Etaamb.openjustice.be
Programmadecreet van 14 juli 2021
gepubliceerd op 27 augustus 2021

Programmadecreet houdende verschillende maatregelen inzake de bestrijding van de coronacrisis, het Europees herstelplan, de Kansengelijkheid, de Schoolgebouwen, Wallonie-Bruxelles Enseignement, de Vrouwenrechten, het Hoger Onderwijs, het Wetenschappelijk Onderzoek, de Non-profitsector, het Onderwijs en de Begrotingsfondsen

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2021032561
pub.
27/08/2021
prom.
14/07/2021
ELI
eli/decreet/2021/07/14/2021032561/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 JULI 2021. - Programmadecreet houdende verschillende maatregelen inzake de bestrijding van de coronacrisis, het Europees herstelplan, de Kansengelijkheid, de Schoolgebouwen, Wallonie-Bruxelles Enseignement, de Vrouwenrechten, het Hoger Onderwijs, het Wetenschappelijk Onderzoek, de Non-profitsector, het Onderwijs en de Begrotingsfondsen


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: TITEL I. - Bepalingen die betrekking hebben op de dringende maatregelen met het oog op de bestrijding van de gevolgen van de coronacrisis HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding en het besluit van de Regering van 30 april 2014 betreffende de ondersteuning aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding

Artikel 1.In afwijking van het artikel 28/4, § 6, van het besluit van de Regering van 30 april 2014 betreffende de ondersteuning van het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding: 1° is de termijn om zich uit te spreken over de beginselaanvragen die werden ingediend in 2020 verlengd tot 1 september 2021 ;2° is de termijn om zich uit te spreken over de beginselaanvragen die werden ingediend in 2021 verlengd tot 31 december 2021.

Art. 2.In afwijking van het artikel 5/2, § 3, tweede lid, van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding, zijn de beslissingen die gevolg geven aan de beginselverzoeken die werden ingediend in 2020 en 2021 geldig voor de drie kalenderjaren na de indiening van de aanvraag.

Art. 3.In afwijking van de artikelen 6, § 2, 3° en 4°, en 19, § 2, van hetzelfde decreet, wordt de periode van erkenning van de verenigingen die momenteel op een bepaalde termijn wordt vastgesteld met twee jaar verlengd.

De verenigingen die vermeld zijn in het eerste lid overhandigen hun algemeen evaluatieverslag tegen 30 juni van het laatste jaar van de verlengde periode. Deze die, echter, hun algemeen evaluatieverslag moesten overhandigen in 2021 kunnen kiezen om: 1° hetzij het te overhandigen tegen 30 juni 2021 en het daarna bij te werken, indien van toepassing, door een actualisatienota van het rapport te overhandigen tegen 30 juni 2023;2° hetzij het te overhandigen tegen 30 juni 2023. Onverminderd wat voorzien is in het artikel 5, moet, over het geheel genomen, worden voldaan aan de kwantitatieve en kwalitatieve criteria die volgens de verschillende actielijnen door de in het eerste lid bedoelde verenigingen moeten worden in acht genomen: 1° tijdens de 3 laatste kalenderjaren die voorafgaan aan de indiening van het algemeen evaluatieverslag, indien dit laatste in 2021 werd overhandigd;2° tijdens de 5 laatste kalenderjaren die voorafgaan aan de indiening van het algemeen evaluatieverslag, indien dit laatste in 2023 werd overhandigd;3° tijdens de 4 laatste kalenderjaren die voorafgaan aan de indiening van het algemeen evaluatieverslag, indien dit laatste in 2025 werd overhandigd.

Art. 4.§ 1. In afwijking van het artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet, wordt de vijfjarige periode van erkenning van de verenigingen die momenteel op een bepaalde termijn wordt vastgesteld met twee jaar verlengd, behalve, indien zij, in toepassing van het artikel 39/6 van hetzelfde decreet, reeds met een jaar werd verlengd.

De in het eerste lid bedoelde verenigingen overhandigen hun algemeen evaluatieverslag tegen 30 juni van het voorlaatste jaar van de verlengde periode. Deze die, echter, hun algemeen evaluatieverslag moesten overhandigen in 2021 kunnen kiezen om: 1° hetzij het te overhandigen tegen 30 juni 2021 en het daarna bij te werken, indien van toepassing, door een actualisatienota van het rapport te overhandigen tegen 30 juni van het voorlaatste jaar van de verlengde periode;2° hetzij het te overhandigen tegen 30 juni van het voorlaatste jaar van de verlengde periode. § 2. In afwijking van het artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet, zien de verenigingen waarvan de huidige vijfjarige erkenningsperiode, in toepassing van het artikel 39/6 van hetzelfde decreet, met een jaar werd verlengd en vanaf 1 januari 2022 wordt hernieuwd, hun nieuwe vijfjarige erkenningsperiode met een jaar verlengd.

De in het eerste lid bedoelde verenigingen overhandigen hun algemeen evaluatieverslag tegen 30 juni van het voorlaatste jaar van de verlengde periode. § 3. Onverminderd wat voorzien is in het artikel 5, moet, over het geheel genomen, worden voldaan aan de kwantitatieve en kwalitatieve criteria die volgens de verschillende actielijnen door de in het huidig artikel bedoelde verenigingen moeten worden in acht genomen tijdens de 5 laatste kalenderjaren die voorafgaan aan dat van de indiening van het algemeen evaluatieverslag.

Art. 5.Het huidig artikel is van toepassing: 1° op de verenigingen die een uitzondering hebben gevraagd voor de betaling van het saldo van de subsidie 2020 in toepassing van het bijzondere machtenbesluit nr.1 van de Franse Gemeenschapsregering van 7 april 2020 dat toelaat af te wijken van de regels en voorwaarden tot betaling van subsidies en de beroepstermijnen opschort in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis, bevestigd door het decreet van 12 november 2020; 2° op de verenigingen die een uitzondering hebben gevraagd voor de betaling van het saldo van de subsidie 2021 in toepassing van het artikel 16. In afwijking van het artikel 19, §§ 1, derde lid, en 2, derde lid, van hetzelfde decreet, worden, tijdens de evaluatie van de in het eertse lid vermelde verenigingen, de kwantitatieve criteria waaraan, over het geheel genomen, moet worden voldaan, krachtens de artikelen 3 en 4, verminderd naar verhouding van het aantal jaren waarvoor een uitzondering werd gevraagd.

Art. 6.Het huidig artikel is van toepassing: 1° op de verenigingen die een uitzondering hebben gevraagd voor de betaling van het saldo van de subsidie in toepassing van het bijzondere machtenbesluit nr.1 van 7 april 2020 van de Regering van de Franse Gemeenschap dat toelaat af te wijken van de regels en voorwaarden tot betaling van subsidies en de beroepstermijnen opschort in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis, bevestigd door het decreet van 12 november 2020; 2° op de verenigingen die een uitzondering hebben gevraagd voor de betaling van het saldo van de subsidie 2021 in toepassing van het artikel 16; Indien, in afwijking van het artikel 50 van het besluit van de Regering van 30 april 2014 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding, het referentiejaar dat in overweging genomen moet worden om een verandering van forfaitaire as of categorie te rechtvaardigen op een jaar valt waarin de vereniging een uitzondering heeft gevraagd, wordt dat referentiejaar vervangen door de tendens die wordt waargenomen: 1° tijdens de 5 laatste kalenderjaren die voorafgaan aan dat van de indiening van het algemeen evaluatieverslag, indien de vereniging momenteel wordt vastgesteld als van onbepaalde duur zijnde;2° tijdens de 3 laatste kalenderjaren die voorafgaan aan dat van de indiening van het algemeen evaluatieverslag, indien de vereniging momenteel wordt vastgesteld als van onbepaalde duur zijnde.

Art. 7.Het artikel 39/4 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. HOOFDSTUK II. - Bepalingen met betrekking tot de culturele Centra

Art. 8.In afwijking van het artikel 39 van het decreet van 21 november 2013 met betrekking tot de culturele Centra: 1° wordt de erkenning van de culturele centra die beschikken over een programma-contract voor de periode die zich uitstrekt van 1 januari 2018 tot 31 december 2022 en die vóór 31 maart 2021 een uitstel van een jaar hebben gevraagd, met een bijkomend jaar verlengd en toegekend voor een duur van zes jaar;2° wordt de erkenning van de culturele centra die beschikken over een programma-contract voor de periode die zich uitstrekt van 1 januari 2019 tot 31 december 2023, van 1 januari 2020 tot 31 december 2024 en van 1 januari 2021 tot 31 december 2025 met een bijkomend jaar verlengd en toegekend voor een duur van zes jaar.

Art. 9.In afwijking van het artikel 44 van hetzelfde decreet, wordt in 2021, de uiterlijke indieningsdatum van aanvragen tot vernieuwing van de erkenning verlengd tot 30 oktober 2021.

Art. 10.In afwijking van het artikel 82 van hetzelfde decreet, mogen de overlegvergaderingen van de culturele centra die in 2021 hun aanvraag tot vernieuwing indienen vóór 1 maart 2021 plaatsvinden.

