gepubliceerd op 28 augustus 1998
Decreet betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving
13 JULI 1998. - Decreet betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving (1)
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities
Artikel 1.De hoofdstukken 1 tot 6 van onderhavig decreet zijn van toepassing op het gewoon door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd kleuteronderwijs en lager onderwijs.
De hoofdstukken 7 tot 10 zijn van toepassing op het buitengewoon en gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs, alsook op het buitengewoon en gewoon secundair onderwijs.
Art. 2.Voor de toepassing van onderhavig decreet wordt verstaan onder : 1° Kleuteronderwijs : onderwijs voor kinderen die op 30 september minstens twee en een half jaar oud zijn en dat hen voorbereidt op het lager onderwijs;2° Lager onderwijs : onderwijs dat gedurende zes opeenvolgende studiejaren wordt verstrekt aan kinderen die - na de zomervakantie van een kalenderjaar - de leeftijd van zes jaar hebben bereikt, onverminderd de afwijkingen van artikel 1, §§4 en 4bis van de wet van 29 juni 1983 betreffende de schoolplicht;3° School : pedagogisch geheel voor gewoon onderwijs, kleuter- en/of lager onderwijs, in één of meerdere vestigingsplaatsen, dat onder leiding staat van één schooldirecteur;4° Kleuterschool : school waar alleen kleuteronderwijs georganiseerd wordt;5° Lagere school : school waar alleen lager onderwijs georganiseerd wordt;6° Basisschool : school waar kleuteronderwijs en lager onderwijs georganiseerd wordt;7° Vestigingsplaats : gebouw of gebouwencomplex op één adres waar kleuteronderwijs en/of lager onderwijs verstrekt wordt.8° Vestigingsplaats in het kleuteronderwijs met afzonderlijke telling : - ofwel een vestiging die georganiseerd wordt binnen de grenzen opgelegd door artikel 21 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs; - ofwel elke nieuwe vestiging die werd opgericht na 30 juni 1992 en gelegen is op minstens twee kilometer van elke andere vestigingsplaats behorend tot dezelfde school of van een andere school van hetzelfde net; 9° Afstand tussen scholen en/of vestigingsplaatsen : de kortst mogelijke afstand gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in artikel 2.1 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen politiereglement van het wegverkeer, zonder rekening te houden met wegomleggingen of eenrichtingsverkeer; 10° Titularis : onderwijzer die belast is met de lessen en pedagogische activiteiten voorzien in het lesrooster van de leerlingen, met uitzondering van de lessen voorzien in 12° en 13° en onverminderd artikel 10;11° Taakleraar : *** onderwijzer die belast is met de opvoedende activiteiten ter uitvoering van artikel 15, lid 1 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en het secundair onderwijs bepaalt en dat de structuren terzake organiseert;12° Leermeester zedenleer : personeelslid dat belast is met de lessen zedenleer;13° Leermeester godsdienst : dienaar of afgevaardigde van een dienaar van één van de erkende erediensten, die exclusief belast is met de overeenstemmende godsdienstlessen;14° Leermeester (Lichamelijke Opvoeding) : personeelslid dat belast is met de lessen lichamelijke opvoeding;15° Leermeester Tweede Taal : personeelslid dat belast is met de lessen moderne talen;16° Directeur : hoofd van een basisschool, een lagere school of een kleuterschool;17° Lesrooster : lijst van de verschillende lessen die, in het kader van artikel 16, § 3, lid 1 en 2 van hetzelfde decreet, wekelijks verstrekt worden, met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;18° Wekelijks uurrooster van de leerling : tijdsindeling van de leerling waarin de lessen zedenleer of godsdienst, de lessen lichamelijke opvoeding en de lessen moderne talen worden vermeld;19° Wekelijkse lesopdracht van de onderwijzer : tijdsindeling van de onderwijzer die het kader van zijn prestaties weergeeft;20° Taalonderricht via onderdompeling : pedagogische procedure die het aanleren van een taal wil bevorderen door een deel van de lessen van het lesrooster in deze taal te verstrekken;21° Gebarentaal via onderdompeling : pedagogische procedure gericht op de bevordering, bij dove kinderen, van het aanleren van de bekwaamheidsniveaus bedoeld in artikel 16 van voornoemd decreet van 24 juli 1997, meer bepaald het aanleren van het lezen dat gericht is op het begrijpen van de zinnen en het produceren van geschreven stukken door een deel van de lessen van het lesrooster in gebarentaal te verstrekken;22° Onderdompeling : - hetzij taalonderricht via onderdompeling; - hetzij gebarentaal via onderdompeling; 23° Onderwijs van de taal en de cultuur van oorsprong : sensibilisering voor de taal en de cultuur van het land of van landengroepen die aan de basis lagen van een belangrijke emigratie naar onze gemeenschap, verstrekt met het oog op integratie in de gemeenschap;24° Lessen gebarentaal en dovencultuur : initiatie gebarentaal en dovencultuur, verstrekt met het oog op het leggen van sociale banden tussen doven en tussen doven en horenden;25° Geleide activiteiten : activiteiten die door een leerling in het kader van het lesrooster uitgevoerd worden onder leiding van een titularis of een taakleraar;26° Eenheid : de buurteenheid zoals deze gedefinieerd werd in artikel 10 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs;27° Eenheidsraad : de raad zoals deze werd gedefinieerd in artikel 10 van hetzelfde decreet;28° Zone : de zone zoals gedefinieerd in artikel 13 van hetzelfde decreet;29° Voor de leesbaarheid van de tekst is het gebruik in onderhavig decreet van de mannelijke namen voor het getuigschrift van onderwijzer en voor de functie van directeur gemeenslachtig, onverminderd de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de beroepsnamen. HOOFDSTUK II. - Het lesrooster van de leerlingen Afdeling 1. - Het lesrooster in het kleuteronderwijs
Art. 3.In het kleuteronderwijs omvat het lesrooster van de leerlingen 28 wekelijkse lestijden van 50 minuten. Twee van deze lestijden mogen specifieke opvoedende activiteiten zijn, die de inrichtende macht bepaalt.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht, nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad die opgericht werd in toepassing van voornoemd decreet 24 juli 1997, het wekelijks lesrooster terugbrengen tot 26 lestijden. Zij lichten de Regering in dat geval in over hun beslissing.
Het lesrooster van de leerlingen is doorlopend. Het omvat minstens een speeltijd van 15 minuten `s morgens en een onderbreking van één uur tussen de ochtendactiviteiten en de namiddagactiviteiten. Afdeling 2. - Het lesrooster in het lager onderwijs
Art. 4.In het lager onderwijs omvat het lesrooster van de leerlingen 28 wekelijkse lestijden van 50 minuten voor lessen en opvoedende activiteiten.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht, nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 3, het wekelijks lesrooster verhogen tot een maximum van 31 lestijden, meer bepaald wanneer het lesrooster de studie van een moderne taal voorziet naar rato van meer dan 3 wekelijkse lestijden.
Zij lichten de Regering in dat geval in over hun beslissing.
Art. 5.De lessen taal en cultuur van herkomst die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden kunnen in het lesrooster worden opgenomen, indien de betrokken lessen onder een partnerschapakkoord vallen dat door de Regering werd afgesloten. De inrichtende macht licht de Regering hierover in.
De lessen gebarentaal en dovencultuur die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden, kunnen met toestemming van de Regering in het lesrooster worden opgenomen.
Behoudens het bijzondere geval voorzien in lid 1 en 2 is het lesrooster van de leerlingen doorlopend. Het omvat minstens een speeltijd van 15 minuten `s morgens en een onderbreking van één uur tussen de ochtendactiviteiten en de namiddagactiviteiten.
Art. 6.Voor het Frans Gemeenschapsonderwijs en voor het gesubsidieerd onderwijs organiseren respectievelijk de Regering en elke inrichtende macht het lesrooster. Twee lestijden mogen onder de vorm van werkcolleges georganiseerd worden.
Art. 7.Onverminderd artikel 10 van de wet van 30 juli 1963 houdende de taalregeling in het onderwijs, omvat het taalonderricht in een andere moderne taal dan het Frans in het vijfde en het zesde leerjaar minstens twee wekelijkse lestijden.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de gemeenten bedoeld in artikel 3 van diezelfde wet, is deze moderne taal het Nederlands.
In het Waals Gewest, met uitzondering van de gemeenten bedoeld in artikel 3 van diezelfde wet, is deze moderne taal het Nederlands, het Engels of het Duits. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht per school en nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 3, het taalonderricht van één taal of de keuze tussen twee talen aanbieden. Een keuze tussen drie verschillende moderne talen is volledig uitgesloten.
Behoudens door de minister toegekende afwijking, mag een leerling zijn taalkeuze niet veranderen tussen het 5e en het 6e leerjaar.
De les moderne talen wordt gegeven door een leermeester tweede taal, houder van een getuigschrift van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afdeling Germaanse talen, aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs waarvan de Regering de afgifte verzorgt, of van deze van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met : 1° voor het Nederlands en het Duits, met het certificaat van gevorderde kennis bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van taalexamens;2° voor het Engels met een certificaat van gevorderde kennis, waarvan de Regering de afgifte organiseert. Het taalonderricht dat in het 5de en het 6de georganiseerd wordt, ondergaat een externe evaluatie onder toezicht van de Inspectie van de Franse Gemeenschap in samenwerking met de vertegenwoordigers van de verschillende inrichtende machten.
Art. 8.Wanneer de les moderne talen krachtens voornoemde wet van 30 juli 1963 meer dan twee wekelijkse lestijden omvat, kan ze naast het leren van een moderne taal, één van de doelstellingen van artikel 16, § 3, lid 2, van voornoemd decreet van 24 juli 1997 nastreven.
Art. 9.In het lager onderwijs omvat de les lichamelijke opvoeding minstens twee wekelijkse lestijden.
De les lichamelijke opvoeding wordt verstrekt door een leermeester lichamelijke opvoeding of door de titularis, op voorwaarde evenwel dat hij houder is van het bekwaamheidsbewijs voor de functie van leermeester lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs.
De leermeester lichamelijke opvoeding moet houder zijn van een getuigschrift van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afdeling lichamelijke opvoeding, of dat van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een bekwaamheidsbewijs voor de functie van leermeester lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs.
Art. 10.In de instellingen van het vrij confessioneel onderwijs mag de titularis godsdienstles geven. In dat geval staat hij twee lestijden van het lesrooster af aan een andere titularis. De twee overgedragen lestijden mogen in geen geval de les moderne talen of de les lichamelijke opvoeding zijn.
In de instellingen van het vrij niet-confessioneel onderwijs die enkel de les zedenleer organiseren, mag de titularis deze les geven. In dat geval staat hij twee lestijden van het lesrooster af aan een andere titularis. De twee overgedragen lestijden mogen in geen geval de les moderne talen of de les lichamelijke opvoeding zijn.
