin van artikel 25, volgens de in artikel 26 vermelde voorrangsregels of met inachtneming van de bijzondere regels of afwijkingsregels bedoeld in de artikelen 30 tot 35, moet, vóór elke aanstelling of aanwerving van een houder van bekwaamheidsbewijzen van een lagere voorrangscategorie, de databank raadplegen die haar door de Regering ter beschikking wordt gesteld. § 2. Voor de nieuwaanwervingen in de tijdelijk of definitief vacante betrekkingen, die worden uitgevoerd met het oog op het begin van het schooljaar, moet de raadpleging plaatsvinden na : 1° 30 april van het voorafgaande schooljaar, voor het leerplichtonderwijs en voor de afdelingen van het onderwijs voor sociale promotie die in september van start gaan;2° 31 oktober, voor de afdelingen van het onderwijs voor sociale promotie die in januari van start gaan. Voor de toepassing van het vorige lid, gaat het om elke aanwerving waarvoor het ambt wordt uitgeoefend vanaf de maand september in de situaties in verband met het eerste lid, 1°, en gedurende de maand januari, voor die in verband met het eerste lid, 2°.

In het onderwijs voor sociale promotie, zal de raadpleging, voor het geheel van de onderwijseenheden waaruit een georganiseerde afdeling bestaat, kunnen geschieden van september tot augustus in het geval van het eerste lid, 1°, of van januari tot december in het geval van het eerste lid, 2°. § 3. Voor de nieuwaanwervingen in de tijdelijk of definitief vacant geworden betrekkingen, met een duur van minstens 5 dagen tot hoogstens 105 kalenderdagen, die in de loop van het schooljaar begint, moet de raadpleging, voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, ten vroegste binnen de 15 schoolwerkdagen voorafgaande aan de inambtstreding, geschieden.

In afwijking daarvan, in het onderwijs voor sociale promotie : 1° vanaf 1 oktober, voor de in § 1, eerste lid, 1° bedoelde afdelingen, voor de nieuwaanwervingen in de tijdelijk of definitief vacant geworden betrekkingen, in de loop van het schooljaar, voor het geheel van de onderwijseenheden waaruit een afdeling bestaat, moet de raadpleging, voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, ten vroegste binnen de 60 werkdagen voorafgaande aan de opening van de eerste betrokken onderwijseenheid, geschieden;2° vanaf 1 februari, voor de in § 1, eerste lid, 2° bedoelde afdelingen, voor de nieuwaanwervingen in de tijdelijk of definitief vacant geworden betrekkingen, in de loop van het burgerlijk jaar, voor het geheel van de onderwijseenheden waaruit een afdeling bestaat, moet de raadpleging, voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, ten vroegste binnen de 60 werkdagen voorafgaande aan de opening van de eerste betrokken onderwijseenheid, geschieden. In afwijking van het eerste lid van deze paragraaf, in het onderwijs voor sociale promotie, voor de nieuwaanwervingen in de tijdelijk of definitief vacant geworden betrekkingen, voor de onderwijseenheden die geen bestanddeel van een afdeling zijn, moet de raadpleging, voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, ten vroegste binnen de 30 werkdagen voorafgaande aan de opening van de eerste betrokken onderwijseenheid, geschieden. § 4. Voor de nieuwaanwervingen in de tijdelijk of definitief vacant geworden betrekkingen, met een duur van meer dan 105 kalenderdagen, die in de loop van het schooljaar begint, moet de raadpleging, voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, ten vroegste binnen de 30 schoolwerkdagen voorafgaande aan de inambtstreding, geschieden.

In afwijking van het vorige lid, in het onderwijs voor sociale promotie, voor de nieuwaanwervingen in de tijdelijk of definitief vacant geworden betrekkingen, voor het geheel van de onderwijseenheden die bedoeld zijn bij een overeenkomst in de zin van artikel 115 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, moet de raadpleging, voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, ten vroegste binnen de 30 werkdagen voorafgaande aan de opening van de eerste betrokken onderwijseenheid, geschieden. § 5. Op basis van die raadpleging, legt de gesubsidieerde inrichtende macht de diensten van de Regering het bewijsstuk voor dat vereist is zowel voor de inachtneming van de in de §§ 2 tot 4 bepaalde regels als om het bewijs te leveren van het gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de werkelijk uitgevoerde raadplegingsakten.

Het in het vorige lid bedoelde bewijsstuk moet het geheel van de kandidaten vermelden die beschikbaar zijn op de raadplegingsdatum en die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van de categorie(ëen) die hoger is(zijn) dan de categorie waartoe de aangeworven persoon behoort. Om te bewijzen dat een kandidaat niet beschikbaar is, moet men aantonen dat hij niet antwoordt op een werkelijk aanbod of moet men verwijzen naar één van de in de artikelen 30 tot 35 van dit decreet bedoelde situaties.

Onderafdeling II. - Bijzondere bepalingen betreffende de voorrangregels

Art. 30.De tot aanwerven bevoegde overheid kan ten aanzien van een kandidaat de afwijking van artikel 26 laten gelden om de volgende redenen : 1° tegen de kandidaat, als tijdelijk personeelslid, wordt of werd, binnen de inrichtende macht, de volgende sanctie genomen : afdanking met opzeggingstermijn of wegens een zware tekortkoming;2° tegen de kandidaat, als vast benoemd personeelslid, wordt of werd één van de volgende sancties genomen : afdanking wegens een zware tekortkoming, afzetting, schorsing bij tuchtmaatregel, terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel, terugzetting in graad bij tuchtmaatregel of ontslag bij tuchtmaatregel;3° tegen de kandidaat worden de volgende sancties genomen : preventieve schorsing, verantwoord door een tenlastelegging, een betichting in het kader van strafvervolgingen, een niet definitieve strafveroordeling waartegen het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;4° over de kandidaat wordt of werd een ongunstig schriftelijk verslag uitgebracht, door het personeelslid geviseerd.Die rechtvaardiging kan als verwijderingsreden alleen worden aangevoerd door één zelfde inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, of voor één zelfde aanstelling, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs; 5° de kandidaat heeft geen onberispelijk gedrag;6° de kandidaat stemt niet in met de specificiteiten van het pedagogisch en/of educatief project van de inrichtende macht en/of stemt niet in met het arbeidsreglement;7° de kandidaat heeft niet geantwoord op het betrekkingsaanbod, dat hem door de inrichtende macht werd voorgelegd, binnen de 24 uur, begrepen in de schoolwerkdagen, ingeval van aanstelling voor een periode van 5 tot 10 dagen, of binnen de drie werkdagen, waarvan minstens één schoolwerkdag, in geval van aanstelling voor een periode van meer dan 10 dagen. De kandidaat bevestigt op erewoord dat hij zich niet bevindt in één van de in de punten 1° tot 3° vermelde beperkingen.

Art. 31.De tot aanwerven bevoegde overheid kan het niet in acht nemen van de regels inzake voorrang ten aanzien van een kandidaat rechtvaardigen, wanneer ze de volgende situaties aanvoert : 1° het bestaan van een onverenigbaarheid inzake uurrooster na 15 oktober van het schooljaar of gedurende het gehele schooljaar voor het onderwijs voor sociale promotie, vastgesteld door het orgaan voor plaatselijke democratie.Voor de toepassing van die uitzondering, kan rekening worden gehouden met de uurblokken van het uurrooster; 2° de verwijdering van de kandidaat die blijkbaar niet past bij het wervingsgesprek.De rechtvaardiging waarvan de kandidaat een exemplaar moet krijgen, moet door de kandidaat worden geviseerd. Die verplichting wordt als vervuld geacht zodra de inrichtende macht het bewijs levert dat de aanvraag om visum aan de kandidaat werd gericht.

Onderafdeling III. - Bepalingen tot afwijking van de voorrangsregels

Art. 32.§ 1. Bij wijze van afwijking, op het gebied van de voorrangverlening aan de houders van vereiste bekwaamheidsbewijzen boven de houders van voldoende bekwaamheidsbewijzen, kan een tijdelijke niet prioritaire houder van een voldoend bekwaamheidsbewijs opnieuw worden aangesteld of aangeworven, gedurende het lopende schooljaar of het volgende schooljaar, in hetzelfde ambt, onder dezelfde voorwaarde : dat ambt hebben uitgeoefend, in verhouding tot een ambt met volledige of onvolledige prestaties, dat minstens de helft van de uren telt die vereist zijn voor de uitoefening van een ambt met volledige prestaties voor het onderwijs met volledig leerplan en alternerend onderwijs, in de loop van het voorafgaande schooljaar gedurende 150 dagen voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en het officieel gesubsidieerde onderwijs, 180 dagen, voor het vrij gesubsidieerde onderwijs, berekend volgens de statutaire regels.

Betreffende het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt de benedengrens voor de hierboven vermelde prestaties vastgesteld op 240 lestijden. § 2. De uitoefening van die afwijking kan geen nadeel veroorzaken ten aanzien van een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs voor dat zelfde ambt, dat kandidaat is voor dat ambt, dat dit ambt uitoefent of heeft uitgeoefend binnen de inrichtende macht in verhouding tot minstens een halve opdracht en dezelfde anciënniteitsvoorwaarden, die echter werden verworven gedurende de laatste drie schooljaren.

Art. 33.§ 1. In afwijking daarvan, kan de opdracht van een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs en dat in vast verband benoemd of aangeworven is, dat één of meer onderwijzende ambten met onvolledige prestaties heeft uitgeoefend die in totaal minstens de helft van het aantal uren die vereist zijn voor de uitoefening van een ambt met volledige prestaties gedurende het voorafgaande of lopende schooljaar uitmaken, worden uitgebreid tot een ambt waarvoor het een voldoend bekwaamheidsbewijs bezit.

Die afwijking is eveneens van toepassing ten voordele van een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs en dat in vast verband benoemd of aangeworven is, dat één of meer onderwijzende ambten met onvolledige prestaties in het secundair onderwijs voor sociale promotie uitoefent, voor een totaal van minstens 240 lestijden. § 2. De in § 1 van dit artikel vermelde bepalingen zijn ook van toepassing op het personeelslid dat houder van een vereist bekwaamheidsbewijs en dat als prioritair tijdelijk personeelslid aangesteld of aangeworven is, met het oog op een uitbreiding van zijn opdracht in een ambt waarvoor het een voldoend bekwaamheidsbewijs bezit, op voorwaarde dat het in het voorafgaande schooljaar of gedurende het lopende schooljaar het ambt heeft uitgeoefend waarvoor het een vereist bekwaamheidsbewijs bezit gedurende het aantal dagen en het opdrachtvolume vermeld in artikel 32. § 3. De in § 2 vermelde bepalingen zijn van toepassing op het personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs en dat tijdelijk wordt aangesteld of aangeworven, maar de uitoefening van die afwijking kan geen nadeel veroorzaken voor een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs voor dat zelfde ambt, dat kandidaat is voor dat ambt, het uitoefent of heeft uitgeoefend binnen de inrichtende macht, onder dezelfde voorwaarden inzake anciënniteit, die echter gedurende de laatste drie schooljaren werd verworven.

Art. 34.Om te voldoen aan de toepassing van artikel 13 bis van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving en van artikel 12 bis van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs, kan een afwijking van de in artikel 26 vermelde voorrangregels worden toegekend aan een houder van een voldoend bekwaamheidsbewijs in de organisatie van tweetalige klassen Frans - gebarentaal, op voorwaarde dat wordt bewezen dat het beroep op dat voldoende bekwaamheidsbewijs het enige middel is dat het mogelijk maakt om de norm na te leven die wordt vastgesteld ten voordele van de personen met een dovencultuur.

Onderafdeling IV. - Bepalingen tot afwijking van de voorrangregels met betrekking tot sommige ambten die in het gespecialiseerd onderwijs worden uitgeoefend

Art. 35.Een personeelslid dat zijn ambt uitoefent in het gespecialiseerd onderwijs van de typen 6 en 7 of in het gespecialiseerd onderwijs, georganiseerd met toepassing van de artikelen 8 bis en 8 ter van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs dat voor zijn ambt houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan het vereist bekwaamheidsbewijs, kan tijdelijk worden aangesteld of aangeworven in afwijking van de in artikel 26 vermelde voorrangregels, op voorwaarde dat het één van de bijzondere competenties bezit die in aanmerking komen voor de werkelijke uitoefening van zijn ambt in dat kader.

Die bijzondere competenties worden bekrachtigd door een vormingsinstelling die door de Regering wordt erkend.

De in aanmerking komende bijzondere competenties worden door de Regering vastgesteld op voorstel van de algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs vermeld in hoofdstuk XIII van het voormelde decreet van 3 maart 2004. Afdeling V. - Aanvullende statutaire bepalingen in verband met de

uitoefening van onderwijzende ambten

Art. 36.§ 1. Om zijn statutaire rechten op voorrang te doen gelden bij de aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband in het gesubsidieerd onderwijs of aangesteld te worden als prioritair of beschermd tijdelijk personeelslid in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, moet de titularis van een onderwijzend ambt houder zijn van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, dat het bestanddeel "pedagogische competentie" inhoudt en dat voldoet aan de bepaling van artikel 17, rekening houdend met het of de niveau(s) waarin het ambt wordt uitgeoefend. § 2. Voor de benoeming of aanwerving in vast verband, bepaald bij de administratieve statuten ten gunste van de titularissen van onderwijzende ambten, houder van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, moet het personeelslid houder zijn van één van de in artikel 17 bedoelde pedagogische bekwaamheidsbewijzen, rekening houdend met het niveau(de niveaus) waarin het ambt wordt uitgeoefend.

Art. 37.§ 1. De houders van een schaarstebekwaamheidsbewijs die op een lijst van de Regering worden vermeld en waarvan de competentie betreffende een discipline vermeld wordt als bestanddeel van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, zullen, met inachtneming van de statutaire regels, de in artikel 36 bedoelde statutaire rechten kunnen genieten zodra ze een pedagogisch bekwaamheidsbewijs verwerven dat voldoet aan de bepaling van artikel 17, volgens de in de verschillende statuten bedoelde nadere regels. § 2. De houders van een schaarstebekwaamheidsbewijs die op een lijst van de Regering worden vermeld en waarvan de competentie betreffende een discipline niet vermeld wordt als bestanddeel van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, genieten, op hun aanvraag, alle rechten in verband met het bezit van een voldoend bekwaamheidsbewijs, onder de volgende voorwaarden : 1° de verwerving van een in artikel 17 bedoeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs, voor deze die daar geen houder van zijn;2° de verwerving, in voorkomend geval, in schoolinrichtingen van verschillende onderwijsnetten, van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of van inrichtende machten die aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, van een ambtsanciënniteit van minstens 450 dagen, over drie opeenvolgende jaren, gepresteerd en berekend volgens nadere regels die eigen zijn aan elk statuut, met uitzondering van de vermenigvuldiging met 1,2, bedoeld in artikel 29bis, § 1, 2°, van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs. § 3. De in dit artikel bedoelde ambtsanciënniteit moet administratief worden bekrachtigd door middel van een dienststaat die wordt overgelegd door de inrichtende macht waarbij de in § 2 bedoelde aanvraag wordt ingediend. HOOFDSTUK V. - Netoverschrijdende commissie voor de bekwaamheidsbewijzen Afdeling I. - Commissie

Art. 38.Er wordt een netoverschrijdende commissie voor de bekwaamheidsbewijzen opgericht, hierna "Commissie" genoemd. Afdeling II. - Opdrachten

Art. 39.De Commissie heeft als opdracht, voor elk van de onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, de overlegde toepassing van de hervorming van de bekwaamheidsbewijzen en de ambten binnen het in artikel 1 bepaalde toepassingsgebied op te volgen en te vergemakkelijken.

Haar opdrachten zijn inzonderheid de volgende : 1° de Regering de mogelijkheid verschaffen om te zorgen voor de permanente aanpassing van de lijst van ambten aan het vormingsaanbod binnen de schoolinrichtingen;2° het proces verbinding cursus/ambt evalueren, en, ten aanzien van de Regering, adviezen en voorstellen uitbrengen over inzonderheid de afschaffing van niet gebruikte verbindingen cursus/ambt.Ook in dat kader, zal de Commissie de Regering, met het oog op een inwerkingtreding op 1 september 2016, verbindingen cursus/ambt voorstellen die gemeenschappelijk zijn voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan, voor de cursussen die behoren tot de gemeenschappelijke vorming van het secundair onderwijs, en, met het oog op een inwerkingtreding op 1 september 2017, de verbindingen cursus/ambt die gemeenschappelijk zijn voor alle onderwijsambten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan voor het onderwijs voor sociale promotie, en voor de cursussen van het secundair onderwijs die niet tot de gemeenschappelijke vorming ressorteren. Als de Commissie geen voorstel doet om de verbindingen cursus/ambt op de hiervoor bepaalde datums in werking te kunnen laten treden, wordt de Regering ertoe gemachtigd met één jaar de datum van inwerkingtreding van de verbindingen cursus/ambt uit te stellen die gemeenschappelijk zijn voor alle onderwijsnetten, het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de inrichtende machten die niet aangesloten zijn bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan; 3° de Regering alle wijzigingen voorstellen die nuttig zijn voor de vaststelling van de vereiste, voldoende of schaarstebekwaamheidsbewijzen, inzonderheid door de inaanmerkingneming van de bekwaamheidsbewijzen, diploma's, brevetten of getuigschriften die in de Franse Gemeenschap worden uitgebracht of door de integratie of nieuwe rangschikking van bekwaamheidsbewijzen;4° onverminderd de toepassing van artikel 48, het reglementaire kader voorstellen, bestemd om de beslissingen te nemen voor de toelating van andere bekwaamheidsbewijzen dan deze die door de Regering worden bepaald als bekwaamheidsbewijs, om momenteel het hoofd te kunnen bieden aan een schaarste van elk bekwaamheidsbewijs;5° een advies uitbrengen over de diploma's die worden uitgereikt door de andere Belgische gemeenschappen waarvan het opschrift geen rechtstreekse overeenstemming vertoont met deze die worden uitgereikt door de Franse Gemeenschap voor de uitoefening van een ambt;6° adviezen uitbrengen over het aanbod inzake pedagogische opleidingen die in aanmerking komen voor de bekwaamheidsbewijzen, om een objectieve kijk te hebben waardoor het mogelijk wordt de middelen te behouden die in overeenstemming zijn met de behoeften, met inachtneming van de artikelen 36 en 37;7° onverminderd de toepassing van artikel 48, het reglementaire kader voorstellen, bestemd om de beslissingen te nemen om de nuttige ervaring betreffende het beroep of het onderwijs te laten gelden, om een antwoord te brengen op het optreden van de Commissies voor het beheer van de betrekkingen, om dringende adviezen uit te brengen over de uitbreiding van de erkenning van de nuttige ervaring van een personeelslid dat zich bevindt in de stand terbeschikkingstelling of gedeeltelijk opdrachtverlies, en de in artikel 19, § 3 bedoelde attesten uit te brengen;8° jaarlijks een reglementair voorstel uitbrengen betreffende de schaarste in sommige ambten volgens de criteria vermeld in artikel 4 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs;9° de gegevens verzamelen en analyseren om de Regering en de personen die werkzaam zijn in het onderwijs een duidelijke visie te geven van de ambten, bekwaamheidsbewijzen en de bestanddelen ervan, inzonderheid per niveau, gewest, leefzone, zone, personeelscategorie, schaarstebekwaamheidsbewijs, leeftijdspiramide, aantrekkingskracht van ambten ten opzichte van het potentieel inzake human resources;10° elke residuele situatie onderzoeken die betrekking heeft op de toepassing van de in dit decreet vermelde overgangsmaatregelen en elke concrete maatregel voorleggen tot wijziging van een decreet of een verordening voor de harmonieuze integratie van de hervorming in het wetgevingskader. Afdeling III. - Logistieke middelen

Art. 40.Om haar opdrachten uit te oefenen : 1° beschikt de Commissie over een secretariaat waarvan de samenstelling door de Regering wordt vastgesteld.Het is binnen de administratie gevestigd en staat onder het gezag van de voorzitter van de Commissie; 2° beschikt de Commissie over de databank die overeenkomstig artikel 28 wordt samengesteld.Die databank staat onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Commissie.

Op voorstel van de voorzitter van de Commissie, wijst de Regering binnen de diensten van de Regering de personen aan die ertoe worden gemachtigd mee te werken aan de toepassing en de exploitatie van die databank. Ze bepaalt, op voorstel van de Commissie, de informatie die kan worden verzameld en opgenomen, het gebruik ervan, en beperkt elke publicatie tot samengevoegde gehelen die geenszins de identificatie van de natuurlijke en rechtspersonen of van de onderwijsinrichtingen waarop de informatie betrekking heeft, mogelijk maakt. 3° baseert de Commissie zich inzonderheid op de werkzaamheden van de kamers bedoeld in de artikelen 48 en 49.Daartoe coördineert ze de werkzaamheden van de voormelde kamers en geeft ze alle instructies en bevelen die nuttig zijn voor de goede werking van hun opdrachten; 4° wordt de Commissie, volgens door de Regering nader te bepalen regels, bijgestaan door het algemeen bestuur onderwijspersoneel en het algemeen bestuur onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en het geheel van de eenheden die onder hun bevoegdheid ressorteren alsook door de algemene dienst inspectie en door alle diensten die onder de Franse Gemeenschap ressorteren en een opdracht uitoefenen die in verband staat met de bevoegdheden van de Commissie. Afdeling IV. - Samenstelling en organisatie

Art. 41.Het voorzitterschap van de Commissie wordt waargenomen door een ambtenaar van rang 16+ van een algemeen bestuur van de onderwijssector.

Art. 42.§ 1. De Commissie wordt uit 34 leden samengesteld : 1° de directeur-generaal van het onderwijspersoneel van de Franse Gemeenschap of diens afgevaardigde;2° de directeur-generaal van het personeel van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs of diens afgevaardigde;3° de directeur-generaal van de algemene directie leerplichtonderwijs en/of de directeur-generaal van het niet verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of hun respectieve afgevaardigde.Als er wordt gestemd, spreken beide directeurs-generaal zich eenstemmig uit; 4° de adjunct-directeur-generaal van de algemene dienst coördinatie, conceptie en sociale betrekkingen of diens afgevaardigde;5° vijf leden die het gesubsidieerd vrij onderwijs vertegenwoordigen, waaronder een vertegenwoordiger van het niet confessioneel vrij onderwijs : 6° vier leden die het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs vertegenwoordigen;7° vier leden die het officieel gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen;8° twaalf leden die de drie representatieve vakorganisaties vertegenwoordigen in verhouding tot een gelijk aantal mandaten;9° vier leden van de algemene dienst inspectie die door de coördinerende inspecteur-generaal worden aangewezen. De directeurs-generaal en de in de punten 1 tot 4 bedoelde adjunct-directeur-generaal of hun afgevaardigden kunnen zich laten bijstaan door technici die onder hun algemene directie ressorteren. De in de punten 5 tot 8 bedoelde leden kunnen zich door technici laten bijstaan. § 2. Het ondervoorzitterschap van de Commissie wordt voor een periode van twee jaar beurtelings waargenomen door de in de punten 1° en 2° van § 1 bedoelde bestanddelen. De ondervoorzitter neemt het voorzitterschap van de Commissie waar bij verhindering van de voorzitter. § 3. Naargelang van de agenda stellen de instellingen en vakorganisaties bedoeld in de punten 5° tot 8° van § 1 hun afvaardiging uit op grond van de lijst van de leden die door de Regering overeenkomstig artikel 43 worden aangewezen.

Art. 43.Om de instellingen en de representatieve vakorganisaties bedoeld in de punten 5° tot 8° in staat te stellen hun afvaardiging aan de agenda aan te passen, wijst de Regering voor iedereen een maximumaantal personen aan, gelijk aan twee keer het aantal leden die voor die afvaardiging worden aangewezen.

Om de aanwijzing van die leden mogelijk te maken, legt elk van de betrokken instellingen, representatieve vakorganisaties en besturen de Regering een lijst voor die hoogstens twee keer meer kandidaten dan voorziene leden tellen.

De leden worden voor een hernieuwbare termijn van vier jaar aangewezen.

Het lid dat ophoudt zijn mandaat uit te oefenen voordat dit eindigt, wordt, voor de nog te dekken periode, vervangen door de persoon die door de Regering wordt aangewezen op grond van de dubbele lijst voorgesteld door de instelling, de representatieve vakorganisatie of het betrokken bestuur ingevolge het vervroegde einde van het mandaat.

Art. 44.Volgens in het huishoudelijk reglement op te nemen nadere regels, kan de Commissie werkgroepen oprichten en samenstellen en een beroep doen op deskundigen. Deze zijn niet stemgerechtigd.

Art. 45.De Commissie staat onder toezicht van een afgevaardigde van de Regering die voor de duur van de legislatuur wordt aangewezen door de minister(s) bevoegd voor het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie.

De afgevaardigde van de Regering woont met adviserende stem de vergaderingen van de Commissie bij en kan de mededeling verkrijgen van elk document dat voor zijn opdracht nuttig is.