Art. 11.In afwijking van de artikelen 101, eerste lid en 103, tweede lid, van hetzelfde decreet, wordt de erkenning van de federatieve actie van de representatieve organisaties met een bijkomend jaar verlengd en toegekend voor een duur van zes jaar. ' HOOFDSTUK III. - Wijziging van het decreet van 10 april 2003 betreffende de erkenning en subsidiëring van de beroepssector van de Podiumkunsten

Art. 12.In afwijking van het artikel 50/2 van het decreet van 10 april 2003 betreffende de erkenning en subsidiëring van de beroepssector van de Podiumkunsten, wordt de projecthulp die in 2022 komt te vervallen met een jaar verlengd.

Art. 13.In afwijking van het artikel 66 van hetzelfde decreet worden de programma-contracten die in 2022 komen te vervallen met een jaar verlengd.

Art. 14.In afwijking van het artikel 69 van hetzelfde decreet wordt voor de lopende programma-contracten geen enkele tussentijdse evaluatie gedaan. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen die toelaten om af te wijken van de toekennings-en betalingsvoorwaarden van de subsidies verleend in het kader van het culturele beleid

Art. 15.Voor de toepassing van het huidig hoofdstuk verstaat men onder: 1° cultureel operator: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon waarvan de activiteiten passen in het kader van het cultureel beleid en die, in dat opzicht, een erkenning of een steun van de Franse Gemeenschap geniet;2° cultureel beleid: het beleid goedgekeurd door de Franse gemeenschap in de culturele materies als bedoeld in het artikel 4, 1°, 3° tot 6°, 8°, 10° en 13°, van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980.

Art. 16.De culturele operatoren die een meerjarige subsidie ontvangen en, tijdens het jaar 2020 of 2021, in de onmogelijkheid verkeren de toekennings-of betalingsvoorwaarden betreffende het volume of de kwaliteit van de ondersteunde activiteiten na te leven, behouden het voordeel van de integraliteit van hun subsidie, op voorwaarde dat: 1° zij in de onmogelijkheid verkeren om de voormelde voorwaarden na te leven als rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg van de maatregelen genomen voor de strijd tegen de verspreiding van COVID-19;2° zij, zo maximaal mogelijk, de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft in stand hebben gehouden door, in voorkomend geval, de betaling te verzekeren van de artistieke en technische dienstverleners van de Franse Gemeenschap waarvan de activiteiten werden geannuleerd, alternatieve werkingsmodaliteiten hebben gevonden of de periode te baat hebben genomen om een of meerdere creaties of werken van collectief denkwerk te realiseren, of elke andere vorm van activiteit die de operator eigen of vreemd is, in overeenstemming met het sociaal oogmerk dat door de subsidie wordt beoogd;3° zij bij het dossier van de jaarlijkse bewijsstukken een verzoek om afwijking voegen dat wordt opgesteld op basis van het model geleverd door de Regeringsdiensten en de nadruk legt op: a) de voorwaarden die niet konden worden vervuld;b) de data of de periode tijdens dewelke die voorwaarden niet konden worden vervuld;c) de redenen waarvoor die voorwaarden niet konden worden vervuld;d) het deel van de subsidie dat eventueel niet wordt gerechtvaardigd door de in aanmerking komende uitgaven. Voor zover de betrokken operator de voorwaarden vervult van het eerste lid, kan het niet-gerechtvaardigde deel van de subsidie, tijdens een later boekjaar of ten laatste op 31 december 2022, worden aangewend voor elke uitgave die bijdraagt tot de opdrachten waarvoor zij wordt aangegaan, met inbegrip van relance-activiteiten.

In afwijking van het bijzondere machtenbesluit nr. 1 van 7 april 2020 van de Regering van de Franse Gemeenschap dat toelaat af te wijken van de regels en voorwaarden tot betaling van subsidies en de beroepstermijnen opschort in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis, bevestigd door het decreet van 12 november 2020, worden de culturele operatoren die een verzoek om afwijking, krachtens het eerste lid, indienen, vrijgesteld van het gebruik van het model dat is gevoegd bij het voormelde besluit. HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de openbare lectuur Afdeling I. - Wijziging van het decreet van 30 april 2009 betreffende

de ontwikkeling van leespraktijken ingericht door het openbare netwerk voor openbare lectuurvoorziening en de openbare bibliotheken

Art. 17.In het artikel 14, § 1, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de ontwikkeling van leespraktijken ingericht door het openbare netwerk voor openbare lectuurvoorziening en de openbare bibliotheken worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in het tweede lid worden de woorden "van de evaluatie" vervangen door de woorden "van de eerste evaluatie";b) een derde lid wordt ingelast dat als volgt wordt opgesteld: "In afwijking van het eerste lid, heeft de tweede evaluatie van het vijfjarenplan van de operatoren van de openbare dienst voor openbare lectuurvoorziening, waarvan de erkenning met ingang van 1 januari 2014 uitwerking heeft genomen en werd behouden op 1 januari 2022, plaats op het einde van het vijfde jaar van de uitvoering van het plan.

Art. 18.In het artikel 15, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "van het tweede lid, c° " worden vervangen door de woorden "het eerste lid, c° " ;b) in 5°, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vier jaar" ;c) in 6°, worden de woorden "twee jaar" vervangen door de woorden "drie jaar" ;d) in 7°, worden de woorden "anderhalf jaar" vervangen door de woorden "twee en een half jaar". In hetzelfde artikel wordt een derde lid ingelast dat als volgt wordt opgesteld: "In afwijking van het eerste lid, c), komt voor de operatoren van de openbare dienst voor openbare lectuurvoorziening, waarvan de erkenning met ingang van 1 januari 2014 uitwerking heeft genomen en werd behouden op 1 januari 2022, de tweede beslissing over het behoud van de erkenning tot stand na de vijfjarige periode die werd verlengd met een jaar. "

Art. 19.In artikel 18, 1°, b), van hetzelfde decreet worden de woorden "van 1 200 km" vervangen door de woorden "van 500 km". Afdeling II. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse

Gemeenschap van 19 juli 2011 houdende toepassing van het decreet van 30 april 2009 betreffende de ontwikkeling van leespraktijken ingericht door het Openbare netwerk voor openbare lectuurvoorziening en de openbare bibliotheken

Art. 20.In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2011 houdende toepassing van het decreet van 30 april 2009 betreffende de ontwikkeling van leespraktijken ingericht door het Openbare netwerk voor openbare lectuurvoorziening en de openbare bibliotheken wordt tussen de artikelen 19 en 20 een artikel 19/1 ingelast dat als volgt wordt opgesteld: "

Art. 19/1.In afwijking van artikel 19, eerste lid, dienen de operatoren van de openbare dienst voor openbare lectuurvoorziening, waarvan de erkenning met ingang van 1 januari 2014 uitwerking heeft genomen en waarvan het behoud van erkenning werd gehandhaafd op 1 januari 2022 hun volgend algemeen uitvoeringsverslag en hun volgend vijfjarig ontwikkelingsplan, ten laatste op 31 januari 2027, in.

In afwijking van het artikel 19, tweede lid, worden de adviezen van de Advies-en Inspectiecommissie die betrekking hebben op de operatoren van de openbare dienst voor openbare lectuurvoorziening, waarvan de erkenning met ingang van 1 januari 2014 uitwerking heeft genomen en werd gehandhaafd op 1 januari 2022, uitgebracht vóór 1 september 2027.

Voor de operatoren van de openbare dienst voor openbare lectuurvoorziening, waarvan de erkenning met ingang van 1 januari 2014 uitwerking heeft genomen en werd gehandhaafd op 1 januari 2022, moeten het derde en vierde lid van het artikel 19 gelezen worden overeenkomstig de afwijkingen voorzien in het eerste en tweede lid van dit artikel. '

Art. 21.In het artikel 27 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° § 1 wordt aangevuld met een derde lid dat als volgt wordt opgesteld: "Voor de operatoren die worden gehandhaafd in hun erkenning op 1 januari 2020, 2021 en 2022, wordt het bedrag van de forfaitaire werkings-en activiteitssubsidies voorzien in het artikel 18, 2°, van het decreet berekend op basis van de bevolkingscategorie en -drempel vastgelegd tijdens de 1ste erkenning, met uitzondering van de bibliotheken die worden behouden in een lagere categorie of die een lagere bevolkingsdrempel hebben dan wat werd vastgelegd tijdens de eerste erkenning.'; 2° § 5 wordt afgeschaft op 1 januari 2021.

Art. 22.De artikelen 36 tot 44 van hetzelfde besluit worden afgeschaft. HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende de filmsector en de media

Art. 23.In het artikel 108/1 van het decreet van 10 november 2011 betreffende de ondersteuning van de filmsector en de audiovisuele creatie, worden de woorden "kredieten voorzien in het Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van bijzondere machten nr.21 houdende de aangepaste begroting van het Centrum voor de filmsector en de audiovisuele sector ter ondersteuning van het herstel van de filmsector in het kader van de COVID-19-crisis » vervangen door de woorden "beschikbare budgettaire middelen om het herstel van de filmsector in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis te ondersteunen".