De inrichtende macht die gebruikt maakt van de mogelijkheid bedoeld in lid 1 en 2 moet de Regering - volgens de modaliteiten die deze laatste bepaalt - inlichten over de overgedragen lestijden als titularis.
Voor de godsdienstlessen van onderhavig artikel staat het personeelslid onder leiding van het hoofd van de eredienst, overeenkomstig de artikelen 30, §2 en 42, § 2, van het decreet van 1 februari 1993 ter bepaling van het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Art. 11.§ 1. Alle lessen van het lesrooster worden, overeenkomstig de artikelen 10 en 18 tot 21, afhankelijk van het geval, toegekend aan een titularis, aan een leermeester lichamelijke opvoeding, aan een leermeester moderne talen, aan een taakleraar, aan een leermeester zedenleer of aan een leermeester godsdienst. § 2. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs delen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht het wekelijks lesrooster van de leerlingen en de onderwijzers mee aan de Regering, volgens de modaliteiten die deze laatste bepaalt.
Het wekelijks lesrooster van de leerlingen vermeldt welke personeelsleden de verschillende lessen geven. Afdeling 3. - Onderricht via onderdompeling
Art. 12.§ 1. Op verzoek van de directeur die eerst het advies heeft gevraagd van de participatieraad bedoeld in artikel 3, kan de Regering een school van de Franse Gemeenschap toelaten om bepaalde lessen en pedagogische activiteiten van het lesrooster in gebarentaal of in een andere moderne taal dan het Frans te geven.
In het gesubsidieerd onderwijs kan de Regering een inrichtende macht toelaten om in één of meerdere scholen of vestigingsplaatsen die ze organiseert, bepaalde lessen en pedagogische activiteiten van het lesrooster in gebarentaal of in een andere moderne taal dan het Frans te geven. Het verzoek wordt aangevuld met het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 3.
Wanneer een school of vestigingsplaats onderricht via onderdompeling organiseert, wordt dit in het schoolwerkplan opgenomen.
De lessen godsdienst en zedenleer mogen niet via onderdompeling gegeven worden. § 2. In de tweede cyclus van de eerste stap van het verplicht onderwijs, bedoeld in artikel 13, § 3, lid 1, 2° van voornoemd decreet van 24 juli wordt een lesrooster dat gedeeltelijk via onderdompeling gegeven wordt, voor minstens de helft en maximum drie vierden via onderdompeling gegeven.
In de tweede fase van het verplicht onderwijs, bedoeld in artikel 13, § 2, 2° van voornoemd decreet van 24 juli, wordt een lesrooster dat gedeeltelijk via onderdompeling gegeven wordt, voor minstens één vierde en maximum twee derden via onderdompeling gegeven. § 3. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de gemeenten bedoeld in artikel 3 van de wet van 30 juli 1963 is het Nederlands de moderne taal waarin het taalonderricht via onderdompeling georganiseerd wordt.
In het Waals Gewest, met uitzondering van de gemeenten bedoeld in artikel 3 van diezelfde wet, is het Engels, het Nederlands of het Duits de moderne taal waarin het taalonderricht via onderdompeling georganiseerd wordt.
Scholen of vestigingsplaatsen die taalonderricht via onderdompeling organiseren, kunnen dit slechts in één enkele taal. § 4. In scholen of vestigingsplaatsen waarin taalonderricht via onderdompeling georganiseerd wordt, wordt de les moderne talen opgenomen in dat deel van het lesrooster dat via onderdompeling wordt gegeven.
Art. 13.§ 1. In het kleuteronderwijs wordt dat deel van het lesrooster waarin taalonderricht via onderdompeling wordt verstrekt, verzorgd door een personeelslid met volgende studiebewijzen : 1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van een kleuteronderwijzer, afgeleverd in de taal van de onderdompeling;2° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van een onderwijzer lager onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling en aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs, bedoeld in artikel 7;3° het diploma van kleuteronderwijzer, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling;4° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling. Bij ontstentenis kunnen ook worden aangeduid of aangeworven, maar enkel tijdelijk, houders van het getuigschrift van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afdeling Germaanse talen, aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs waarvan de Regering de afgifte verzorgt, of van dat van kleuteronderwijzer of onderwijzer lager onderwijs, aangevuld : 1° voor het Nederlands en het Duits, met het certificaat van gevorderde kennis bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van taalexamens;2° voor het Engels met een certificaat van gevorderde kennis, waarvan de Regering de afgifte organiseert. Dat deel van het lesrooster waarin gebarentaal via onderdompeling wordt onderwezen, wordt verzekerd door een personeelslid met volgende studiebewijzen : 1° het diploma van kleuteronderwijzer, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie;2° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie; § 2. In het lager onderwijs wordt dat deel van het lesrooster waarin taalonderricht via onderdompeling wordt verstrekt, verzekerd door een personeelslid met volgende studiebewijzen : 1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van een onderwijzer lager onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling;2° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling en aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs, bedoeld in artikel 7;3° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling; Bij ontstentenis kunnen ook worden aangeduid of aangeworven, maar enkel tijdelijk, houders van het getuigschrift van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afdeling Germaanse talen, aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs waarvan de Regering de afgifte verzorgt, of van dat van onderwijzer, aangevuld : 1° voor het Nederlands en het Duits met het certificaat van gevorderde kennis bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van taalexamens;2° voor het Engels met een certificaat van gevorderde kennis, waarvan de Regering de afgifte organiseert. Dat deel van het lesrooster waarin gebarentaal via onderdompeling wordt onderwezen, wordt verzekerd door een personeelslid met het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. § 3. Voor kleuteronderwijzers en titularissen die belast zijn met het onderricht via onderdompeling en houder zijn van de vereiste studiebewijzen of van de studiebewijzen bij ontstentenis, geldt de salarisschaal van kleuteronderwijzers of onderwijzers lager onderwijs die houder zijn van het vereiste getuigschrift.
De Regering is bevoegd om te bepalen dat kleuteronderwijzers en titularissen die belast zijn met onderricht via onderdompeling en die het bewijs leveren van hun afdoende kennis van het Frans, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2 van voornoemde wet van 30 juli 1963, voldoen aan de eisen inzake taalgebruik. Bij ontstentenis kan de Regering hen gedurende 3 schooljaren een afwijking toekennen.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs treffen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht, nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 3, de schikkingen om de communicatie tussen deze onderwijzers en de ouders te verzekeren.
De kleuteronderwijzers en de titularissen die belast zijn met het onderricht via onderdompeling kunnen niet definitief worden benoemd of aangeworven zolang ze niet voldoen aan de voorwaarden inzake taalgebruik. Afdeling 4. - Het aantal lesdagen
Art. 14.De Regering bepaalt jaarlijks het aantal lesdagen en het aantal verlofdagen. Er zijn jaarlijks 182 lesdagen. De Regering kan deze evenwel terugbrengen tot 181 of verhogen tot 183 dagen.
De Regering kan reserveverlofdagen ter beschikking stellen van de inrichtende machten.
Art. 15.De lessen kunnen maximum 10 dagen per jaar worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen in het 5de en 6de jaar lager onderwijs en maximum 5 dagen per jaar in het 2de en 4de jaar lager onderwijs. De leerlingen moeten tijdens die dagen aanwezig zijn op school.
Art. 16.De lessen kunnen gedurende maximum drie dagen worden opgeschort om de leden van het onderwijzend personeel toe te laten : 1° om een informatiedag van de kantonnale inspectie bij te wonen;2° om twee opleidingsdagen bij te wonen die in het gesubsidieerd onderwijs door de inrichtende macht en in het Gemeenschapsonderwijs door de inspectie worden georganiseerd. In afwijking van lid 1 kan de Regering de organisatie van een bijkomende opleidingsdag toelaten.
Alle personeelsleden zijn verplicht om de informatie- en opleidingsdagen bedoeld in lid 1 bij te wonen.
De leerlingen moeten tijdens die dagen niet aanwezig zijn op school.
De opleidingsdagen bedoeld in lid 1, 2° kunnen worden ingeschreven in de opleidingen die worden georganiseerd in het kader van het decreet van 24 december 1990 betreffende de voortgezette opleiding en aanvullende opleiding van de personeelsleden van bepaalde onderwijsinstellingen en van de psycho-medisch-sociale centra.
Art. 17.Indien er geen reserveverlof is en een plaatselijke festiviteit het onmogelijk maakt om de lessen te laten doorgaan op een lesdag, moet de inrichtende macht één van de twee dagen, bedoeld in artikel 16, lid 1, 2° organiseren tijdens een verlofdag van de leerlingen. Ze licht de Regering terzake in volgens de modaliteiten die deze bepaalt. HOOFDSTUK III. - Het lesrooster van de onderwijzers Afdeling 1. - Het lesrooster in het kleuteronderwijs
Art. 18.§ 1. a) Vanaf 1 oktober 1998 moeten de kleuteronderwijzers die voltijds fungeren 26 of 28 lestijden per week presteren. De inrichtende machten die kiezen voor 26 lestijden per week, doen dit voor de schooljaren 1998-1999, 1999-2000 en 2000-2001. Indien de inrichtende macht voor 26 lestijden per week koos, moeten de kleuteronderwijzers volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 60 lestijden overleg met hun collega's uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs plegen.
De kleuteronderwijzers van de inrichtende machten die de 28 lestijden voor het schooljaar 1998-1999 behielden, moeten deze overleguren niet presteren. b) Vanaf 1 september 1999 moeten de kleuteronderwijzers die voltijds fungeren 27 lestijden per week presteren in alle inrichtende machten die voor het schooljaar 1998-1999 het stelsel van 28 lestijden per week behielden. In deze inrichtende machten moeten de kleuteronderwijzers volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 30 lestijden overleg met hun collega's uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs plegen. c) Vanaf 1 september 2001 moeten de kleuteronderwijzers die voltijds fungeren 26 lestijden per week presteren in alle inrichtende machten. Verder moeten de kleuteronderwijzers volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, 60 lestijden overleg met hun collega's uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs plegen. § 2. Voor zover de vereisten van de dienst het toelaten, kan de Regering het aantal lestijden van § 1. a), b), c) op verzoek van de directeur in het Frans Gemeenschapsonderwijs en van de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs en na overleg met de representatieve vakorganisaties, terugbrengen tot een minimum van 22 wekelijkse lestijden.
Dit voorafgaand overleg met de representatieve vakorganisaties is eveneens vereist voor de toepassing van § 1, a), lid 1 van onderhavig artikel.
Het overleg met de representatieve vakorganisaties gebeurt : 1° in het Frans Gemeenschapsonderwijs overeenkomstig de bepalingen van de wet van 19 december 1974 ter organisatie van de betrekkingen tussen de openbare machten en de vakbonden van de agenten die onder deze machten ressorteren;2° in het gesubsidieerd officieel onderwijs overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 85 tot 96 van het decreet van 6 juni 1994 dat het statuut bepaalt van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs;3° in het gesubsidieerd vrij onderwijs overeenkomstig de bepalingen betreffende de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, betreffende het Comité voor arbeidsbescherming of, bij ontstentenis daarvan, in de plaatselijke overleginstanties of, bij ontstentenis daarvan, met de vakbondsafvaardigingen. § 3. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de kleuteronderwijzers belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evenwel dat de totale duur van hun onderwijs- en toezichtprestaties geen 1.560 minuten per week overschrijdt.