De afgevaardigde van de Regering beschikt over een termijn van vier werkdagen om een met redenen omkleed beroep in te dienen tegen elke beslissing van de Commissie die hij in strijd acht met de wetgeving, de geldende administratieve procedures, de bepalingen van dit decreet of het algemeen belang. Het beroep is opschortend.

Het beroep van vier dagen loopt vanaf de dag waarop de beslissing van de Commissie werd genomen, behalve als de afgevaardigde niet regelmatig werd opgeroepen overeenkomstig het huishoudelijk reglement van de Commissie, waarbij de termijn loopt vanaf de dag waarop de beslissing hem werd meegedeeld.

De afgevaardigde kan beroep aantekenen bij het(de) lid(leden) van de Regering die/dat hij vertegenwoordigt volgens de door de Regering in zijn opdrachtenblad nader bepaalde regels.

De Regering kan de beslissing van de Commissie nietig verklaren binnen een termijn van dertig dagen, die begint te lopen op dezelfde dag als de in het vierde lid bepaalde termijn.

Van de beslissing tot nietigverklaring wordt kennis gegeven aan de Commissie.

Art. 46.§ 1. Voor de uitoefening van de opdrachten vermeld in de punten 3° en 6° van artikel 39, neemt de Academie Onderzoek en Hoger Onderwijs (ARES) deel aan de werkzaamheden van de Commissie en is stemgerechtigd. De ARES zorgt voor de vertegenwoordiging van elk van de volgende bestanddelen : 1° de universiteiten;2° de hogescholen;3° de hogere kunstscholen;4° het hoger onderwijs voor sociale promotie. Elk van de bestanddelen kan worden begeleid door een deskundige van het onderwijs waaruit het afkomstig is. § 2. Wanneer de bestanddelen van de ARES verschillende meningen hebben, wordt elk bestanddeel ertoe gemachtigd, individueel of collegiaal, elk advies uit te brengen over de punten op de agenda van de Commissie die betrekking hebben op de opdrachten die in § 1 vermeld zijn. Die adviezen worden gevoegd bij het dossier dat de Regering wordt meegedeeld met het oog op de besluitvorming.

Art. 47.§ 1. De Commissie beslist op grond van de consensus, en zo niet, met een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen. Elk advies omvat, in voorkomend geval, de vermelding van de stemmen en, in voorkomend geval, een minderheidsnota.

Bij het uitbrengen van een advies bedoeld in de artikelen 7 en 16 van dit decreet en als er gestemd wordt, moet de tweederdemeerderheid een absolute meerderheid inhouden binnen het bestanddeel dat de punten 5° tot 7° van artikel 42, § 1, bevat, het bestanddeel dat in 8° van artikel 42, § 1 vermeld wordt, alsook binnen het bestanddeel dat de punten 1, 2°, 3°, 4° en 9° van artikel 42, § 1 bevat.

De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast en legt het de Regering ter goedkeuring voor.

De voorzitter van de Commissie neemt niet deel aan de stemming. § 2. Elke organisatie die zetelt in de comités bedoeld in artikel 2, § 2, 1°, 2° en 3° van het decreet van 19 mei 2004 betreffende de onderhandeling in de Franse Gemeenschap beschikt over één beraadslagende stem.

Elke organisatie die wordt vertegenwoordigd binnen het onderhandelingscomité opgericht bij artikel 5 van het decreet van 20 juli 2006 betreffende de onderhandeling met de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de Inrichtende Machten van het gesubsidieerde onderwijs en van de gesubsidieerde P.M.S.-centra beschikt over één stem. De in artikel 42, § 1, punt 6° bedoelde leden van de Commissie beschikken samen over één beraadslagende stem.

De diensten van de Regering vermeld in artikel 42, § 1, punten 1°, 2°, 3°, 4° en 9° beschikken elk over een beraadslagende stem. § 3. Geen advies of voorstel kan worden bekrachtigd als de werkelijke aanwezigheid van de meerderheid van de in § 2, eerste lid bedoelde organisaties, en van de meerderheid van de in § 2, tweede lid bedoelde organisaties niet wordt vastgesteld.

De voorzitter neemt akte van dat quorum bij het begin van de vergadering van de Commissie.

Als dat quorum niet bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering binnen een termijn van 15 dagen bijeen. Op die vergadering beslist de Commissie geldig, ook als het in het eerste lid bepaalde quorum niet bereikt is.

Art. 48.§ 1. Met het oog op de uitoefening van de in artikel 39, punten 4° en 7° bedoelde opdrachten, richt de Commissie twee beslissingskamers op die onder het gezag staan van een personeelslid, gekozen uit de ambtenaren van rang 10, waarvan de stem bij staking van stemmen beslissend is. § 2. Die beslissingskamers zijn elk samengesteld uit een maximum van twee werkende vertegenwoordigers van elke instelling, representatieve vakorganisatie of elk bestuur, vermeld in artikel 42, § 1.

Elke instelling, elke representatieve vakorganisatie of elk bestuur wijst een plaatsvervangend lid aan dat alleen bij afwezigheid van een werkend lid zitting houdt. § 3. De regels voor de werking en voor de besluitvorming alsook het huishoudelijk reglement van elke beslissingskamer worden door de Commissie de Regering ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 49.§ 1. Met het oog op de uitoefening van de in artikel 39, 10° bedoelde opdracht, richt de Commissie een kamer op die onder het gezag staat van een personeelslid, gekozen uit de ambtenaren van rang 10, waarvan de stem bij staking van stemmen beslissend is. § 2. Die kamer is samengesteld uit één werkende vertegenwoordiger van elke instelling, representatieve vakorganisatie of elk bestuur, vermeld in artikel 41, § 1.

Elke instelling, elke representatieve vakorganisatie of elk bestuur wijst een plaatsvervangend lid aan dat alleen bij afwezigheid van een werkend lid zitting houdt. § 3. De regels voor de werking, voor het uitbrengen van adviezen en voor de delegatie alsook het huishoudelijk reglement van elke beslissingskamer worden door de Commissie de Regering ter goedkeuring voorgelegd. HOOFDSTUK VI. - Weddeschalen

Art. 50.§ 1. Voor de onderwijzende ambten van het basis- en secundair onderwijs van het onderwijs met volledig leerplan en het gewoon een gespecialiseerd alternerend secundair onderwijs, van de lagere graad, alsook van het secundair onderwijs voor sociale promotie van de lagere graad, en onverminderd het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 14 mei 2009 houdende revalorisatie van sommige leden van het onderwijspersoneel, houder van een master, met toepassing van het akkoordprotocol van 20 juni 2008, voor zover dit van toepassing is, worden twee referentieweddeschalen door de Regering vastgesteld voor de houder van een vereist bekwaamheidsbewijs, naargelang het : 1° een bestanddeel betreffende een discipline van het niveau master of bachelor bezit;2° een bestanddeel betreffende een discipline van het hoger secundair niveau of de hoedanigheid van vakpersoon bezit. Die weddeschalen worden aangeduid met een indicie, die de minimumwedde, de maximumwedde alsook het aantal en het bedrag van de jaarlijkse en tweejaarlijkse tussentijdse verhogingen vermeldt.

De houder van een voldoend bekwaamheidsbewijs, dat dezelfde bestanddelen betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschalen, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse verhoging van de toepasselijke referentieweddeschaal.

De houder van een schaarstebekwaamheidsbewijs, dat dezelfde bestanddelen betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddeschalen, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse en een tweejaarlijkse verhoging van de toepasselijke weddeschaal.

De houder van een ander bekwaamheidsbewijs dan dat bedoeld in artikel 16, § 6 van dit decreet, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddeschalen, verminderd met het bedrag van twee tweerjaarlijkse verhogingen. § 2. Voor de onderwijzende ambten van het gewoon en gespecialiseerd gewoon secundair onderwijs van de hogere graad met volledig leerplan en het alternerend secundair onderwijs, alsook van het secundair onderwijs voor sociale promotie van de hogere graad, wordt een referentieweddeschaal door de Regering vastgesteld voor de houder van een vereist bekwaamheidsbewijs, naargelang het : 1° een bestanddeel betreffende een discipline van het niveau master inhoudt;2° een bestanddeel betreffende een discipline van het niveau bachelor inhoudt;3° een bestanddeel betreffende een discipline van het hoger secundair niveau of de hoedanigheid van vakpersoon inhoudt. Die weddeschalen worden aangeduid met een indicie, die de minimumwedde, de maximumwedde alsook het aantal en het bedrag van de jaarlijkse en tweejaarlijkse tussentijdse verhogingen vermeldt.

De houder van een voldoend bekwaamheidsbewijs dat dezelfde bestanddelen betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschalen, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse verhoging van de toepasselijke referentieweddeschaal.

De houder van een schaarstebekwaamheidsbewijs dat dezelfde bestanddelen betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschalen, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse of tweejaarlijkse verhoging van de toepasselijke referentieweddeschaal.

De houder van een ander bekwaamheidsbewijs dan dat bedoeld in artikel 16, § 6, van dit decreet, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddeschalen, verminderd met het bedrag van twee tweejaarlijkse verhogingen van de toepasselijke referentieweddeschaal. § 3. De bepalingen van § 2 zijn toepasselijk op het enige onderwijzend ambt in de zin van artikel 5, vijfde lid, alsook op de onderwijzende ambten begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, coördinator kwaliteit en adviseur vorming. § 4. Voor de ambten van de categorie van het opvoedend hulppersoneel bedoeld in artikel 3, § 2 en § 7, wordt een referentieweddeschaal door de Regering vastgesteld voor de houder van een vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten opvoeder, secretaris-bibliothecaris en opvoeder-secretaris, en wordt een weddeschaal door de Regering vastgesteld voor de houder van een vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten opvoeder internaat voor meisjes en opvoeder internaat voor jongens, naargelang hij : 1° een bestanddeel betreffende een discipline van het niveau master of bachelor bezit;2° een bestanddeel betreffende een discipline van het hoger secundair niveau bezit. Die weddeschalen worden aangeduid met een indicie, die de minimumwedde, de maximumwedde alsook het aantal en het bedrag van de jaarlijkse en tweejaarlijkse tussentijdse verhogingen vermeldt.

De houder van een voldoend bekwaamheidsbewijs dat dezelfde bestanddelen betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschalen, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse verhoging van de toepasselijke weddeschaal.

De houder van een schaarstebekwaamheidsbewijs dat het sub 1° bepaalde bestanddeel betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschaal van zijn ambt, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse of tweejaarlijkse verhoging.

De houder van een schaarstebekwaamheidsbewijs dat het sub 2° bepaalde bestanddeel betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschaal van zijn ambt, verminderd met het bedrag van een tweejaarlijkse verhoging.

De houder van een ander bekwaamheidsbewijs, zoals bedoeld in artikel 16, § 6, van dit decreet, het sub 1° bepaalde bestanddeel betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddeschaal van zijn ambt, verminderd met het bedrag van twee tweejaarlijkse verhogingen.

De houder van een ander bekwaamheidsbewijs dan dat bedoeld in artikel 16, § 6, van dit decreet, dat het sub 2° bepaalde bestanddeel betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddeschaal van zijn ambt, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse verhoging en een tweejaarlijkse verhoging. § 5. Voor de ambten maatschappelijk assistent, verpleger en kinderverzorgster, zijn de bepalingen van § 4, zoals toepasselijk op de ambten opvoeder, secretais-bibliothecaris en opvoeder-secretaris, van toepassing. § 6. Voor de andere ambten van de categorie paramedisch personeel dan deze die in § 5 bedoeld zijn alsook voor het ambt van de categorie psychologisch personeel, wordt een referentieweddeschaal door de Regering vastgesteld voor de houder van een bekwaamheidsbewijs, naargelang het : 1° een bestanddeel betreffende een discipline van het niveau master inhoudt;2° een bestanddeel betreffende een discipline van het niveau bachelor inhoudt. Die weddeschalen worden aangeduid met een indicie, die de minimumwedde, de maximumwedde alsook het aantal en het bedrag van de jaarlijkse en tweejaarlijkse tussentijdse verhogingen vermeldt.

De houder van een voldoend bekwaamheidsbewijs, wanneer dit bestaat, dat dezelfde bestanddelen betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschalen, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse verhoging van de toepasselijke weddeschaal.

De houder van een schaarstebekwaamheidsbewijs, wanneer dit bestaat, dat dezelfde bestanddelen betreffende een discipline inhoudt, geniet een weddeschaal die overeenstemt met de referentieweddedschalen, verminderd met het bedrag van een jaarlijkse en tweejaarlijkse verhoging van de toepasselijke referentieschaal.

TITEL II. - Wijzigingsbepalingen die eigen zijn aan de onderwijsnetten en aan het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen die eigen zijn aan het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs Afdeling I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969

tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 51.Artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, laatst gewijzigd bij het decreet van 28 februari 2013 houdende verschillende statutaire bepalingen betreffende het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, wordt vervangen als volgt : "In het hoger onderwijs voor sociale promotie, bestaat de nuttige ervaring in de tijd doorgebracht ofwel in een dienst of een openbare of particuliere instelling, ofwel in het onderwijs, ofwel in een ambacht of een beroep. De Minister beslist of de nuttige ervaring bijgedragen heeft tot het verschaffen van de opleiding die nodig is voor het toe te kennen ambt.".

Art. 52.In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 5, worden de woorden "houder zijn van een door de Regering vastgesteld bekwaamheidsbewijs in verband met het toe te kennen ambt" vervangen door de woorden "houder zijn, in het onderwijs voor sociale promotie en in het alternerend onderwijs, van een vereist bekwaamheidsbewijs dat door de Regering wordt vastgesteld krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014 in verband met het toe te kennen ambt";2° er wordt een punt 5 bis ingevoegd, luidend als volgt : "5bis.houder zijn, in het onderwijs voor sociale promotie, van een vereist bekwaamheidsbewijs dat door de Regering wordt vastgesteld in verband met het toe te kennen ambt;"; 3° in punt 9, worden de woorden "in het onderwijs voor sociale promotie" ingevoegd tussen de woorden "geen voorwerp zijn" en "van een schorsing";4° er wordt een punt 10 ingevoegd, luidend als volgt : "10.geen voorwerp zijn, in het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, van een schorsing bij tuchtmaatregel, een tuchtrechtelijke schorsing, een terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel of een tuchtrechtelijke op non-activiteitstelling, een ontslag bij tuchtmaatregel of een afzetting, opgelegd door de inrichtende macht of elke andere inrichtende macht van een ander onderwijsnet. "; 5° er wordt een punt 11 ingevoegd, luidend als volgt : "11.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, geen voorwerp zijn, binnen het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, van een afdanking met opzeggingstermijn of wegens een zware tekortkoming.".

Art. 53.In artikel 19 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : "Voor de toepassing van het eerste lid, in het hoger onderwijs voor sociale promotie, worden bij voorrang de personen aangewezen die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2 bis van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs."; 2° er wordt een nieuw lid 3 ingevoegd, luidend als volgt : "Voor de toepassing van het eerste lid, in het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden bij voorrang de personen aangewezen die gerangschikt zijn in artikel 2, § 1, tweede lid en derde lid van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs.".

Art. 54.In artikel 20 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door een paragraaf 1, luidend als volgt : " § 1.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, in afwijking van artikel 18, kan de Minister, bij gebrek aan kandidaten die voldoen aan de in artikel 18, 5, bedoelde voorwaarde tijdelijk een kandidaat aanstellen die houder is van het bekwaamheidsbewijs dat behoort tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen, vastgesteld voor het toe te kennen ambt. Onder voldoende bekwaamheidsbewijzen worden de bekwaamheidsbewijzen verstaan zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 17 van het decreet van 11 april 2014."; 2° er wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidend als volgt : " § 2.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, nadat de lijst is opgebruikt van kandidaten voor een tijdelijke aanstelling die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie vereiste bekwaamheidsbewijzen en de categorie voldoende bekwaamheidsbewijzen voor het toe te kennen ambt, kan de Minister tijdelijk een kandidaat aanstellen die houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie schaarstebekwaamheidsbewijzen, zoals vermeld door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014.". 3° er wordt een paragraaf 3 ingevoegd, luidend als volgt : " § 3.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, nadat de lijst is opgebruikt van kandidaten voor een tijdelijke aanstelling die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie vereiste bekwaamheidsbewijzen, de categorie voldoende bekwaamheidsbewijzen en de categorie schaarstebekwaamheidsbewijzen, kan de Minister, na advies van de netoverschrijdende commissie voor de bekwaamheidsbewijzen (Commissie) bedoeld in artikel 16, § 6, van het decreet van 11 april 2014, tijdelijk een kandidaat aanstellen die houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist, voldoend of schaarstebekwaamheidsbewijs."; 4° het tweede, derde en vierde lid worden vervangen door de paragrafen 4 en 5, luidend als volgt : " § 4.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, kan de kandidaat die houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie voldoende bekwaamheidsbewijzen, en die in hetzelfde ambt twee ongunstige vermeldingen bij het evaluatieverslag heeft gekregen van het inrichtingshoofd onder wiens controle of gezag hij staat, niet door de Minister worden aangesteld vanaf het volgende schooljaar, in afwijking van artikel 18.

De kandidaat die houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie schaarstebekwaamheidsbewijzen, die in hetzelfde ambt twee ongunstige vermeldingen bij het evaluatieverslag heeft gekregen van het inrichtingshoofd onder wiens controle of gezag hij staat, niet door de Minister worden aangesteld vanaf het volgende schooljaar, in afwijking van artikel 18.

Voor de toepassing van de twee voorafgaande leden, wordt een ongunstig verslag dat een periode van minder dan dertig dagen dekt, niet in aanmerking genomen, als een gunstig verslag in het betrokken ambt dat een periode van minstens 180 dagen dekt op dat ongunstige verslag volgt.

Indien de kandidaat die houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, of een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs gedurende een schooljaar één of meer aanstellingen heeft genoten op grond van paragraaf 3, kan de Minister hem het volgende schooljaar alleen aanstellen, in afwijking van artikel 18, als hij geen ongunstig verslag heeft gekregen van het inrichtingshoofd onder wiens controle of gezag hij staat. Een ongunstig verslag dat minder dan dertig dagen dekt, wordt echter niet in aanmerking genomen.

Elke aanstelling op grond van de hiervoor vermelde §§ 1 tot 3 wordt voor een bepaalde periode verricht, met als uiterste datum het einde van het schooljaar gedurende hetwelk die periode begint. § 5. In het hoger onderwijs voor sociale promotie, in afwijking van artikel 18, kan de Minister, bij gebrek aan kandidaten die voldoen aan de in artikel 18, 5 bedoelde kandidaten, tijdelijk een kandidaat aanstellen die geen houder is van het bekwaamheidsbewijs dat voor het toe te kennen ambt vastgesteld is.

Indien de kandidaat echter gedurende een schooljaar één of meer aanstellingen op grond van het voorafgaande lid heeft genoten, kan de minister hem alleen aanstellen, in afwijking van artikel 18, voor het geheel of een deel van het schooljaar volgend op het schooljaar gedurende hetwelk die aanstellingen plaatsvonden, als de kandidaat, gedurende deze, geen ongunstig verslag heeft gekregen van het inrichtingshoofd onder wiens controle of gezag hij staat.

Indien de kandidaat gedurende minstens twee schooljaar aanstellingen die in afwijking van artikel 18 werden verricht, heeft genoten, kan de Minister hem daarna in hetzelfde ambt in afwijking van dat artikel alleen aanstellen als de kandidaat, gedurende deze, geen ongunstig verslag heeft gekregen van het inrichtingshoofd onder wiens controle of gezag hij gedurende die schooljaren stond.".

Art. 55.In artikel 26bis van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "in een betrokken ambt" vervangen door de woorden "in het ambt of een ander ambt voorkomend in de verbinding cursus/ambt, zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 10 van het decreet van 11 april 2014,"; 2° § 1, 1°, wordt vervangen door een 1°, luidend als volgt : "1° de tijdelijken die houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs of schaarstebekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2, § 4, van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, in omgekeerde volgorde van prioriteiten;"; 3° § 1, 1° bis, wordt vervangen door een 1° bis, luidend als volgt : "1° bis de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 3, vierde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 4° in § 1 wordt een 1° ter ingevoegd, luidend als volgt : 1° ter de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 5° in § 1 wordt een 1° quater ingevoegd, luidend als volgt : "de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 6° § 1, 2°, wordt vervangen door een 2°, luidend als volgt : "2° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 2, vierde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 7° in § 1 wordt een 2° bis ingevoegd, luidend als volgt : "2° bis de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 8° in § 1 wordt een 2° ter ingevoegd, luidend als volgt : "2° ter de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 9° in § 1, wordt een 2° quater ingevoegd, luidend als volgt : "2° quater de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;" 10° in § 1 wordt een 2° quinquies ingevoegd, luidend als volgt : "2° quinquies de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 1, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 11° § 1, 3°, wordt vervangen door een 3°, luidend als volgt : "3° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 12° in § 2 wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : "In afwijking daarvan, in het gespecialiseerd onderwijs, is het vorige lid niet van toepassing indien het tijdelijk aangesteld personeelslid dat de vacante betrekkingen bekleedt het bewijs kan leveren van een bijzondere competentie zoals bepaald in artikel 35, tweede lid en derde lid, van het decreet van 11 april 2014."; 13° in § 2 wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt : "In afwijking daarvan, in het gespecialiseerd onderwijs, is het vorige lid niet van toepassing indien het tijdelijk aangesteld personeelslid dat de vacante betrekkingen bekleedt het bewijs kan leveren van een bijzondere competentie zoals bepaald in artikel 35, tweede lid en derde lid, van het decreet van 11 april 2014."; 14° het laatste lid wordt vervangen door een lid, luidend als volgt : "Voor de toepassing van het eerste lid en het derde lid, wordt eerst een einde gemaakt, binnen de zone waarin de wederoproep tot de activiteit of de aanvulling van een opdracht wordt verricht, aan de prestaties van de tijdelijken die houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, of een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, dan in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 3, vierde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, dan, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 2, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, en, ten slotte, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan, in omgekeerde volgorde van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 1, derde lid, en, ten slotte, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken gerangschikt in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit.Indien de betrekking die geheel of gedeeltelijk door de minst goed gerangschikte kandidaat wordt vrijgemaakt, voor de in het eerste lid en het tweede lid bedoelde personeelsleden die deze genieten, een verplaatsing met de algemene vervoermiddelen van meer dan vier uur per dag tot gevolg heeft, kunnen deze die wederoproep tot de activiteit of de aanvulling van een opdracht weigeren. In dat geval wordt, geheel of gedeeltelijk, een einde gemaakt aan de prestaties eerst van een andere tijdelijke die houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, of een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, dan van een andere tijdelijke die gerangschikt is in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 3, vierde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 2, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, en bij gebreke daarvan, van de best gerangschikte tijdelijke die houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de onmiddellijk beter gerangschikte vereiste bekwaamheidsbewijzen.

Art. 56.Artikel 26ter van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, wordt het woord "hoger" gevoegd vóór de woorden "onderwijs voor sociale promotie"; 2° § 1, 1° wordt vervangen door een 1°, luidend als volgt : "1° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de vierde groep bedoeld in artikel 2bis van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs;"; 3° § 1, 2° wordt vervangen door een punt 2°, luidend als volgt : "2° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de vierde groep bedoeld in artikel 2bis van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs;"; 4° § 1, 3°, van hetzelfde besluit wordt vervangen door een 3°, luidend als volgt : "3° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2bis van hetzelfde besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 5° in § 1 wordt een punt 3bis ingevoegd, luidend als volgt : "3° bis de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2bis van hetzelfde besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;"; 6° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidend als volgt : " § 1bis.In het secundair onderwijs voor sociale promotie, binnen een inrichting, bij vermindering van de prestaties die beschikbaar zijn in het ambt of in een ander ambt vermeld in de verbinding cursus/ambt, zoals bepaald door de Regering, wordt, geheel of gedeeltelijk, een einde gemaakt aan de prestaties van een personeelslid in de volgende volgorde : 1° de tijdelijken die houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, of een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, bedoeld in artikel 2, § 4 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, in omgekeerde volgorde van de prioriteiten;1° bis de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 3, vierde lid, van het hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;1° ter de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;1° quater de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, 2° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 2, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;2° bis de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;3° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;3° bis de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;3° ter de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 1, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;3° quater de tijdelijken gerangschikt in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, in omgekeerde volgorde van de rangschikking;4° de beschermde tijdelijken, in omgekeerde volgorde van hun rangschikking als tijdelijke;5° de personeelsleden die in vast verband benoemd zijn voor de prestaties die hun worden toegewezen bij wijze van aanvulling van hun opdracht;6° de personeelsleden die voorlopig tot de dienstactiviteit weder worden opgeroepen in het ambt waarin ze benoemd zijn;7° de personeelsleden die tot de dienstactiviteit weder worden opgeroepen in het ambt waarin ze benoemd zijn; 8° de personeelsleden die in vast verband benoemd zijn in het ambt dat ze binnen de inrichting uitoefenen."; 7° § 2, tweede lid, wordt vervangen door een tweede lid, luidend als volgt : "Voor de toepassing van het eerste lid, in het hoger onderwijs voor sociale promotie, wordt eerst een einde gemaakt, binnen de zone waarin de wederoproep tot de activiteit of de aanvulling van een opdracht wordt verricht, aan de prestaties van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de vierde groep bedoeld in artikel 2 bis, vijfde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dan, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2 bis, vierde lid, van het voormelde koninklijk besluit, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2 bis, derde lid, van hetzelfde besluit, en, ten slotte, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2 bis, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit."; 8° § 2, derde lid, wordt vervangen door een derde lid, luidend als volgt : " Voor de toepassing van het eerste lid, in het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt eerst een einde gemaakt, binnen de zone waarin de wederoproep tot de activiteit of de aanvulling van een opdracht wordt verricht, aan de prestaties van de tijdelijken, dan in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 3, vierde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 3, tweede lid, dan, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 2, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, en, ten slotte, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan, in omgekeerde volgorde, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, van hetzelfde koninklijk besluit, dan, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 1, derde lid, en, ten slotte, in omgekeerde volgorde van de rangschikking, van de tijdelijken gerangschikt in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit.".