Art. 24.In het decreet van 10 november 2011 betreffende de ondersteuning van de filmsector en de audiovisuele creatie, wordt een artikel 108/2 ingelast dat als volgt wordt opgesteld: "

Artikel 108/2.In afwijking van de bepalingen van Titel VI, worden de overeenkomsten die van toepassing zijn op de schoolateliers, gastateliers en productieateliers, de verdelers van audiovisuele werken, de voorzieningen voor de verspreiding van audiovisuele werken, de filmfestivals, de exploitanten van bioscoopzalen, de platformen voor digitale verspreiding, en die vervallen tijdens het jaar 2021, met een jaar verlengd. "

Art. 25.In het artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 tot regeling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van een instantie voor de zelfregulering van journalistieke deontologie worden de woorden "een jaarlijkse subsidie van 80.000 euro" vervangen door de woorden "een jaarlijkse subsidie van 120.000 euro". HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het decreet van 30 april 2009 betreffende de omkadering en de subsidiëring van de federaties voor amateuristische kunstbeoefening, van de Federaties die Centra voor expressie en creativiteit vertegenwoordigen en van de centra voor expressie en creativiteit

Art. 26.In het artikel 6, 8°, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de omkadering en de subsidiëring van de federaties voor amateuristische kunstbeoefening, van de Federaties die Centra voor expressie en creativiteit vertegenwoordigen en van de centra voor expressie en creativiteit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. de woorden "op het ogenblik dat de aanvraag ingediend wordt" worden vervangen door de woorden "op 1 januari van het jaar van indiening van de aanvraag";2. de woorden "gedurende dat eerste jaar" vervangen door de woorden "gedurende het jaar dat voorafgaat aan dat van de indiening van de aanvraag".

Art. 27.In afwijking van de artikelen 6, 8° en 9°, en 27 van hetzelfde decreet, kan de vereniging die, tijdens het referentiejaar dat werd bepaald door de voormelde bepalingen, werd belet om, geheel of gedeeltelijk, haar activiteiten voor te zetten omwille van overheidsmaatregelen genomen ter bestrijding van de verspreiding van het coronavirus COVID-19, een van de vier kalenderjaren die voorafgaan aan haar aanvraag als referentiejaar doen gelden. HOOFDSTUK VIII. - Uitzonderlijke financiering aan de Universiteiten, Hogescholen en Hogere Kunstscholen voor rechtstreekse hulp aan de studenten in het kader van de COVID-19 gezondheidscrisis

Art. 28.Een unieke en uitzonderlijke financiering van 2.285.000 euro wordt, in 2021, toegekend aan de universiteiten, hogescholen en hogere kunstscholen, als aanvulling op de financiering van hun sociale subsidies.

Art. 29.De huidige subsidie van 2.285.000 euro wordt verrekend ten laste van de Cel Noodhulp en Herschikking van het Secretariaat-generaal, opgericht als administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie, door het artikel 1 van het programmadecreet van 9 december 2020.

Art. 30.Het bedrag van 2.285.000 euro wordt op de volgende manier verdeeld tussen de universiteiten, hogescholen en hogere kunstscholen: 1° elke universiteit, hogeschool en hogere kunstschool ziet zich respectievelijk 4, 2 en 1 punt(en) toekennen voor de beursstudenten, de studenten met bescheiden inkomsten en de andere studenten die zijn ingeschreven in de universiteit, de hogeschool of de hogere kunstschool, tijdens het academiejaar 2019-2020, zoals zij werden gevalideerd door de commissarissen en afgevaardigden van de Regering voor de toepassing van het decreet van 19 juli 2010 betreffende de kosteloosheid en de democratisering van het hoger onderwijs; 2° elke universiteit, hogeschool en hogere kunstschool ontvangt, als aanvulling op de financiering van haar sociale subsidies in 2021, het resultaat van de vermenigvuldiging van het bedrag van 2.285.000 euro met de verhouding tussen het totaal aantal ontvangen punten en het totaal aantal aan alle universiteiten, hogescholen en hogere kunstscholen, krachtens 1°, toegekende punten. De instellingen die, evenwel, tot 300 studenten tellen zien zich een forfaitair bedrag van 5.000 euro toegekend en de instellingen die tot 800 studenten tellen zien zich een forfaitair bedrag van 10.000 euro toegekend.

Art. 31.De financiering beoogd door het huidig hoofdstuk kan slechts worden gewijd aan rechtstreekse hulp aan de student. Deze kan slechts door de universiteit, hogeschool, hogere kunstschool aan de student worden toegekend als de door de student geleden verliezen en gemaakte kosten het rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg zijn van de maatregelen genomen in de strijd tegen de verspreiding van COVID-19.

Art. 32.De controle van het gebruik van de financiering beoogd door het huidig hoofdstuk en haar aanwending mits naleving van de voorwaarden vastgelegd in artikel 31 wordt gedaan door de commissarissen en afgevaardigden van de Regering. De universiteit, hogeschool of hogere kunstschool maakt aan de commissaris of gedelegeerde van de Regering, met kopie aan de algemene directie die belast is met het hoger onderwijs, het aantal dossiers over van de rechtstreekse hulp aan studenten verrekend op de uitzonderlijke financiering, hun doelen, alsook het totaal voor deze dossiers aangegane en betaalde bedrag en stelt alle bewijsstukken die nuttig zijn voor hun controle ter beschikking van de commissaris of afgevaardigde. In voorkomend geval wordt het bedrag of het deel van het bedrag van de uitzonderlijke financiering dat niet wordt gerechtvaardigd door de universiteit, hogeschool of hogere kunstschool afgetrokken van de sociale subsidies van de instelling voor het jaar 2022. HOOFDSTUK IX. - Financiële steun aan de post-doctorandi in het kader van de gezondheidscrisis

Art. 33.Een unieke en uitzonderlijke financiering van 4.200.000 euro wordt toegekend aan de universiteiten van de Franse Gemeenschap met het oog op de steun aan de post-doctoraatsonderzoekers waarvan het onderzoek werd vertraagd omwille van pandemie.

Dit bedrag wordt verdeeld tussen de universiteiten volgens dezelfde modaliteiten als deze vermeld in het artikel 6 van het decreet van 30 januari 2014 betreffende de financiering van onderzoek in de universiteiten.

Deze financiering moet worden gebruikt vóór 1 juni 2022.

De universiteiten verantwoorden het gebruik van deze financiering bij de administratie vóór 31 december 2022. In voorkomend geval wordt het bedrag of het deel van het bedrag van de uitzonderlijke financiering dat niet wordt gerechtvaardigd door de universiteit terugbetaald.

Art. 34.Elke universiteit organiseert een oproep tot kandidaatstelling voor haar post-doctorandi om de toebedeling te bepalen van de middelen die haar zijn toegekend.

Men verstaat onder post-doctorandi: vorsers die hun titel van doctor sinds maximaal 10 jaar hebben behaald en die onder contract staan, met uitzondering van de vorsers die rechtstreeks worden gefinancierd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek.

In het kader van de oproep tot kandidaatstelling zet de post-doctorandus uiteen: 1° in welke mate zijn onderzoek door de crisis werd geïmpacteerd;2° in welke mate de financiering die hij aanvraagt hem zal toelaten de opgelopen ongemakken te verhelpen en zijn carrière uit te bouwen. De Onderzoeksraad bestudeert de verschillende ontvangen voorstellen en brengt een gemotiveerd advies uit over de aanvraag die het overhandigt aan de Raad van Bestuur van zijn universiteit die, voor elk van hen, een beslissing tot toekenning of weigering zal nemen.

De post-doctorandus beschikt over een termijn van 10 dagen na de kennisname van de beslissing om, in voorkomend geval, een bezwaar in te dienen bij de Raad van Bestuur. Het bezwaar moet de elementen naar voren brengen die, volgens hem, niet in overweging werden genomen door de Onderzoeksraad en die van aard zouden zijn om de beslissing te wijzigen. Geen enkel nieuw element mag, echter, in het kader van het bezwaar worden aangebracht.

De Onderzoeksraad beschikt over een termijn van 15 dagen om zijn beslissing te bevestigen of wijzigen.

Het per post-doctorandus toegekende bedrag mag niet meer dan 10.000 euro bedragen.

Art. 35.De aanvaardbare uitgaven zijn: - salariskosten voor de personen die onder contract staan of andere vormen van bezoldiging, alsook de kosten gegenereerd door een verlenging van de toegekende onderzoekbeurzen; - werkingskosten. HOOFDSTUK X. - Jeugdbijstand

Art. 36.§ 1 De Regering kan in het kader van een projectoproep uitzonderlijke subsidies toekennen aan de operatoren als bedoeld in paragraaf 3.