De beperking tot 1.560 minuten geldt niet in een geïsoleerde kleuterschool of vestigingsplaats met één enkele klas.
Onverminderd lid 2 mag de jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel de lessen, het toezicht als het overleg omvatten, niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen.
De duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de onderwijzer geen voltijds lesrooster presteert.
Voor de toepassing van § 1, a), b), c) en § 2 is een halftijdse prestatie gelijk aan het resultaat van de deling door twee van het aantal lestijden die vereist zijn voor een voltijdse prestatie.
Het totaal aantal lestijden voor overleg wordt evenredig verminderd indien de onderwijzer geen voltijds lesrooster presteert. § 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§. Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen. Afdeling 2. - Het lesrooster in het lager onderwijs
Art. 19.§ 1. De titularissen en taakleraars die voltijds presteren moeten 24 lestijden per week presteren. Voor zover de vereisten van de dienst het toelaten, kan de Regering het aantal lestijden, op verzoek van de directeur in het Frans Gemeenschapsonderwijs en van de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs en na overleg met de representatieve vakorganisaties, overeenkomstig artikel 18, § 1, lid 2, evenwel terugbrengen tot een minimum van 22 wekelijkse lestijden. § 2. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de titularissen en taakleraars belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evenwel dat de totale duur van hun onderwijs- en toezichtprestaties geen 1.560 minuten per week overschrijdt.
De beperking tot 1.560 minuten geldt niet in een geïsoleerde lagere school of vestigingsplaats met één enkele klas.
De totale duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de titularis of taakleraar geen voltijds lesrooster presteert. § 3. De titularissen en taakleraars moeten volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 60 lestijden overleg met hun collega's uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs plegen, evenals, indien het geval zich voordoet, met hun collega's uit het secundair onderwijs.
Het aantal lestijden overleg wordt evenredig verminderd indien de titularis of taakleraar geen voltijds lesrooster presteert.
Onverminderd § 2, lid 2 mag de jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel de lessen, het toezicht als het overleg omvatten, niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen. § 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§.
Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen.
Art. 20.§ 1. De leermeesters bijzondere vakken of tweede taal die voltijds presteren moeten 24 lestijden per week presteren. § 2. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de leermeesters bijzondere vakken of tweede taal belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evenwel dat de totale duur van hun onderwijs- en toezichtprestaties geen 1.560 minuten per week overschrijdt.
De totale duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de leermeesters bijzondere vakken of tweede taal geen voltijds lesrooster presteren. § 3. De leermeesters bijzondere vakken of tweede taal moeten, volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 60 lestijden overleg met hun collega's uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs plegen, evenals, indien het geval zich voordoet, met hun collega's uit het secundair onderwijs.
Het aantal lestijden overleg wordt evenredig verminderd indien de leermeesters bijzondere vakken of tweede taal geen voltijds lesrooster presteren.
De jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel de lessen, het toezicht als het overleg omvatten, mag niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen. § 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§. Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen.
Art. 21.§ 1. De leermeesters zedenleer of godsdienst die voltijds presteren moeten 24 lestijden per week presteren. § 2. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kunnen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht de leermeesters zedenleer of godsdienst belasten met het toezicht op de leerlingen 15 minuten vóór schooltijd en 10 minuten na schooltijd, op voorwaarde evenwel dat de totale duur van hun onderwijs- en toezichtprestaties geen 1 560 minuten per week overschrijdt.
De totale duur van de prestaties bedoeld in lid 1 wordt evenredig verminderd indien de leermeesters zedenleer of godsdienst geen voltijds lesrooster presteren. § 3. De leermeesters zedenleer of godsdienst moeten, volgens de modaliteiten van de artikelen 24 en 25, minstens 60 lestijden overleg met hun collega's uit het lager onderwijs plegen, evenals, indien het geval zich voordoet, met hun collega's uit het secundair onderwijs.
Het aantal lestijden overleg wordt evenredig verminderd indien de leermeesters zedenleer of godsdienst geen voltijds lesrooster presteren.
De jaarlijkse totale duur van de prestaties die zowel de lessen, het toezicht als het overleg omvatten, mag niet meer dan 962 uur per schooljaar bedragen. § 4. De tijd voor de voorbereiding van de lessen, de verbetering van het huiswerk, voor documentatie, persoonlijke bijwerking is niet inbegrepen in de maxima van voornoemde §§. Deze valt onder de persoonlijke werkorganisatie van de personeelsleden. De directeur, de inrichtende macht en de inspectie kunnen documenten opvragen die de voorbereiding van de lessen en de opvoedende activiteiten bewijzen. Afdeling 3. - Het lesrooster van de directeurs.
Art. 22.De directeurs zijn aanwezig gedurende de schooltijd. Ze wonen de overlegvergaderingen bij en leiden deze, behoudens tegengestelde beslissing van de inrichtende macht.
De directeurs zonder onderwijsopdracht zijn verder minstens 20 minuten vóór schooltijd en 30 minuten na schooltijd aanwezig. De directeurs met een onderwijsopdracht moeten dezelfde prestaties verlenen buiten de lesuren als de klastitularissen.
Indien de vereisten van de dienst, meer bepaald de contacten met hun inrichtende macht, hen van school houden, duiden de directeurs in het Frans Gemeenschapsonderwijs en de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs een titularis of een leermeester bijzondere vakken of tweede taal aan als vervanger.
Art. 23.§ 1. De directeur van een school met maximum 50 leerlingen moet een volledige onderwijsopdracht van 24 lestijden presteren.
De directeur van een school met meer dan 50 en minder dan 130 leerlingen moet een onderwijsopdracht van 18 lestijden presteren.
De directeur van een school met meer dan 129 en minder dan 180 leerlingen moet een onderwijsopdracht van 12 lestijden presteren. § 2. De toekenning van de salarisschaal van directeur wordt als volgt bepaald : - tot 71 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van één tot drie klassen; - van 72 tot 140 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van vier tot zes klassen; - van 141 tot 209 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van zeven tot negen klassen; - vanaf 210 leerlingen : salarisschaal van schoolhoofd van tien klassen en meer. § 3. De data en modaliteiten die voor de toepassing van de §§ 1 en 2 in aanmerking komen, zijn deze die voorzien zijn in artikel 30 van het decreet. Afdeling 4. - Overleg
Art. 24.In het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering overleg per school, per eenheid of per zone organiseren.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs kan de inrichtende macht overleg per vestigingsplaats, per school of per gemeente organiseren.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt het overleg georganiseerd door de inrichtende macht indien het binnen een school plaatsvindt en door de eenheidsraad indien het binnen een eenheid plaatsvindt.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs, in het gesubsidieerd officieel onderwijs en in het gesubsidieerd vrij onderwijs lichten respectievelijk de directeur, de inrichtende macht en de inrichtende macht of de eenheidsraad, de Regering in over de ingevoerde overlegprocedures en dit volgens de modaliteiten die deze laatste bepaalt.
Art. 25.§ 1. In het Frans Gemeenschapsonderwijs wordt de organisatie van het overleg per zone of eenheid onderworpen aan het voorafgaand advies van het vakoverlegcomité. Bij organisatie door de school wordt het overleg onderworpen aan het voorafgaand advies van het basisoverlegcomité.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de organisatie van het overleg onderworpen aan het voorafgaand advies van het lokaal paritair comité. 3° In het gesubsidieerd vrij onderwijs organiseert de school het overleg overeenkomstig de bepalingen betreffende de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, betreffende het Comité voor arbeidsbescherming of, bij ontstentenis daarvan, in de plaatselijke overleginstanties of, bij ontstentenis daarvan, met de vakbondsafvaardigingen. In het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt een overleginstantie gecreëerd met de vakorganisaties die representatief zijn voor de eenheid. De Regering bepaalt de samenstelling en de werkingsregels van deze overleginstantie. Deze instantie is bevoegd wanneer het overleg bedoeld in artikel 24 per eenheid wordt georganiseerd. HOOFDSTUK IV. - Berekening van de begeleiding in het lager onderwijs en haar bestemming Afdeling 1. - Lestijdenpakket
Art. 26.Het lestijdenpakket dat geldt van 1 september tot het eind van het schooljaar wordt berekend op basis van het aantal regelmatige leerlingen in de school ingeschreven op 15 januari jongstleden, op voorwaarde dat deze school of vestigingsplaats op 1 oktober van het lopende schooljaar behouden blijft, indien ze het onderwerp van een afzonderlijke telling vormde.
Voor scholen die in twee of meer dan twee vestigingsplaatsen georganiseerd zijn, worden de leerlingen van deze verschillende vestigingsplaatsen per onderwijsniveau opgeteld.
De leerlingen van vestigingsplaatsen die zich op minstens 2 km van elke andere vestigingsplaats van dezelfde school bevinden en waar onderwijs van hetzelfde niveau wordt georganiseerd, vormen het onderwerp van een afzonderlijke telling.
Wanneer een school of vestigingsplaats op 1 oktober gesloten is, worden de leerlingen die ze op 15 januari telde voor de inrichtende macht meegerekend naar rato van 1,2 lestijden per leerling. Deze lestijden worden opgeteld bij het saldo bedoeld in artikel 34, op voorwaarde dat deze lestijden gebruikt worden binnen de eenheid waar de school of vestigingsplaats sluit. Een fusie van twee scholen of vestigingsplaatsen heeft uitwerking op de 15de dag van januari voorafgaand aan de fusie.
Bij programmatie van een nieuwe school wordt het lestijdenpakket berekend op het aantal leerlingen die per 1 oktober van het lopende schooljaar regelmatig ingeschreven zijn.
Art. 27.Wanneer het aantal leerlingen van alle scholen die worden georganiseerd door de inrichtende macht of een inrichtende macht van hetzelfde net op het grondgebied van de gemeente voor het Frans Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs en op het gebied van de eenheid voor het gesubsidieerd vrij onderwijs op 1 oktober minstens 5 % hoger of lager is dan het aantal dat op 15 januari jongstleden berekend werd, wordt de begeleiding voor elk van de scholen opnieuw berekend. De nieuwe telling geldt van 1 oktober tot het eind van het schooljaar.
Art. 28.Het lestijdenpakket is de optelling van de lestijden voor de lessen van de titularissen en van lichamelijke opvoeding, voor de schooldirecties, voor de taalles en, zonodig, voor de lessen voor aanpassing aan de taal van het onderwijs.