Art. 57.In artikel 26quater van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "in hetzelfde ambt" vervangen door de woorden "het ambt of een ander ambt vermeld in de verbinding cursus/ambt, zoals bepaald door de Regering"; 2° in § 1, 13° wordt vervangen door een 13°, luidend als volgt : "13° de tijdelijken die geransgchikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, in volgorde van de rangschikking;"; 3° in § 1, wordt een 13° bis ingevoegd, luidend als volgt : "13° bis de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 1, derde lid, van hetzelfde koninklijk besluit;""; 4° in § 1, wordt een 13° ter ingevoegd, luidend als volgt : "13° ter de tijdelijken die gerangschikt zijn in de derde groep bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid van hetzelfde koninklijk besluit, in volgorde van de rangschikking;"; 5° § 1, 14° wordt vervangen door een 14°, luidend als volgt : "14° de tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit;"; 6° § 1, 15°, wordt vervangen door een 15°, luidend als volgt : "15 de tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit;"; 7° § 1, 16°, wordt vervangen door een 16°, luidend als volgt : "16° de tijdelijken die geen houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs, of een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijzen, in volgorde van de prioriteiten";"; 8° in § 2, worden de woorden "in hetzelfde ambt" vervangen door de woorden "het ambt of een ander ambt vermeld in de verbinding cursus/ambt, zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 10 van het decreet van 11 april 2014";

Art. 58.In artikel 31 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 5° wordt vervangen door een 5°, luidend als volgt : "5° houder zijn van een door de Regering vastgesteld vereist bekwaamheidsbewijs in verband met het toe te kennen ambt of de in artikel 20 bedoelde afwijkingen hebben genoten gedurende minstens 150 dagen dienst in het ambt, voor de tijdelijke die houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie voldoende bekwaamheidsbewijzen, en gedurende minstens 300 dagen dienst in het ambt, verdeeld over minstens 2 schooljaren, voor de tijdelijke die houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie schaarstebekwaamheidsbewijzen;"; 2° er wordt een 5° bis ingevoegd, luidend als volgt : "5° bis houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, zoals bepaald door de Regering;"; 3° in punt 12°, worden de woorden "een ontslag bij tuchtmaatregel of een afzetting" ingevoegd tussen de woorden "op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel" en de woorden "die door een inrichtende macht worden opgelegd"; 4° er wordt een 13° ingevoegd, luidend als volgt : "13° niet het voorwerp zijn, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, van een afdanking met een opzeggingstermijn of wegens een zware tekortkoming";".

Art. 59.In artikel 31ter van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 5° worden de woorden ", in het hoger onderwijs voor sociale promotie," ingevoegd tussen de woorden "houder zijn" en "van een door de Regering vastgesteld bekwaamheidsbewijs"; 2° er wordt een 5° bis ingevoegd, luidend als volgt : "5° bis houder zijn, in het secundair onderwijs voor sociale promotie, van een door de Regering vastgesteld vereist bekwaamheidsbewijs in verband met het toe te kennen ambt of de in artikel 20 bedoelde opeenvolgende afwijkingen hebben genoten gedurende minstens 150 dagen dienst in het ambt, voor de tijdelijke die houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie voldoende bekwaamheidsbewijzen, en gedurende minstens 300 dagen dienst in het ambt, verdeeld over minstens 2 schooljaren, voor de tijdelijke die houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie schaarstebekwaamheidsbewijzen;"; 3° er wordt een 5° ter ingevoegd, luidend als volgt : "5° ter in het secundair onderwijs, houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs zoals bepaald door de Regering;"; 4° 10° wordt vervangen door een 10°, luidend als volgt : "10° niet getroffen worden, in het hoger onderwijs voor sociale promotie, door een schorsing bij wijze van tuchtmaatregel, een tuchtschorsing, een terbeschikkingstelling bij wijze van tuchtmaatregel of een op non-activiteitstelling bij wijze van tuchtmaatregel opgelegd door de inrichtende macht of elke andere inrichtende macht van een ander net."; 5° 11° wordt vervangen door een 11°, luidend als volgt : "11° niet getroffen worden, in het secundair onderwijs voor sociale promotie, door een schorsing bij wijze van tuchtmaatregel, een tuchtschorsing, een terbeschikkingstelling bij wijze van tuchtmaatregel of een op non-activiteitstelling bij wijze van tuchtmaatregel opgelegd door de inrichtende macht of elke andere inrichtende macht van een ander net."; 6° er wordt een 12° ingevoegd, luidend als volgt : "12° in het secundair onderwijs voor sociale promotie, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, niet getroffen worden door een afdanking met een opzegtermijn of wegens een zware tekortkoming;".

Art. 60.Art. 44ter, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door een tweede lid, luidend als volgt : "Nadat de in het eerste lid bepaalde lijst is opgebruikt, biedt de minister de betrekking aan het personeelslid dat reeds werd aangeworven in een betrekking van dezelfde aard in hetzelfde ambt waarvoor het houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen of voldoende bekwaamheidsbewijzen en dat meer dan 600 dagen anciënniteit in dat ambt telt. Voor de onderwijzende ambten moet het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen worden aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.".

Art. 61.In artikel 51ter van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door een § 1, luidend als volgt : " § 1.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend secundair onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, geniet het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad het stelsel dat bepaald is in afdeling 2, als het tijdelijk aangesteld is en houder van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, in afdeling 3, als het tijdelijk aangesteld is en houder van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen, in afdeling 4, als het tijdelijk aangesteld is en houder van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, in afdeling 5, als het tijdelijk aangesteld is en houder van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, in afdeling 6, als het als prioritair tijdelijk aangesteld is, en in afdeling 7, als het in vast verband benoemd is."; 2° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidend als volgt : " § 1bis.In het hoger onderwijs voor sociale promotie, geniet het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad het stelsel dat bepaald is in afdeling 2bis, als het tijdelijk aangesteld is en gerangschikt in de vierde groep, in afdeling 3bis, als het tijdelijk aangesteld is en gerangschikt in de derde groep bedoeld in artikel 2bis van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, in afdeling 4bis, als het tijdelijk aangesteld is en gerangschikt in de tweede groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, in afdeling 5bis, als het tijdelijk aangesteld is en gerangschikt in de eerste groep, in afdeling 6bis, als het tijdelijk aangesteld i en beschermd, en in afdeling 7bis, als het in vast verband benoemd is."; 3° in § 2, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, worden de woorden "in § 1" vervangen door de woorden " §§ 1 en 1bis";b) in het eerste lid, worden de woorden "afdelingen 2 tot 5" vervangen door de woorden "afdelingen 2 tot 7bis".

Art. 62.Het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : Het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : "Afdeling 2. - Recht op een nieuwe aanstelling van de tijdelijken die houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs dan het vereiste bekwaamheidsbewijs, het voldoende bekwaamheidsbewijs of het schaarstebekwaamheidsbewijs".

Art. 63.In artikel 51quater van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door een eerste lid, luidend als volgt : " § 1.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend secundair onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan het vereiste bekwaamheidsbewijs, het voldoende bekwaamheidsbewijs of het schaarstebekwaamheidsbewijs en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om in een andere inrichting te worden aangesteld met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling."; 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden "niet gerangschikt" vervangen door de woorden "dat houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan het vereiste bekwaamheidsbewijs, of voldoende bekwaamheidsbewijs of schaarstebekwaamheidsbewijs";3° in § 2, a), worden de woorden "gerangschikte kandidaat" vervangen door de woorden "kandidaat die houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan het vereiste bekwaamheidsbewijs, het voldoende bekwaamheidsbewijs of het schaarstebekwaamheidsbewijs";4° § 3, eerste lid, wordt vervangen door een eerste lid, luidend als volgt : " § 3.Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het personeelslid dat houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwwamheidsbewijs bedoeld in deze afdeling, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, of een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad.

Het vorige lid is alleen geldig voor aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar worden uitgevoerd."; 5° § 6 wordt opgeheven.

Art. 64.Het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : "Afdeling 2bis. - Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijken die in de vierde groep gerangschikt zijn".

Art. 65.In artikel 51quinquies van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door een eerste lid, luidend als volgt : " § 1.In het hoger onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de vierde groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969 en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om in een andere inrichting te worden aangesteld met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling."; 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden "stelt het tijdelijk aangestelde personeelslid, bedoeld in onderhavige afdeling, aan" vervangen door de woorden "stelt het personeelslid aan dat in de in dit artikel bedoelde vierde groep gerangschikt is";3° § 3, eerste lid, wordt vervangen door een eerste lid, luidend als volgt : " § 3.Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het personeelslid dat gerangschikt is in de vierde groep bedoeld in deze afdeling, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de vierde groep en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad."; 4° § 6 wordt opgeheven.

Art. 66.Het opschrift van afdeling 4 van hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : "Afdeling 3. - Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijken die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen".

Art. 67.In artikel 51sexies van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door een eerste lid, luidend als volgt : " § 1.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om te worden aangesteld in een andere inrichting met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling." 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen door een eerste lid, luidend als volgt : " § 2.De functionele minister stelt het personeelslid aan dat houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen bedoeld in dit artikel,"; 3° § 2, a), wordt vervangen door een punt a), luidend als volgt : "a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt waarvoor er geen kandidaat is die houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen en tot de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen";4° § 3, eerste lid, wordt vervangen door een eerste lid, luidend als volgt : " § 3.Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad."; 5° in § 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid wordt opgeheven;b) de gerangschikte tijdelijk aangestelde die een geldige kandidatuur in het tweede lid, wordt het woord "gerangschikte" geschrapt en worden de woorden " die houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen" ingevoegd tussen de woorden "tijdelijk aangestelde" en de woorden " en die een geldige kandidatuur".

Art. 68.Het opschrift van afdeling 5 van hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : "Afdeling 3bis Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijken die in de derde groep gerangschikt zijn".

Art. 69.Artikel 51septies van hetzelfde besluit wordt vervangen door een artikel 51septies, luidend als volgt : "

Artikel 51septies.§ 1. In het hoger onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de derde groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969 en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om in een andere inrichting te worden aangesteld met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt alleen in aanmerking genomen indien de oorspronkelijke aanstelling niet eindigt vóór het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag.

De bij dit artikel bedoelde nieuwe aanstelling kan niet een kortere duur hebben dan de duur die nog moet lopen in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behoudens toestemming van het betrokken personeelslid. Een aanstelling die een kortere duur heeft dan deze die nog moet lopen in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter opgelegd worden aan het slachtoffer van een gewelddaad op voorwaarde dat die betrekking voor een periode van minstens vijftien weken beschikbaar is en dat het personeelslid dat een dergelijke aanstelling geniet geen recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen de duur van die aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De functionele minister stelt het personeelslid aan dat gerangschikt is in de bij dit artikel bedoelde derde groep, a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt waarvoor er geen kandidaat is die in de tweede en eerste groep gerangschikt is of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat vrijwillig aanvaardt met hem om te wisselen. Punt b) geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende jaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het personeelslid dat gerangschikt is in de derde groep bedoeld in deze afdeling, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de vierde groep en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad.";

Het vorige lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. Gedurende de periode van bezoldigd verlof dat het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad en dat ten gevolge van die daad arbeidsongeschikt is, geniet, wordt het geacht werkelijke diensten te presteren. Het meerekenen ervan in de dienstanciënniteit wordt echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Gedurende het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid het slachtoffer van een gewelddaad is geweest, kan dat personeelslid niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van die daad, behalve als het dit aanvaardt en op voorwaarde dat het wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk."

Art. 70.Het opschrift van afdeling 6 van hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : Afdeling 4. - Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijken die

houder zijn van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de voldoende bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969.".

Art. 71.Artikel 51octies van hetzelfde besluit wordt vervangen door een artikel 51octies, luidend als volgt : "

Artikel 51octies.§ 1. In het hoger onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969 en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om in een andere inrichting te worden aangesteld met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt alleen in aanmerking genomen indien de oorspronkelijke aanstelling niet eindigt vóór het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag.

De bij dit artikel bedoelde nieuwe aanstelling kan niet een kortere duur hebben dan de duur die nog moet lopen in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behoudens toestemming van het betrokken personeelslid. Een aanstelling die een kortere duur heeft dan deze die nog moet lopen in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter opgelegd worden aan het slachtoffer van een gewelddaad op voorwaarde dat die betrekking voor een periode van minstens vijftien weken beschikbaar is en dat het personeelslid dat een dergelijke aanstelling geniet geen recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen de duur van die aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De functionele minister stelt het tijdelijk personeelslid aan dat bij deze afdeling bedoeld is a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt waarvoor er geen kandidaat is die houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, behorend tot een inrichting van de zone(s) vermeld in de akte van kandidatuur bedoeld bij artikel 23, rekening houdend met de uitgedrukte voorkeur betreffende een zone of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen. Punt b) geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het tijdelijke personeelslid bedoeld in deze afdeling, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door : 1° een tijdelijk personeelslid dat geen houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad;1° bis zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen, en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad;2° zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling oplegt met dat personeelslid. Het vorige lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. Gedurende de periode van bezoldigd verlof dat het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad en dat ten gevolge van die daad arbeidsongeschikt is, geniet, wordt het geacht werkelijke diensten te presteren. Het meerekenen ervan in de dienstanciënniteit wordt echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, kan het niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van die daad gedurende het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het het slachtoffer van een gewelddaad is geweest, behalve als het dit aanvaardt. Die aanvraag wordt alleen in aanmerking genomen als ze vóór 15 mei aan de functionele minister wordt meegedeeld. § 6. In afwijking van artikel 18, 8°, kan het tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheisbewijzen en dat een geldige kandidatuur heeft ingediend voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid voor het volgende schooljaar, de keuze van zones wijzigen die werd uitgesproken bij het verstrijken van de termijn bepaald bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.

In afwijking van artikel 31, 9°, kan het tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheisbewijzen en dat een geldige kandidatuur heeft ingediend voor een aanstelling als prioritair tijdelijk personeelslid voor het volgende schooljaar, de keuze van inrichtingen wijzigen die werd uitgesproken bij het verstrijken van de termijn bepaald bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Die aanvraag is echter pas geldig als ze vóór 15 mei aaan de functionele minister wordt meegedeeld.".

Art. 72.In hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit, wordt een afdeling 4 bis ingevoegd, luidend als volgt : "Afdeling 4bis. - Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijken die gerangschikt zijn in de tweede groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969.

Art. 73.In afdeling 4bis van hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt een artikel 51nonies ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 51nonies.§ 1. In het hoger onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de tweede groep bedoeld in artikel 2, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969 en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om in een andere inrichting te worden aangesteld met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt alleen in aanmerking genomen indien de oorspronkelijke aanstelling niet eindigt vóór het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag.

De bij dit artikel bedoelde nieuwe aanstelling kan niet een kortere duur hebben dan de duur die nog moet lopen in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behoudens toestemming van het betrokken personeelslid. Een aanstelling die een kortere duur heeft dan deze die nog moet lopen in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter opgelegd worden aan het slachtoffer van een gewelddaad op voorwaarde dat die betrekking voor een periode van minstens vijftien weken beschikbaar is en dat het personeelslid dat een dergelijke aanstelling geniet geen recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen de duur van die aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De functionele minister stelt het tijdelijk personeelslid aan dat bij deze afdeling bedoeld is a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt behorend tot een inrichting van de zone(s) vermeld in de akte van kandidatuur bedoeld bij artikel 23, rekening houdend met de uitgedrukte voorkeur betreffende een zone of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen. Punt b) geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het tijdelijke personeelslid bedoeld in deze afdeling, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door : 1° een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de vierde groep, en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad;1° bis zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de derde groep bedoeld in artikel 2 bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling met dat personeelslid oplegt;2° zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de derde groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling met dat personeelslid oplegt; Het vorige lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. Gedurende de periode van bezoldigd verlof dat het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad en dat ten gevolge van die daad arbeidsongeschikt is, geniet, wordt het geacht werkelijke diensten te presteren. Het meerekenen ervan in de dienstanciënniteit wordt echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, kan het niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van die daad gedurende het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het het slachtoffer van een gewelddaad is geweest, behalve als het dit aanvaardt. Die aanvraag wordt alleen in aanmerking genomen als ze vóór 15 mei aan de functionele minister wordt meegedeeld. § 6. In afwijking van artikel 18, 8°, kan het tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de tweede groep en dat een geldige kandidatuur heeft ingediend voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid voor het volgende schooljaar, de keuze van zones wijzigen die werd uitgesproken bij het verstrijken van de termijn bepaald bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.

Art. 74.In hoofstuk III bis van hetzelfde besluit wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidend als volgt : "Afdeling 5. - Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijken die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969"

Art. 75.In afdeling 5 van hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt een artikel 51decies ingevoegd, luidend als volgt : "

Artikel 51decies.§ 1. In het hoger onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat houder is van het bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969 en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om in een andere inrichting te worden aangesteld met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt alleen in aanmerking genomen indien de oorspronkelijke aanstelling niet eindigt vóór het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag.

De bij dit artikel bedoelde nieuwe aanstelling kan niet een kortere duur hebben dan de duur die nog moet lopen in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behoudens toestemming van het betrokken personeelslid. Een aanstelling die een kortere duur heeft dan deze die nog moet lopen in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter opgelegd worden aan het slachtoffer van een gewelddaad op voorwaarde dat die betrekking voor een periode van minstens vijftien weken beschikbaar is en dat het personeelslid dat een dergelijke aanstelling geniet geen recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen de duur van die aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De functionele minister stelt het tijdelijk personeelslid aan dat bij deze afdeling bedoeld is a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt behorend tot een inrichting van de zone(s) vermeld in de akte van kandidatuur bedoeld bij artikel 23 of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen. Punt b) geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het tijdelijke personeelslid bedoeld in deze afdeling, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door : 1° een tijdelijk personeelslid dat houder is van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad;1° bis zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen, en aan wie hij een omwisseling oplegt met het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad;2° zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling met dat personeelslid oplegt. Het vorige lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. Gedurende de periode van bezoldigd verlof dat het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad en dat ten gevolge van die daad arbeidsongeschikt is, geniet, wordt het geacht werkelijke diensten te presteren. Het meerekenen ervan in de dienstanciënniteit wordt echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Gedurende het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid het slachtoffer van een gewelddaad is geweest, kan dat personeelslid niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van die daad, behalve als het dit aanvaardt en op voorwaarde dat het wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk." § 6. In afwijking van artikel 18, 8°, kan het tijdelijk personeelslid dat een geldige kandidatuur heeft ingediend voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid voor het volgende schooljaar, de keuze van zones wijzigen die werd uitgesproken bij het verstrijken van de termijn bepaald bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.

In afwijking van artikel 31, 9°, kan het tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheisbewijzen en dat een geldige kandidatuur heeft ingediend voor een aanstelling als prioritair tijdelijk personeelslid voor het volgende schooljaar, de keuze van inrichtingen wijzigen die werd uitgesproken bij het verstrijken van de termijn bepaald bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Die aanvraag is echter pas geldig als ze vóór 15 mei aan de functionele minister wordt meegedeeld.".

Art. 76.In hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt een afdeling 5bis ingevoegd, luidend als volgt : "Afdeling 5bis. - Recht op een nieuwe aanstelling van tijdelijken die gerangschikt zijn in de eerste groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969".

Art. 77.In afdeling 5bis van hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt een artikel 51undecies ingevoegd, luidend als volgt : "

Artikel 51undecies.§ 1. In het hoger onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de eerste groep bedoeld in artikel 2 bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969 en dat het slachtoffer is van een gewelddaad, vragen om in een andere inrichting te worden aangesteld met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De aanvraag om nieuwe aanstelling wordt alleen in aanmerking genomen indien de oorspronkelijke aanstelling niet eindigt vóór het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag.

De bij dit artikel bedoelde nieuwe aanstelling kan niet een kortere duur hebben dan de duur die nog moet lopen in het kader van de oorspronkelijke aanstelling, behoudens toestemming van het betrokken personeelslid. Een aanstelling die een kortere duur heeft dan deze die nog moet lopen in het kader van zijn oorspronkelijke aanstelling kan echter opgelegd worden aan het slachtoffer van een gewelddaad op voorwaarde dat die betrekking voor een periode van minstens vijftien weken beschikbaar is en dat het personeelslid dat een dergelijke aanstelling geniet geen recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen de duur van die aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 2. De functionele minister stelt het tijdelijk personeelslid aan dat bij deze afdeling bedoeld is a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt behorend tot een inrichting van de zone(s) vermeld in de akte van kandidatuur bedoeld bij artikel 23 of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen. Punt b) geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen nieuwe aanstelling overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het tijdelijke personeelslid bedoeld in deze afdeling, stelt hij het aan in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door : 1° een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de vierde groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling oplegt;1° bis zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de derde groep bedoeld in artikel 2 bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling oplegt;2° zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de tweede groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling oplegt; Het vorige lid geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. Gedurende de periode van bezoldigd verlof dat het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad en dat ten gevolge van die daad arbeidsongeschikt is, geniet, wordt het geacht werkelijke diensten te presteren. Het meerekenen ervan in de dienstanciënniteit wordt echter beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling. § 5. Gedurende het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het bij deze afdeling bedoelde tijdelijke personeelslid het slachtoffer van een gewelddaad is geweest, kan dat personeelslid niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van die daad, behalve als het dit aanvaardt en op voorwaarde dat het wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk." § 6. In afwijking van artikel 18, 8°, kan het tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de eerste groep en dat een geldige kandidatuur heeft ingediend voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid voor het volgende schooljaar, de keuze van zones wijzigen die werd uitgesproken bij het verstrijken van de termijn bepaald bij de oproep tot kandidaten, op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.".

Art. 78.In hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt een afdeling 6 ingevoegd, luidend als volgt : "Afdeling 6. - Recht op verandering van affectatie ingevolge bijzondere omstandigheden van personeelsleden die als prioritaire tijdelijken werden aangesteld".

Art. 79.In afdeling 6 van hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt een artikel 51 duodecies ingevoegd, luidend als volgt : Artikel 51 duodecies. § 1. In het onderwijs met volledig leerplan en in het alternerend onderwijs, kan het tijdelijk personeelslid dat als prioritaire tijdelijke wordt aangesteld, vragen om in een andere inrichting van dezelfde zone of van een andere zone te worden aangesteld wegens bijzondere omstandigheden met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling, en tot uiterlijk het einde van het lopende schooljaar.

De in artikel 51ter, § 2 bedoelde aanvraag vermeldt in welke affectatiezone(s) het personeelslid vraagt om de wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden te kunnen genieten alsook de inrichtingen waarin het wenst te worden aangesteld. Het in deze afdeling bedoelde personeelslid vermeldt bovendien of het aanvaardt in een niet vacante betrekking te worden aangesteld.

De in de vorige leden bedoelde aanvraag kan te allen tijde in het jaar worden ingediend; tegelijk wordt een afschrift van die aanvraag overgezonden aan de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissies en, in voorkomend geval, aan de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie.

De betrokken zonale affectatiecommissie(s), en, in voorkomend geval, de interzonale affectatiecommissie, stellen de Regering de wijzigingen van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor die ze het meest adequaat achten, met inachtneming van § 2. § 2. De functionele minister stelt het tijdelijk personeelslid dat bij deze afdeling bedoeld is een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag. Punt b) geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het prioritaire tijdelijke personeelslid bedoeld in deze afdeling, stelt hij hem die wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door : 1° een tijdelijk personeelslid dat geen houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, en aan wie hij een omwisseling oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag;1° bis zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen, en aan wie hij een omwisseling oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag;2° zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling met dat personeelslid oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag; Het vorige lid geldt alleen voor de wijzigingen van affectatie wegens bijzondere omstandigheden die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. De functionele minister deelt de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissie een afschrift van de akte van wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden mee.