De projecten worden geëvalueerd volgens de volgende criteria: 1° een project in verband met een van de volgende thematieken: a) de relationele, affectieve en seksuele opvoeding;b) de mediageletterdheid;c) de jongerenvoorlichting;d) de nationale en internationale mobiliteit;e) het lokaal jongerenbeleid;f) de artistieke en culturele productie;g) de burgerparticipatie;h) de opleiding en oriëntering;i) de intersectorale partnerschappen;j) de emancipatie van jongeren;2° het doelpubliek Jongeren (3-30 jaar);3° de begrotingsraming van het project;4° de oriëntering in verband met de finaliteit bedoeld in het artikel 4, 1°, van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties en in het artikel 1, § 1, 4°, van het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra en van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties;5° de toegankelijkheid van het project voor alle jongeren;6° projecten die verschillende jeugdwerkers verenigen. Met uitzondering van het geval bedoeld in het tweede lid, 6°, bedraagt het bedrag van de uitzonderlijke subsidie, binnen de beperking van de beschikbare budgettaire middelen, maximaal 10.000 euro per project. § 2. Deze uitzonderlijke subsidie zal slechts kunnen worden toegekend in de loop van de jaren 2021 en/of 2022. § 3. De operatoren die kunnen genieten van een uitzonderlijke subsidie zijn: 1° de krachtens het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties erkende jeugdorganisaties en erkende jeugdgroeperingen;2° de krachtens het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra en van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties erkende jeugdcentra. § 4. In het kader van de projectoproep bedoeld in paragraaf 1 verstrekken de operatoren bedoeld in paragraaf 3, ten minste, de volgende documenten: 1° een gedetailleerde projectbeschrijving met vermelding van de thematiek waarin het project kadert en het doelpubliek;2° een begrotingsraming. De documenten worden ingediend bij de Administratie via een formulier.

Art. 37.§ 1. De Regering kent een uitzonderlijke subsidie toe aan de krachtens het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties erkende jeugdbewegingen in het kader van de aankoop van tenten; de verdeling van de subsidie wordt als volgt vastgelegd. 1° een subsidie van 131.760,24 euro wordt betaald aan de ASBL Les Scouts; 2° een subsidie van 58.249,23 euro wordt betaald aan de ASBL les Guides Catholiques de Belgique; 3° een subsidie van 56.035,04 euro wordt betaald aan de ASBL Fédération Nationale des Patros; 4° een subsidie van 29.984,81 euro wordt betaald aan de ASBL Faucons rouges; 5° een subsidie van 23.970,67 euro wordt betaald aan de ASBL Scouts et Guides Pluralistes. § 2. Deze uitzonderlijke subsidie zal slechts kunnen worden toegekend in de loop van de jaren 2021 en/of 2022. § 3. In het kader van de toekenning van de subsidie bedoeld in paragraaf 1 verstrekken de betrokken jeugdbewegingen de documenten die toelaten de aankoop van tenten te bewijzen. Zij bevatten, ten minste, het bewijs van de aangegane kosten die worden gerechtvaardigd door een factuur of elk ander bewijsstuk die de aankoop bewijst, alsook een verklaring op eer die getuigt van de waarheidsgetrouwheid van de overgemaakte gegevens. § 4. De subsidie bedoeld in paragraaf 1 wordt in twee schijven betaald die als volgt worden bepaald: 1° een eerste schijf die overeenstemt met 80% van het bedrag van de subsidie wordt betaald bij de goedkeuring van het subsidiebesluit;2° een tweede schijf die overeenstemt met 20% van het bedrag van de subsidie wordt betaald na controle en validatie van de bewijsstukken bedoeld in paragraaf drie.

Art. 38.§ 1. De Regering kan uitzonderlijke subsidies toekennen in het kader van een projectoproep aan de operatoren bedoeld in paragraaf 3 in het kader van acties tot herwaardering van de Jongerensector.

De projecten worden geëvalueerd volgens de volgende criteria: 1° de herwaardering van de Jongerensector;2° de oriëntering in verband met de finaliteit bedoeld in het artikel 4, 1°, van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties en in het artikel 1, § 1, 4°, van het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra en van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties;3° de begrotingsraming van het project;4° projecten die verschillende jeugdwerkers verenigen. Met uitzondering van het geval bedoeld in het tweede lid, 4°, bedraagt het bedrag van de uitzonderlijke subsidie, binnen de beperking van de beschikbare budgettaire middelen, maximaal 2.000 euro per projectoperator. § 2. Deze uitzonderlijke subsidie zal slechts kunnen worden toegekend in de loop van de jaren 2021 en/of 2022. § 3. De operatoren die kunnen genieten van een uitzonderlijke subsidie zijn: 1° de krachtens het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties erkende jeugdorganisaties en erkende jeugdgroeperingen;2° de krachtens het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra en van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties erkende jeugdcentra. § 4. In het kader van de projectoproep bedoeld in paragraaf 1 verstrekken de operatoren bedoeld in paragraaf 3, ten minste, de volgende documenten: 1° een gedetailleerde projectbeschrijving met vermelding van de overwogen acties om de Jongerensector te herwaarderen;2° een begrotingsraming. De documenten worden ingediend via een online formulier.

Art. 39.§ 1. De Regering kan in de loop van de jaren 2021 en/of 2022 uitzonderlijke subsidies toekennen aan de operatoren bedoeld in paragraaf 2 die financiële moeilijkheden kennen ten gevolge van de COVID-19-gezondheidscrisis, met name tussen de periode begrepen tussen de maanden maart 2020 en december 2021.

Het bedrag van de uitzonderlijke subsidie bedraagt maximaal 40.000 euro per operator.

Dit bedrag wordt toegekend naar verhouding van de structurele subsidie van de operator waarvoor de werkingskosten in aanmerking worden genomen tot een totaalbedrag van maximaal 20 procent.

Indien de operator subsidies heeft ontvangen die uitgaan van andere machtsniveaus, dan worden die bedragen in aanmerking genomen in de berekening van het bedrag van de subsidie. § 2. De operatoren die kunnen genieten van een uitzonderlijke subsidie zijn: 1. de krachtens het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties erkende jeugdorganisaties; 2. de krachtens het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra en van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties erkende jeugdcentra., met uitzondering van de operatoren bedoeld door de artikelen 4 en 5 van hetzelfde decreet. § 3. De Regering kan eveneens een subsidie toekennen van maximaal 5.000 euro per operator bedoeld in paragraaf 2 om de tenlasteneming te ondersteunen van de bijkomende kosten die inherent zijn aan een gedeeltelijke heropstart van hun activiteiten, alsook de heroriëntering van hun activiteiten omwille van de gezondheidsmaatregelen genomen om COVID-19 te bestrijden.

Het bedrag van de subsidie dekt 70 procent van de uitgaven gedaan in 2020 en/of 2021 in sanitaire uitrustingen of met betrekking tot de gezondheidscrisis tot een maximumbedrag van 5.000 euro per operator.

Worden beschouwd als uitgaven in sanitaire uitrustingen of met betrekking tot de gezondheidscrisis in de zin van het tweede lid, de volgende uitgaven: 1° ontsmettings-en reinigingsmateriaal;2° maskers en hydroalcoholische gel;3° plexiglas;4° informatica-uitrustingen en -software ten behoeve van jongeren. § 4. In het kader van een subsidieaanvraag bedoeld in paragraaf 1 verstrekken de operatoren bedoeld in paragraaf 2 de documenten die toelaten de financiële verliezen aan te tonen en in te schatten. Zij bevatten, tenminste, de rekeningen en balansen van de jaren 2019 en 2020, alsook een verklaring op eer die getuigt van de waarheidsgetrouwheid van de overgemaakte gegevens.

In het kader van een subsidieaanvraag bedoeld in paragraaf 3 verstrekken de operatoren bedoeld in paragraaf 2 de documenten die toelaten de uitgaven in sanitaire uitrustingen te bewijzen. Zij bevatten, tenminste, de rekeningen en balansen van 2020, het bewijs van aanvullende kosten, die worden gerechtvaardigd door een factuur of elk ander bewijsstuk dat blijk geeft van uitgaven, alsook een verklaring op eer die getuigt van de waarheidsgetrouwheid van de overgemaakte gegevens.

De aanvragen bedoeld in het eerste en tweede lid worden enkel via een online formulier ingediend. § 5. De subsidies bedoeld in de paragrafen 1 en 3 worden betaald in twee schijven die als volgt worden bepaald: 1° een eerste schijf die overeenstemt met 80% van het subsidiebedrag wordt betaald bij de goedkeuring van het subsidiebesluit;2° een tweede schijf die overeenstemt met 20% van het subsidiebedrag wordt betaald na controle en validering van de bewijsstukken bedoeld in paragraaf 4.

Art. 40.De jeugdorganisaties die in 2022 een aanvraag tot erkenning indienen, nemen het jaar 2020 in aanmerking om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 5 tot 10 van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties.

In afwijking van het eerste lid en ingeval de jeugdorganisaties het jaar 2020 niet als referentie kunnen nemen, refereren zij aan de periode gaande van 1 juli 2021 tot 31 maart 2022 om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 5 tot 10 van het voormelde decreet. De jeugdorganisaties motiveren uitdrukkelijk in hun dossier tot erkenningsaanvraag de redenen waarom het jaar 2020 niet als referentiejaar in aanmerking wordt genomen.