Art. 29.§ 1. Het aantal lestijden voor de lessen van de titularissen en de lessen lichamelijke opvoeding in een school of vestigingsplaats met afzonderlijke telling, wordt bepaald op basis van volgende tabel : Aantal leerlingen Aantal lestijden tot 19 26 van 20 tot 25 28 van 26 tot 30 52 van 31 tot 44 54 van 45 tot 50 78 van 51 tot 53 80 van 54 tot 56 82 van 57 tot 59 84 van 60 tot 62 86 van 63 tot 65 88 van 66 tot 68 90 van 69 tot 71 92 van 72 tot 77 104 van 78 tot 80 106 van 81 tot 83 108 van 84 tot 86 110 van 87 tot 89 112 van 90 tot 92 114 van 93 tot 98 130 van 99 tot 101 132 van 102 tot 104 134 van 105 tot 107 136 van 108 tot 110 138 van 111 tot 114 144 voor 115 156 vanaf 116 156 + 1,2 per leerling § 2. In de scholen bedoeld in artikel 11, 3° van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs, wordt het aantal leerlingen vermenigvuldigd met 1,5 om de begeleiding te bepalen.
Het aantal kinderen dat afkomstig is van : 1. een tehuis of een gastgezin, op voorwaarde dat ze door de rechter of de adviseur van de bijzondere jeugdzorg geplaatst werden;2. een internaat voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;3. een kinderopvangcentrum georganiseerd of erkend door Kind en Gezin, wordt vermenigvuldigd met 1,5 ongeacht de bezochte school. Een bewijs van de directie van het kinderopvangcentrum, van het internaat voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, van het tehuis of gastgezin moet ter verantwoording aan de controleur worden voorgelegd. Dit document is jaarlijks vernieuwbaar.
Art. 30.Onverminderd artikel 27 wordt het aantal lestijden voor de schooldirecties dat van 1 september tot het eind van het schooljaar geldig is, op 15 januari van het voorbije schooljaar als volgt bepaald : - 6 lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 50 en lager dan 130; - 12 wekelijkse lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180; - 24 wekelijkse lestijden voor een school van 180 leerlingen en meer.
In de basisscholen worden de leerlingen die op 1 oktober van het voorbije schooljaar regelmatig in het kleuteronderwijs waren ingeschreven, toegevoegd aan deze bedoeld in lid 1.
Art. 31.Onverminderd artikel 27 wordt het aantal lestijden voor het moderne taalonderricht dat van 1 september tot het einde van het schooljaar geldig is, berekend op 15 januari van het voorbije schooljaar via de vermenigvuldiging met 2 van het aantal lessen van onderstaande tabel die enkel rekening houdt met de leerlingen van het 5e en 6e jaar lager onderwijs, per school of per vestigingsplaats met afzonderlijke telling : Aantal leerlingen Aantal lessen tot 23 leerlingen 1 les vanaf 24 leerlingen 2 lessen vanaf 45 leerlingen 3 lessen vanaf 72 leerlingen 4 lessen vanaf 93 leerlingen 5 lessen vanaf 115 leerlingen 6 lessen vanaf 141 leerlingen 7 lessen vanaf 164 leerlingen 8 lessen vanaf 187 leerlingen 9 lessen vanaf 210 leerlingen 10 lessen vanaf 233 leerlingen 11 lessen + 1 les + 23 leerlingen
Art. 32.§ 1. Voor staatloze, buitenlandse of geadopteerde leerlingen kan onderricht voor de aanpassing aan de taal van het onderwijs georganiseerd worden ten belope van drie lestijden per week : 1° indien hun moedertaal of gebruikelijke taal verschilt van de taal van het onderwijs;2° indien ze minstens drie volledige schooljaren het lager onderwijs van de Franse Gemeenschap of het door haar gesubsidieerd onderwijs volgen en de taal van het onderwijs onvoldoende kennen om zich met succes aan te passen aan de activiteiten van de klas waarin ze zijn ingeschreven;3° indien hun ouders of de personen waaraan de kinderen zijn toevertrouwd, in België wonen of verblijven en de Belgische nationaliteit niet hebben, behalve in het geval van adoptie. § 2. De les bedoeld in § 1 wordt toevertrouwd aan een titularis of een taakleraar. De les kan worden opgericht in elke school waar minstens tien leerlingen aan de voorwaarden voldoen. § 3. Het aantal lestijden per school ten gunste van de leerlingen van §1 dat geldig is van 1 oktober tot 30 september van het eerstvolgende schooljaar, wordt als volgt bepaald : Aantal leerlingen Aantal lestijden van 10 tot 20 leerlingen 3 lestijden van 21 tot 44 leerlingen 6 lestijden van 45 tot 59 leerlingen 9 lestijden van 60 tot 74 leerlingen 12 lestijden van 75 tot 89 leerlingen 15 lestijden + 15 leerlingen + 3 lestijden § 4. De les wordt tijdens de normale openingsuren van de school gegeven. Ze kan bovenop de 28 wekelijkse lesuren worden georganiseerd. § 5. De Regering moet de impact van de toepassing van onderhavig artikel om de twee jaar evalueren.
Art. 33.§ 1. De som van het aantal lestijden die verkregen werden in toepassing van de artikelen 29 tot 32 vormen het lestijdenpakket van de school. § 2. De functie van directeur van een lagere school of een basisschool wordt op het lestijdenpakket ingeschreven ten belope van 24 lestijden in het lager onderwijs, van een voltijdse functie in het kleuteronderwijs. § 3. Voor elke school of vestigingsplaats met afzonderlijke telling is het aantal titularissen of taakleraars het volledig quotiënt van de deling door 24 van het resultaat dat in artikel 29 bekomen werd, na aftrek van het aantal lestijden die voorbehouden zijn voor de lessen lichamelijke opvoeding, namelijk twee lestijden per georganiseerde klas.
Een directeur met een onderwijsopdracht wordt gelijkgesteld aan de titularis.
In afwijking van lid 1 is de groepering van leerlingen van eenzelfde graad toegelaten voor de lessen lichamelijke opvoeding, op voorwaarde dat het totaal aantal niet meer dan 25 bedraagt. § 4. Het aantal lestijden die overblijven na inschrijving in het lestijdenpakket van de directeur bedoeld in § 2, van de titularissen, de taakleraars en leermeesters lichamelijke opvoeding bedoeld in § 3, de leermeesters tweede taal die het taalonderricht bedoeld onder 4 verzorgen, van de lestijden voor aanpassing aan de taal van het onderwijs bedoeld in artikel 32, § 3, vormen het saldo.
Art. 34.De saldi van de verschillende scholen en vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling worden bijeengevoegd voor de zone in het Frans Gemeenschapsonderwijs, voor de gemeente in het gesubsidieerd officieel onderwijs en voor de eenheid in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
In afwijking van vorig lid worden de saldi in het gesubsidieerd vrij onderwijs opgeteld en wordt de aldus verkregen som gedeeld door 24 voor scholen met één of meerdere vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling. Het volledig quotiënt vormt het aantal bijkomende titularissen of taakleraars die kunnen worden tewerkgesteld in de school en/of haar vestigingsplaatsen. De rest van de volledige deling vormt het overdraagbaar saldo.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs beslissen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht over het gebruik van dit saldo, nadat ze het advies hebben ingewonnen van het basisoverlegcomité of de plaatselijke paritaire commissie, afhankelijk van het geval.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs beslist de eenheidsraad over het gebruik van dit saldo na overleg binnen de overleginstantie per eenheid die werd opgericht in toepassing van artikel 25, § 3, lid 2.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering de bestemming van de saldi wijzigen.
Art. 35.§ 1. De saldi bedoeld in artikel 34 worden gebruikt voor de oprichting van bijkomende klassen, voor de organisatie van aanpassingslessen, van taallessen en lessen lichamelijke opvoeding, voor de vorming van kleine groepen. § 2. De saldi kunnen ook worden gebruikt voor voltijdse of deeltijdse hulp bij het pedagogisch of administratief beheer. Deze wordt verleend door een titularis, een leermeester lichamelijke opvoeding of tweede taal of een taakleraar.
Het personeelslid dat belast is met de hulp bij het pedagogisch of administratief beheer behoudt de baremaschaal die verbonden is aan de functie waarvoor hij benoemd, aangesteld of aangenomen is. Zijn werk wordt, afhankelijk van het geval, ten belope van 24 of 12 lestijden op het lestijdenpakket ingeschreven. Zijn wekelijks lesrooster bedraagt 36 of 18 uur, afhankelijk van het geval.
Indien een personeelslid dat belast wordt met de hulp bij het pedagogisch of administratief beheer, voor verschillende inrichtende machten werkt, hangt hij administratief en statutair af van één onder hen en presteert hij zijn diensten bij elk van hen, overeenkomstig het akkoord dat deze onderling hebben afgesloten.
Art. 36.Onverminderd artikel 34 heeft de Regering voor het Frans Gemeenschapsonderwijs, elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, elke inrichtende macht of groep van inrichtende machten voor het gesubsidieerd vrij onderwijs het recht om maximum 1 percent van het lestijdenpakket in te houden in de instellingen die ze organiseren. Deze inhoudingen die tot op de hogere eenheid worden afgerond, worden aan bepaalde instellingen toegekend met het oog op een betere werking.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs behoren de bepalingen van lid 1 tot de bevoegdheid van de inrichtende machtsgroep per geografische zone.
Art. 37.Om pedagogische redenen, meer bepaald omwille van belangrijke wijzigingen aan het aantal leerlingen in bepaalde scholen of vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling tussen 15 januari en 1 oktober, kunnen de directeur voor het Frans Gemeenschapsonderwijs, de inrichtende macht voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, de inrichtende macht of de eenheidsraad voor het gesubsidieerd vrij onderwijs de verdeling bedoeld in artikel 33 wijzigen volgens de procedures die werden vastgelegd in artikel 34, lid 2 en 3.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering de verdeling van lid 1 wijzigen.
Art. 38.Elke participatieraad wordt ingelicht over de verdeling van het lestijdenpakket. Ze kan haar opmerkingen indien nodig meedelen aan de directeur in het Frans Gemeenschapsonderwijs of aan de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs. Afdeling 2. - Lessen zedenleer en godsdienst
Art. 39.Overeenkomstig artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 ter wijziging van bepaalde bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt de les zedenleer of godsdienst in elke, al dan niet geïsoleerde, vestigingsplaats georganiseerd zodra een leerling zich voor één van deze lessen inschrijft. De les wordt indien nodig in de loop van het schooljaar opgericht of geschrapt.