Als het personeelslid een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden krijgt in een inrichting die behoort tot een andere zone dan deze die van de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van de gewelddaad, deelt de functionele minister eveneens een afschrift van de akte van wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden mee aan de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie. § 5. In afwijking van artikel 33, derde lid, en in artikel 46, § 2, kan het prioritair tijdelijk personeelslid een wijziging van affectatie voor het volgende jaar aanvragen of de reeds uitgedrukte keuze van inrichtingen wijzigen na de vastgestelde datum, op voorwaarde dat het tijdelijk personeelslid wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Die aanvraag is echter pas geldig als ze vóór 15 mei aan de functionele minister wordt meegedeeld.".

Art. 80.In hoofdstuk IIIbis van hetzelfde besluit wordt een afdeling 7 ingevoegd, luidend als volgt : "Afdeling 7. - Recht op de wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden van de in vast verband benoemde personeelsleden".

Art. 81.In afdeling 7 van hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt een artikel 51terdecies ingevoegd, luidend als volgt : "

Artikel 51terdecies.§ 1. In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, kan het tijdelijk personeelslid dat in vast verband benoemd is, vragen om een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden te kunnen genieten in een andere inrichting van dezelfde zone of van een andere zone te worden aangesteld wegens bijzondere omstandigheden met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De in artikel 51ter, § 2 bedoelde aanvraag vermeldt in welke affectatiezone(s) het personeelslid vraagt om de wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden te kunnen genieten alsook de inrichtingen waarin het wenst te worden aangesteld.

Onverminderd § 2, laatste lid, kan de in de vorige leden bedoelde aanvraag te allen tijde in het jaar worden ingediend; tegelijk wordt een afschrift van die aanvraag overgezonden aan de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissies en, in voorkomend geval, aan de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie.

De betrokken zonale affectatiecommissie(s), en, in voorkomend geval, de interzonale affectatiecommissie, stellen de Regering de wijzigingen van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor die ze het meest adequaat achten, met inachtneming van § 2. § 2. De functionele minister stelt het tijdelijk personeelslid dat bij deze afdeling bedoeld is een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt, voor een ononderbroken duur van minstens vijftien weken of tot het einde van het lopende schooljaar, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag. Punt b) geldt alleen voor de wijzigingen van affectatie wegens bijzondere omstandigheden die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het vastbenoemde personeelslid bedoeld in deze afdeling, stelt hij hem die wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door : 1° een tijdelijk personeelslid dat geen houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, en aan wie hij een omwisseling oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag;1° bis zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen, en aan wie hij een omwisseling oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag;2° zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling met dat personeelslid oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag. Het vorige lid geldt alleen voor de wijzigingen van affectatie wegens bijzondere omstandigheden die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. De functionele minister deelt de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissie een afschrift van de akte van wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden mee.

Als het personeelslid een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden krijgt in een inrichting die behoort tot een andere zone dan deze die van de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van de gewelddaad, deelt de functionele minister eveneens een afschrift van de akte van wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden mee aan de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie. § 5. In afwijking van artikel 48, §§ 2 en 3, kan het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad, na 31 januari van het schooljaar waarin het het slachtoffer van een gewelddaad is geweest, een wijziging van affectatie voor het volgende schooljaar aanvragen of de reeds uitgedrukte keuze van inrichtingen wijzigen, op voorwaarde dat het wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Die aanvraag is echter pas geldig als ze vóór 15 mei aan de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissie of betrokken interzonale affectatiecommissie wordt meegedeeld.".

Art. 82.In hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt een afdeling 7 bis ingevoegd, luidend als volgt "Afdeling 7 bis "Afdeling 7 - Recht op de wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden van de in vast verband benoemde personeelsleden".

Art. 83.In afdeling 7 van hoofdstuk III bis van hetzelfde besluit wordt een artikel 51quaterdecies ingevoegd, luidend als volgt :

Artikel 51quaterdecies.§ 1. In het hoger onderwijs voor sociale promotie, kan het personeelslid dat in vast verband benoemd is, vragen om een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden te kunnen genieten in een andere inrichting van dezelfde zone of van een andere zone te worden aangesteld wegens bijzondere omstandigheden met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in de eerste afdeling.

De in artikel 51ter, § 2 bedoelde aanvraag vermeldt in welke affectatiezone(s) het personeelslid vraagt om de wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden te kunnen genieten alsook de inrichtingen waarin het wenst te worden aangesteld.

Onverminderd § 2, laatste lid, kan de in de vorige leden bedoelde aanvraag te allen tijde in het jaar worden ingediend; tegelijk wordt een afschrift van die aanvraag overgezonden aan de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissie(s) en, in voorkomend geval, aan de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie.

De betrokken zonale affectatiecommissie(s), en, in voorkomend geval, de interzonale affectatiecommissie, stellen de Regering de wijzigingen van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor die ze het meest adequaat achten, met inachtneming van § 2. § 2. De functionele minister stelt het tijdelijk personeelslid dat bij deze afdeling bedoeld is een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor a) in elke beschikbare betrekking van hetzelfde ambt, voor een ononderbroken duur van minstens vijftien weken of tot het einde van het lopende schooljaar, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag of b) in elke betrekking van hetzelfde ambt die wordt bekleed door een tijdelijk personeelslid dat aanvaardt met hem om te wisselen, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag. Punt b) geldt alleen voor de aanstellingen die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 3. Als de functioneel bevoegde minister geen wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden overeenkomstig § 2 heeft kunnen aanbieden aan het vastbenoemde personeelslid bedoeld in deze afdeling, stelt hij hem die wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden voor in elke betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door : 1° een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de vierde groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag;1° bis zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de derde groep bedoeld in artikel 2bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag.2° zo er geen zijn, een tijdelijk personeelslid dat gerangschikt is in de tweede groep bedoeld in artikel 2 van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969, en aan wie hij een omwisseling met dat personeelslid oplegt, rekening houdend met de voorkeur die wordt uitgedrukt betreffende de zone vermeld in de in § 1 bedoelde aanvraag; Het vorige lid geldt alleen voor de wijzigingen van affectatie wegens bijzondere omstandigheden die vóór 15 mei van het lopende schooljaar geschieden. § 4. De functionele minister deelt de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissie een afschrift van de akte van wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden mee.

Als het personeelslid een wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden krijgt in een inrichting die behoort tot een andere zone dan die van de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van de gewelddaad, deelt de functionele minister eveneens een afschrift van de akte van wijziging van affectatie wegens bijzondere omstandigheden mee aan de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie. § 5. In afwijking van artikel 48, §§ 2 en 3, kan het personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad, na 31 januari van het schooljaar waarin het het slachtoffer van een gewelddaad is geweest, een wijziging van affectatie voor het volgende schooljaar aanvragen of de reeds uitgedrukte keuze van inrichtingen wijzigen, op voorwaarde dat het wordt erkend als niet in staat zijnde zijn ambt(en) voort te zetten in de inrichting waarin het het slachtoffer is geweest van een gewelddaad door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Die aanvraag is echter pas geldig als ze vóór 15 mei aan de voorzitter van de betrokken zonale affectatiecommissie of betrokken interzonale affectatiecommissie wordt meegedeeld.".

Art. 84.In artikel 167, § 3, 2° van hetzelfde besluit wordt een lid 2 ingevoegd, luidend als volgt : "In afwijking daarvan, in het gespecialiseerd onderwijs, is het vorige lid niet van toepassing indien de tijdelijken of prioritaire tijdelijken die vacante betrekkingen bekleden, het bewijs kunnen leveren van een bijzondere competentie zoals bepaald bij artikel 35, tweede lid en derde lid, van het decreet van 11 april 2014.".

Art. 85.In artikel 167 bis, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : "In afwijking daarvan, in het gespecialiseerd onderwijs, is het vorige lid niet van toepassing indien de tijdelijken of prioritaire tijdelijken die vacante betrekkingen bekleden, het bewijs kunnen leveren van een bijzondere competentie zoals bepaald bij artikel 35, tweede lid en derde lid, van het decreet van 11 april 2014.". Afdeling II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 juli 1969

tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs

Art. 86.In het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 28 februari 2013 houdende verschillende statutaire bepalingen betreffende het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, wordt een nieuw artikel 1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Artikel 1.In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, voor elk toe te kennen wervingsambt, worden de kandidaten gerangschikt volgens het bekwaamheidsbewijs waarvan zij elk houder zijn en naargelang de zonale voorkeur die zij medegedeeld hebben. Onder bekwaamheidsbewijs wordt verstaan de bekwaamheidsbewijzen zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 16 van het decreet van 11 april 2014.".

Art. 87.Artikel 1 van hetzelfde besluit, dat artikel 1bis wordt, wordt door hetgeen volgt vervangen : "

Artikel 1bis.In het hoger onderwijs voor sociale promotie, voor elk toe te kennen wervingsambt, worden de kandidaten van de verschillende groepen naargelang de zonale voorkeur die zij medegedeeld hebben, gerangschikt.".

Art. 88.In hetzelfde besluit, wordt een nieuw artikel 2 ingevoegd, luidend als volgt : "

Artikel 2.§ 1. In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen in drie groepen gerangschikt.

In de eerste groep worden alle kandidaten gerangschikt die, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, gedurende minstens 240 dagen diensten hebben gepresteerd in een ambt van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel of paramedisch personeel en die de voorwaarden vervullen vereist voor de toegang tot dat ambt zoals bepaald bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

In de tweede groep worden alle kandidaten gerangschikt die, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, niet gedurende minstens 240 dagen diensten hebben gepresteerd in een ambt van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel of paramedisch personeel en die de voorwaarden vervullen vereist voor de toegang tot dat ambt zoals bepaald bij artikel 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969.

In de derde groep worden alle kandidaten gerangschikt die alle voorwaarden vervullen bepaald bij artikel 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969, met uitzondering van punt 8 van die bepaling. § 2. In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen behorend tot de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen in drie groepen gerangschikt.

In de eerste groep worden alle kandidaten gerangschikt die, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, gedurende minstens 240 dagen diensten hebben gepresteerd in een ambt van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel of paramedisch personeel en die de voorwaarden vervullen vereist voor de toegang tot dat ambt zoals bepaald bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, met uitzondering van punt 5.

In de tweede groep worden alle kandidaten gerangschikt die, in het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs, niet gedurende minstens 240 dagen diensten hebben gepresteerd in een ambt van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel of paramedisch personeel en die de voorwaarden vervullen vereist voor de toegang tot dat ambt zoals bepaald bij artikel 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969, met uitzondering van punt 5.

In de derde groep worden alle kandidaten gerangschikt die alle voorwaarden vervullen bepaald bij artikel 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969, met uitzondering van de punten 5 en 8 van die bepaling. § 3. In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen in drie groepen gerangschikt.

In de eerste groep worden alle kandidaten gerangschikt die, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, gedurende minstens 240 dagen diensten hebben gepresteerd in een ambt van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel of paramedisch personeel en die de voorwaarden vervullen vereist voor de toegang tot dat ambt zoals bepaald bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, met uitzondering van punt 5.

In de tweede groep worden alle kandidaten gerangschikt die, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, niet gedurende minstens 240 dagen diensten hebben gepresteerd in een ambt van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel of paramedisch personeel en die de voorwaarden vervullen vereist voor de toegang tot dat ambt zoals bepaald bij artikel 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969, met uitzondering van punt 5.

In de derde groep worden alle kandidaten gerangschikt die alle voorwaarden vervullen bepaald bij artikel 18 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969, met uitzondering van de punten 5 en 8 van die bepaling. § 4. In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de kandidaten die houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs gerangschikt in functie van hun bezit van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. De voorrang wordt verleend aan de kandidaat die een pedagogisch bekwaamheidsbewijs heeft.

Bij gebrek aan een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, wordt de voorrang verleend aan de kandidaat die het vorige jaar heeft gepresteerd en die niet het voorwerp uitmaakte van een ongunstig verslag van het inrichtingshoofd.

Bij gebrek daaraan wordt de voorrang verleend aan de door het inrichtingshoofd voorgedragen kandidaat.

Als geen kandidaat door het inrichtingshoofd wordt voorgesteld, wordt de voorrang verleend aan de kandidaat die het grootste aantal schooljaren heeft gedurende welke hij een aanstelling in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs heeft genoten.".

Art. 89.Artikel 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dat artikel 2bis wordt, wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid, worden de woorden "De aldus gerangschikte kandidaten worden" vervangen door de woorden "In het hoger onderwijs voor sociale promotie, worden de aldus gerangschikte kandidaten";2° het zesde lid wordt vervangen door de woorden : "Voor de berekening van het aantal dagen zijn de bepalingen van toepassing vastgesteld in artikel 46undecies van hetzelfde besluit";3° in het aldus vervangen zesde lid worden de woorden "van hetzelfde besluit" vervangen door de woorden "van het koninklijk besluit van 22 maart 1969".

Art. 90.Artikel 2bis van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dat artikel 2ter wordt, wordt gewijzigd als volgt : de woorden "Voor de toepassing van de artikelen 2 en 2bis, worden de diensten" vervangen de woorden "Voor de toepassing van artikel 2, worden de diensten".

Art. 91.Artikel 2ter van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dat artikel 2quater wordt, wordt gewijzigd als volgt : de woorden "de anciënniteit bedoeld in artikel 2 de diensten geleverd" worden vervangen door de woorden "de anciënniteit bedoeld in de artikelen 2 en 2bis de diensten geleverd".

Art. 92.In het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969, wordt een nieuw artikel 3 ingevoegd, luidend als volgt : "

Artikel 3.§ 1. In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in dienst geroepen, rekening houdend met de zonevoorkeuren die ze uitgedrukt hebben en volgens de orde van hun rangschikking.

In afwijking van het eerste lid worden de kandidaten die het voorwerp uitmaken van een preventieve schorsing wegens tenlastelegging, van een betichting in het kader van strafvervolgingen, van een niet-definitieve strafveroordeling waartegen ze van hun gewone beroepsrechten gebruik hebben gemaakt, tijdelijk uitgesloten zijn van de rangschikking en dit tot het einde van de strafprocedure.

De kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de vereiste bekwaamheidsbewijzen hebben de voorrang op de kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen en van de schaarstebekwaamheidsbewijzen. De kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de voldoende bekwaamheidsbewijzen hebben de voorrang op de kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen zoals vermeld door de Regering krachtens artikel 16 van het decreet van 11 april 2014.

Binnen de groepen bedoeld bij artikel 2, hebben de kandidaten van de eerste groep voorrang boven de kandidaten van de tweede groep en de derde groep.

De kandidaten van de tweede groep hebben voorrang op de kandidaten van de derde groep.

De kandidaten die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs van de categorie van de schaarstebekwaamheidsbewijzen hebben de voorrang op de kandidaten die houder zijn van een ander bekwaamheidsbewijs dan een vereist, voldoend of schaarstebekwaamheidsbewijs. § 2. De personeelsleden die vastbenoemd zijn in een ambt en die het bekwaamheidsbewijs vereist voor een ander ambt waarvoor ze hun tijdelijke aanstelling aanvragen, alsook, in het onderwijs voor sociale promotie, de personeelsleden die vastbenoemd zijn in een ambt met onvolledige prestaties, worden opgenomen in de rangschikking bedoeld bij artikel 2, § 1. Het aantal kandidaturen dat ze toegewezen wordt, is het aantal volledige jaren van dienstanciënniteit, berekend op de datum bepaald door de oproep tot de kandidaten en overeenkomstig artikel 3sexies van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen met toepassing van artikel 164 van het voormelde koninklijk besluit van 22 maart 1969.

In de groepen bedoeld bij artikel 2, worden de kandidaten gerangschikt met inachtneming van de voorwaarden bepaald bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Bij gelijk aantal ingediende kandidaturen, volgens het burgerlijk jaar gedurende hetwelk het laatste diploma, getuigschrift of brevet uitgereikt werd, waarop het bekwaamheidsbewijs steunt, of het vereist, voldoend of schaarstegebonden is, gaat de voorrang aan de kandidaat die het vereiste, voldoende of schaarstegebonden bekwaamheidsbewijs sinds het grootste aantal jaren heeft.

Wanneer het jaar gedurende welk het laatste diploma, getuigschrift of brevet uitgereikt werd, waarop het bekwaamheidsbewijs steunt, of het vereist, voldoend of schaarstegebonden is, hetzelfde is, wordt, met inachtneming van de geboortedatum van de kandidaat, de voorrang aan de oudste kandidaat verleend.

De langeduurdiensten worden bij voorkeur aan de kandidaten die de grootste voorrang hebben, toegekend.

Nochtans, het tijdelijke personeelslid van de eerste groep bedoeld bij artikel 2, § 1, dat zijn opdracht op tevredenstellende wijze heeft vervuld, is, behoudens tegenovergestelde aanvraag uitgaande van hem, opnieuw in de inrichting aangesteld waar hij het vorig schooljaar zijn ambt bekleedde. De voorkeur die het geniet kan niet aan de voorrang voor de aanstelling van een beter gerangschikte kandidaat tegengesteld worden.

Het tijdelijke personeelslid bedoeld bij artikel 2, § 1, dat het voorwerp uitmaakt van een ongunstig verslag van het inrichtingshoofd onder welk toezicht of gezag het geplaatst werd, wordt niet opnieuw in de inrichting waar hij het vorige schooljaar aangesteld was, aangesteld. § 3. Bij gelijk aantal ingediende kandidaturen, wordt de voorrang verleend aan de kandidaat die het vorige jaar gepresteerd heeft en die niet het voorwerp uitmaakte van een ongunstig verslag van het inrichtingshoofd.

In afwezigheid van een ongunstig verslag en bij gelijk aantal ingediende kandidaturen, worden de kandidaten gerangschikt volgens het burgerlijk jaar gedurende welk het laatste diploma, getuigschrift of brevet waarop het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het toe te kennen ambt steunt, uitgereikt werd, en waarvan zij houder zijn. De voorrang wordt verleend aan de kandidaat die het vereiste, voldoende of schaarstegebonden bekwaamheidsbewijs sinds het grootste aantal jaren heeft.

Wanneer het jaar gedurende welk het laatste diploma, getuigschrift of brevet uitgereikt werd, waarop het bekwaamheidsbewijs steunt, of het vereist, voldoend of schaarstegebonden is, hetzelfde is, wordt, met inachtneming van de geboortedatum van de kandidaat, de voorrang aan de oudste kandidaat verleend.".

Art. 93.Artikel 3 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969, dat artikel 3bis wordt, wordt gewijzigd als volgt : "De kandidaten voor een tijdelijke aanstelling worden" wordt vervangen door "In het hoger onderwijs voor sociale promotie, worden de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling".

Art. 94.Artikel 3bis van het voormelde koninklijk besluit van 22 juli 1969 wordt artikel 3ter en wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid, worden de woorden "Wordt gelijkgesteld met een kandidatuur bedoeld in artikel 3," vervangen door de woorden "Wordt gelijkgesteld met een kandidatuur bedoeld in de artikelen 3 en 3bis,";2° in het tweede lid, worden de woorden "van artikel 3" vervangen door de woorden "van de artikelen 3 en 3bis".

Art. 95.In artikel 4 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969 worden de woorden ""de kandidaat van de eerste groep bedoeld bij artikel 2," vervangen door de woorden "de kandidaat bedoeld bij artikel 2, § 1, eerste lid, en § 2, en de kandidaat van de eerste groep bedoeld bij artikel 2bis,".

Art. 96.In artikel 4bis van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Ieder tijdelijk personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een afdanking verliest," vervangen door de woorden "In het hoger onderwijs voor sociale promotie, verliest ieder tijdelijk personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een afdanking,";2° in het tweede lid worden de woorden "In het onderwijs met volledig leerplan, in het alternerend onderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie," ingevoegd voor de woorden "ieder tijdelijk personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een ongunstig verslag van het inrichtingshoofd".

Art. 97.In het voornoemde koninklijk besluit van 22 juli 1969 wordt een nieuw artikel 5 ingevoegd, luidend als volgt : "

Artikel 5.De rangschikking bedoeld bij artikel 2 wordt bepaald op basis van een aantal gepresteerde dagen op 31 januari van het jaar van de oproep.".

Art. 98.Artikel 5 van het koninklijk besluit van het voornoemde decreet van 22 juli 1969, dat artikel 5bis wordt, wordt gewijzigd als volgt : de woorden "artikel 2" worden vervangen door de woorden "artikel 2bis". HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen eigen aan het gesubsidieerd onderwijs Afdeling I. - Wijzigingen in het decreet van 1 februari 1993 houdende

het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs

Art. 99.In artikel 2 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, vervangen bij het decreet van 8 februari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een lid, luidend als volgt, ingevoegd tussen het eerste lid en het tweede lid : "Voor de toepassing van dit decreet, behoudens voor de ambten leermeester en leraar godsdienst, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de bekwaamheidsbewijzen bepaald overeenkomstig hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014."; 2° in het tweede lid, dat lid 3 wordt, worden de woorden "door de Franse Gemeenschap, bestaat de nuttige ervaring" vervangen door de woorden "door de Franse Gemeenschap, en wat betreft hetgeen bepaald wordt bij hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 100.Artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 2 juni 1998, bij het decreet van 8 februari 1999, bij het decreet van 19 december 2002, bij het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van de kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de dagen gepresteerd door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap, bij het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving en bij het decreet van 30 april 2009 betreffende de comptabiliteit van de scholen en de toegang tot sommige selectieambten en bevorderingsambten, wordt met de paragrafen 20 en 21 aangevuld, luidend als volgt : " § 20. Voor de toepassing van dit decreet, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt onder "nieuwaanwerving" verstaan de aanwerving zoals bepaald bij artikel 25 van het decreet van 11 april 2014. § 21. Voor de toepassing van dit decreet, behoudens voor de ambten meester en leraar godsdienst, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt onder "pedagogisch bekwaamheidsbewijs" verstaan het bekwaamheidsbewijs zoals bepaald bij de artikelen 17 en 18 van het decreet van 11 april 2014.".

Art. 101.In artikel 29bis, § 5, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het voornoemde decreet van 12 mei 2004 en bij het decreet van 13 december 2007, in het eerste lid en het tweede lid, worden de woorden "vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs" vervangen door de woorden "bekwaamheidsbewijs bedoeld bij artikel 2.

Art. 102.In artikel 29quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2002 en gewijzigd bij het decreet van 17 juli 2003 en bij het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° bij punt 5° worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) er wordt een nieuw derde streepje ingevoegd, luidend als volgt : "- voor het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, in een ander ambt van dezelfde categorie waarvoor het personeelslid over het voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt.Voor de onderwijzende ambten, met uitsluiting van de ambten leermeester en leraar godsdienst, moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs;" b) in het derde streepje, dat het vierde streepje wordt, worden de woorden "voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het hoger onderwijs, met inbegrip van het hoger onderwijs voor sociale promotie"," ingevoegd voor de woorden "in een ander ambt van dezelfde categorie";2° in punt 7°, worden de woorden "waarvoor hij het bewijs bezit dat hem recht geeft, zonder beperking in duur, op een weddetoelage ten laste van de Schatkist, voor zover het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld overeenkomstig artikel 34bis" vervangen door de woorden "voor zover het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld overeenkomstig artikel 34bis en op voorwaarde dat hij houder is van : - ofwel het vereiste bekwaamheidsbewijs; - ofwel, voor het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, het voldoend bekwaamheidsbewijs. Voor de ambten van meester en leraar godsdienst moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs; - ofwel, voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het hoger onderwijs, met inbegrip van het hoger onderwijs voor sociale promotie, een bewijs dat hem, zonder tijdslimiet, recht geeft op een weddesubsidie ten laste van de Schatkist." : 3° punt 16° wordt als volgt aangevuld : "en, behoudens voor de ambten leermeester en leraar godsdienst, met inachtneming van de regels van de nieuwaanwerving bepaald bij hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014 voor het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie".

Art. 103.In artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden : " : - ofwel het vereiste bekwaamheidsbewijs; - ofwel, voor het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, het voldoend bekwaamheidsbewijs. Voor de ambten van leermeester en leraar godsdienst moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs; - ofwel, voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het hoger onderwijs, met inbegrip van het hoger onderwijs voor sociale promotie, een bewijs dat hem, zonder tijdslimiet, recht geeft op de toekenning van een weddesubsidie voor de uitoefening van dat ambt."; 2° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 104.In artikel 35, § 1, van hetzelfde decreet, hersteld bij het voornoemde decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt, dat zonder beperking in de tijd recht geeft op de toekenning van een weddetoelage" worden vervangen door de woorden "over het vereiste of voldoende bekwaamheidsbewijs beschikt"; 2° het lid wordt met de volgende zin aangevuld : "Voor de onderwijzende ambten, met uitsluiting van de ambten leermeester en leraar godsdienst, moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.".