Art. 41.De jeugdorganisaties die in 2020 toelatingsaanvragen indienen in de bijzondere beschikkingen bedoeld in de artikelen 19, 21, 25 en 29 van het voormelde decreet, nemen het jaar 2020 in aanmerking om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 15 tot 32 van hetzelfde decreet.

In afwijking van het eerste lid en ingeval de jeugdorganisaties het jaar 2020 niet als referentie kunnen nemen, refereren zij aan de periode gaande van 1 juli 2021 tot 31 maart 2022 om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 15 tot 32 van het voormelde decreet. De jeugdorganisaties motiveren uitdrukkelijk in hun dossier tot toelatingsaanvraag de redenen waarom het jaar 2020 niet als referentiejaar in aanmerking werd genomen.

Art. 42.De jeugdorganisaties die in 2022 aanvragen tot wijziging van classificatie binnen de categorieën van jeugdorganisaties bedoeld in de artikelen 6 tot 10 indienen, nemen het jaar 2020 in aanmerking om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door het artikel 14 van het voormelde decreet.

In afwijking van het eerste lid en ingeval de jeugdorganisaties het jaar 2020 niet als referentie kunnen nemen, refereren zij aan de periode gaande van 1 juli 2021 tot 31 maart 2022 om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door het artikel 14 van het voormelde decreet. De jeugdorganisaties motiveren uitdrukkelijk in hun dossier van aanvraag tot wijziging van categorie de redenen waarom het jaar 2020 niet als referentiejaar in aanmerking wordt genomen.

Art. 43.De verenigingen die in 2022 een aanvraag tot erkenning indienen, nemen het jaar 2020 in aanmerking om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 1 tot 8 en 10 tot 14 van het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra en van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties.

In afwijking van het eerste lid en ingeval de verenigingen het jaar 2020 niet als referentie kunnen nemen, refereren zij aan de periode gaande van 1 juli 2021 tot 31 maart 2022 om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 1 tot 8 en 10 tot 14 van het voormelde decreet. De verenigingen motiveren uitdrukkelijk in hun dossier tot erkenningsaanvraag de redenen waarom het jaar 2020 niet als referentiejaar in aanmerking wordt genomen.

Art. 44.De verenigingen die een aanvraag tot erkenningsvernieuwing indienen voor de jaren 2023 tot 2026, nemen het jaar 2020 in aanmerking om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 1 tot 8 en 10 tot 14 van het voormelde decreet, op voorwaarde dat hun aanvraag, ten laatste op 30 april 2022, wordt ingediend.

In afwijking van het eerste lid en ingeval de verenigingen het jaar 2020 niet als referentie kunnen nemen, refereren zij aan de periode gaande van 1 juli 2021 tot 31 maart 2022 om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 1 tot 8 en 10 tot 14 van het voormelde decreet.

Art. 45.De verenigingen die een aanvraag tot wijziging van categorie indienen, nemen het jaar 2020 in aanmerking om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door het artikel 15, § 1, van het voormelde decreet, op voorwaarde dat hun aanvraag, ten laatste op 30 juni 2022, wordt ingediend. De aanvragen tot erkenningsvernieuwing komen niet in aanmerking voor de toepassing van het huidig artikel.

In afwijking van het eerste lid en ingeval de jeugdorganisaties het jaar 2020 niet als referentie kunnen nemen, refereren zij aan de periode gaande van 1 juli 2021 tot 31 maart 2022 om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door het artikel 15 van het voormelde decreet. De verenigingen motiveren uitdrukkelijk in hun dossier tot erkenningsaanvraag de redenen waarom het jaar 2020 niet als referentiejaar in aanmerking wordt genomen.

Art. 46.De verenigingen die een nieuwe toelatingsaanvraag in een bijzondere beschikking indienen, nemen het jaar 2020 in aanmerking om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 16 tot 20 van het voormelde decreet, op voorwaarde dat hun aanvraag ten laatste op 30 juni 2022 wordt ingediend. De aanvragen tot erkenningsvernieuwing komen niet in aanmerking voor de toepassing van het huidig artikel.

In afwijking van het eerste lid en ingeval de verenigingen het jaar 2020 niet als referentie kunnen nemen, refereren zij aan de periode gaande van 1 juli 2021 tot 31 maart 2022 om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld door de artikelen 16 tot 20 van het voormelde decreet. De verenigingen motiveren uitdrukkelijk in hun dossier tot erkenningsaanvraag de redenen waarom het jaar 2020 niet als referentiejaar in aanmerking wordt genomen.

Art. 47.In afwijking van het artikel 2, 12°, van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties en enkel voor de jaren 2021 en 2022, wordt het aantal leden op 31 augustus 2019 vastgesteld. HOOFDSTUK XI. - Over de toekenning in 2021 van bijkomende middelen aan de scholen van het gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs om aan de leerlingen een gerichte en versterkte pedagogische ondersteuning en opvoedingsondersteuning te geven.

Art. 48.Voor de toepassing van het huidig hoofdstuk verstaat men onder "pedagogische ondersteuning" de stappen van individuele of collectieve begeleiding van de leerlingen van het gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs ondernomen door de leerkrachten om de leermoeilijkheden van die leerlingen te verhelpen. Deze stappen kunnen passen in het kader van een perspectief van differentiatie die erop gericht is de middelen, inrichtingen en methodes af te wisselen, rekening gehouden met de heterogeniteit van de klassen, alsook de diversiteit van de leerwijzen en -noden van de leerlingen. Dergelijke praktijken liggen in de lijn van een logica van gepersonaliseerde begeleiding.

Men verstaat onder "opvoedingsondersteuning" de stappen van individuele of collectieve begeleiding van leerlingen van het gewoon basisonderwijs ondernomen door hun opvoeders en van de leerlingen van het gespecialiseerd basisonderwijs ondernomen door opvoeders of paramedisch, sociaal en psychologisch personeel om het emotioneel en relationeel welzijn van die leerlingen te verbeteren.

Deze stappen van pedagogische ondersteuning en opvoedingsondersteuning moeten face-to-face plaatsvinden. Zij kunnen, niettemin, op afstand plaatsvinden, indien de geldende gezondheidsnormen het vereisen.

Art. 49.Bijkomende middelen worden toegekend aan de scholen van het gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs. Zij beogen de buitengewone ontplooiing van een ondersteuning van het pedagogische en educatieve type om voor de leerlingen met de meeste leerproblemen de gevolgen van de COVID-19-gezondheidscrisis te compenseren door de volgende doelstellingen na te streven: 1. prioritair de leerlingen ondersteunen die leermoeilijkheden vertonen bij de verwerving van basiskennis;2. de mentale gezondheid en het welzijn van de leerlingen in een sereen en gunstig schoolklimaat ondersteunen;3. de schooluitval tegengaan. Deze bijkomende middelen kunnen geenszins aan andere doeleinden dan deze die door het huidig hoofdstuk worden beoogd ten goede komen.

Art. 50.§ 1. Een pot van 16.115 lestijden wordt toegekend aan de inplantingen van het gewoon basisonderwijs op basis van een lestijd per volledige schijf van 19 leerlingen die op 15 januari 2021 regelmatig zijn ingeschreven. De berekening wordt per inplanting gedaan. Elke inplanting geniet, tenminste, van twee lestijden. § 2. Een pot van 1021 lestijden wordt toegekend aan de inplantingen van het gespecialiseerd basisonderwijs (maturiteiten I tot IV) op basis van een lestijd per volledige schijf van 16 leerlingen die op 15 januari 2021 regelmatig zijn ingeschreven. De berekening wordt per inplanting gedaan. Elke inplanting geniet, tenminste, van twee lestijden. § 3. De lestijden die worden beoogd door het huidig artikel worden toegekend voor een duur van vier maanden, van 1 september tot 31 december 2021.

Art. 51.De scholen die de lestijden zullen gebruiken als bedoeld in het artikel 50 moeten de Diensten van de Regering daarvan inlichten via een daartoe ontworpen elektronisch formulier en dit, ten laatste, tegen 15 oktober 2021. Indien het formulier niet binnen die termijn wordt ingevuld en teruggestuurd, kunnen de lestijden door de betrokken school niet meer worden gebruikt.

In dit formulier geeft de school het/de profiel(en) aan onder de in artikel 52, § 1, eerste lid, bedoelde functies die zij wenst aan te werven. Zij geeft eveneens de taken en activiteiten aan die zij wenst te organiseren in het kader van de implementering van praktijken van pedagogische ondersteuning en/of opvoedingsondersteuning waarvoor de lestijden als bedoeld in artikel 46 zullen worden gebruikt, alsook het/de begunstigde doelpubliek(en).

Art. 52.§ 1. De middelen als bedoeld in het artikel 50 laten de creatie van een of meerdere betrekkingen toe, overeenkomstig het artikel 48, in (een) recruteringsfunctie(s), zoals vastgelegd, voor het type en niveau van het betrokken onderwijs of het niveau daar onmiddellijk onder of boven, door het artikel 3, §§ 1 tot 5, van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, binnen de volgende personeelscategorieën: 1. het onderwijzend personeel;2. het paramedisch personeel;3. het sociaal personeel;4. het psychologisch personeel;5. het opvoedend hulppersoneel. Over de bepaling van de in dat kader toevertrouwde opdrachten en hun verbinding met een aanwervingsambt door de inrichtende macht wordt overleg gepleegd binnen de plaatselijke organen van sociaal overleg Deze betrekkingen worden aan de personeelsleden op een vrijwillige basis toegekend, na toepassing van de statutaire regels voor de volgorde van toekenning van de betrekkingen.