Het aantal groepen dat geldt van 1 oktober tot 30 september van het eerstvolgende schooljaar wordt voor de meest gevolgde lessen bepaald op basis van onderstaande tabel die rekening houdt met alle leerlingen van de vestigingsplaats die op 1 oktober van het lopende schooljaar voor deze les waren ingeschreven : Aantal leerlingen Aantal groepen tot 25 leerlingen 1 groep vanaf 26 leerlingen 2 groepen vanaf 45 leerlingen 3 groepen vanaf 72 leerlingen 4 groepen vanaf 93 leerlingen 5 groepen vanaf 115 leerlingen 6 groepen vanaf 141 leerlingen 7 groepen vanaf 164 leerlingen 8 groepen vanaf 187 leerlingen 9 groepen vanaf 210 leerlingen 10 groepen vanaf 233 leerlingen 11 groepen + 23 leerlingen + 1 groep De minst gevolgde lessen tellen hetzelfde aantal groepen als de meest gevolgde les, maar mogen niet meer dan één groep per jaar bedragen, behalve indien de toepassing van de tabel van lid 2 een gunstiger resultaat oplevert. Verder mag een groep niet minder dan 5 leerlingen omvatten, behalve indien effectief minder dan 5 leerlingen de les volgen. Indien een vestigingsplaats leerlingen telt die enerzijds verdeeld zijn over het eerste en het tweede leerjaar lager onderwijs en anderzijds over het derde, vierde, vijfde en zesde leerjaar lager onderwijs, dan kunnen voor de minst gevolgde lessen twee groepen worden georganiseerd indien er minstens twee groepen zijn in de meest gevolgde les.
De minst gevolgde les wordt per graad georganiseerd indien de meest gevolgde les effectief minstens één groep per graad telt.
Een groep omvat twee lestijden. Deze twee lestijden kunnen gegroepeerd worden.
Een leerling die een minder gevolgde les zedenleer of godsdienst moet volgen die niet simultaan met de meest gevolgde les gegeven wordt, kan slechts uit zijn groep-klas worden weggehaald op het ogenblik van de geleide activiteiten bedoeld in artikel 2, 22° op voorwaarde dat deze geen nieuwe verwerving inhouden van de kennis en bekwaamheden bedoeld in artikel 16, § 3 van voornoemd decreet van 24 juli 1997.
Art. 40.De hoofden van de eredienst stellen leermeesters godsdienst aan bij de inrichtende machten. Deze laatsten stellen de leermeesters aan in de verschillende scholen en vestigingsplaatsen overeenkomstig de eisen van de lesroosters. Wanneer een leermeester godsdienst voor verschillende inrichtende machten diensten verleent, plegen deze laatsten overleg om de lesroosters vast te leggen. HOOFDSTUK V. - Berekening van de begeleiding in het kleuteronderwijs en haar bestemming
Art. 41.§ 1. Het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd of gesubsidieerd in elke school, in de kleuterafdeling van elke basisschool of in elke vestigingsplaats met afzonderlijke telling wordt bepaald overeenkomstig onderstaande normentabel : Aantal ingeschreven leerlingen Aantal arbeidsplaatsen tot 19 1 van 20 tot 25 1,5 van 26 tot 39 2 van 40 tot 45 2,5 van 46 tot 63 3 van 64 tot 70 3,5 van 71 tot 86 4 van 87 tot 94 4,5 van 95 tot 109 5 van 110 tot 119 5,5 van 120 tot 130 6 van 131 tot 141 6,5 van 142 tot 153 7 van 154 tot 165 7,5 van 166 tot 176 8 van 177 tot 188 8,5 van 189 tot 201 9 van 202 tot 212 9,5 van 213 tot 223 10 van 224 tot 234 10,5 van 235 tot 245 11 van 246 tot 257 11,5 van 258 tot 268 12 van 269 tot 279 12,5 van 280 tot 290 13 van 291 tot 301 13,5 van 302 tot 311 14 van 312 tot 321 14,5 van 322 tot 331 15 van 332 tot 341 15,5 van 342 tot 351 16 van 352 tot 361 16,5 van 362 tot 371 17 van 372 tot 381 17,5 van 382 tot 391 18 van 392 tot 401 18,5 van 402 tot 411 19 van 412 tot 421 19,5 van 422 tot 431 20 enzovoort per schijf van 10 leerlingen. § 2. In de scholen bedoeld in artikel 11, 3° van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs, wordt het aantal leerlingen vermenigvuldigd met 1,5 om de begeleiding te bepalen.
Het aantal kinderen dat afkomstig is van : 1. een tehuis of een gastgezin, op voorwaarde dat ze door de rechter of de adviseur van de bijzondere jeugdzorg geplaatst werden;2. een internaat voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben;3. een kinderopvangcentrum georganiseerd of erkend door Kind en Gezin, wordt vermenigvuldigd met 1,5 ongeacht de bezochte school. Een bewijs van de directie van het kinderopvangcentrum, van het internaat voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, van het tehuis of gastgezin moet ter verantwoording aan de controleur worden voorgelegd. Dit document is jaarlijks vernieuwbaar.
Art. 42.De begeleiding wordt berekend op 1 oktober en dekt de periode van 1 oktober tot 30 september van het eerstvolgende schooljaar. De leerlingen die aan volgende voorwaarden voldoen worden in aanmerking genomen : 1° op 30 september van het lopende schooljaar minstens twee en een half jaar oud zijn;2° dezelfde school of vestigingsplaats met afzonderlijke telling bezoeken tijdens de maand september door er minstens tien halve dagen, verdeeld over tien dagen, aanwezig te zijn en op voorwaarde dat hun inschrijving niet werd opgeschort in de loop van de maand september; De inschrijving is effectief op de tiende dag aanwezigheid.
Deze telling geldt voor het volledige schooljaar in de berekening van de arbeidsplaatsen van de laatste school die onder de voorwaarden van lid 1 werd bezocht.
Art. 43.Er wordt een tweede telling uitgevoerd op de 1ste lesdag volgend op de Kerstvakantie. Deze houdt rekening met de leerlingen van minstens twee en een half jaar oud die de betrokken school of vestigingsplaats gedurende tien halve dagen verdeeld over tien dagen hebben bezocht.
De begeleiding wordt enkel naar boven toe herzien in verhouding tot artikel 42 indien het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen de hogere norm bereikt, wat de organisatie of de subsidiëring van een deeltijdse of voltijdse arbeidsplaats mogelijk maakt. Onverminderd artikel 44 loopt de nieuwe begeleiding van de 1ste lesdag volgend op de kerstvakantie tot 30 juni.
Art. 44.Er wordt een derde telling uitgevoerd op de 11de werkdag van de scholen na de lentevakantie. Deze houdt rekening met de leerlingen van minstens twee en een half jaar oud die de betrokken school of vestigingsplaats gedurende tien halve dagen verdeeld over tien dagen hebben bezocht.
De begeleiding wordt enkel naar boven toe herzien in verhouding tot artikel 43 indien het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen de hogere norm bereikt, wat de organisatie of de subsidiëring van een deeltijdse of voltijdse arbeidsplaats mogelijk maakt. De nieuwe begeleiding loopt van de 11de lesdag volgend op de lentevakantie tot 30 juni.
Art. 45.In de kleuterscholen moet de directeur van een autonome kleuterschool met ten hoogste 50 leerlingen een voltijds lesrooster presteren. Indien het aantal leerlingen hoger is dan 50 en lager dan 130, moet hij drie vierden van een volledig lesrooster presteren.
Indien het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180, moet hij de helft van een volledig lesrooster presteren.
Het aantal arbeidsplaatsen dat voortvloeit uit de tabel bij artikel 41 wordt, in functie van het geval, vermeerderd met een één-vierde, een halftijdse of een voltijdse arbeidsplaats.
Het aantal wordt berekend op 1 oktober en geldt tot 30 september van het eerstvolgende schooljaar.
De toekenning van de salarisschaal van directrice wordt bepaald overeenkomstig artikel 23.
Art. 46.Met uitzondering van de deeltijdbaan die gecreëerd wordt wanneer de school of de vestigingsplaats 20 tot 25 leerlingen telt, worden de halftijdse banen van de verschillende scholen en vestigingsplaatsen geglobaliseerd op het niveau van de instelling in het Frans Gemeenschapsonderwijs, van de gemeente in het gesubsidieerd officieel onderwijs, van de eenheid in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
In afwijking van vorig lid worden de saldi in het gesubsidieerd vrij onderwijs opgeteld binnen de inrichting indien een school één of meerdere vestigingsplaatsen met afzonderlijke telling omvat. Enkel de halftijdse banen worden binnen de eenheid geglobaliseerd.
In het Frans gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs ressorteert het gebruik van halftijdse banen respectievelijk onder de directeur en de inrichtende macht. Deze laatste moet eerst het advies vragen van het basisoverlegcomité of van het lokaal paritair comité in functie van het geval.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs ressorteert het gebruik van halftijdse banen onder de eenheidsraad, na overleg binnen de overleginstantie per eenheid die werd gecreëerd in toepassing van artikel 25, § 3, lid 2.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs kan de Regering de verdeling van de halftijdse banen wijzigen.
Art. 47.Onverminderd artikel 46 heeft de Regering voor het Frans Gemeenschapsonderwijs, elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, elke inrichtende macht of groep van inrichtende machten voor het gesubsidieerd vrij onderwijs het recht om een deel van de afhoudingen, bedoeld in artikel 36, om te zetten in een één-vierde, halve, drievierde of voltijdse arbeidsplaats van onderwijzer met het oog op hun tewerkstelling in de kleuterinrichtingen die ze organiseren om tot een betere werking te komen.
Voor deze omvorming stemt één-vierde baan van kleuteronderwijzer overeen met 6 lestijden van het lestijdenpakket.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs behoren de bepalingen van lid 1 tot de bevoegdheid van de groep inrichtende machten per geografische zone.
Art. 48.Elke participatieraad wordt ingelicht over de verdeling van de begeleiding.
Ze kan haar opmerkingen indien nodig meedelen aan de directeur in het Frans Gemeenschapsonderwijs of aan de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs. HOOFDSTUK 6. - Bepalingen betreffende het personeelsbeheer
Art. 49.De herbenoeming, de oproeping voor het hervatten van de dienstactiviteit, de werkhervatting, de aanvullende opdracht zijn van kracht op 1 september, behalve indien de terbeschikkingstelling of het gedeeltelijk verlies van opdracht voortvloeien uit een daling op 1 oktober van de begeleiding bedoeld in de artikelen 27, 33 § 1, 38 en 42. In dat geval worden ze van kracht op 1 november. Een personeelslid dat ter beschikking gesteld wordt of zijn opdracht gedeeltelijk verliest en niet werd herbenoemd, opgeroepen voor het hervatten van de dienstactiviteit, het werk niet hervatte of die geen aanvullende opdracht kreeg, wordt het wel zodra een arbeidsplaats in de school, de gemeente of de eenheid vrijkomt, al is het maar tijdelijk.
Art. 50.In inrichtingen van de Franse Gemeenschap, in de gesubsidieerde officiële inrichtingen en in de gesubsidieerde vrije inrichtingen van het niet-confessionele type wordt de leermeester zedenleer die bij gebrek aan arbeidsplaats geheel of gedeeltelijk ter beschikking gesteld werd, tewerkgesteld als titularis indien hij het getuigschrift van onderwijzer lager onderwijs heeft. Bij gedeeltelijke beschikbaarheid mag deze werkhervatting evenwel niet in dezelfde school of vestigingsplaats gebeuren.