Art. 105.Artikel 42, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1994, bij het decreet van 8 februari 1999, bij het decreet van 19 december 2002, bij het decreet van 2 juni 2006, bij het decreet van 8 maart 2007 en bij het decreet van 30 april 2009 houdende uitvoering van het Protocol van akkoord van 20 juni 2008 gesloten voor de periode 2009-2010 met de representatieve vakverenigingen van de onderwijssector, wordt met een lid aangevuld, luidend als volgt : "Voor de toepassing van punt 3°, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, moet de kandidaat voor een aanwerving in vast verband houder zijn van vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs.

Voor de onderwijzende ambten, met uitsluiting van de ambten leermeester en leraar godsdienst, moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs".

Art. 106.In artikel 110 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1994, bij het decreet van 15 april 1995 en bij het decreet van 20 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt met de woorden ",eerste lid" aangevuld;2° de 3e, 4e en 5e leden worden opgeheven. Afdeling II. - Wijzigingen in het decreet van 6 juni 1994 tot

vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs

Art. 107.Artikel 2 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, vervangen bij het decreet van 8 februari 1999, wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : "Voor de toepassing van dit decreet, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de bekwaamheidsbewijzen bepaald overeenkomstig hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 108.In artikel 3, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 12 juli 2012, worden de woorden "door de Franse Gemeenschap, bestaat de nuttige ervaring" vervangen door de woorden "door de Franse Gemeenschap, en wat betreft hetgeen bepaald wordt bij hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 109.Artikel 4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, bij het decreet van 25 juli 1996, bij het decreet van 2 juni 1998, bij het decreet van 8 februari 1999, bij het voornoemde decreet van 12 mei 2004, bij het decreet van 30 april 2009 betreffende de comptabiliteit van de scholen en de toegang tot sommige selectieambten en bevorderingsambten en bij het decreet van 12 juli 2012, wordt met de punten 7° en 8° aangevuld, luidend als volgt : "7° in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt onder "nieuwaanwerving" verstaan de aanwerving zoals bepaald bij artikel 25 van het decreet van 11 april 2014; 8° in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt onder "pedagogisch bekwaamheidsbewijs" verstaan het bekwaamheidsbewijs zoals bepaald bij de artikelen 17 en 18 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 110.Artikel 20 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een paragraaf 3 luidend als volgt : " § 3. In het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, bij nieuwaanwerving, gaat de inrichtende macht over tot de tijdelijke aanstelling met inachtneming van de regels vastgesteld in hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 111.In artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, bij het decreet van 25 juli 1996, bij het decreet van 2 juni 1998, bij het decreet van 8 februari 1999 en bij het voornoemde decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede streepje, punt 2°, worden de woorden "en waarvoor hij een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs A bezit" vervangen door de woorden "en waarvoor hij een voldoend bewijs bezit.Voor de onderwijzende ambten moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs;"; b) er wordt een nieuw derde streepje ingevoegd, luidend als volgt : "in het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt opgenomen in de rangschikking van de prioritaire personeelsleden, elk personeelslid dat, in de 360 vereiste dagen, 240 dienstdagen telt in het betrokken ambt en dat over het voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt.Voor de onderwijzende ambten moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs;"; c) in het derde streepje, dat het vierde streepje wordt, worden de woorden "het onderwijs voor sociale promotie" vervangen door de woorden "het hoger onderwijs voor sociale promotie";2° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "waarvoor het een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep A bezit" vervangen door de woorden "waarvoor het een voldoend bekwaamheidsbewijs bezit";b) het tweede lid wordt geschrapt;c) er worden twee leden, luidend als volgt, na het eerste lid ingevoegd : "In het secundair onderwijs, voor de onderwijzende ambten, moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. In het secundair onderwijs voor sociale promotie, moet het personeelslid bedoeld bij het eerste lid in dat onderwijs vastbenoemd zijn en voor de onderwijzende ambten, houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs."; 3° in paragraaf 3 wordt een nieuw lid tussen lid 1 en 2 ingevoegd, luidend als volgt : "In het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie moet, voor de onderwijzende ambten, het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.".

Art. 112.In artikel 27ter, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het voornoemde decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "voldoend geacht bekwaamheidsbewijs A" vervangen door de woorden "voldoend bekwaamheidsbewijs";2° het lid wordt met de volgende zin aangevuld : "Voor de onderwijzende ambten, moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs".

Art. 113.In artikel 30, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, het decreet van 25 juli 2006, bij het decreet van 8 mei 2003, bij het decreet van 2 juni 2006, bij het decreet van 8 maart 2007, bij het decreet van 30 april 2009 houdende uitvoering van het Protocol van akkoord van 20 juni 2008 gesloten voor de periode 2009-2010 met de representatieve vakverenigingen van de onderwijssector en bij het decreet van 12 juli 2012, wordt een nieuw lid, luidend als volgt, tussen het eerste lid en het tweede lid ingevoegd : "Voor de toepassing van het punt 5°, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, moet de kandidaat voor een vaste benoeming houder zijn van het vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs.

Voor de onderwijzende ambten, met uitsluiting van de ambten leermeester en leraar godsdienst, moet de kandidaat houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs".

Art. 114.In artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 juli 1996 en bij het decreet van 2 juni 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "bedoeld bij artikel 101" opgeheven;2° in het derde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "In het onderwijs voor sociale promotie" worden vervangen door de woorden "In het secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie";b) de woorden "waarvoor hij over de vereiste titel bedoeld bij artikel 101 beschikt" worden vervangen door de woorden "waarvoor hij over het vereist bekwaamheidsbewijs, respectief voor elk van deze onderwijsniveaus, bedoeld bij artikel 101, beschikt";c) de juist gewijzigde woorden "waarvoor hij over het vereist bekwaamheidsbewijs, respectief voor elk van deze onderwijsniveaus, bedoeld bij artikel 101, beschikt" worden vervangen door de woorden "waarvoor hij over het vereist bekwaamheidsbewijs zoals bepaald bij het decreet van 11 april 2014, respectief voor elk van deze onderwijsniveaus, bedoeld bij artikel 101, beschikt";d) in het vierde lid worden de woorden "bedoeld bij artikel 101" vervangen door de woorden "zoals bepaald bij het voornoemde decreet van 2 juni 1998".

Art. 115.In artikel 34, § 2, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, bij het decreet van 25 juli 1996, bij het decreet van 2 juni 1998 en bij het voormelde decreet van 12 mei 2004, worden de woorden" of het voldoend geacht bekwaamheidsbewijs A" vervangen door de woorden "of, behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, het voldoend bekwaamheidsbewijs".

Art. 116.Artikel 101 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, wordt aangevuld met de woorden ", eerste lid". Afdeling III. - Wijziging van het besluit van de Regering van de

Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuter- en lager onderwijs

Art. 117.In artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuter- en lager onderwijs, aangevuld bij het decreet van 19 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, worden de woorden "zoals bepaald bij artikel 3" vervangen door de woorden "zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014";2° in § 4, worden de woorden "in de zin van artikel 3" vervangen door de woorden "zoals bepaald bij artikel 3" vervangen door de woorden "zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 118.In artikel 3 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden "rekening houdend met het onderscheid tussen het gewoon en het gespecialiseerd onderwijs" afgeschaft;2° in paragraaf 1 worden de woorden "bedoeld in de art.6A, 6B en 8 van het besluit van de Executieve d.d. 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, het psychologisch personeel, het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, (gespecialiseerd), middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, laatst gewijzigd bij besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 16 januari 1995" vervangen door de woorden "zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014"; 3° in § 2 worden de woorden "dat voldoet aan de definitie in § 1" afgeschaft;4° artikel 3 wordt aangevuld met een paragraaf 4 luidend als volgt : " § 4.Bij wijze van afwijking, in het gespecialiseerd onderwijs, voor de toepassing van de artikelen 5 en 8, § 1, § 2 en § 4 van dit besluit, is de definitie van "hetzelfde ambt" opgenomen in dit artikel niet van toepassing op het tijdelijk personeelslid dat zijn betrekking moet afstaan wegens de toepassing van voorziene voorafgaande maatregelen of door een reaffectatie, en dat een specifieke bevoegdheid kan bewijzen.

Als verantwoording van een specifieke bevoegdheid geldt voor het tijdelijk personeelslid het feit dat : - het het ambt heeft uitgeoefend gedurende de nodige duur zodat de betrekking aan de reaffectatie en de wedertewerkstellingen wordt onttrokken, overeenkomstig artikel 15; - of hoewel het over deze anciënniteit niet beschikt, een specifieke of aanvullende opleiding bekrachtigd met een attest kan bewijzen, overeenkomstig artikel 35 van het decreet van 11 april 2014, aan de hand van een document opgesteld door de instelling die de opleiding heeft gegeven. Deze instelling moet op de lijst bepaald door de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs opgenomen worden.".

Art. 119.In artikel 4, § 1, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2002 en het decreet van 12 mei 2004, worden de woorden "van het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming van de Franse Gemeenschap" vervangen door de woorden "de Regering".

Art. 120.Artikel 5, § 1, 4°, van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, wordt vervangen door hetgeen volgt : "4° een einde gemaakt heeft aan de prestaties van haar personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen als niet-prioritair tijdelijken in de volgende volgorde : a) personeelslid dat geen houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs, van een voldoend bekwaamheidsbewijs of van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs;b) personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs; c) personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs;".

Art. 121.In artikel 8 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden "laatst gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 16 januari 1995" vervangen door de woorden "zoals gewijzigd";2° in § 3, 3°, worden de woorden "als het na de zesjarige periode dertig jaar in aanmerking komende diensten telt om aanspraak te maken op een pensioen" vervangen door de woorden "als het na de zesjarige periode de voorwaarden vervult om aanspraak te kunnen maken op een rustpensioen".

Art. 122.In artikel 11, § 2, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid : a) worden de woorden "Die verplichting kan een inrichtende macht er niet toe nopen" door de woorden "De verplichtingen tot reaffectatie en wedertewerkstelling kunnen een inrichtende macht er niet toe nopen" vervangen;b) worden de woorden ", behalve als het personeelslid daar reeds een aanwerving in vast verband geniet" toegevoegd na de woorden "in het gespecialiseerd onderwijs toe te wijzen"; 2° tussen het eerste lid en het tweede wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : "De Inrichtende macht die een reaffectatie weigert moet deze weigering met redenen omkleden bij de bevoegde commissie voor het beheer van de betrekkingen.".

Art. 123.In artikel 15 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2002, aangevuld met het decreet van 17 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1bis, worden de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden met in totaal meer dan 2 160 dagen dienstanciënniteit" vervangen door de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden, houders van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, met in totaal meer dan 2 160 dagen dienstanciënniteit";2° In § 2, worden de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden die : " vervangen door de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden, houders van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, die : ";3° in § 2bis, worden de woorden "reaffectatiecommissies" vervangen door de woorden "de commissies voor het beheer van de betrekkingen". Afdeling IV. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse

Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs

Art. 124.In artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, aangevuld bij het besluit van de Regering van 29 augustus 1996 en bij het decreet van 19 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, eerste lid, worden de woorden "zoals bepaald bij de artikelen 3 tot 6" vervangen door de woorden "zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014";2° in § 4, eerste lid, worden de woorden "in de zin van de artikelen 3 tot 6" vervangen door de woorden "zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014";3° in § 5, eerste lid, worden de woorden "in de zin bepaald bij de artikelen 3 tot 6" vervangen door de woorden "zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014";4° paragraaf 7, tweede lid, wordt geschrapt.

Art. 125.In artikel 3 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 29 augustus 1996 en bij het decreet van 8 februari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "het gewoon onderwijs met volledig leerplan en het alternerend onderwijs, het gespecialiseerd onderwijs, het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs met beperkt leerplan" worden vervangen door de woorden "het gewoon en gespecialiseerd onderwijs en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan";b) het punt 1° wordt vervangen door hetgeen volgt : "1° het ambt zoals bepaald, - door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014; - door het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap."; c) in 2°, a), eerste lid, worden de woorden ", of elk vak in een ambt," en de woorden "of dat vak onderwijst" afgeschaft;d) in 2°, a), wordt het tweede lid afgeschaft;e) in 2°, a), derde lid, wordt het woord "ook" geschrapt;f) in 2°, b) eerste lid, worden de woorden "of elk vak" geschrapt; g) in 3°, wordt het derde streepje aangevuld met de woorden "en van begeleiders in centra voor alternerend onderwijs en vorming" na de woorden "houders van het vereiste bekwaamheidsbewijs" h) § 1 wordt aangevuld met een 4°, luidend als volgt : "4° Wat betreft de reaffectatie binnen de inrichtende macht, het ambt dat of een ander ambt dan het ambt dat opgenomen wordt in de verbinding cursus/ambt zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 10 van het decreet van 11 april 2014 wat respectief het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs en het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs betreft."; 2° § 2 wordt afgeschaft.

Art. 126.Artikel 5 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 wordt vervangen door hetgeen volgt : "Bij wijze van afwijking, in het gespecialiseerd onderwijs, voor de toepassing van de artikelen 9 en 12 van dit besluit, is de definitie van "hetzelfde ambt" opgenomen in artikel 3 niet van toepassing op het tijdelijk personeelslid dat zijn betrekking moet afstaan wegens de toepassing van voorziene voorafgaande maatregelen of door een reaffectatie, en dat een specifieke bevoegdheid kan bewijzen.

Als verantwoording van een specifieke bevoegdheid geldt voor het tijdelijk personeelslid het feit dat : - het het ambt heeft uitgeoefend gedurende de nodige duur zodat de betrekking aan de reaffectatie en de wedertewerkstellingen wordt onttrokken, overeenkomstig artikel 39; - of hoewel het over deze anciënniteit niet beschikt, een specifieke of aanvullende opleiding bekrachtigd met een attest kan bewijzen, overeenkomstig artikel 35 van het decreet van 11 april 2014, aan de hand van een document opgesteld door de instelling die de opleiding heeft gegeven. Deze instelling met op de lijst bepaald door de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs opgenomen worden.".

Art. 127.Artikel 6 van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 wordt vervangen als volgt : "

Artikel 6.- § 1. Voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 wordt het personeelslid dat in vast verband verworven wordt vóór 31 augustus 2016 in het ambt leraar oude talen (Latijn-Grieks) gepresteerd in de lagere en/of hogere graad van het secundair onderwijs en dat de bepalingen bedoeld bij artikel 264, 2°, van het decreet van 11 april 2004 geniet, geacht zijn ambt op beide niveaus uitgeoefend te hebben wanneer alle titularissen van dat ambt leraar AV Oud Grieks en AV Latijn in een inrichting het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten. § 2. In inrichtingen waar de titularissen van dat ambt leraar AV Oud Grieks en AV Latijn niet allemaal het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten, gelden de maatregelen vóór de terbeschikkingstelling en de terbeschikkingstelling zelf per niveau voor de personeelsleden in vast verband aangeworven vóór 31 augustus 2016 in het ambt leraar oude talen (Latijn-Grieks).

Nochtans, de in vast verband aangeworven personeelsleden die het vereiste studiebewijs bezitten, verkrijgen het recht, in het andere niveau lessen Latijn of Grieks terug te winnen ten nadele van personeelsleden die al dan niet het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten, op voorwaarde dat deze laatsten minder dienstanciënniteit tellen.".

Art. 128.In artikel 7 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 worden de woorden "van het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming" vervangen door de woorden "van de Regering".

Art. 129.In artikel 7bis van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de cijfers "20" vervangen door de cijfers "39".

Art. 130.In artikel 9 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in 4° worden de woorden "die hetzelfde ambt uitoefenen als tijdelijke niet bedoeld in 8° hierna" vervangen door de woorden "die hetzelfde ambt uitoefenen als niet-prioritaire tijdelijken";b) het 4° wordt met een nieuw lid aangevuld, luidend als volgt : "behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, een einde gemaakt heeft aan de prestaties van haar personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen als niet-prioritair tijdelijke in de volgende volgorde : a) personeelslid dat geen houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs, van een voldoend bekwaamheidsbewijs of van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs;b) personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs; c) personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs;"; d) § 1 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : "Behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste aanwerving waarvan het houder is.".

Art. 131.In artikel 10 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, 1° ), worden de woorden "of het vak" geschrapt;2° in § 3, 2° ), worden de woorden "of vakken", "of een ander vak", "of vak(ken)" en "of vakken" afgeschaft.

Art. 132.In artikel 12 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, aangevuld bij het decreet van 19 december 2002 en gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, wordt het woord "gewoon" geschrapt;2° in § 1, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : "Behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste aanwerving waarvan het houder is."; 3° er wordt een § 6 toegevoegd, luidend als volgt : "De reaffectatie mag niet leiden tot de verplichting, voor de inrichtende macht, een vacante betrekking in het gespecialiseerd onderwijs toe te vertrouwen aan dat personeelslid, noch voor het personeelslid de verplichting het te aanvaarden, behoudens als het personeelslid er al een benoeming in vast verband geniet. De Inrichtende macht die weigert een reaffectatie toe te kennen moet deze weigering bij de bevoegde commissie voor het beheer van de betrekkingen verantwoorden.".

Art. 133.Artikel 13 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, aangevuld bij het decreet van 29 augustus 1996 en bij het decreet van 19 december 2002, wordt afgeschaft.

Art. 134.In artikel 14, § 1, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, vierde lid, wordt het woord "gewoon" geschrapt;2° er wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt : "Alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste aanwerving waarvan het houder is.".

Art. 135.In artikel 16 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, wordt het woord "gewoon" geschrapt.

Art. 136.In artikel 17 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 29 augustus 1996, bij het decreet van 17 juli 1998 en bij het decreet van 19 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, wordt het woord "gewoon" geschrapt;2° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in 1° ) worden de woorden "of de vakken" afgeschaft;b) in 1° ) worden de woorden "of van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep A, bedoeld in voormeld koninklijk besluit van 30 juli 1975" vervangen door de woorden "of van een voldoend bekwaamheidsbewijs";c) in 2° ) worden de woorden "of bijzondere vakken" worden afgeschaft";d) in 2° ) worden de woorden "of van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep A" vervangen door de woorden "of van een voldoend bekwaamheidsbewijs";3° in § 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in 1° ) worden de woorden "of de vakken" afgeschaft;b) in 1° ) worden de woorden "het voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep A" vervangen door de woorden "of van een voldoend bekwaamheidsbewijs";4° in § 4 worden de woorden "het voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep B" vervangen door de woorden "het voldoend bekwaamheidsbewijs of het schaarstebekwaamheidsbewijs".

Art. 137.In artikel 18, § 2, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de woorden "of vakken" geschrapt.

Art. 138.In artikel 39 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 29 augustus 1996, bij het decreet van 19 december 2002, bij het decreet van 17 juli 2003 en bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1bis worden de woorden "door de personeelsleden met in totaal meer dan 2 160 dagen dienstanciënniteit" vervangen door de woorden "door de personeelsleden, houder van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, met in totaal meer dan 2 160 dagen dienstanciënniteit";2° in § 2 worden de woorden "door de personeelsleden die" vervangen door de woorden "door de personeelsleden die houder van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs zijn en die :";3° in § 2bis worden de woorden "reaffectatiecommissies" vervangen door de woorden "commissies voor het beheer van de betrekkingen".

Art. 139.In artikel 40, § 1, 3°, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, wordt het woord "gewoon" geschrapt. Afdeling V. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse

Gemeenschap van 12 september 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd vrij onderwijs voor sociale promotie

Art. 140.Artikel 2, § 7, tweede lid, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd vrij onderwijs voor sociale promotie, wordt afgeschaft.

Art. 141.In artikel 3 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door hetgeen volgt : " § 1.Onder hetzelfde ambt verstaat men ook in het onderwijs voor sociale promotie, het ambt zoals bepaald : - door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014; - in het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, laatst gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995; - in het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd."; 2° artikel 3 wordt met een § 3 aangevuld, luidend als volgt : " § 3.Voor het secundair onderwijs voor sociale promotie, wat betreft de reaffectatie binnen de inrichtende macht, het ambt dat of een ander ambt dan het ambt dat opgenomen wordt in de verbinding cursus/ambt zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 10 van het decreet van 11 april 2014 wat respectief het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs en het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs betreft.".

Art. 142.Artikel 4 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, wordt afgeschaft.

Art. 143.In artikel 5 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, worden de woorden "van het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming" vervangen door de woorden "van de Regering".

Art. 144.In artikel 7, § 1, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3° worden de woorden "als tijdelijke, niet bedoeld in 7° hierna" vervangen door de woorden "als niet-prioritaire tijdelijke";2° het punt 3° wordt met een nieuw lid aangevuld, luidend als volgt : "In het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt een einde gesteld aan deze prestaties als volgt : a) personeelslid dat geen houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs, van een voldoend bekwaamheidsbewijs of van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs;b) personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs; c) personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs;"; 3° paragraaf 1 wordt met een nieuw lid aangevuld, luidend als volgt : "Voor het secundair onderwijs voor sociale promotie, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste aanwerving waarvan het houder is.".

Art. 145.In artikel 8 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4, 1° ), worden de woorden "of het vak" geschrapt;2° in § 4, 2° ), worden de woorden "of vakken" afgeschaft.

Art. 146.Artikel 10, § 1, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, wordt met een nieuw lid aangevuld, luidend als volgt : "Voor het secundair onderwijs voor sociale promotie, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste aanwerving waarvan het houder is. ".

Art. 147.In artikel 11 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt met een nieuw lid 3 aangevuld, luidend als volgt : "Voor het secundair onderwijs voor sociale promotie, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste aanwerving waarvan het houder is."; 2° in § 3, tweede lid, wordt het woord "buitengewoon" vervangen door het woord "gespecialiseerd".

Art. 148.In artikel 14 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, worden de woorden "of vakken" afgeschaft.

Art. 149.In artikel 16 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2002, aangevuld bij het decreet van 17 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden die :" vervangen door de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden die houder zijn van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs en die :";2° in § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "reaffectatiecommissies" vervangen door de woorden "commissies voor het beheer van de betrekkingen";b) in het eerste lid worden de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden met toepassing van de voorrang die hen is verleend door artikel 36quinquies" vervangen door de woorden "de betrekkingen bekleed door de personeelsleden, houder van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs, met toepassing van de voorrang die hen is verleend door artikel 29quater";c) in het tweede lid worden de woorden "reaffectatiecommissies" vervangen door de woorden "commissies voor het beheer van de betrekkingen". Afdeling VI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse

Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuter- en lager onderwijs

Art. 150.In artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuter- en lager onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de woorden "van hetzelfde, in artikel 3 bepaalde ambt" vervangen door de woorden "van hetzelfde, door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014 bepaalde ambt";2° in § 4 worden de woorden "dan het in artikel 3 bedoelde zelfde ambt" vervangen door de woorden "dan het bedoelde zelfde ambt zoals bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 151.In artikel 3 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "rekening houdend met het onderscheid gewoon/gespecialiseerd onderwijs" afgeschaft;2° in § 1 worden de woorden "bedoeld in de artikelen 6A en B en 8 van het besluit van de Executieve van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, het psychologisch personeel, het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, laatst gewijzigd bij besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 16 januari 1995" vervangen door de woorden "bepaald door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014";3° in § 2, 1°, worden de woorden "dat voldoet aan de definitie in § 1" afgeschaft;4° artikel 3 wordt met een § 4 aangevuld, luidend als volgt : " § 4.Bij wijze van afwijking, in het gespecialiseerd onderwijs, voor de toepassing van de artikelen 5 en 8, §§ 1, 2 en 4 van dit besluit, is de definitie van "hetzelfde ambt" opgenomen in artikel 3 niet van toepassing op het tijdelijk personeelslid dat zijn betrekking moet afstaan wegens de toepassing van voorziene voorafgaande maatregelen of door een reaffectatie, en dat een specifieke bevoegdheid kan bewijzen.

Als verantwoording van een specifieke bevoegdheid geldt voor het tijdelijk personeelslid het feit dat : - het het ambt heeft uitgeoefend gedurende de nodige duur zodat de betrekking aan de reaffectatie en de wedertewerkstellingen wordt onttrokken, overeenkomstig artikel 15; - of hoewel het over deze anciënniteit niet beschikt, een specifieke of aanvullende opleiding bekrachtigd met een attest kan bewijzen, overeenkomstig artikel 35 van het decreet van 11 april 2014, aan de hand van een document opgesteld door de instelling die de opleiding heeft gegeven. Deze instelling moet op de lijst bepaald door de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs opgenomen worden.".

Art. 152.In artikel 4, § 1, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de woorden "van het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming" vervangen door de woorden "van de Regering".

Art. 153.Artikel 5, 4°, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, wordt vervangen door hetgeen volgt : "4° een einde gemaakt heeft aan de prestaties van haar personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen als niet-prioritair tijdelijke in de volgende volgorde : a) personeelslid dat geen houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs, van een voldoend bekwaamheidsbewijs of van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs;b) personeelslid dat houder is van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs; c) personeelslid dat houder is van een voldoend bekwaamheidsbewijs vóór deze van een personeelslid dat houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs;".