In geen geval mag de toekenning van deze lestijden aanleiding geven tot een benoeming of een aanwerving in vast verband. § 2. In het basisonderwijs worden alle in lestijden omgerekende betrekkingen a rato van 24 lestijden per volledige opdracht omgerekend, en dit ongeacht de personeelscategorie en de in de betrokken ambten geldende prestatieregeling.

In het gespecialiseerd basisonderwijs worden de in lestijden omgerekende betrekkingen per volledige opdracht omgerekend a rato van: - onderwijzer: 22 lestijden; - opvoeder: 36 lestijden van 60 minuten; - ergotherapeut: 32 lestijden; - kinesitherapeut: 32 lestijden; - logopedist: 30 lestijden; - kleuterleider: 32 lestijden; - verpleegkundige: 32 lestijden; - maatschappelijk werker: 36 lestijden; - psycholoog: 36 lestijden.

TITEL II. - Bepalingen betreffende het Europees herstelplan - plan voor het herstel en de veerkracht HOOFDSTUK EEN. - Bepalingen ter ondersteuning van de energierenovatie van de culturele infrastructuren

Art. 53.Voor de toepassing van het huidig hoofdstuk verstaat men onder: 1° Verordening (EU) 2021/241: de verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel-en veerkrachtfaciliteit;2° Verordening (EU) 2020/852: de verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088;3° decreet van 17 juli 2002: het decreet van 17 juli 2002 betreffende de toekenning van toelagen aan plaatselijke overheden voor culturele infrastructuurprojecten;4° decreet van 20 december 2011: het decreet van 20 december 2011 houdende regeling van de begroting en de boekhouding van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap;5° Cultureel beleid: het beleid gevoerd door de Franse Gemeenschap in de culturele aangelegenheden bedoeld door het artikel 4, 1°, 3° tot 5°, 6°, 8°, 10°, 13° en 14°, van de bijzondere wet tot hervorming van 8 augustus 1980;6° Culturele operator: elke rechtspersoon waarvan de activiteiten kaderen in het cultureel beleid en die, in dat opzicht, geniet van een erkenning of steun van de Franse Gemeenschap;7° Structureel ondersteunde culturele operator: elke culturele operator die: a) hetzij met de Franse Gemeenschap een programma-contract of een meerjarige subsidie-overeenkomst heeft afgesloten;b) hetzij geniet van een jaarlijkse subsidie in toepassing van een organieke wetgeving van de Franse Gemeenschap;c) hetzij het voorwerp uitmaakt van een op naam gestelde inschrijving in het uitgavenbudget van de Franse Gemeenschap;8° renovatiewerken: de werken die bestaan in de wijziging van een gebouw of zijn uitrusting, met uitsluiting van bouwwerken en wederopbouwwerken en werken die daarmee zijn gelijkgesteld krachtens de regionale wetgeving die van toepassing is inzake de energieprestatie van de gebouwen;9° volledige renovatie: de renovatiewerken die betrekking hebben op meer dan 25 % van de oppervlakte van de betrokken bouwschil;10° gerichte renovatie: de andere renovatiewerken dan deze bedoeld onder 9°.

Art. 54.De Regering lanceert een projectoproep om de energierenovatie van de culturele infrastructuren te ondersteunen in het kader van de tenuitvoerlegging van het nationaal plan voor het herstel en de veerkracht ingediend door België in toepassing van de Verordening (EU) 2021/241.

Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen van het decreet van 17 juli 2002 niet van toepassing op de projectoproep vermeld in het eerste lid.

Art. 55.In het kader van de oproep als bedoeld in het artikel 54 komen de projecten die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden in aanmerking: 1° de aanvraag wordt ingediend door: a) een provincie, een gemeente, een autonoom provinciebedrijf of autonoom gemeentebedrijf of een vereniging van gemeenten;b) een structureel ondersteunde culturele operator;2° de geplande renovatiewerken betreffen een infrastructuur die, in hoofdorde, bestemd is voor activiteiten die kaderen in het culturele beleid;3° de te renoveren infrastructuur is eigendom van de aanvrager of die laatste beschikt over een zakelijk of persoonlijk recht dat hem toelaat, tenminste, tot 30 juni 2041 over de infrastructuur te beschikken;4° de geplande renovatiewerken beogen de verbetering van de energie-efficiëntie van de betrokken infrastructuur en, in geval van volledige renovatie, een vermindering van het primair energieverbruik met tenminste 30%;5° noch de renovatiewerken, noch de activiteiten uitgevoerd in de betrokken infrastructuur kunnen belangrijke milieuschade berokkenen in de zin van het artikel 17 van de Verordening (EU) 2020/852;6° de voorlopige oplevering van de werken is voorzien tegen, ten laatste, het tweede semester van 2026.

Art. 56.§ 1. Binnen de beperking van het budget voorzien voor de culturele infrastructuren in het kader van de herstel- en veerkrachtfacilitteit, vermeerderd met 10 % en de noodzakelijke bedragen voor de tenlasteneming van de BTW, overeenkomstig artikel 57, § 3, kent de Regering een subsidie toe aan de, naargelang de prioriteitscriteria bepaald in het huidig artikel, in aanmerking komende projecten. § 2. Voorrang zal worden gegeven aan de projecten: 1° die, op de schaal van de betrokken infrastructuur, de energie-efficiëntie van het gebouw het meest verbeteren;2° die, op de schaal van de betrokken infrastructuur en anders dan via de energie-efficiëntie van het gebouw, het meest bijdragen tot de milieudoelstellingen vastgelegd in het artikel 9 van de Verordening (EU) 2020/852;3° die het best beantwoorden aan de culturele criteria vastgelegd in het artikel 5 van het decreet van 17 juli 2002 betreffende de toekenning van toelagen aan plaatselijke overheden voor culturele infrastructuurprojecten;4° waarvan de staat van voortgang de meeste maturiteit en slaaggaranties binnen de termijnen vastgesteld in het artikel 551, 6° vertoont;5° waarvan de doelstellingen en budgetramingen op een duidelijke, coherente en geloofwaardige manier worden voorgesteld en de toevlucht voorzien tot een gepaste procedure tot aanwijzing van de projectontwerper wat betreft die doelstellingen en ramingen. De Regering stelt de weging van de verschillende criteria binnen de projectoproep vast. § 3. De Regering kan, binnen de projectoproep, de volgende projectcategorieën onderscheiden: 1° de volledige renovaties die een stedenbouwkundige vergunning vereisen;2° de volledige renovaties die geen stedenbouwkundige vergunning vereisen;3° de gerichte renovaties die een stedenbouwkundige vergunning vereisen;4° de gerichte renovaties die geen stedenbouwkundige vergunning vereisen. Elke categorie zal het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke evaluatie wat betreft de in paragraaf 2 vermelde criteria. § 4. De krachtens het huidig artikel gesubsidieerde projecten kunnen eveneens vanwege de Franse Gemeenschap of een andere overheidsinstantie aanvullende subsidies ontvangen, op voorwaarde dat de verschillende subsidies niet dezelfde kosten dekken.

Art. 57.§ 1. De Regering legt in de projectoproep de interventiegraad vast die moet begrepen zijn tussen 50 % tot 70% van het subsidiabele bedrag. § 2. Voor zover zij in aanmerking komen voor een Europese financiering in toepassing van de Verordening (EU) 2021/241, bestaan de subsidiabele bedragen uit de volgende elementen: 1° de geraamde kost van de werken (excl.btw); 2° de erelonen van de projectontwerper en studiebureaus, excl.btw, geplafonneerd tot 10% van het bedrag van de werken; 3° de kosten voor de organisatie van een projectwedstrijd, geplafonneerd tot 12.500 euro, excl. btw.

In het geval van in regie uitgevoerde werken bestaat de kost van de werken uit de kosten voor de aankoop van materiaal, de huur van materiaal en de externe arbeidskrachten, met uitsluiting van de btw. § 3. Het subsidiabele bedrag wordt vermeerderd met de bedragen die noodzakelijk zijn voor de tenlasteneming van de btw die betrekking heeft op de elementen bedoeld in paragraaf 2.

Art. 58.De werken uitgevoerd vóór de kennisgeving van de definitieve beslissing tot tussenkomst van de Franse Gemeenschap vallen buiten de subsidie.

Afwijkingen kunnen, echter, door de Regering worden toegekend, op basis van een gemotiveerd verzoek, indien zij noodzakelijk zijn om de termijnen voorzien in het 55, 6° in acht te nemen.

Deze afwijkingen hebben tot doel om het recht op subsidies te behouden, maar vormen geenszins een vaste verbintenis tot tegemoetkoming.