In de gesubsidieerde vrije inrichtingen van het confessionele type wordt de leermeester overeenstemmende godsdienst die bij gebrek aan arbeidsplaats geheel of gedeeltelijk ter beschikking gesteld werd, tewerkgesteld als titularis indien hij het getuigschrift van onderwijzer lager onderwijs heeft.
In beide gevallen geldt de plicht om, afhankelijk van het geval, de leermeester niet-confessionele zedenleer of de leermeester godsdienst, houder van een diploma van onderwijzer lager onderwijs voorlopig tewerk te stellen als titularis, slechts voor arbeidsplaatsen met voltijdse prestaties of onvolledige prestaties met een halve opdracht, behalve indien de inrichtende macht over een lestijdensaldo beschikt dat een voorlopige gedeeltelijke tewerkstelling mogelijk maakt of dat overeenstemt met de opdracht die voornoemd personeelslid verloor.
Art. 51.De leermeesters handwerk, snit en naad en de leermeesters manuele arbeid die definitief werden benoemd of aangeworven en in het schooljaar 1997-1998 in dienstactiviteit zijn, kunnen niet ter beschikking gesteld worden bij gebrek aan arbeidsplaatsen. Hun prestaties worden aangerekend op het lestijdenpakket naar rato van 24 lestijden per voltijdse opdracht. Ze moeten de diensten verlenen waarvan sprake is in artikel 20. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen in de gecoördineerde wetten van 20 augustus
1957 op het lager onderwijs.
Art. 52.Artikel 50 van de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs wordt opgeheven.
Art. 53.Artikel 50bis van dezelfde wetten wordt opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingen in de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving
Art. 54.In artikel 3, § 1 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt een derde lid ingevoegd, dat als volgt is opgesteld : « De toelagen voor het kleuteronderwijs en het lager onderwijs worden vastgelegd op het geïndexeerd bedrag van het voorgaande jaar, aangepast in functie van de schommeling van de schoolbevolking, vermeerderd met 350 frank per regelmatige leerling in 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en met 400 frank per regelmatige leerling in 2006. Deze vermeerderingen worden vastgelegd tegen de index 125 en worden jaarlijks geïndexeerd. »
Art. 55.In artikel 8 van diezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij wet van 14 juli 1975 worden de woorden « ten minste » geschrapt;2° er wordt een tweede lid ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « In de gesubsidieerde vrije inrichtingen die zichzelf van het confessionele type noemen, omvat het wekelijks lesrooster twee uur godsdienst die met het type van de inrichting overeenstemt.»
Art. 56.In artikel 32 van diezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « 1 670 frank voor het voorschools onderwijs, 2.230 frank voor het lager onderwijs » geschrapt; 2° er wordt een § 3bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « § 3bis.Het bedrag van de werkingstoelagen bedraagt 6 354 frank per regelmatige leerling in het kleuteronderwijs en 8 351 frank per regelmatige leerling in het lager onderwijs.
Deze bedragen worden vermeerderd met 350 frank in 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en met 400 frank in 2006.
Deze bedragen en hun vermeerderingen worden vastgelegd tegen de index 125 en worden jaarlijks geïndexeerd. » Afdeling 3. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 27 oktober
1966 tot bepaling van de normen inzake schoolbevolking voor de kleuterscholen en de lagere scholen.
Art. 57.De titel van het koninklijk besluit van 27 oktober 1966 tot bepaling van de normen inzake schoolbevolking voor de kleuterscholen en lagere scholen wordt aangevuld met de woorden « van het buitengewoon onderwijs ». Afdeling 4. - Wijzigingen in het besluit van de Executieve van de
Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot bepaling en indeling van de functies van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het onderwijzend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de functies van het personeel van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art. 58.In artikel 6 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot bepaling en indeling van de functies van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het onderwijzend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de functies van het personeel van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt a) van rubriek « A.In het kleuteronderwijs » wordt een punt 2 ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « 2. Kleuteronderwijzer belast met de lessen via onderdompeling; »; 2° in punt a) van rubriek « B.In het lager onderwijs » wordt een punt 1bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « 1bis. Onderwijzer lager onderwijs belast met de lessen via onderdompeling; »; 3° in hetzelfde punt a) van dezelfde rubriek « B.In het lager onderwijs » wordt punt 5 opgeheven; 4° in punt a) van rubriek « Bbis.In het basisonderwijs » wordt een punt 1bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « 1bis. Kleuteronderwijzer belast met de lessen via onderdompeling; »; 5° in hetzelfde punt a) van dezelfde rubriek « Bbis.In het basisonderwijs » wordt een punt 2bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « 2bis. Onderwijzer lager onderwijs belast met de lessen via onderdompeling; »; 6° in hetzelfde punt a) van dezelfde rubriek « Bbis.In het basisonderwijs », wordt punt 6 opgeheven; 7° in punt a) van de rubriek « C.In het lager secundair onderwijs », wordt punt 2 dat bij besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 augustus 1992 werd opgeheven, opnieuw ingevoerd en klinkt als volgt : « 2. Professor algemene vakken belast met de lessen via onderdompeling; »; 8° in punt a) van de rubriek « D.In het hoger secundair onderwijs », wordt een punt 1bis ingevoerd dat als volgt is opgesteld : « 1bis. « Professor algemene vakken belast met de lessen via onderdompeling; ».
Art. 59.In hoofdstuk II van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 tot bepaling van de vereiste getuigschriften van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het onderwijzend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de internaten die met deze inrichtingen verbonden zijn, worden een artikel 6bis en 6ter ingevoegd die als volgt zijn opgesteld : «
Art. 6bis.De getuigschriften die vereist zijn voor de functie van kleuteronderwijzer belast met het taalonderricht via onderdompeling die het bestuurs- en onderwijzend personeel in het kleuteronderwijs kunnen waarnemen, worden als volgt bepaald : 1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van een kleuteronderwijzer, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of 2° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van een onderwijzer lager onderwijs, van geaggregeerde lager of hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling en aangevuld met een onderwijsbevoegdheid lager onderwijs, bedoeld in artikel 7, of 3° het diploma van kleuteronderwijzer, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of 4° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling.» «
Art. 6ter.De getuigschriften die vereist zijn voor de functie van kleuteronderwijzer belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling die het bestuurs- en onderwijzend personeel in het kleuteronderwijs kunnen waarnemen, worden als volgt bepaald : 1° het diploma van kleuteronderwijzer, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie;2° het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie.»
Art. 60.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 1bis ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « 1bis.Onderwijzer lager onderwijs belast met het taalonderricht via onderdompeling : a) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van onderwijzer lager onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of b) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde lager of hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling en aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs, bedoeld in artikel 7, of c) het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met een diploma dat minstens gelijkwaardig verklaard is aan het certificaat van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling.» « 1ter. Onderwijzer lager onderwijs belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling : het diploma van onderwijzer lager onderwijs, aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. » 2° punt 7 wordt door volgende bepalingen vervangen : « 7.Leermeester tweede taal : a) het diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs (afdeling Germaanse talen), aangevuld met een onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs waarvan de Regering de afgifte verzorgt, of b) het diploma onderwijzer lager onderwijs, aangevuld : - voor het Nederlands en het Duits, met het certificaat van gevorderde kennis bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van taalexamens; - voor het Engels met een certificaat van gevorderde kennis, waarvan de Regering de afgifte organiseert. » 3° het artikel wordt aangevuld met volgend lid : « De punten 4 tot 6 zijn enkel geldig voor het buitengewoon lager onderwijs.»
Art. 61.Artikel 8, 2 van hetzelfde besluit, opgeheven bij besluit van de Executieve van 24 augustus 1992, wordt opnieuw ingevoerd en klinkt als volgt : « 2. Professor algemene vakken belast met taalonderricht via onderdompeling : a) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of b) een diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling.» « 2bis. Professor algemene vakken belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling : het diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. »
Art. 62.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de punten 1bis en 1ter die als volgt zijn opgesteld : « 1bis. Professor algemene vakken belast met het taalonderricht via onderdompeling : a) een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling, of b) een diploma van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift van hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling.» « 1ter. Professor algemene vakken belast met het onderricht van gebarentaal via onderdompeling : het diploma van geaggregeerde hoger secundair onderwijs aangevuld met het certificaat gebarentaal - gevorderd niveau dat wordt afgeleverd door het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie. » Afdeling 6. - Wijziging in het ministerieel besluit van 30 april 1969
ter bepaling van bijzondere vakken in lagere scholen, in internaten voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, in klassen voor lager onderwijs die aan elke andere onderwijsinrichting werden gekoppeld, in de medisch-pedagogische instituten en in de scholen en klassen voor buitengewoon lager onderwijs met Frans of Duits als onderwijstaal.
Art. 63.In artikel 1 van het ministerieel besluit van 30 april 1969 ter bepaling van bijzondere vakken in lagere scholen, in internaten voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, in klassen voor lager onderwijs die aan elke andere onderwijsinrichting werden gekoppeld, in de medisch-pedagogische instituten en in de scholen en klassen voor buitengewoon lager onderwijs met Frans of Duits als onderwijstaal, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de termen « en in de scholen en klassen voor buitengewoon lager onderwijs met Frans of Duits als onderwijstaal » worden geschrapt;2° de termen « worden beschouwd als bijzondere vakken, die vakken die onder één van volgende titels op het studieprogramma worden vermeld : - lichamelijke opvoeding; - handenarbeid; - snit en naad; - huishouding », worden vervangen door de termen « wordt beschouwd als bijzonder vak, dat vak dat op het studieprogramma staat onder de benaming lichamelijke opvoeding »; 3° er wordt een lid 2 toegevoegd dat als volgt is opgesteld : « In de scholen en klassen van het buitengewoon lager onderwijs worden als bijzondere vakken beschouwd, die vakken die onder één van volgende titels op het studieprogramma worden vermeld : - lichamelijke opvoeding; - handenarbeid; - snit en naad; - huishouding. » Afdeling 7. - Wijzigingen aan de wet van 6 juli 1970
betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Art. 64.De wet van 6 juli 1970 betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs wordt aangevuld met een hoofdstuk VIIbis dat de artikelen 20bis, 20ter, 20quater en 20quinquies bevat en als volgt werd geformuleerd : « Artikel VIIbis. Het aantal lesdagen in het buitengewoon onderwijs. »
Art. 65.Diezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20bis dat als volgt is opgesteld : « Art. 20bis - De Regering bepaalt jaarlijks het aantal lesdagen en het aantal verlofdagen. Er zijn jaarlijks 182 lesdagen. De Regering kan deze evenwel terugbrengen tot 181 of verhogen tot 183 dagen.
De Regering kan reserveverlofdagen ter beschikking stellen van de inrichtende machten. »
Art. 66.Diezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20ter dat als volgt is opgesteld : «
Art. 20ter.In het buitengewoon secundair onderwijs van type 3 kunnen de lessen maximum 15 dagen per jaar worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, voor de deliberatie van de klassenraad en de oudervergaderingen.