Art. 154.In artikel 8 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden "laatst gewijzigd bij besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 16 januari 1995" vervangen door de woorden "zoals gewijzigd";2° in § 3, 3°, worden de woorden "als het na de zesjarige periode 30 jaar in aanmerking komende diensten telt om aanspraak te hebben op pensioen" vervangen door de woorden "als het aan de voorwaarden voldoet om op een rustpensioen aanspraak te kunnen maken".

Art. 155.In artikel 11, § 2, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, wordende de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Die verplichting kan een inrichtende macht er niet toe nopen" vervangen door de woorden "Die verplichtingen tot reaffectatie en tot voorlopige terugroeping in activiteit kunnen een inrichtende macht er niet toe nopen";2° er wordt een lid 2 ingevoegd tussen lid 1 en 2, luidend als volgt : "De inrichtende macht die een reaffectatie weigert moet deze weigering met redenen omkleden bij de bevoegde commissie voor het beheer van de betrekkingen";3° in het tweede lid, dat lid 3 is geworden, worden de woorden "Een in het gespecialiseerd onderwijs ter beschikking gesteld personeelslid kan echter, op zijn verzoek, voorlopig terug in dienst geroepen worden in het gewoon onderwijs" vervangen door de woorden "Een in het gespecialiseerd onderwijs ter beschikking gesteld personeelslid kan echter, op zijn verzoek, gereaffecteerd of voorlopig terug in dienst geroepen worden in het gewoon onderwijs".

Art. 156.In artikel 15 van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, aangevuld bij het decreet van 17 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "worden de betrekkingen, bekleed door de personeelsleden die :" vervangen door de woorden "worden de betrekkingen, bekleed door de personeelsleden die houder zijn van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs :";2° in § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "Reaffectatiecommissies" vervangen door de woorden "De commissie voor het beheer van de betrekkingen";b) in het tweede lid worden de woorden "door de zonale en centrale en regionale reaffectatiecommissies" vervangen door de woorden "door de zonale en centrale reaffectatiecommissies". Afdeling VII - . Wijziging van het besluit van de Regering van de

Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en gespecialiseerd onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs

Art. 157.In artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en gespecialiseerd onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, aangevuld bij het besluit van de Regering van 30 augustus 1996, bij het decreet van 8 februari 1999 en bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 4 wordt gewijzigd als volgt : a) in het tweede lid, derde streepje, worden de volgende woorden toegevoegd : "met uitzondering van leraar oude talen en begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming"; b) het derde lid wordt aangevuld met hetgeen volgt : "Met inachtneming van de bepalingen opgenomen bij artikel 13 van het decreet van 11 april 2014, is ze ook verplicht in het ambt of een ander ambt dat opgenomen wordt in de verbinding cursus/ambt zoals bepaald bij de Regering krachtens artikel 10 van hetzelfde decreet van 11 april 2014 wat betreft het gesubsidieerd officieel onderwijs."; 2° § 8 wordt vervangen door hetgeen volgt : " § 8.Ambt : het ambt zoals bedoeld : - bij het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan; - door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014.".

Art. 158.In artikel 3, § 1, eerste lid, van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, worden de woorden "van het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming" vervangen door de woorden "van de Regering".

Art. 159.In artikel 5 van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 : a).het eerste lid, 4° ), wordt aangevuld met een nieuw lid, luidend als volgt : "Behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, gebeurt deze maatregel in de volgende volgorde : a) er wordt eerst een einde gemaakt aan de prestaties van personeelsleden die geen houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs, van een voldoend bekwaamheidsbewijs of van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van de personeelsleden die houder zijn van een schaarstebekwaamheidsbewijs;b) er wordt daarna een einde gemaakt aan de prestaties van personeelsleden die houder zijn van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van de personeelsleden die houder zijn van een voldoend bekwaamheidsbewijs; c) er wordt eindelijk een einde gemaakt aan de prestaties van personeelsleden die houder zijn van een voldoend bekwaamheidsbewijs vóór deze van de personeelsleden die houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs;"; b). in het tweede lid worden de woorden "het gewoon onderwijs, het gespecialiseerd onderwijs, het onderwijs met volledig of met beperkt leerplan, het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie" vervangen door de woorden "het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan"; c) § 1 wordt aangevuld met een nieuw lid, luidend als volgt : "Behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste benoeming waarvan het houder is."; 2° § 3 wordt vervangen door hetgeen volgt : § 3.Het personeelslid dat in vast verband benoemd wordt vóór 31 augustus 2016 in het ambt leraar oude talen (Latijn-Grieks) gepresteerd in de lagere en/of hogere graad van het secundair onderwijs en dat de bepalingen bedoeld bij artikel 264, 2°, van het decreet van 11 april 2004 geniet, wordt geacht zijn ambt op beide niveaus uitgeoefend te hebben wanneer alle titularissen van dat ambt leraar AV Oud Grieks en AV Latijn in een inrichting het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten.

In inrichtingen waar de titularissen van dat ambt leraar AV Oud Grieks en AV Latijn niet allemaal het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten, gelden de maatregelen vóór de terbeschikkingstelling en de terbeschikkingstelling zelf per niveau voor de personeelsleden in vast verband aangeworven vóór 31 augustus 2016 in het ambt leraar oude talen (Latijn-Grieks).

Nochtans, de in vast verband aangeworven personeelsleden die het vereiste studiebewijs bezitten, verkrijgen het recht, in het andere niveau lessen Latijn of Grieks terug te winnen ten nadele van personeelsleden die al dan niet het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten, op voorwaarde dat deze laatsten minder dienstanciënniteit tellen."; 3° § 4 wordt vervangen door hetgeen volgt : " § 4.Bij wijze van afwijking, in het gespecialiseerd onderwijs, voor de toepassing van de artikelen 5 en 8 tot 10 van dit besluit, is de definitie van "ambt" opgenomen in artikel 2, § 8, niet van toepassing op het tijdelijk personeelslid dat zijn betrekking moet afstaan wegens de toepassing van voorziene voorafgaande maatregelen of door een reaffectatie, en dat een specifieke bevoegdheid kan bewijzen.

Als verantwoording van een specifieke bevoegdheid geldt voor het tijdelijk personeelslid het feit dat : - het het ambt heeft uitgeoefend gedurende de nodige duur zodat de betrekking aan de reaffectatie en de wedertewerkstellingen wordt onttrokken, overeenkomstig artikel 15; - of hoewel het over deze anciënniteit niet beschikt, een specifieke of aanvullende opleiding bekrachtigd met een attest kan bewijzen, overeenkomstig artikel 35 van het decreet van 11 april 2014, aan de hand van een document opgesteld door de instelling die de opleiding heeft gegeven. Deze instelling moet op de lijst bepaald door de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs opgenomen worden.".

Art. 160.In artikel 6, derde lid, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, worden de woorden "het gewoon onderwijs, het gespecialiseerd onderwijs" afgeschaft.

Art. 161.Artikel 9 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, wordt met een nieuw lid aangevuld, luidend als volgt : "Behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, alvorens het eerste en het tweede lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste benoeming waarvan het houder is.".

Art. 162.Artikel 12, § 1, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, wordt met een tweede lid aangevuld, luidend als volgt : "Behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste benoeming waarvan het houder is.".

Art. 163.In artikel 13, § 2, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 30 augustus 1996, bij het decreet van 17 juli 1998 en bij het decreet van 19 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° bij 1° ), eerste streepje, worden de woorden "voor vakken die" vervangen door de woorden voor het ambt dat" en de woorden "een voldoend geacht studiebewijs van groep A" door "een voldoend bekwaamheidsbewijs";2° bij 1° ), tweede streepje, worden de woorden "of in de hogere cyclus van het secundair beroepsonderwijs van type II, in een ambt van leraar algemene of bijzondere vakken" vervangen door de woorden "in het ambt";3° bij 2° ), worden de woorden "voor vakken die" vervangen door de woorden voor het ambt dat" en de woorden "een voldoend geacht studiebewijs van groep A" door "een voldoend bekwaamheidsbewijs";4° bij 3° ), worden de woorden "een voldoend geacht studiebewijs van groep 1 of B" vervangen door de woorden "een voldoend bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs".

Art. 164.In artikel 16, eerste lid, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, aangevuld bij het decreet van 17 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de woorden "in artikel 34 van het decreet dd. 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs" vervangen door de woorden "in artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en die houder zijn van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs" ingevoegd na de woorden "bij artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994". Afdeling VIII. - Wijziging van het besluit van de Regering van de

Franse Gemeenschap van 12 september 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd onderwijs voor sociale promotie

Art. 165.In artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd onderwijs voor sociale promotie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4, wordt het derde lid aangevuld als volgt : "Met inachtneming van de bepalingen opgenomen bij artikel 13 van het decreet van 11 april 2014, is ook verplicht in het of een ander ambt dat opgenomen wordt in de verbinding cursus/ambt zoals bepaald bij de Regering krachtens artikel 10 van hetzelfde decreet van 11 april 2014 wat betreft het gesubsidieerd officieel onderwijs."; 2° § 8 wordt vervangen door hetgeen volgt : " § 8.Ambt : het ambt zoals bedoeld : - bij het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan; - door de Regering krachtens artikel 7 van het decreet van 11 april 2014.".

Art. 166.In artikel 3, § 1, eerste lid, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, worden woorden "van het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Opleiding vervangen door de woorden "van de Regering".

Art. 167.In artikel 5, § 1, van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 3°, wordt met een nieuw lid aangevuld, luidend als volgt : ""In het secundair onderwijs voor sociale promotie, gebeurt deze beëindiging van de prestaties in de volgende volgorde : a) er wordt eerst een einde gemaakt aan de prestaties van personeelsleden die geen houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs, van een voldoend bekwaamheidsbewijs of van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van de personeelsleden die houder zijn van een schaarstebekwaamheidsbewijs;b) er wordt daarna een einde gemaakt aan de prestaties van personeelsleden die houder zijn van een schaarstebekwaamheidsbewijs vóór deze van de personeelsleden die houder zijn van een voldoend bekwaamheidsbewijs; c) er wordt ten slotte een einde gemaakt aan de prestaties van personeelsleden die houder zijn van een voldoend bekwaamheidsbewijs vóór deze van de personeelsleden die houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs;"; 2° "het tweede lid wordt vervangen door twee leden luidend als volgt : "In het secundair onderwijs voor sociale promotie, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste benoeming waarvan het houder is.".

Voor de toepassing van het vorige lid, wat betreft de inrichtingen gelegen op het grondgebied van dezelfde gemeente, dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie, en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan.".

Art. 168.Artikel 9 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, wordt met een nieuw lid aangevuld, luidend als volgt : "In het secundair onderwijs voor sociale promotie, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste benoeming waarvan het houder is.".

Art. 169.Artikel 12, § 1, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, aangevuld met het besluit van de Regering van 7 oktober 1996, wordt met een nieuw lid 2 aangevuld, luidend als volgt : "In het secundair onderwijs voor sociale promotie, alvorens het eerste lid toe te passen, wordt de inrichtende macht ertoe gehouden, bij voorrang, aan het personeelslid bedoeld bij artikel 266, tweede lid, van het decreet van 11 april 2014, de lestijden toe te vertrouwen die gebonden zijn aan de akte tot vaste benoeming waarvan het houder is.".

Art. 170.In artikel 15, eerste lid, van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 1995, aangevuld bij het decreet van 17 juli 2003, gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de woorden "in artikel 34 van het decreet dd. 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs" vervangen door de woorden "in artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en die, behoudens in het hoger onderwijs voor sociale promotie, houder zijn van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs" ingevoegd na de woorden "bij artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994". Afdeling IX. - Wijziging van het decreet van 2 februari 2007 tot

vaststelling van het statuut van de directeurs

Art. 171.In artikel 59, § 4, eerste lid, punt 3°, van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, worden de woorden "van groep A" opgeheven.

Art. 172.In artikel 82, § 4, eerste lid, punt 3°, van hetzelfde decreet, worden de woorden "van groep A" opgeheven.

Art. 173.In artikel 99 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid aangevuld als volgt : "en krachtens hoofdstuk 4 van het decreet van 11 april 2014".

Art. 174.In tabel I gevoegd bij hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009 betreffende de comptabiliteit van de scholen en de toegang tot sommige selectieambten en bevorderingsambten, en bij het decreet van 10 februari 2011, in de kolom "3.

Bekwaamheidsbewijs(-zen)", worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de rubriek "Onderdirecteur in het lager secundair onderwijs" worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in rubriek a), worden de woorden "van groep A" opgeheven;b) in rubriek b) : - bij het vierde streepje wordt het woord "pedagogisch" vervangen door het woord "lager onderwijs"; - worden de woorden "van groep A" opgeheven; c) in rubriek c), worden de woorden "van groep A" opgeheven;2° in de rubriek "Provisor of onderdirecteur", worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in rubriek a), worden de woorden "van groep A" opgeheven;b) in rubriek b), worden de woorden "van groep A" vervangen door de woorden "aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs";c) in rubriek c), worden de woorden "van groep A" vervangen door de woorden "aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs";d) in rubriek d), worden de woorden "van groep A" opgeheven;3° in de rubriek "Onderdirecteur in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan", in rubriek b), worden de woorden "van groep A" opgeheven;4° in de rubriek "Werkplaatsleider", worden de woorden "van groep A" opgeheven;5° in de rubriek "Opvoeder-huismeester", worden de woorden "van groep A" opgeheven;6° in de rubriek "Directiesecretaris", worden de woorden "van groep A" opgeheven;7° in de rubriek "Coördinator van een centrum voor alternerend onderwijs en vorming", worden de woorden « van groep A" opgeheven.

Art. 175.In tabel II gevoegd bij hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 februari 2011, in de kolom "3.

Bekwaamheidsbewijs(-zen)", worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de rubriek "Directeur van een lagere school", in rubriek b), worden de woorden "van groep A" opgeheven;2° in de rubriek "Directeur van een basisschool", in rubriek b), worden de woorden "van groep A" opgeheven;3° in de rubriek "Directeur van het lager secundair onderwijs", worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in rubriek a), worden de woorden "van groep A" opgeheven;b) in rubriek b), worden de woorden "van groep A" opgeheven;4° in de rubriek "Studieprefect of directeur", worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in rubriek a), worden de woorden "van groep A" opgeheven en vervangen door "aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs";b) in rubriek b), worden de woorden "van groep A" opgeheven en vervangen door "aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs";c) in rubriek c), worden de woorden "van groep A" opgeheven en vervangen door "aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs";5° in de rubriek "Werkplaatsleider", worden de woorden "van groep A" opgeheven en vervangen door "aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs"". TITEL III. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen. HOOFDSTUK I. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.

Art. 176.In de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt artikel 10, § 1 afgeschaft en vervangen als volgt : "In het officieel lager en secundair onderwijs, onder de personeelsleden die houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten niet-confessionele zedenleer, wordt voorrang verleend aan een titularis van een diploma met optie niet-confessionele zedenleer erop of het supplement ervan of aan een titularis van een diploma uitgereikt door een officiële of vrije niet-confessionele onderwijsinrichting.".

Art. 177.In de bovenvermelde wet van 29 mei 1959 wordt artikel 12bis, § 2 aangevuld met een derde lid : "Dit artikel is slechts van toepassing op het hoger onderwijs voor sociale promotie, enerzijds, en op de leermeesters en leraars godsdienst in het basisonderwijs, het secundair en hoger onderwijs, anderzijds.".

Art. 178.Het koninklijk besluit van 14 april 1964 houdende bepaling van de wijze waarop de weddetoelagen worden vastgesteld voor de personeelsleden van de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs, die houder zijn van bekwaamheidsbewijzen welke voldoende worden geacht, wordt opgeheven.

Art. 179.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs, worden de punten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 11 opgeheven.

Art. 180.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de punten 1° tot 9° opgeheven.

Art. 181.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 182.In artikel 6 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de punten A en Dbis worden opgeheven;b) onder punt B a) worden de punten 1, 1bis, 1ter, 4, 5 en 6 opgeheven;c) onder punt Bbis a) worden de punten 1, 1bis, 1ter, 1quater, 2, 2bis, 2ter, 5, 6 en 7 opgeheven;d) onder punt C a) worden de punten 1, 2, 2bis, 5, 5bis, 6, 6bis, 7, 7bis, 8, 8bis, 8ter, 9, 10 en 11 opgeheven;e) onder punt D a) worden de punten 1, 1bis, 1ter, 2, 2bis, 5, 5bis, 6, 6bis, 7, 7bis, 8, 8bis, 8ter, 9, 10, 11, 12 en 13 opgeheven;f) onder punt E a) worden de punten 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 10bis, 11, 12, 13 en 14 opgeheven;g) de punten E b) en c) worden opgeheven.

Art. 183.In artikel 6ter van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de punten 1° en 2° worden opgeheven;b) onder punt 5° c worden de woorden "In het hoger onderwijs voor sociale promotie," toegevoegd vóór de woorden "zijn de wervingsambten :".

Art. 184.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "hierna vastgesteld en" opgeheven;b) er wordt een lid ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid, luidend als volgt : "De wervingsambten die de leden van het opvoedend hulppersoneel van de instellingen van het niet-universitair hoger onderwijs mogen uitoefenen zijn de volgende :";c) er wordt een lid tussen het tweede en het derde lid ingevoegd, luidend als volgt : "De selectie- en bevorderingsambten die de leden van het opvoedend hulppersoneel van de inrichtingen van het lager, secundair en niet-universitair hoger onderwijs van de Staat mogen uitoefenen, zijn de volgende :".

Art. 185.In artikel 7bis, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "Studiemeester-opvoeder" vervangen door de woorden "Opvoeder-secretaris".

Art. 186.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt a) opgeheven.

Art. 187.In artikel 8bis van hetzelfde besluit wordt a) opgeheven.

Art. 188.In artikel 8ter van hetzelfde besluit wordt a) opgeheven.

Art. 189.In het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, worden de artikelen 6 tot 9bis opgeheven.

Art. 190.In artikel 12 van hetzelfde besluit worden het eerste lid, het tweede lid en het derde lid opgeheven.

Art. 191.Artikel 12bis van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 192.In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de woorden "In het secundair onderwijs van de lagere graad, in het secundair onderwijs van de hogere graad en " geschrapt.

Art. 193.Artikel 13.1 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 194.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "In het secundair onderwijs van de lagere graad, in het secundair onderwijs van de hogere graad en" worden geschrapt;2° er wordt een punt 1bis ingevoegd, luidend als volgt : "1bis.Opvoeder-secretaris in het hoger onderwijs voor sociale promotie : De vereiste bekwaamheidsbewijzen voor het ambt van opvoeder-secretaris in het hoger onderwijs voor sociale promotie worden bepaald in het besluit genomen ter uitvoering van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.".

Art. 195.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de woorden "voor voorschools, lager, middelbaar, buitengewoon en" geschrapt.

Art. 196.In artikel 15bis van hetzelfde besluit worden de woorden "voorschools, lager, middelbaar, buitengewoon en" geschrapt.

Art. 197.Artikel 15ter van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 198.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 waarbij de bekwaamheidsbewijzen gespecificeerd worden die vereist zijn om het ambt uit te oefenen van leraar algemene vakken en leraar technische vakken en beroepspraktijk in de middelbare scholen, in de lagere graad van de koninklijke lycea en athenea, in de afdelingen voor lager secundair technisch onderwijs en in de afdelingen voor lager secundair vakonderwijs verbonden aan de inrichtingen voor middelbaar onderwijs, waar het Frans de onderwijstaal is, wordt opgeheven.

Art. 199.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 waarbij de bekwaamheidsbewijzen gespecificeerd worden die vereist zijn om het ambt uit te oefenen van leraar algemene vakken, leraar technische vakken (andere specialiteiten) en leraar beroepspraktijk (andere specialiteiten) in het hoger secundair onderwijs verstrekt in de koninklijke athenea waar het Frans de onderwijstaal is, wordt opgeheven.

Art. 200.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 waarbij de bekwaamheidsbewijzen gespecificeerd worden die vereist zijn om het ambt uit te oefenen van leraar algemene vakken en leraar technische vakken en beroepspraktijk in het hoger secundair onderwijs van de technische instituten van de Staat, waar het Frans de onderwijstaal is, wordt opgeheven.

Art. 201.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 tot vaststelling van de algemene vakken, bijzondere vakken, technische vakken en beroepspraktijk in de middelbare scholen, in de middelbare oefenscholen verbonden aan de middelbare normaalscholen, in de lagere graad van de koninklijke athenea en lycea, in de afdelingen voor lager secundair technisch onderwijs en in de afdelingen voor lager secundair beroepsonderwijs verbonden aan inrichtingen voor middelbaar onderwijs, waarvan de onderwijstaal de Franse taal of de Duitse taal is, wordt opgeheven.

Art. 202.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 tot vaststelling van de algemene vakken, bijzondere vakken, technische vakken en beroepspraktijk in het hoger secundair onderwijs van de koninklijke athenea waarvan de onderwijstaal de Franse taal of de Duitse taal is, wordt opgeheven.

Art. 203.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 tot vaststelling van de algemene vakken, bijzondere vakken, technische vakken, beroepspraktijk en van technische vakken en beroepspraktijk in de lagere secundaire technische scholen en in de lagere secundaire beroepsscholen, waarvan de onderwijstaal de Franse taal of de Duitse taal is, wordt opgeheven.

Art. 204.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 tot vaststelling van de algemene vakken, bijzondere vakken, technische vakken, beroepspraktijk en van technische vakken en beroepspraktijk in het hoger secundair onderwijs in de technische instituten van de Staat, waarvan de onderwijstaal de Franse taal of de Duitse taal is, wordt opgeheven.

Art. 205.Het ministerieel besluit van 30 april 1969 tot vaststelling voor de bijzondere vakken in de lagere scholen, in de internaten voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, in de lagere klassen verbonden aan iedere andere onderwijsinrichting, in de medisch-pedagogische instituten en in de scholen en klassen voor buitengewoon lager onderwijs waarvan de onderwijstaal de Franse taal of de Duitse taal is, wordt opgeheven.

Art. 206.In artikel 1, a) van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs, worden de woorden "de door de Staat gesubsidieerde oefenscholen voor kleuteronderwijzeressen en lagere oefenscholen" geschrapt.

Art. 207.In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt § 2 afgeschaft.

Art. 208.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 209.In artikel 11, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende woorden geschrapt :

"Ambten en voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen

Weddeschalen

Kleuteronderwijzeres Groep A

het diploma van onderwijzeres

van de houder van VB/S

Groep B

het diploma van kinderverzorgster

van de houder van VB/S om de twee jaar

het diploma van GHSO

van de houder van VB/S

het diploma van GLSO

van de houder van VB/S

Leermeester (es) psychomotoriek Groep A

Het diploma kleuteronderwijzer(es) aangevuld met een opleiding in de psychomotoriek ander dan die bedoeld bij artikel 3bis van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving

houder van dat bekwaamheidsbewijs/FG

Groep B

Het diploma kleuteronderwijzer(es)

houder van dat bekwaamheidsbewijs/FG

Het diploma geaggregeerde in het lager secundair onderwijs, afdeling lichamelijke opvoeding

houder van dat bekwaamheidsbewijs/FG

Het diploma geaggregeerde in het hoger secundair onderwijs, afdeling lichamelijke opvoeding en sport

houder van dat bekwaamheidsbewijs/FG

Onderwijzer Groep A

a) het diploma van GLSO

van de houder van VB/S

b) het diploma van kleuteronderwijzeres uitgereikt tussen 31 december 1960 en 31 december 1967

van de houder van VB/S

c)het diploma van kleuteronderwijzeres uitgereikt vóór 31 december 1960, aangevuld met het getuigschrift van bijwoning van de leergang tot inwijding in de didactiek van de eerste graad van het lager onderwijs (alleen voor de eerste graad)

van de houder van VB/S

d) het diploma van kleuteronderwijzeres, aangevuld met 900 dagen dienst in het lager onderwijs op 30 juni 1969 (alleen voor de eerste graad)

van de houder van VB/S

Groep B

e) het diploma van kleuteronderwijzeres, aangevuld met 900 dagen dienst in het onderwijs

Houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap (*)

f) het diploma van kleuteronderwijzeres

Houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap (*)

Leermeester tweede taal : Groep A

- het diploma van onderwijzer, aangevuld met het G.H.S.O. of gelijkwaardig bekwaamheidsbewijs, uitgereikt in de te onderwijzen taal.