De verzoeken om afwijking kunnen slechts betrekking hebben op werken die, ten vroegste, op 1 februari 2020 werden aangevat.

Art. 59.§ 1. De begunstigde van de subsidie is verplicht de culturele bestemming van de in zijn verzoek vastgelegde infrastructuur tijdens een minimale duur van vijftien jaar, vanaf de voorlopige oplevering van de werken, te behouden. § 2. Onverminderd de toepassing van de bepalingen betreffende de controle van de subsidies, voorzien door en krachtens het artikel 61 van het decreet van 20 december 2011, verliest de begunstigde elk recht op de subsidie, indien de volgende cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: 1° de begunstigde leeft de tussentijdse vervaltermijnen die hij zich heeft gesteld niet na, en 2° de begunstigde blijkt klaarblijkelijk niet meer in staat de vervaltermijn voorzien in het artikel 55, 6° na te leven. In geval van intrekking van de subsidie is de begunstigde verplicht de reeds betaalde bedragen onverwijld terug te betalen. § 3. In het geval dat de intrekking van een of meerdere subsidies in het budget voorzien voor de culturele infrastructuren in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, met uitsluiting van de verhogingen en vermeerderingen voorzien in het artikel 56, § 1, een beschikbaar saldo zou tonen, mag de Regering dit saldo toewijzen aan de operatoren die niet werden weerhouden bij de oproep bedoeld in het artikel 54, mits naleving van de volgende afnemende volgorde van prioriteit: 1° door in aanmerking komende projecten die niet werden weerhouden als prioritair, in toepassing van het artikel 56, § 2, terug op te vissen;2° door, in geval van een gebrek aan in aanmerking komende projecten, onder de voorwaarden van het huidig hoofdstuk een nieuwe projectoproep te lanceren.

Art. 60.§ 1. De projectoproep wordt gepubliceerd op de website van de diensten van de Regering en vermeldt de toepasselijke procedure, mits naleving van de beginselen, gedefinieerd door het huidig hoofdstuk. § 2. De selectie van de projecten van volledige renovatie omvat twee fasen: 1° een principeakkoord dat uitspraak doet over het in aanmerking komen van het project en op basis van het kandidaatsdossier een maximaal subsidiabel bedrag vaststelt;2° een bindend akkoord dat het principeakkoord bevestigt en op basis van een vollediger dossier overhandigd na het principeakkoord, zonder dat het aangepaste bedrag het tijdens het principeakkoord vastgelegde maximum mag overschrijden. § 3. De selectie van de projecten van gerichte renovatie verloopt in een fase.

Het bindend akkoord wordt gegeven op basis van het kandidaatsdossier en doet uitspraak over zowel het in aanmerking komen van het project als over het subsidiabele bedrag. § 4. De subsidie wordt vereffend in meerdere schijven, naargelang de indiening door de opdrachtnemer van de staten van voortgang en de betaling door de begunstigde van de facturen die daarmee verband houden.

De diensten van de Regering beschikken over een termijn van dertig dagen om over te gaan tot het nazicht van de schuldvorderingen en bewijsstukken die hen door de begunstigde worden toegestuurd.

De betaling gebeurt binnen de dertig dagen na het nazicht bedoeld in het tweede lid. HOOFDSTUK II. - Steun aan het Wetenschappelijk Onderzoek

Art. 61.§ 1. In het kader van het Europees plan van de herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie genomen bij toepassing van de Verordening EU 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel-en veerkrachtfaciliteit, kent de Regering een subsidie toe aan de universiteiten die onderzoeksactiviteiten hebben in het domein van de energietransitie.

Binnen de beperking van de financiering voorzien in het kader van het Europees plan van de herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie en de eventuele tenlasteneming van de belasting op de toegevoegde waarde door de Franse Gemeenschap, wordt de budgetenveloppe die is gewijd aan de steun aan het wetenschappelijk onderzoek als volgt tussen de begunstigden verdeeld: 1° 29,19 procent van de enveloppe voor de Université catholique de Louvain: 2° 28,64 procent van de enveloppe voor de Université libre de Bruxelles;3° 23,06 procent van de enveloppe voor de Universiteit van Luik;4° 9,62 procent van de enveloppe voor de Universiteit van Bergen;5° 9,48 procent van de enveloppe voor de de Universiteit van Namen. § 2. De subsidie heeft tot doel de voormelde universiteiten toe te laten een geplande aankoop van een onderzoeksinfrastructuur te realiseren die het mogelijk maakt activiteiten van wetenschappelijk onderzoek tot een goed einde te brengen en dit, onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 62 tot 66.

Onder onderzoeksinfrastructuur verstaat men de installaties, de hulpmiddelen en de daarmee gepaard gaande diensten gebruikt door de wetenschappelijke gemeenschap om onderzoek te doen in haar competentiedomeinen. Deze definitie omvat de wetenschappelijke apparatuur en het onderzoeksmateriaal, de cognitieve hulpmiddelen zoals de verzamelingen, archieven en gestructureerde wetenschappelijke informatie, ict-gebaseerde enabling infrastructuur, computers, software en communicatiesystemen, alsook alle andere noodzakelijke middelen om onderzoek te doen. Deze infrastructuren kunnen op één enkele site worden ingeplant of worden "verdeeld". In dit laatste geval spreekt men over een georganiseerd netwerk van hulpmiddelen.

Art. 62.§ 1. De onderzoeksinfrastructuren, als bedoeld in het artikel 61, § 2, tweede lid, zijn geïntegreerd in een gemeenschappelijk platform, dat de universiteiten als bedoeld in het artikel 61, § 1, eerste lid, samenbrengt. § 2. De onderzoeksinfrastructuren worden vervolgens gehergroepeerd in technologische sub-platformen onder de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de universiteiten als bedoeld in het artikel 61, § 1, eerste lid, die daaraan deelnemen. De onderzoeksinfrastructuren moeten niet noodzakelijkerwijze worden samengebracht op één enkele geografische site.

Onder sub-platform verstaat men een coherent geheel van onderzoeksinfrastructuren dat een fundamentele basis voor het onderzoek vormt. De sub-platformen worden als volgt bepaald: 1° sub-platform 1: productie van hernieuwbare en koolstofarme energie;2° sub-platform 2a: productie, conversie en opslag van energie, zoals de materialen en de elektrochemie;3° sub-platform 2b: productie, conversie en opslag van mechanische en thermische energie;4° sub-platform 3: afvang en hergebruik van CO2 (procedés, synthese en karakterisering);5° sub-platform 4a: rationeel energiegebruik in de gebouwen;6° sub-platform 4b: rationeel energiegebruik in de mobiliteit;7° sub-platform 5: beheer van het elektrisch netwerk. Voor elke begunstigde identificeert de Regering in het besluit tot toekenning van de subsidie de sub-platformen waaraan de begunstigde deelneemt en verdeelt de subsidie vastgelegd in het artikel 61, § 1, tweede lid, daaronder. Het bedrag van de toe te kennen subsidie stemt overeen met het bedrag van de door de begunstigde in de aankoop en oprichting van het platform gedane investering.

Art. 63.Elk sub-platform als bedoeld in het artikel 62, § 2, moet een wetenschappelijk comité oprichten met een vertegenwoordiger van elke universiteit, als bedoeld in het artikel 61, eerste lid, indien zij daarin betrokken is.

De voornaamste opdracht van die comités bestaat in het zich vergewissen van de uitmuntendheid en samenhang van het onderzoek.

De betrokken universiteiten wijzen per platform een coördinator aan om de volgende opdrachten uit te voeren: 1° het gebruik van de onderzoeksplatformen beheren;2° de indicatoren opvolgen die zijn vastgelegd in het besluit tot toekenning van de subsidie;3° de risico's beheren. De onderzoeksinfrastructuren moeten toegankelijk zijn en gedeeld worden door de verschillende universiteiten en hun exacte ligging wordt vastgelegd door de respectievelijke wetenschappelijke comités, rekening gehouden met de bestaande infrastructuren en eventuele opportuniteiten van industrieel partnerschap.

Een onderzoeksproject kan een beroep doen op verschillende onderzoeksinfrastructuren.

Het personeel dat ertoe gebracht wordt de onderzoeksinfrastructuren te gebruiken kan deels ten laste zijn van de Europese, regionale onderzoeksprojecten, het NFWO of deels ten laste van de universiteiten.

Art. 64.§ 1. De subsidie als bedoeld in het artikel 61 wordt toegekend onder de volgende belangrijke voorwaarden: 1° de onderzoeksinfrastructuren moeten toelaten om onderzoek te doen in het kader van de doelen opgesomd door het artikel 62, § 2, tweede lid;2° de te betalen prijs voor de uitbating of het gebruik van de infrastructuur voor economische doeleinden moet overeenstemmen met de marktprijs;3° de infrastructuur moet toegankelijk zijn voor personen van buiten de universiteiten, zoals vorsers van andere instellingen voor hoger onderwijs. § 2. De Regering legt in het besluit tot toekenning van de subsidie de voorwaarden van secundair belang vast die het voorwerp zullen uitmaken van een specifieke overeenkomst met elke begunstigde.