In het buitengewoon secundair onderwijs van type 4 kunnen de lessen maximum 15 dagen per jaar in de eerste graad, maximum 25 dagen in de tweede graad, maximum 25 dagen in de derde graad worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, voor de deliberatie van de klasseraad en de oudervergaderingen. »
Art. 67.Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20quater dat als volgt is opgesteld : «
Art. 20quater.§ 1. In het buitengewoon lager onderwijs worden de lessen gedurende drie dagen opgeschort om de leden van het onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel en het psychologisch personeel toe te laten : 1° om een informatiedag van de kantonnale inspectie bij te wonen;2° om twee opleidingsdagen bij te wonen die in het gesubsidieerd onderwijs door de inrichtende macht en in het Gemeenschapsonderwijs door de inspectie worden georganiseerd. § 2. In het buitengewoon secundair onderwijs kunnen de lessen gedurende twee dagen opgeschort worden om de leden van het onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel en het psychologisch personeel toe te laten om twee overleg- en opleidingsdagen bij te wonen die in het gesubsidieerd onderwijs door de inrichtende macht en in het Gemeenschapsonderwijs door de directeur worden georganiseerd. § 3. Alle personeelsleden zijn verplicht om de informatie-, overleg- en opleidingsdagen bedoeld in §§ 1 en 2 bij te wonen.
De opleidingsdagen bedoeld in § 1, 2° kunnen worden ingeschreven in de opleidingen die worden georganiseerd in het kader van het decreet van 24 december 1990 betreffende de voortgezette opleiding en aanvullende opleiding van de personeelsleden van bepaalde onderwijsinstellingen en van de psycho-medische-sociale centra.
Art. 68.Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 20quinquies dat als volgt is opgesteld : «
Art. 20quinquies.Indien er geen reserveverlof is en een plaatselijke festiviteit het onmogelijk maakt om de lessen te laten doorgaan op een lesdag, moet de inrichtende macht één van de twee dagen, bedoeld in de artikelen 20quater, lid 1, 2° en 20quinquies, organiseren tijdens een verlofdag van de leerlingen. Ze licht de Regering terzake in volgens de modaliteiten die deze bepaalt. Afdeling 8. - Wijzigingen in de wet van 19 juli 1971
betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs
Art. 69.Het artikel 4bis, § 2 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs wordt aangevuld met volgend lid : « De leerling vervolgt in de eerste graad van het secundair onderwijs, onder de vorm van moderne taalles I, de studie van de moderne taal die in het lager onderwijs werd begonnen. De bekwaamheidsniveaus bedoeld in artikel 16, § 3, lid 1 van het decreet van 24 juli dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden dienovereenkomstig opgesteld.
De ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent en die moeten worden ingelicht over de bijkomende moeilijkheid die ze aan hun kind opleggen en die het advies van de Inschrijvingsraad en het psycho-medisch-sociaal centrum vragen, kunnen hun kind in een andere taalles I inschrijven dan deze van het lager onderwijs. »
Art. 70.Hoofdstuk II van diezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 7quater dat als volgt is opgesteld : «
Artikel 7quater.§ 1. Eén vierde van het uurrooster bedoeld in artikel 4ter, § 1, §§ 2 en 3, alsook in artikel 7ter, kan in een andere moderne taal dan het Frans worden georganiseerd onder de vorm van taalonderricht via onderdompeling.
In het gesubsidieerd onderwijs geeft de Regering op verzoek van de inrichtende macht de toelating om taalonderricht via onderdompeling bedoeld in lid 1, te verstrekken. Het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 3 wordt aan het verzoek toegevoegd.
In het Frans Gemeenschapsonderwijs wordt de toelating verstrekt door de Regering op verzoek van de directeur. Het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 3 wordt aan het verzoek toegevoegd.
Wanneer een inrichting taalonderricht via onderdompeling organiseert, wordt dit in het schoolproject opgenomen. § 2. In het kader van de onderdompeling blijven de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 25 en 26 van voornoemd decreet van 24 juli, van toepassing op de lessen van het lesrooster die via onderdompeling worden gegeven. § 3. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de moderne taal waarin de onderdompeling kan worden georganiseerd, het Nederlands.
In het Waals Gewest is de moderne taal waarin de onderdompeling kan worden georganiseerd, het Engels, het Nederlands of het Duits.
In een school waar het moderne taalonderricht via onderdompeling gebeurt, kan dit slechts in één enkele taal gebeuren. § 4. In de scholen die taalonderricht via onderdompeling verstrekken kan de cursus moderne taal I worden opgenomen in dat deel van het lesrooster dat via onderdompeling wordt gegeven.
Art. 71.In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een artikel 7quinquies toegevoegd dat als volgt is opgesteld : «
Artikel 7quinquies.§ 1. Het deel van het lestijdenpakket dat in de lage graad van het secundair onderwijs via onderdompeling wordt gegeven, wordt verstrekt door professoren algemene vakken, die houder zijn van volgende getuigschriften : 1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde lager secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling;2° een diploma van geaggregeerde lager secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling. § 2. Dat deel van het lestijdenpakket dat in de hoge graad van het secundair onderwijs via onderdompeling wordt gegeven, wordt verstrekt door professoren algemene vakken, die houder zijn van volgende getuigschriften : 1° een pedagogisch getuigschrift, gelijkwaardig verklaard aan dat van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling;2° een diploma van geaggregeerde hoger secundair onderwijs, aangevuld met een diploma dat op zijn minst gelijkwaardig verklaard is aan het getuigschrift hoger secundair onderwijs, afgeleverd in de taal van de onderdompeling. § 3. De Regering is bevoegd om te bepalen dat de professoren algemene vakken die belast zijn met het onderricht via onderdompeling en die het bewijs leveren van hun afdoende kennis van het Frans, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2 van voornoemde wet van 30 juli 1963, voldoen aan de vereisten inzake taalgebruik. Bij ontstentenis kan de Regering hen gedurende 3 schooljaren een afwijking toekennen. In het Frans Gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs treffen respectievelijk de directeur en de inrichtende macht, nadat ze het advies hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 3, de schikkingen om de communicatie tussen deze onderwijzers en de ouders te verzekeren.
De professoren algemene vakken die belast zijn met het onderricht via onderdompeling kunnen niet definitief worden benoemd of aangeworven zolang ze niet voldoen aan de voorwaarden inzake taalgebruik.
Art. 72.Hoofdstuk III van diezelfde wet dat de artikelen 8, 9 en 10 omvat, wordt vervangen door volgend hoofdstuk III dat de artikelen 8, 9, 10 en 10bis omvat : « Hoofdstuk III. Het aantal lesdagen in het gewoon secundair onderwijs. »
Art. 73.Artikel 8 van diezelfde wet wordt vervangen door volgend artikel 8 : "
Artikel 8.De Regering bepaalt jaarlijks het aantal lesdagen en het aantal verlofdagen. Er zijn jaarlijks 182 lesdagen. De Regering kan deze evenwel terugbrengen tot 181 of verhogen tot 183 dagen.
De Regering kan reserveverlofdagen ter beschikking stellen van de inrichtende machten."
Art. 74.Artikel 9 van diezelfde wet wordt vervangen door volgend artikel 9 : «
Artikel 9.De lessen kunnen maximum 15 dagen per jaar in de eerste graad, maximum 27 dagen in de tweede graad, maximum 27 dagen in de derde en vierde graad worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, voor de deliberatie van de klasseraad en de oudervergaderingen. » Diezelfde bepaling geldt voor het onderwijs van type II respectievelijk voor de twee eerste jaren, de twee volgende en de twee laatste. »
Art. 75.Artikel 10 van diezelfde wet, opgeheven bij decreet van 27 oktober 1994, wordt opnieuw ingevoerd en klinkt als volgt : «
Artikel 10.De lessen kunnen gedurende twee dagen worden opgeschort om de leden van het onderwijzend personeel toe te laten om twee overleg- en opleidingsdagen bij te wonen die in het gesubsidieerd onderwijs door de inrichtende macht en in het Gemeenschapsonderwijs door de directeur worden georganiseerd.
Alle personeelsleden zijn verplicht om de overleg- en opleidingsdagen bedoeld in lid 1 bij te wonen.
De opleidingsdagen bedoeld in lid 1 kunnen worden ingeschreven in de opleidingen die worden georganiseerd in het kader van het decreet van 16 juli 1993 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de personeelsleden van inrichtingen van het secundair onderwijs. »
Art. 76.Dezelfde wet wordt aangevuld met een artikel 10bis dat als volgt is opgesteld : «
Artikel 10bis.- Indien er geen reserveverlof is en een plaatselijke festiviteit het onmogelijk maakt om de lessen te laten doorgaan op een lesdag, moet de inrichtende macht één van de twee dagen bedoeld in artikel 10 organiseren tijdens een verlofdag van de leerlingen. Ze licht de Regering terzake in volgens de modaliteiten die deze bepaalt. » Afdeling 9. - Wijzigingen in de wet van 29 juni 1983 betreffende de
schoolplicht
Art. 77.In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de schoolplicht worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4, worden 2° en 3° geschrapt;2° § 4bis wordt vervangen door volgende beschikking : « § 4bis.De minister kan een minderjarige, volgens de modaliteiten die de Regering vastlegt, toelaten om : 1° het kleuteronderwijs te bezoeken tijdens het eerste jaar van de schoolplicht.In dat geval moet hij de school regelmatig bezoeken; 2° het lager onderwijs gedurende acht jaar te bezoeken.In dat geval kan hij in de loop van het achtste jaar tot het zesde leerjaar worden toegelaten; 3° het lager onderwijs gedurende negen jaar te bezoeken en dit in specifieke gevallen die verband houden met een langdurige ziekte.» Afdeling 10. - Wijzigingen in het koninklijk besluit nr. 297 van 31
maart 1984 betreffende de opdracht, salarissen, wedde-toelagen en verlof voor beperkte prestaties in het onderwijs en de psycho-medische-sociale centra.
Art. 78.In artikel 8, lid 4 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdracht, salarissen, wedde-toelagen en verlof voor beperkte prestaties in het onderwijs en de psycho-medische-sociale centra worden de woorden « zoveel vijftigsten » vervangen door de woorden « zoveel vijfenvijftigsten. » Afdeling 11. - Wijziging in het besluit van 2 augustus 1984
houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs
Art. 79.Lid 3 van artikel 1 van het besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs wordt opgeheven.
Art. 80.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 81.Er wordt een artikel 4bis aan hetzelfde besluit toegevoegd, dat als volgt is opgesteld : «
Artikel 4bis.Een vestigingsplaats die niet alle schooljaren van het lager onderwijs, maar enkel bepaalde ervan omvat, maakt verplicht deel uit van dezelfde school als de dichtstbijzijnde vestigingsplaats die door dezelfde inrichtende macht wordt georganiseerd en die de andere schooljaren van het lager onderwijs omvat.