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van onderwijzer in de te onderwijzen taal of een gelijkwaardig bekwaamheidsbewijs als dat van onderwijzer uitgereikt in de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van voorschools of kleuteronderwijzer, aangevuld met het getuigschrift grondige kennis van de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van G.L.S.O., aangevuld met het getuigschrift grondige kennis van de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van G.H.S.O. (afdeling Germaanse filologie of afdeling Germaanse talen en literatuur)

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van G.H.S.O., aangevuld met het getuigschrift grondige kennis van de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- licentiaat-vertaler of licentiaat-tolk met vermelding van de te onderwijzen taal, aangevuld met een pedagogisch bekwaamheidsbewijs

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van voorschools of kleuteronderwijzer, aangevuld met het G.H.S.O. of een gelijkwaardig bekwaamheidsbewijs als het G.H.S.O. uitgereikt in de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van G.L.S.O., aangevuld met het G.H.S.O. of een gelijkwaardig bekwaamheidsbewijs als het G.H.S.O., uitgereikt in de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van voorschools of kleuteronderwijzer of een met dit diploma gelijkwaardig bekwaamheidsbewijs, uitgereikt in de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

Groep B

- het diploma van licentiaat Germaanse filologie of Germaanse talen talen en literatuur

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- het diploma van licentiaat, aangevuld met het getuigschrift grondige kennis van de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

- licentiaat-vertaler of licentiaat-tolk met vermelding van de te onderwijzen taal

Houder van dit bekwaamheidsbewijs/FG

Leermeester zedenleer Groep A

a) bij voorkeur het diploma van G.L.S.O. (al de afdelingen) uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer)

van de houder V.B./S

b)bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt tussen 31 december 1960 en 31 december 1967 door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer)

van de houder V.B./S

c) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt vóór 31 december 1960 door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) en aangevuld met het getuigschrift van bijwoning van de leergang tot inwijding in de didactiek van de eerste graad van het lager onderwijs

van de houder V.B./S

d) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) en aangevuld met 900 dagen dienst in het lager onderwijs op 30 juni 1969 (alleen voor de eerste graad)

van de houder V.B./S

Groep B

e) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer) en aangevuld met 900 dagen dienst in het onderwijs

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

f) bij voorkeur het diploma van kleuteronderwijzeres, uitgereikt door een officiële onderwijsinrichting (zo mogelijk optie zedenleer)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

Leermeester bijzondere vakken (lichamelijke opvoeding) Groep A

a) het diploma van G.H.S.O. (lichamelijke opvoeding)

van de houder V.B./S

b) het diploma van licentiaat in de lichamelijke opvoeding

van de houder V.B./S

c) het diploma van G.L.S.O., aangevuld met een getuigschrift van bekwaamheid voor het ambt van bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen, uitgereikt door de bijzondere examencommissie, ingesteld bij koninklijk besluit van 5 mei 1958, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 november 1960

van de houder V.B./S

d) het diploma van onderwijzeres + het bekwaamheidsdiploma van het geven van onderwijs in de lichamelijke opvoeding aan de middelbare scholen of de klassen van de vierde graad der lagere school, ingesteld bij het ministerieel besluit van 31 maart 1939, gewijzigd bij dat van 20 december 1947

van de houder V.B./S

e) het diploma van onderwijzeres + diploma van leraar lichamelijke opvoeding uitgereikt door de provincies, de gemeenten of de privé-inrichtingen, overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 8 maart 1945, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 november 1952

van de houder V.B./S

f) het diploma van onderwijzer of het diploma van G.L.S.O. aangevuld met het diploma van turnleraar uitgereikt door de examencommissie ingesteld door de provincies of in de provinciale instituten voor lichamelijke opvoeding, met de deelneming van afgevaardigden van de Regering

van de houder V.B./S

g) het diploma van G.L.S.O. aangevuld met het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. 31 maart 1939)

van de houder V.B./S

h) het diploma van G.L.S.O. aangevuld met het diploma van leraar lichamelijke opvoeding (voormeld M.B. 8 maart 1945)

van de houder V.B./S

i) het diploma van onderwijzer (met optie : lichamelijke opvoeding)

van de houder V.B./S

j) het diploma van kleuteronderwijzeres aangevuld met het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. 31 maart 1939)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de de Franse Gemeenschap

k) het diploma van kleuteronderwijzeres aangevuld met het diploma van leraar lichamelijke opvoeding (voormeld M.B. 8 maart 1945

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

l) het diploma van kleuteronderwijzeres aangevuld met het diploma van turnleraar uitgereikt door de examencommissies ingesteld door de provincies (voormeld M.B. 8 maart 1945)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

m) het bekwaamheidsgetuigschrift (voormeld K.B. 5 mei 1958)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

n) het diploma van kandidaat in de lichamelijke opvoeding

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

Groep B

o) het diploma van onderwijzer

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

p) het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

q) het diploma van hoger secundair technisch onderwijs (afdeling lichamelijke opvoeding)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

Leermeester bijzondere vakken (handenarbeid) Groep A

a) het diploma van een hogere technische school of leergangen van de eerste graad + een jaar N.E. + het G.M.T.N. Van de houder van V.B./S

b) het diploma van een hogere secundaire technische school of leergangen + 3 jaar N.E. + het G.M.T.N

Van de houder van V.B./S

c) het brevet van een hogere secundaire beroepsschool- of leergangen + 3 jaar N.E. + het G.M.T.N

Van de houder van V.B./S

d) het diploma van een lagere secundaire technische school of leergangen + 6 jaar N.E. + het G.M.T.N

Van de houder van V.B./S

e) het diploma van onderwijzer (met optie : plastische opvoeding)

Van de houder van V.B./S

Leermeester bijzondere vakken (snit en naad) Groep A

a) het diploma van G.L.S.O. (huishoudkunde, landbouwhuishoudkunde)

Van de houder van V.B./S

b) het diploma van regentes huishoudkunde (K.B. 20 december 1932)

Van de houder van V.B./S

c) het diploma van onderwijzer of van regentes voor de middelbare scholen, aangevuld met het diploma van regentes in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945) of van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945)

Van de houder van V.B./S

Groep B

d) het diploma van onderwijzeres

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

e) het diploma van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

f) het diploma van regentes in de huishoudkunde(M.B. 8 maart 1945)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

g) het getuigschrift van leermeesteres in de vrouwelijke handwerken en in de kleine huishoudelijke werken uitgereikt overeenkomstig het K.B. van 1 juni 1929

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

h) het diploma van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de bijzondere vakken aan de beroepsscholen voor meisjes, uitgereikt overeenkomstig het M.B. van 22 mei 1933

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

i) het diploma van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in bijzondere vakken (nuttige handwerken) aan de beroepsscholen voor meisjes, uitgereikt door de centrale examencommissie overeenkomstig de M.B. van 21 augustus 1933 en van 28 juli 1947

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

Leermeester bijzondere vakken (huishoudkunde) Groep A

a) het diploma van G.L.S.O. (snit en naad)

Van de houder van V.B./S

b) het diploma van regentes in de nuttige handwerken (K.B. van 20 december 1932)

Van de houder van V.B./S

c) het diploma van onderwijzeres of van regentes voor de middelbare scholen, aangevuld met het diploma van regentes in de huishoudkunde (M.B. van 8 maart 1945) of met het diploma van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945)

Van de houder van V.B./S

Groep B

d) het diploma van onderwijzeres

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

e) het diploma van regentes in de huishoudkunde (M.B. 8 maart 1945)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

f) het diploma van regentes in de nuttige handwerken (M.B. 8 maart 1945 )

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

g) het getuigschrift van leermeesteres in de huishoudkunde en in de huishoudelijke werken (voormeld K.B. 1 juni 1929)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

h) het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. 22 mei 1933)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

i) het bekwaamheidsdiploma (voormeld M.B. 21 augustus 1933 /28 juli 1947)

houder van dit bekwaamheidsbewijs in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap

Studiemeester-opvoeder Groep A

a) Diploma van sociaal adviseur

Van de houderV.B./S

b) Diploma van kandidaat/bachelor (elke studierichting) uitgereikt door een Belgische universiteit of door een door de wet daartoe gemachtigde inrichting

Van de houderV.B./S


c) Diploma van een hogere technische school van de eerste graad aangevuld met het getuigschrift van G.M.T.N. of door GPB

Van de houderV.B./S

d) Diploma van een hogere technische school of leergangen van de eerste graad

Van de houder van V.B./S met een tweejaarlijkse verhoging

e) Diploma van hogere secundaire technische school of getuigschrift van hoger secundair onderwijs, aangevuld met het getuigschrift van G.M.T.N. of door GPB

Van de houder van V.B./S met een tweejaarlijkse verhoging

f) Diploma van de hogere secundaire technische school of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs

Van de houderV.B./S

g) Brevet van een aanvullende secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een internaat met volledige dienstprestaties

Van de houderV.B./S

h) Brevet van een hogere secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een internaat met volledige dienstprestaties

Van de houderV.B./S

i) Diploma van hogere secundaire technische leergangen, aangevuld met 36 maanden dienst gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een internaat met volledige dienstprestaties

Van de houderV.B./S

Studiemeester-opvoeder in een internaat van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben Groep A

a) het diploma van maatschappelijk assistent

Van de houderV.B./S

b) het diploma van sociaal adviseur

Van de houderV.B./S

c) het diploma van kandidaat, uitgereikt door een Belgische universiteit

Van de houderV.B./S

d) het diploma van een hogere technische school van de eerste graad, aangevuld met het G.M.T.N of met het G.P.B. Van de houderV.B./S

e) het getuigschrift van priesterschap

Van de houderV.B./S

f) het diploma van een hogere technische school of leergangen van de eerste graad

Van de houder van V.B./S met een tweejaarlijkse verhoging

g) het diploma van kleuteronderwijzeres of het gehomologeerd getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs of het diploma van een hogere secundaire technische school, aangevuld met het G.M.T.N of met het G.P.B. Van de houder van V.B./S met een tweejaarlijkse verhoging

h) het brevet van een aanvullende secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige dienstprestaties

Van de houderV.B./S

i) het brevet van een hogere secundaire beroepsschool, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige dienstprestaties

Van de houderV.B./S

j) het diploma van hogere secundaire technische leergangen, aangevuld met 36 maanden dienst, gepresteerd in vast verband in het ambt van studiemeester-opvoeder in een externaat met volledige dienstprestaties

Van de houderV.B./S

k) het gehomologeerd getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs

Van de houderV.B

l) het diploma van een hogere secundaire technische school

Van de houderV.B

m) het diploma van kleuteronderwijzeres

Van de houderV.B


Art. 210.Artikel 11bis van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 211.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het buitengewoon voorschools- en lager onderwijs, worden de woorden "en 11bis" geschrapt.

Art. 212.In artikel 4 van het bovenvermelde koninklijk besluit wordt punt 2° opgeheven.

Art. 213.In hetzelfde besluit wordt artikel 6 opgeheven.

Art. 214.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, wordt punt b) opgeheven.

Art. 215.In hetzelfde besluit worden de artikelen 4, 4bis opgeheven.

Art. 216.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "waarvoor dit besluit de voldoend geacht bekwaamheidsbewijzen bepaalt" toegevoegd na het woord "wervingsambten".

Art. 217.In artikel 11, derde lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) onder punt A worden de punten 1 tot 9 en 11 tot 22 opgeheven;b) onder punt B worden de punten 1 en 2 opgeheven;c) onder punt C worden de punten 1 tot 9, 11 tot 21 opgeheven;d) punt C bis wordt opgeheven;e) onder punt D worden de punten 1, 2, 3, 4, 5 opgeheven;f) in het derde lid worden de punten E, F, G, H opgeheven.

Art. 218.In hetzelfde besluit wordt artikel 11 ter opgeheven.

Art. 219.In artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) kleine b) wordt opgeheven;b) de woorden "of in de vrij gesubsidieerde inrichtingen voor normaalonderwijs" worden opgeheven.

Art. 220.In hetzelfde besluit worden de artikelen 4 en 4bis opgeheven.

Art. 221.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "waarvoor dit besluit de voldoend geacht bekwaamheidsbewijzen bepaalt" toegevoegd na het woord "wervingsambten".

Art. 222.In artikel 11, derde lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) onder punt A worden de punten 1, 3, 4, 5, 6 en 7 opgeheven;b) onder punt B, 1° worden de punten 1, 2 en 4 tot 10 opgeheven;c) onder punt B, 2° worden de punten 1, 2 en 4 tot 10 opgeheven;d) de punten B bis, C, D worden opgeheven.

Art. 223.Artikel 11 bis van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 224.Artikel 11 ter van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 225.In artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) punt b) wordt opgeheven;b) de woorden "of in de inrichtingen voor normaalonderwijs" opgeheven.

Art. 226.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 227.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "waarvoor dit besluit de voldoend geacht bekwaamheidsbewijzen bepaalt" toegevoegd na het woord "wervingsambten".

Art. 228.In artikel 11, derde lid, van hetzelfde besluit, a) onder punt A worden de punten 1 en 3 tot 9 opgeheven;b) onder punt B, 1° worden de punten 1 tot 3 en 5 tot 11 opgeheven;c) onder punt B, 2°, van hetzelfde decreet, worden de punten 1, 2 en 4 tot 10 opgeheven;d) worden de punten B bis, C en D opgeheven.

Art. 229.Artikel 11ter van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 230.Het koninklijk besluit van 4 augustus 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde vrije inrichtingen die secundair onderwijs verstrekken overeenkomstig de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs, wordt opgeheven.

Art. 231.In het koninklijk besluit van 4 augustus 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde officiële inrichtingen die secundair onderwijs verstrekken overeenkomstig de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs, worden de artikelen 2, 2bis en 4 opgeheven.

Art. 232.In het koninklijk besluit van 4 augustus 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het buitengewoon secundair onderwijs, worden de artikelen 3, 5, § 2, 6, 9, 10 en 11, § 2 opgeheven.

Art. 233.In de artikelen 3, § 1, tweede lid, § 2, derde lid, 8, 13 en 14 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, worden de woorden "studiemeester-opvoeder" telkens vervangen door het woord "opvoeder".

Art. 234.De artikelen 7bis, 9, 10 en 11 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 235.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor kunstonderwijs, die secundair onderwijs verstrekken in de plastische kunsten, wordt punt b) geschrapt.

Art. 236.In artikel 2, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "met dien verstande dat zij als volgt worden aangevuld : a) in het kunstonderwijs voorbereidend op het secundair kunstonderwijs van de lagere graad : Wervingsambt : leraar kunstvakken.b) in het secundair kunstonderwijs van de lagere graad : Wervingsambt : leraar kunstvakken. c) in het secundair kunstonderwijs van de hogere graad : Wervingsambt : leraar kunstvakken.", geschrapt.

Art. 237.In artikel 4, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden "in hoofdstuk II, afdeling 1 en "geschrapt.

Art. 238.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "waarvoor dit besluit de voldoend geacht bekwaamheidsbewijzen bepaalt" toegevoegd na het woord "wervingsambten".

Art. 239.In artikel 6, § 3, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "rang 13" vervangen door de woorden "rang 10".

Art. 240.§§ 1 en 2 van artikel 8 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 241.In § 4 van artikel 8 van hetzelfde besluit worden de woorden "of in de ambten van leraar kunstvakken of van assistent" opgeheven.

Art. 242.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 243.In artikel 11, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) onder punt A worden de punten 1 tot 9, 11 tot 17 opgeheven;b) onder punt B worden de punten 1 tot 8 en 10 tot 13 opgeheven;c) de punten C en E worden opgeheven.

Art. 244.In artikel 12, tweede lid, van hetzelfde besluit, onder de rubriek "1. Studiemeester-opvoeder", onder punt c) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "bepaald in a, b, c, d, e, van de afdeling 1" worden opgeheven;b) de woorden "zoals bedoeld in het decreet van 11 april 2014" worden toegevoegd na de woorden "studiemeester-opvoeder".

Art. 245.In artikel 12, tweede lid, van hetzelfde besluit, onder de rubriek "1. Studiemeester-Opvoeder", wordt punt d) opgeheven.

Art. 246.In artikel 12, derde lid, van hetzelfde besluit, onder de rubriek "2. Directiesecretaris", onder punt c), worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "vastgesteld in a, b, c, d en e van de afdeling 1" worden opgeheven;b) de woorden "zoals bedoeld in het decreet van 11 april 2014" worden toegevoegd na de woorden "studiemeester-opvoeder".

Art. 247.In artikel 4 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 27 december 1991 betreffende de ambten, opdrachten en betrekkingen van de leden van het personeel van het onderwijs voor sociale promotie, worden de woorden "en in te delen", alsook de woorden "de technische vakken en beroepspraktijk" geschrapt.

Art. 248.In de artikelen 5, 18, 25, 25bis, 27, vierde, vijfde en zevende lid, en 30 bis van hetzelfde besluit worden de woorden "studiemeester-opvoeder" telkens vervangen door de woorden "opvoeder-secretaris".

Art. 249.In artikel 20, § 5, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, worden de woorden "studiemeester-opvoeder" vervangen door het woord "opvoeder".

Art. 250.In artikel 3bis van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, a) onder punt 1° worden de woorden "van bachelor voorschools onderwijzer" ingevoegd tussen de woorden "hetzij van het bekwaamheidsbewijs" en de woorden "kleuteronderwijzer";b) er wordt een 3° bis toegevoegd na punt 3°, luidend als volgt : "3° bis hetzij het diploma van bachelor in de psychomotoriek";c) onder punt 4° wordt het woord "bachelor" ingevoegd tussen de woorden "hetzij van het diploma van gegradueerde of" en de woorden "in psychologische bijstand";d) onder punt 5° worden de woorden "of van master" ingevoegd tussen de woorden "of licentiaat" en de woorden " in de kinesitherapie";e) onder punt 6° worden de woorden "of licentiaat" opgeheven;f) onder punt 6° worden de woorden " of master in de bewegingswetenschappen - richting lichamelijke opvoeding" ingevoegd tussen de woorden "lichamelijke opvoeding" en de woorden "aangevuld met een aanvullende opleiding";g) onder punt 7° worden de woorden "van het diploma van opvoeder gespecialiseerd" vervangen door de woorden "van het diploma van bachelor van opvoeder gespecialiseerd".

Art. 251.Er wordt een artikel 4bis ingevoegd in het decreet van 17 juli 2003 houdende algemene bepalingen betreffende het onderricht in een taal via onderdompeling en verschillende maatregelen inzake onderwijs, luidend als volgt : "Art. 4bis, § 1. Een onderwijsinrichting die taalbadonderwijs organiseert, kan slechts onder haar onderwijzend personeel belast met taalbadcursussen personen aanwerven die het bewijs hebben geleverd van de grondige kennis van de taal van het taalbadonderwijs. § 2. De grondige kennis van de taal van het taalbadonderwijs wordt bewezen door een personeelslid als hij het volgende behaald heeft : 1° hetzij het bekwaamheidsbewijs, zoals bepaald door de Regering overeenkomstig artikel 16 van het decreet van 11 april 2014 om het ambt uit te oefenen, uitgereikt in de taal van het taalbadonderwijs;2° hetzij het buitenlandse bekwaamheidsbewijs uitgereikt in de taal van het taalbadonderwijs of dat gelijkwaardig is aan het bekwaamheidsbewijs, zoals bepaald door de Regering overeenkomstig artikel 16 van het decreet van 11 april 2014 om het ambt uit te oefenen, of dat beroepshalve erkend wordt voor de uitoefening van het ambt met toepassing van het decreet van 23 januari 2009 houdende diverse bepalingen betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties vereist voor de uitoefening van ambten in de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd voorschools, lager en secundair onderwijs, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan van de Franse Gemeenschap en de internaten die van deze inrichtingen afhangen, en in de psycho-medisch-sociale centra, betreffende het verlof voor sportactiviteiten en houdende diverse dringende maatregelen inzake onderwijs;3° hetzij het getuigschrift voor hoger secundair onderwijs of elk ander bekwaamheidsbewijs van het niveau van bachelor of master uitgereikt in België in de taal van o of een buitenlands bekwaamheidsbewijs dat ten minste gelijkwaardig is aan het getuigschrift voor hoger secundair onderwijs uitgereikt in de taal van het taalbadonderwijs;4° hetzij het getuigschrift voor de grondige kennis van de taal van het taalbadonderwijs;5° hetzij, voor taalbadcursussen in de Nederlandse taal, het getuigschrift voor de grondige kennis van de Nederlandse taal uitgereikt door de Vlaamse Gemeenschap;6° hetzij, voor de talbadcursussen in de Duitse taal, het getuigschrift voor de grondige kennis van de Duitse taal uitgereikt door de Duitstalige Gemeenschap;7° hetzij, voor de houder van een vereist bekwaamheidsbewijs voor het overeenstemmende ambt, een onderwijseenheid 12 in de taal van het taalbadonderwijs met vrucht te hebben gevolgd, voor de houder van een voldoende bekwaamheidsbewijs of een schaarstebekwaamheidsbewijs, een onderwijseenheid 9 in de taal van het taalbadonderwijs met vrucht te hebben gevolgd, de onderwijseenheden 9 en 12 bedoeld in de artikelen 10 en volgende van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie. § 3. Wanneer een inrichting moeilijkheden heeft om een kandidaat met de vereiste taalbekwaamheid aan te werven, kan de Minister een tijdelijke afwijking verlenen van de bepalingen van § 1 van dit artikel.

Deze afwijking is slechts geldig voor een periode van één jaar en kan slechts twee keer hernieuwd worden.

Art. 252.In artikel 44bis, tweede lid en derde lid, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, worden de woorden "studiemeester-opvoeder" vervangen door het woord "opvoeder".

Art. 253.In artikel 96, tweede lid en derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "studiemeester-opvoeder" vervangen door het woord "opvoeder".

Art. 254.In artikel 99 van hetzelfde decreet worden de woorden "de ergotherapeuten" toegevoegd na de woorden "de kinesisten".

Art. 255.In artikel 102, § 1, van hetzelfde decreet wordt het woord "ergotherapeut" toegevoegd na het woord "kinesist".

Art. 256.In artikel 116, §§ 1 en 2, van hetzelfde decreet, worden de woorden "studiemeester-opvoeder" vervangen door het woord "opvoeder".

Art. 257.In artikel 116ter, §§ 1 en 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "studiemeester-opvoeder" vervangen door het woord "opvoeder".

Art. 258.In artikel 2, derde lid, van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, worden de woorden "de interzonale affectatiecommissies bedoeld in de artikelen 14ter en 14sexies en van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen en van de Centrale Commissies voor personeelsbeheer bedoeld in sectie 1 van hoofdstuk II." vervangen door de woorden " de kamer van de netoverschrijdende commissie voor bekwaamheidsbewijzen belast met de schaarstebekwaamheidsbewijzen die niet op een lijst opgenomen worden, opgericht bij het decreet van 11 april 2014".

Art. 259.De artikelen 2, vierde lid, en 3 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 260.In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden " de commissies" worden vervangen door de woorden "de bovenvermelde Kamer";b) de woorden "in de artikelen 2 en 3" worden vervangen door de woorden "in artikel 2";c) onder punt 2° worden de woorden "artikel 20 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of/en op basis van een voldoend geacht B-bekwaamheidsbewijs in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs" vervangen door de woorden "een ander bekwaamheidsbewijs dan het vereist bekwaamheidsbewijs of het voldoend bekwaamheidsbewijs";d) in het tweede lid worden de woorden " de commissies" vervangen door de woorden "de bovenvermelde Kamer";e) in het derde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) de woorden "De zonale commissies houden" worden vervangen door de woorden "De bovenvermelde Kamer houdt";2) de woorden "de commissies" worden vervangen door de woorden "deze Kamer".

Art. 261.In artikel 21 van hetzelfde decreet wordt een rubriek d) ingevoegd, luidend als volgt : " d) kan de voorzitter tijdens de werkzaamheden, op eigen initiatief of op aanvraag van de leden van de Commissie, de zaak aanhangig maken bij de Kamer van de netoverschrijdende commissie voor bekwaamheidsbewijzen belast met de waardering van de nuttige ervaring, opgericht bij het decreet van 11 april 2014, opdat ze over de uitbreiding zou beslissen van de erkenning van de nuttige ervaring van een personeelslid dat ter beschikking gesteld wordt bij ontstentenis van betrekking en dat voor een reaffectatie in aanmerking zou kunnen komen. Deze kamer neemt haar beslissing binnen de 15 werkdagen en informeert hierover de voorzitters van zowel de Zonale commissie als van de Centrale commissie waaronder de Zonale commissie die heeft beslist de zaak bij haar aanhangig te maken, ressorteert . ". HOOFDSTUK II - Overgangsbepalingen. Afdeling I - De vast benoemde of in vast verband aangeworven

personeelsleden die titularis zijn van een gedeeltelijke of volledige opdracht.

Art. 262.Deze afdeling is van toepassing op de vast benoemde of in vast verband aangeworven personeelsleden vanaf 31 augustus 2016 naar rata van een gedeeltelijke of volledige opdracht.

Art. 263.Het personeelslid dat vast benoemd is of dat in vast verband aangeworven is op 31 augustus 2016 in een ambt zoals het bestond vóór de inwerkingtreding van dit decreet, wordt geacht vast benoemd te zijn of in vast verband aangeworven te zijn vanaf 1 september 2016, in voorkomend geval, in het nieuwe overeenstemmende ambt met betrekking tot hetzelfde opschrift of voortvloeiend uit een fusie of een verandering van ambtsbenaming volgens de overeenstemmingstabel bepaald door de Regering.

De besluiten die aangenomen worden overeenkomstig dit artikel, worden het Parlement ter bevestiging voorgelegd binnen een termijn van twaalf maanden volgend op de aanneming ervan. Bij gebrek aan zulke bevestiging hebben ze geen uitwerking meer na deze termijn.

Art. 264.Ingeval de toepassing van dit decreet tot een splitsing van het ambt leidt, wordt het personeelslid dat op 31 augustus 2016 vast benoemd wordt of dat in vast verband aangeworven wordt in een ambt zoals het bestond vóór de inwerkingtreding van dit decreet, geacht vast benoemd te zijn of in vast verband aangeworven te zijn vanaf 1 september 2016 in, naargelang het geval : 1° elk nieuw overeenstemmend ambt op basis van de overeenstemmingstabel bepaald door de Regering indien het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor dit/deze nieuwe ambt(en);2° het/de overeenstemmende ambt(en) waaraan verbonden wordt(en) de cursus(sen) die werkelijk verstrekt wordt(en) door het personeelslid in het onderwijs met volledig leerplan of het alternerend onderwijs tijdens 150 dagen voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en het officieel gesubsidieerd onderwijs en tijdens 180 dagen binnen de inrichtende macht voor het vrij gesubsidieerd onderwijs, berekend volgens de nadere regels die eigen zijn aan elk statuut tijdens de drie laatste schooljaren voorafgaand aan 1 september 2016 als het personeelslid niet over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor het (de) nieuwe overeenstemmende ambt(en) op basis van de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering. Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie naar rata van 240 lestijden vastgesteld.

De verlofperiodes die gelijkgesteld zijn met de dienstactiviteit of de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid verlengen passend de drie schooljaren bedoeld in punt 2°.

Art. 265.In voorkomend geval, ingeval van een splitsing van ambt wordt het personeelslid dat vast benoemd of in vast verband aangeworven is in het ambt zoals het bestond vóór de inwerkingtreding van dit decreet, geacht vast benoemd of in vast verband aangeworven te zijn vanaf 1 september 2016 in de nieuwe overeenstemmende ambten volgens de regels bedoeld in artikel 264, naar rata van de bekwaamheden en het volume van de opdracht uitgeoefend op 31 augustus 2016.

Art. 266.In de gevallen die niet gedekt worden door de overeenstemmingstabellen vastgesteld door de Regering wordt het personeelslid dat op 31 augustus 2016 vast benoemd of in vast verband aangeworven wordt, geacht vast benoemd of in vast verband aangeworven te zijn vanaf 1 september 2016 in het (de) nieuwe ambt(en) waaronder voortaan de cursus ressorteert die bedoeld is in zijn akte tot vaste benoeming of aanwerving in vast verband, rekening houdend met de verbinding cursus-ambt bepaald door de Regering als het personeelslid een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt voor het nieuwe ambt.

Indien het personeelslid niet over een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt voor het nieuwe ambt, behoudt hij zijn vaste benoeming of aanwerving in vast verband overeenkomstig de akten tot benoeming of aanwerving in vast verband waarvan hij voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet houder is.

Art. 267.Voor alle bovenvermelde overgangsmaatregelen, in het gesubsidieerd onderwijs, toen het personeelslid titularis was vóór de inwerkingtreding van dit decreet van een benoeming of aanwerving in vast verband op basis van de bekwaamheidsbewijzen die eigen zijn aan het beroepsonderwijs, behoudt het zijn benoeming of aanwerving in vast verband slechts in deze onderwijsvorm.

Art. 268.Wanneer de akte tot benoeming of aanwerving in vast verband van een personeelslid betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 20, § 4, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, benoemt of werft in vast verband de inrichtende macht dit personeelslid aan in een ambt bepaald door de Regering waarvoor het personeelslid in de volgende volgorde ofwel over een vereist bekwaamheidsbewijs, ofwel over een voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt.

Art. 269.In het kader van de regels bedoeld in deze afdeling behoudt het vast benoemd of in vast verband aangeworven personeelslid voor wie een nuttige ervaring wordt erkend voor een ambt van leraar technische vakken, of van leraar beroepspraktijk of van leraar technische vakken en beroepspraktijk, deze erkenning in de uitoefening van zijn nieuwe ambt van leraar technische vakken, of van leraar beroepspraktijk overeenkomstig de overeenstemmingstabel bepaald door de Regering.

Art. 270.Met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in artikel 266, tweede lid, behouden de personeelsleden die vast benoemd of in vast verband aangeworven worden voor een opdracht met onvolledige prestatie, in het nieuwe ambt, het recht om hun opdracht uit te breiden overeenkomstig de statutaire bepalingen waaronder ze ressorteren.

In dit kader, in het gesubsidieerd onderwijs, worden de personeelsleden geacht bij het schooljaar 2015-2016 hun kandidatuur te hebben ingediend in de vormen en termijnen voorgeschreven in de artikelen 34, 34bis, 34ter en 42 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, alsook in de artikelen 24 en 30 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs.

Art. 271.§ 1. De personeelsleden die vast benoemd of in vast verband aangeworven zijn in een ambt van bijzondere vakken de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht benoemd of aangeworven in vast verband te zijn in een ambt van algemene vakken en/of technische vakken volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering en in functie van de bepalingen bedoeld in deze afdeling. § 2. De personeelsleden die vast benoemd of in vast verband aangeworven zijn in een ambt van technische vakken en beroepspraktijk de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht vast benoemd of in vast verband aangeworven te zijn in een ambt technische vakken en/of cursussen beroepspraktijk volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering en in functie van de bepalingen bedoeld in deze afdeling. § 3. De personeelsleden bedoeld in §§ 1 en 2 behouden in het nieuwe ambt de noemer van de opdracht van hun vroegere ambt indien deze voordeliger is voor het personeelslid. Het behoud van de breuk van de oorspronkelijke opdracht heeft ook betrekking op de uitbreidingen van de opdracht en de maatregelen in verband met de terbeschikkingstelling en de reaffectatie.

Art. 272.De personeelsleden die geacht worden benoemd of in vast verband aangeworven te zijn in een nieuw ambt met toepassing van de vorige artikelen, komen in aanmerking voor de weddeschaal in verband met dit ambt behalve als de weddeschaal betreffende hun oorspronkelijke ambt hen een hogere bezoldiging geeft.

De personeelsleden bedoeld in artikel 266, tweede lid, behouden de weddeschaal waarvan ze genoten vóór de inwerkingtreding van dit decreet. Afdeling II. - De tijdelijke personeelsleden die titularis zijn van

een gedeeltelijke of volledige opdracht

Art. 273.Deze afdeling is van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die titularis zijn van een gedeeltelijke of volledige opdracht.

Art. 274.In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, met het oog op de oproepen tot kandidaten bedoeld in de artikelen 21 en 34 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 voor het schooljaar 2016-2017, zijn de ambten bedoeld in hoofdstuk 2 van titel I van dit decreet van toepassing.

Op 1 september 2016 worden de personeelsleden die titularis zijn van een bekwaamheidsbewijs behorend tot de categorie van voldoende bekwaamheidsbewijzen of schaarstebekwaamheidsbewijzen, ingevoegd in de rangschikking bedoeld in artikel 2, §§ 2 en 3, van het bovenvermelde koninklijk besluit van 22 juni 1969 door hen, op deze datum, als aantal kandidaturen, het aantal schooljaren toe te kennen waarin ze in aanmerking kwamen voor een aanstelling in het ambt.

De kandidaten die tijdens de maand januari 2016 een kandidatuur hebben ingediend voor een tijdelijke aanstelling in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en die op 1 september 2016 een bekwaamheidsbewijs behalen dat behoort tot de categorie van vereiste bekwaamheidsbewijzen naar aanleiding van de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht de voorwaarde voor het bekwaamheidsbewijs te hebben vervuld, zoals bepaald in artikel 18, 5° van het bovenvermelde koninklijk besluit van 22 maart 1969.

In het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt elke kandidaatstelling die ingediend wordt binnen de vereiste vormen en termijnen, met het oog op het verlenen van de voorrang voor een aanwerving of een aanstelling te rekenen vanaf 1 september 2016, in één van de ambten zoals bepaald vóór de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ingediend te zijn in het (de) overeenstemmende ambt(en) volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering.

Art. 275.Voor de toepassing van de artikelen 34 en 42 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, ingeval van een fusie, een wijziging van de benaming van het ambt of ingeval de benaming van een ambt onveranderd blijft, worden de diensten die gepresteerd werden in het ambt voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het of één van de nieuwe overeenstemmende ambten volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering.

In dit kader, voor het schooljaar 2015-2016, worden de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend voor de ambten voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ingediend te zijn voor de nieuwe ambten in de vormen en termijnen voorgeschreven in dezelfde artikelen 34 en 42 van het bovenvermelde decreet van 1 februari 1993.

Art. 276.Voor de toepassing van de artikelen 31 en 31ter van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, ingeval van een fusie, een wijziging van de benaming van het ambt of ingeval de benaming van een ambt onveranderd blijft, worden de diensten die gepresteerd werden in het ambt voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het of één van de nieuwe overeenstemmende ambten volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering.

In dit kader, voor het schooljaar 2015-2016, worden de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend voor de ambten voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ze ingediend te hebben voor de nieuwe ambten in de vormen en termijnen voorgeschreven in dezelfde artikelen 31 en 31ter van het bovenvermelde koninklijk besluit.

Art. 277.Voor de toepassing van de artikelen 24 en 30 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, ingeval van een fusie, van een wijziging van benaming van het ambt of ingeval de benaming van een ambt onveranderd blijft, worden de diensten die gepresteerd worden in het ambt voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het of één van de nieuwe overeenstemmende ambten volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering.

In dit kader, voor het schooljaar 2015-2016, worden de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend voor de ambten voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ze ingediend te hebben voor de nieuwe ambten in de vormen en termijnen voorgeschreven in dezelfde artikelen 24 en 30 van het bovenvermelde decreet van 6 juni 1994.

Art. 278.Voor de toepassing van de artikelen 31 en 31ter van het bovenvermelde koninklijk besluit van 22 maart 1969, in de gevallen van splitsing van ambten, worden de diensten die gepresteerd werden in het ambt voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn, naargelang het geval, in : 1° elk nieuw overeenstemmend ambt op basis van de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering, als het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor de nieuwe ambten : 2° het (de) overeenstemmende ambt(en) waaraan de cursus(sen) gebonden is/zijn die werkelijk verstrekt wordt(en) door het personeelslid, in het onderwijs met volledig leerplan of in het alternerend onderwijs, tijdens 150 dagen berekend volgens de nadere regels van de betrokken rechtspositie tijdens de drie laatste schooljaren voorafgaand aan 1 september 2016, als het personeelslid niet over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor het (de) nieuwe ambt(en). Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie op 240 lestijden vastgesteld.

Art. 279.Voor de toepassing van de artikelen 34 en 42 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, in de gevallen van splitsing van het ambt, worden de diensten die gepresteerd werden in het ambt voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn, naargelang het geval, in : 1° elk nieuw overeenstemmend ambt op basis van de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering, als het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor het (de) nieuwe ambt(en) : 2° het (de) overeenstemmende ambt(en) waaraan de cursus(sen) gebonden is/zijn die werkelijk verstrekt wordt(en) door het personeelslid, in het onderwijs met volledig leerplan of in het alternerend onderwijs tijdens 180 dagen binnen de inrichtende macht berekend volgens de nadere regels van de betrokken rechtspositie tijdens de drie laatste schooljaren voorafgaand aan 1 september 2016, als het personeelslid niet over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor het (de) nieuwe ambt(en). Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie op 240 lestijden vastgesteld.

De verlofperiodes die gelijkgesteld zijn met de dienstactiviteit of de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid verlengen passend de drie schooljaren bedoeld in punt 2°.

In dit kader, voor het schooljaar 2015-2016, worden de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend voor de ambten voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ze ingediend te hebben voor de nieuwe ambten in de vormen en termijnen voorgeschreven in dezelfde artikelen 34 en 42 van het bovenvermelde decreet van 1 februari 1993.

Art. 280.Voor de toepassing van de artikelen 24 en 30 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, in de gevallen van splitsing van het ambt, worden de diensten die gepresteerd werden in het ambt voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn, naargelang het geval, in : 1° elk nieuw overeenstemmend ambt op basis van de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering, als het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor het (de) nieuwe ambt(en) : 2° het (de) overeenstemmende ambt(en) waaraan de cursus(sen) gebonden is/zijn die werkelijk verstrekt wordt(en) door het personeelslid, in het onderwijs met volledig leerplan of in het alternerend onderwijs tijdens 150 dagen berekend volgens de nadere regels van de betrokken cursus tijdens de drie laatste schooljaren voorafgaand aan 1 september 2016, als het personeelslid niet over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt voor het (de) nieuwe ambt(en). Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie op 240 lestijden vastgesteld.

De verlofperiodes die gelijkgesteld zijn met de dienstactiviteit of de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid verlengen passend de drie schooljaren bedoeld in punt 2°.

In dit kader, voor het schooljaar 2015-2016, worden de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend voor de ambten voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ze ingediend te hebben voor de nieuwe ambten in de vormen en termijnen voorgeschreven in dezelfde artikelen 24 en 30 van het bovenvermelde decreet van 6 juni 1994.

Art. 281.Voor de toepassing van de artikelen 34 en 42 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, in de gevallen die niet gedekt worden door de overeenstemmingstabellen vastgesteld door de Regering, worden de diensten die gepresteerd werden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het of één van de nieuwe ambt(en) waaronder voortaan de cursus ressorteert, rekening houdend met de verbinding cursus-ambt bepaald door de Regering als het personeelslid over een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt voor het nieuwe ambt.

Voor de personeelsleden bedoeld in afdeling 3 van dit hoofdstuk, indien het personeelslid niet over een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt voor het nieuwe ambt, blijft zijn anciënniteit verworven volgens de nadere regels die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

In dit kader, voor het schooljaar 2015-2016, worden de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend voor de ambten voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ze ingediend te hebben voor de nieuwe ambten in de vormen en termijnen voorgeschreven in dezelfde artikelen 34 en 42 van het bovenvermelde decreet van 1 februari 1993.

Art. 282.Voor de toepassing van de artikelen 24 en 30 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, in de gevallen die niet gedekt worden door de overeenstemmingstabellen gevoegd bij dit decreet, worden de diensten die gepresteerd werden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet door het tijdelijk personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het of één van de nieuwe ambt(en) waaronder voortaan de cursus ressorteert, rekening houdend met de verbinding cursus-ambt bepaald door de Regering als het personeelslid over een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt voor het nieuwe ambt.

Voor de personeelsleden bedoeld in afdeling 3 van dit hoofdstuk, indien het personeelslid niet over een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt voor het nieuwe ambt, blijft zijn anciënniteit verworven volgens de nadere regels die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

In dit kader, voor het schooljaar 2015-2016, worden de personeelsleden die hun kandidatuur hebben ingediend voor de ambten voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, geacht ze ingediend te hebben voor de nieuwe ambten in de vormen en termijnen voorgeschreven in dezelfde artikelen 24 en 30 van het bovenvermelde decreet van 6 juni 1994.

Art. 283.In het kader van de regels bedoeld in de vorige artikelen, behoudt het tijdelijk personeelslid voor wie een nuttige ervaring wordt erkend voor een ambt van leraar technische vakken, of van leraar beroepspraktijk of van leraar technische vakken en beroepspraktijk, deze erkenning in de uitoefening van zijn nieuwe ambt van leraar technische vakken, of van leraar beroepspraktijk overeenkomstig de overeenstemmingstabel bepaald door de Regering.

Art. 284.Voor de aanstellingen of aanwervingen in tijdelijk verband vanaf 1 september 2016 tot hoogstens 30 juni 2017, genieten de personeelsleden bedoeld in deze afdeling de weddeschaal gebonden aan het nieuwe ambt behalve als de weddeschaal betreffende hun oorspronkelijke ambt hen een hogere bezoldiging geeft. Afdeling III. - Prioritaire/beschermde tijdelijke personeelsleden of

niet prioritaire tijdelijke personeelsleden met een anciënniteit bepaald in deze afdeling, naar rata van een gedeeltelijke of volledige opdracht

Art. 285.De personeelsleden die titularis zijn van een gedeeltelijke of volledige opdracht, zoals bedoeld in deze afdeling, zijn de volgende : 1° de tijdelijke personeelsleden bedoeld in de artikelen 31 en 31ter wat betreft het onderwijs voor sociale promotie, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, die over een vereist bekwaamheidsbewijs of elk ander bekwaamheidsbewijs beschikken op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet;2° de prioritaire tijdelijke personeelsleden in de zin van artikel 34 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, die over een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs A of een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs beschikken op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet;3° de prioritaire tijdelijke personeelsleden in de zin van artikel 24 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs die over een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend bekwaamheidsbewijs A beschikken op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet;4° de tijdelijke personeelsleden die over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikken op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, gerangschikt in de eerste groep bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs;5° de tijdelijke personeelsleden bedoeld in het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die over een vereist bekwaamheidsbewijs, een voldoend bekwaamheidsbewijs A of een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs beschikken op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet en die ook over een ambtsanciënniteit van 315 dagen beschikken bij de inrichtende macht over ten minste 2 schooljaren, verworven in de 5 laatste schooljaren, berekend overeenkomstig artikel 29bis van het bovenvermelde decreet. Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie op 480 lestijden vastgesteld; 6° de tijdelijke personeelsleden bedoeld in het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs die over een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend bekwaamheidsbewijs A beschikken de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet en die over een ambtsanciënniteit van 315 dagen beschikken bij de inrichtende macht over ten minste 2 schooljaren, verworven in de 5 laatste schooljaren, berekend overeenkomstig artikel 34 van het bovenvermelde decreet.Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie op 480 lestijden vastgesteld; 7° de tijdelijke personeelsleden bedoeld in artikel 20 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 22 maart 1969 de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet die over een ambtsanciënniteit van 450 dagen beschikken, verdeeld over ten minste 3 schooljaren;8° de tijdelijke personeelsleden die titularis zijn, de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van groep B of van een gelijkgesteld bekwaamheidsbewijs bedoeld in de artikelen 6, § 4, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, in artikel 6, § 5, van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs, alsook in artikel 6, § 3 van het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor kunstonderwijs, die secundair onderwijs verstrekken in de plastische kunsten en waarvoor 3 gunstige opeenvolgende ministeriële afwijkingen verleend werden en die elk betrekking hebben op een verbintenis van meer dan 15 weken bedoeld in artikel 6, § 5, tweede lid, van het bovenvermelde koninklijk besluit, alsook op een ambtsanciënniteit van 315 dagen bij de inrichtende macht over ten minste 2 schooljaren, verworven in de 5 laatste schooljaren, berekend overeenkomstig de bepalingen die eigen zijn aan elk statuut.Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie op 480 lestijden vastgesteld; 9° de tijdelijke personeelsleden die titularis zijn, de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, van een voldoend bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs die in dienst zijn gebleven tijdens vijf schooljaren, met het behoud van de wedde-subsidie, op voorwaarde dat vóór 30 juni van het vijfde schooljaar, een ongunstige beslissing hen werd bekendgemaakt, alsook een ambtsanciënniteit van 315 dagen bij de inrichtende macht over ten minste 2 schooljaren, verworven overeenkomstig artikel 29bis van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.Voor het onderwijs voor sociale promotie wordt de bovenvermelde drempel van prestatie op 480 lestijden vastgesteld;

Art. 286.De personeelsleden bedoeld in deze afdeling komen in aanmerking voor de bepalingen bedoeld in de afdeling 2 van dit hoofdstuk.

Art. 287.In het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs wordt elke aanstelling van een prioritair tijdelijk personeelslid die uitwerking heeft met ingang van 1 september 2016 in één van de ambten, zoals bepaald vóór de inwerkingtreding van dit decreet, geacht uitwerking te hebben gehad in één of de overeenstemmende ambt(en).

Art. 288.De personeelsleden bedoeld in deze afdeling behouden de mogelijkheid om benoemd of aangeworven in vast verband te worden, alsook om aangesteld te worden in de hoedanigheid van prioritaire tijdelijke of beschermde personeelsleden onder de statutaire voorwaarden die golden vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 289.§ 1. De diensten die gepresteerd werden door de personeelsleden bedoeld in deze afdeling in een ambt bijzondere vakken op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht gepresteerd te zijn in een ambt algemene vakken en/of technische vakken volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering en in functie van de bepalingen bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk. § 2. De diensten die gepresteerd werden door de personeelsleden bedoeld in deze afdeling in een ambt technische vakken en beroepspraktijk op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht gepresteerd te zijn in een ambt technische vakken en/of cursussen beroepspraktijk volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering en in functie van de bepalingen bedoeld in de afdeling 2 van dit hoofdstuk. § 3. De personeelsleden bedoeld in §§ 1 en 2 behouden in het nieuwe ambt de noemer van de opdracht van hun vroegere ambt indien dit voordeliger is voor het personeelslid. Het behoud van de breuk van de oorspronkelijke opdracht heeft ook betrekking op de uitbreidingen van de opdracht en de maatregelen in verband met de terbeschikkingstelling en de reaffectatie.

Art. 290.Wanneer de akte tot aanstelling of aanwerving in tijdelijk verband van een personeelslid betrekking heeft op een activiteit opgenomen in artikel 20, § 4, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, stelt of werft de inrichtende macht dat personeelslid in tijdelijk verband aan in een ambt waarvoor het personeelslid over een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs beschikt en worden de diensten die gepresteerd worden in deze activiteit geacht gepresteerd te zijn in dit ambt. Afdeling IV. - Bijzondere overgangsbepalingen

Art. 291.De beslissingen genomen door de bevoegde Minister overeenkomstig het decreet van 23 januari 2009 houdende diverse bepalingen betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties vereist voor de uitoefening van ambten in de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd voorschools, lager en secundair onderwijs, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan van de Franse Gemeenschap en de internaten die van deze inrichtingen afhangen, en in de psycho-medisch-sociale centra, betreffende het verlof voor sportactiviteiten en houdende diverse dringende maatregelen inzake onderwijs, met betrekking tot één of meer ambt(en) die op de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet bestonden, worden geacht betrekking te hebben op één of meer overeenstemmende ambt(en) volgens de overeenstemmingstabel vastgesteld door de Regering.

Art. 292.De beslissingskamer bedoeld in artikel 48 van dit decreet in het kader van de opdracht bedoeld in artikel 39, 4°, neemt de bevoegdheden over van de Commissies bedoeld in de artikelen 6 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, in artikel 6 van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs, voor elke aanvraag ingediend vóór 1 september 2016 bij de bovenvermelde Commissies.

Zolang de beslissingskamer bedoeld in artikel 48 van dit decreet niet functioneel is, blijven de Commissies bedoeld in het vorige lid functioneren volgens de vorige reglementaire stelsels.

Art. 293.Bij wijze van overgangsmaatregel, in het kader van de multiple verbindingen cursus/ambt vastgesteld door de Regering bij de inwerkingtreding van dit decreet, voor de multiple verbindingen cursus/ambt die een ambt algemene vakken (AV) en een ambt technische vakken (TV) verbinden waarvan het ambt algemene vakken in meerderheid geactiveerd wordt door de inrichtende machten overeenkomstig artikel 13 van dit decreet, is § 3 van dat artikel niet van toepassing op de inrichtende machten die slechts het ambt algemene vakken (AV) geactiveerd hebben.

Het voordeel van deze overgangsmaatregel is slechts van toepassing op de personeelsleden die, sinds de inwerkingtreding van dit decreet, ononderbroken, een ambt technische vakken (TV) presteren in het kader van de multiple verbindingen cursussen/ambten bedoeld in het eerste lid. Bovendien worden deze ambten technische vakken (TV) niet meer geactiveerd door de betrokken inrichtende macht en openen ze geen recht meer op de wedde of de wedde-subsidie vanaf het ogenblik dat het personeelslid dat dit ambt gepresteerd heeft, uit de administratieve standen dienstactiviteit of terbeschikkingstelling wegens ziekte treedt.

Voor 1 janvier 2016 stemt de Regering, op voorstel van de Commissie, de lijst van de talrijke verbindingen cursussen/ambten vast die betrokken zijn bij het eerste en het tweede lid. HOOFDSTUK III. - Slotbepaling

Art. 294.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2016, met uitzondering van hoofdstuk 5 van Titel I en ook van artikel 292, die in werking treden op 1 september 2014 en van de artikelen 27 en 28, die op 1 september 2015 in werking treden.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 11 april 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Vice-President en Minister van Kind, Onderzoek en Ambtenarenzaken, J.-M. NOLLET De Vice-President en Minister van Begroting, Financiën en Sport, A. ANTOINE De Vice-President en Minister van Hoger Onderwijs, J.-Cl. MARCOURT De Minister van Jeugd, Mevr. E. HUYTEBROECK De Minister van Cultuur, Audiovisuele Sector, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. F. LAANAN De Minister van Leerplichtonderwijs en van Onderwijs voor Sociale Promotie, Mevr. M.-M. SCHYNS _______ Nota (1) Zitting 2013-2014. Stukken van het Parlement. - Ontwerp van decreet, nr. 632-1. - Verslag, nr. 632-2.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 10 april 2014.

^