Deze bepaling is niet van toepassing : 1° indien deze vestigingsplaatsen op minstens twee kilometer van elkaar verwijderd zijn;2° wanneer de dichtstbijzijnde vestigingsplaats reeds het voorwerp vormt van een gegroepeerde telling met een andere vestigingsplaats en aldus een volledig aanbod lager onderwijs biedt;3° wanneer de school slechts één vestigingsplaats telt;4° wanneer één van de schooljaren geen occasionele leerlingen telt.
Art. 82.Artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende beschikking : « § 1. In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 : 1° inrichting voor kleuteronderwijs : 12 leerlingen;2° inrichting voor lager onderwijs : 12 leerlingen;3° inrichting voor basisonderwijs : 20 leerlingen, met een minimum van 10 per niveau.»
Art. 83.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door volgende beschikking : « § 1.In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 : 1° inrichting voor kleuteronderwijs : 12 leerlingen;2° inrichting voor lager onderwijs : 12 leerlingen;3° inrichting voor basisonderwijs : 20 leerlingen, met minstens 8 in het kleuteronderwijs en minstens 10 in het lager onderwijs.» 2° de woorden « 12 leerlingen » van § 2 worden vervangen door de woorden « 14 leerlingen » en de woorden « minstens 10 » door « minstens 12.»
Art. 84.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door volgende beschikking : « § 1.In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 : 1° kleuterschool : twaalf leerlingen;2° lagere school : twaalf leerlingen;3° basisschool : twintig leerlingen, met minstens acht in het kleuteronderwijs en minstens tien in het lager onderwijs.» 2° de woorden « twaalf leerlingen » van § 2 worden vervangen door de woorden « veertien leerlingen » en de woorden « minstens tien » door « minstens twaalf.»
Art. 85.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende beschikking : «
Artikel 12.In de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 wordt elke school of vestigingsplaats die de bevolkingsminima van de artikelen 7 tot 10 niet haalt, op 1 oktober van het lopende jaar gesloten, behalve indien ze 80 % van het minimum bereikt, op voorwaarde dat de school of vestigingsplaats voor de leerlingen die er zijn ingeschreven en die het mogelijk maken om deze 80 % te bereiken, de school of vestigingsplaats van het onderwijsnet is die - zoals gedefinieerd door artikel 19 van voornoemd decreet van 14 maart 1995 - het dichtst bij hun woonplaats ligt.
In de andere gemeenten wordt elke school of vestigingsplaats die de bevolkingsminima niet bereikt, gesloten : 1° op 1 oktober van het lopende jaar indien ze de 80 % van het minimum niet haalt;2° op 1 september eerstkomende indien ze 80 % van het minimum haalt. In afwijking van lid 1 mag elke basisschool of vestigingsplaats met vrije keuze die zich op meer dan acht kilometer van de dichtstbijzijnde kleuterschool, lagere school of basisschool met vrije keuze in gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 bevindt, behouden worden indien ze minstens 16 leerlingen telt, waarvan minstens 6 in het kleuteronderwijs en minstens 10 in het lager onderwijs. » « De 80 % van de norm « 8 » bedoeld in de artikelen 9, § 1, 3° en 10, § 1, 3° wordt verondersteld bereikt te zijn wanneer de school of de vestigingsplaats 6 leerlingen in het kleuteronderwijs telt. »
Art. 86.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende beschikking : «
Artikel 16.Naast het geval bedoeld in artikel 15 mag een nieuwe, geïsoleerde school of vestigingsplaats niet worden opgericht of in de subsidieregeling worden opgenomen indien : 1° ze zich niet op minstens twee kilometer van elke andere vestigingsplaats of school bevindt die op het grondgebied van dezelfde gemeente door de inrichtende macht of door een inrichtende macht van hetzelfde onderwijsnet wordt georganiseerd;2° ze op 30 september van het oprichtingsjaar volgende minima niet haalt : a) in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners per km2 : 25 leerlingen;b) in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van 75 tot 500 inwoners per km2 : 37 leerlingen;c) in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van meer dan 500 inwoners per km2 : 50 leerlingen.»
Art. 87.In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden « Onverminderd de bepalingen van artikel 4bis » aan het begin van lid 1 toegevoegd Afdeling 12. - Wijzigingen in het decreet van 24 december 1990
betreffende de voortgezette opleiding en de aanvullende opleiding van de personeelsleden van bepaalde onderwijsinstellingen en psycho-medische-sociale centra
Art. 88.Artikel 9 van het decreet van 24 december 1990 betreffende de voortgezette opleiding en de aanvullende opleiding van de personeelsleden van bepaalde onderwijsinstellingen en psycho-medische-sociale centra wordt aangevuld met volgend lid : « De Regering kan een deel van de kredieten voor de voorgezette opleiding in het basisonderwijs ten belope van 5 % voorbehouden voor opleidingen ter verwerving van het bekwaamheidsbewijs voor onderricht van een vreemde taal in het lager onderwijs en de certificaten van gevorderde kennis bedoeld in artikel 7 van het decreet van 13 juli 1998 houdende de organisatie van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs, alsook het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9 van hetzelfde decreet. » Afdeling 13. - Wijziging in het decreet van 14 maart 1995 met
betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs
Art. 89.Artikel 6, § 2, van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs wordt vervangen door de volgende beschikking : « Het aantal animators bedraagt : 1° 37 in het gesubsidieerd officieel onderwijs;2° 37 in het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs;3° 8 in het Frans Gemeenschapsonderwijs;4° 1 in het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs.»
Art. 90.Artikel 6, § 3, lid 1 van voornoemd decreet van 14 maart 1995 wordt vervangen door de volgende beschikking : « § 3. De personeelsleden bedoeld in § 1 krijgen verlof wegens opdracht voor een periode van maximum twee jaar die vernieuwbaar is per periode van twee jaar maximum. »
Art. 91.Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld : « De samenstelling en de werkingsregels van de eenheidsraad kunnen verschillen in functie van het onderwijsnet.
In afwijking van lid 1 kunnen de onderwijsnetten die in het basisonderwijs meer dan 5.000 leerlingen in één gemeente tellen, meerdere vestigingsplaatsen in de betrokken gemeente oprichten, op voorwaarde dat elke eenheid minstens 2.000 leerlingen telt. »
Art. 92.Artikel 11, § 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met volgende beschikking : « 6° het overleg rond de les moderne talen toelaten; 7° het overleg rond de programmatie van scholen of vestigingsplaatsen toelaten.» HOOFDSTUK VIII. - Herroepingsbepalingen
Art. 93.Het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket wordt opgeheven.
Art. 94.Het koninklijk besluit van 29 maart 1985 ter bepaling van het aantal openingsdagen bij de inrichtingen wordt opgeheven.
Art. 95.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 11 december 1991 betreffende de begeleidingsnormen in het kleuteronderwijs wordt opgeheven.
Art. 96.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 19 december 1991 betreffende de inrichting van de Commissie voor de vernieuwing van het basisonderwijs wordt opgeheven.
Art. 97.Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 9 december 1996 houdende de uitvoering van artikel 8 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen
Art. 98.In de gesubsidieerde vrije inrichtingen die zichzelf een confessionele strekking toe-eigenen en zowel de betrokken godsdienstles als een andere godsdienstles geven, blijft deze laatste in afwijking van artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 ter wijziging van bepaalde bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1998, organiseerbaar voor de leerlingen die er waren ingeschreven tot de afloop van hun studies binnen de inrichting of deze waarin de inrichting door herstructurering wordt omgevormd. Op verzoek van de inrichtende macht en na het inwinnen van het advies van het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan bedoeld in artikel 74 van voornoemd decreet van 24 juli 1997, kan de Regering de verlenging van deze afwijking in diezelfde inrichtingen toelaten en dit volgens de modaliteiten die ze zelf bepaalt.
Art. 99.In afwijking van artikel 5 van het decreet van.... houdende de organisatie van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs en onverminderd artikel 10 van de wet van 30 juli 1963 houdende de taalregeling in het onderwijs, is het aanleren van een andere moderne taal dan het Frans tijdens het schooljaar 1998-1999 niet verplicht in het zesde leerjaar.
Art. 100.In afwijking van artikel 7 van hetzelfde decreet kan de Regering gedurende een periode die ze zelf bepaalt, het aggregaat lager secundair onderwijs (afdeling Germaanse talen) zonder de onderwijsbevoegdheid vreemde talen in het lager onderwijs als vereist getuigschrift aanvaarden.
Art. 101.In afwijking van artikel 8 van hetzelfde decreet kunnen titularissen die de voorbije tien schooljaren minstens drie schooljaren lang de lessen lichamelijke opvoeding verzorgd hebben en die geen bekwaamheidsbewijs voor de functies van leermeester lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs hebben, dit blijven doen.
Art. 102.In afwijking van artikel 31 van hetzelfde decreet worden voor het schooljaar 1998-1999 enkel de leerlingen van het vijfde leerjaar in aanmerking genomen voor de berekening van de les moderne talen.
Art. 103.Op basis van artikel 7, 7 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 tot bepaling van de vereiste getuigschriften voor het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het psychologisch personeel, het sociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, worden de personeelsleden die definitief benoemd werden in de functie van leermeester tweede taal vóór onderhavig decreet van kracht wordt, verondersteld houders te zijn van het vereiste getuigschrift.
Art. 104.In artikel 8, lid 4 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdracht, salarissen, wedde-toelagen en verlof voor beperkte prestaties in het onderwijs en de psycho-medische-sociale centra worden de woorden « zoveel vijftigsten » op 1 januari 2001 vervangen door de woorden « zoveel éénenvijftigsten », die op 1 januari 2002 worden vervangen door de woorden « zoveel tweeënvijftigsten », die op hun beurt op 1 januari 2003 worden vervangen door de woorden « zoveel drieënvijftigsten », die op hun beurt op 1 januari 2004 worden vervangen door de woorden « zoveel vierenvijftigsten »,
Art. 105.In afwijking van artikel 12 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs kan het wiskundig gemiddelde van het aantal leerlingen dat de school of de vestigingsplaats enerzijds op 1 oktober 1997 en anderzijds op 1 oktober 1998 bezocht, in aanmerking genomen worden als het bevolkingscijfer op 1 oktober 1998.
Art. 106.De Regering is bevoegd om de uitdrukking « speciale leermeester lichamelijke opvoeding » in alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen te vervangen door de uitdrukking « leermeester lichamelijke opvoeding ». HOOFDSTUK X. - Slotbepaling
Art. 107.Het decreet treedt in werking op 1 oktober 1998, met uitzondering van artikel 78 dat op 1 september 2005 in werking treedt en artikel 86 dat op 1 september 1998 in werking treedt.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 13 juli 1998.
De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele Sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE _______ Nota Zitting 1997-1998 Stukken van de Raad - Ontwerp van decreet, nr. 237-1. - Commissieamendementen, nrs. 237-2 tot 45. - Verslag nr. 237-46 - Zittingamendementen nrs. 237-47 tot 54.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 7 juli 1998.