Art. 65.De door de subsidie gedekte aanvaardbare uitgaven, als bedoeld in het artikel 61, zijn de volgende: 1° de kosten van de instrumenten en het materiaal gebruikt voor de realisatie van de geplande aankoop;2° de kosten van eventuele licenties en octrooien, alsook de kost van de opleiding voorafgaand aan het gebruik van het materiaal aangekocht voor de realisatie van de geplande aankoop, als de transactie plaatsvindt onder normale concurrentievoorwaarden en er geen heimelijke verstandhouding bestaat;3° de bijkomende algemene kosten en eender welke belasting rechtstreeks gedragen wegens het feit van de realisatie van de geplande aankoop;4° de andere exploitatiekosten, namelijk de kosten van materialen, leveringen en soortgelijke producten rechtstreeks gedragen wegens het feit van de realisatie van de geplande aankoop;5° de kosten tot aankoop van de onderzoeksinfrastructuur, alsook de eventueel daarmee verband houdende infrastructuur-en installatiekosten. De noodzakelijke aanpassingswerken van de gebouwen om de onderzoeksinfrastructuren bepaald in het artikel 62 te huisvesten, komen niet in aanmerking in het kader van de subsidie.

Art. 66.Als een onderzoeksinfrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten uitoefent, worden de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteiten afzonderlijk in rekening gebracht, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie. HOOFDSTUK III. - Steun aan het Hoger onderwijs Afdeling 1. - Steun aan de universiteiten

Art. 67.De Regering kan een subsidie toekennen aan de universiteiten in het kader van het Europese plan van de herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie genomen bij toepassing van de Verordening EU 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel-en veerkrachtfaciliteit om de projecten te ondersteunen die betrekking hebben op de renovatie van hun bestaande gebouwen.

De Regering beschikt daartoe over een totaalbedrag dat zal worden verdeeld tussen de universiteiten ingevolge een projectoproep waarvan de voorwaarden en modaliteiten zijn bepaald in het artikel 68.

De eventuele belasting op de toegevoegde waarden wordt, naargelang het geval, volledig of gedeeltelijjk ten laste genomen door de Franse Gemeenschap. Deze tenlasteneming mag niet meer bedragen dan het totaalbedrag verdeeld tussen universiteiten vermenigvuldigd met het geldend BTW-tarief.

De universiteiten die de subsidie ontvangen zijn deze bedoeld door het artikel 25 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling.

Art. 68.§ 1 Voorafgaandelijk aan de toekenning van de subsidies, als bedoeld in het artikel 67, lanceert de Regering een projectoproep bij de universiteiten.

Komen enkel in aanmerking de projecten die betrekking hebben op de renovatie van universiteitsgebouwen en die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° het ingediende project moet het beginsel naleven, als bedoeld in het artikel 17 van de Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088, dat erin bestaat geen belangrijk nadeel te berokkenen aan een of meerdere milieudoelstellingen, als bedoeld in het artikel 9 van de voormelde verordening;2° het ingediende project moet de milieudoelstellingen, zoals bepaald in de projectoproep, naleven.Aldus, moet het, naargelang het geval, in de lijn liggen van de meegedeelde in aanmerking komende werken, hetzij in de code 026, hetzij in de code 026 bis, zoals zij voorkomen in bijlage VI van de Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel-en veerkrachtfaciliteit; 3° het ingediende project moet de termijnen vastgelegd in de projectoproep betreffende de staat van voortgang van de voorgestelde werken aantonen en naleven;4° het bedrag van elk ingediend project moet hoger zijn dan vijfhonderdduizend euro (excl.btw); 5° de universiteiten moeten zich ertoe verbinden de financiering van het voorgestelde project aan te vullen ten belope van, tenminste, zestien procent van de waarde van het bedrag van toewijzing van de opdracht van werken (exclusief btw). Onder universiteitsgebouw verstaat men elke universiteitsinfrastructuur waarin de activiteiten van onderwijs, onderzoek of administratie worden uitgeoefend. De infrastructuren waarin de economische activiteiten, volledig of gedeeltelijk, worden uitgeoefend, komen niet in aanmerking voor de subsidie. § 2. Tenminste vijftig procent van het totaalbedrag, als bedoeld in het artikel 67, tweede lid, moet worden aangewend voor de steun aan projecten die het mogelijk maken een coëfficiënt van honderd procent te behalen voor de doelstelling die verband houdt met de klimaatwijziging, alsook een coëfficiënt van veertig procent voor de milieudoelstelling die de Europese Commissie heeft bepaald in de methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven als omschreven in een bijlage VI van de Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel-en veerkrachtfaciliteit (code 026 bis). De nagestreefde doelstelling bestaat in het behalen van een primaire energiebesparing van 30%. De projectoproep vermeldt die vereiste.

De andere geselecteerde projecten moeten, tenminste, een coëfficiënt van veertig procent behalen voor de doelstelling die verband houdt met de klimaatwijziging, alsook een coëfficiënt van veertig procent voor de milieudoelstelling bepaald in de methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven als omschreven in een bijlage VI van de Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021, voormeld (code 026). De projectoproep vermeldt die vereiste. § 3. In het kader van de projectoproep genieten de universiteiten, in eerste instantie en onder voorbehoud van het mechanisme voorzien in paragraaf 6, van een trekkingsrecht dat overeenstemt met een deel van het totaalbedrag, als bedoeld in het artikel 63, tweede lid.

De berekening van dit trekkingsrecht per instelling wordt zodanig afgerond dat de som van het trekkingsrecht van alle instellingen, vermeerderd met het respectievelijke mogelijke bonussen, voorzien in paragraaf 4, vierde lid, het totaalbedrag, als bedoeld in het artikel 67, tweede lid, uitput.

Onder voorbehoud van de regel bedoeld in het tweede lid, wordt de som van het trekkingsrecht van alle universiteiten berekend volgens de volgende formule: totaalbedrag bedoeld in het artikel 67, tweede lid, gedeeld door 1,05.

Onder voorbehoud van de regel bedoeld in het tweede lid, wordt de som van het trekkingsrecht vervolgens verdeeld tussen de verschillende universiteiten naargelang de volgende wegingen: 1° Universiteit van Luik: 27,12% ;2° Université Catholique de Louvain : 30,12% ;3° Université Libre de Bruxelles : 25,22% ;4° Universiteit van Bergen: 8,34% ;5° Universiteit van Namen: 6,68% ;6° Universiteit Saint-Louis - Brussel: 2,52%. § 4. De universiteiten kunnen in het kader van de projectoproep een of meerdere projecten indienen waarvan het totaalbedrag hun respectievelijk trekkingsrecht, zoals bepaald in paragraaf 3, mag overschrijden. Voor elk project moeten de universiteiten, tenminste, de te ontvangen financiering vermelden om deze te kunnen aanwenden om de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 na te leven. In geval van indiening van meerdere projecten, bepalen zij de volgorde van prioriteit die zij aan elk project toekennen.

Elk project dat wordt aanzien als een project dat in aanmerking komt, in toepassing van de voorwaarden vermeld in paragraaf 1, wordt geanalyseerd wat betreft drie selectiecriteria, gerangschikt volgens afnemende volgorde van belangrijkheid, met name: 1° de beoordeling, onder de vorm van een risico-analyse, van de termijnen meegedeeld door de universiteit voor de voltooiing van de belangrijkste stappen van het voorgestelde project;2° de impact van de geplande werken inzake energieprestatie;3° de ambitie van het project inzake te renoveren oppervlakte naar verhouding van het trekkingsrecht van de betrokken universiteit. Om de projecten te rangschikken wordt voor elk van deze drie criteria een cijfer toegekend. Voor elke universiteit wordt een rangschikking van de projecten opgesteld en een gewogen gemiddelde vastgelegd waarvan de berekeningsmodaliteiten in de projectoproep zijn bepaald.

Elke universiteit die een gewogen gemiddelde van meer dan zestig procent behaalt, bekomt een bonus die overeenstemt met vijf procent van haar trekkingsrecht en dit, binnen de beperking van de beschikbare kredieten.

Indien een universiteit niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in het derde lid, wordt haar bonus verdeeld onder de andere universiteiten naar verhouding van het trekkingsrecht bepaald in paragraaf 3.

De projecten ingediend door een universiteit en die voldoen aan de toekenningsvoorwaarden, worden weerhouden naargelang de meegedeelde orde van prioriteit en tot aan de uitputting van het trekkingsrecht verleend aan de universiteit, zoals het, in voorkomend geval, werd vermeerderd met de bekomen bonus, bedoeld in het vierde lid of de verdeling bedoeld in het vijfde lid. § 5. De projectoproep vermeldt de draagwijdte en de berekeningsmodaliteiten van het cijfer van de criteria vermeld in paragraaf 4, tweede lid. § 6. Indien een universiteit haar totaal trekkingsrecht niet volledig uitput, wordt het saldo gestort in een gemeenschappelijke pot die bestaat uit het saldo van de niet door de verschillende universiteiten gebruikte totale trekkingsrechten.

Elk project dat wordt aanzien als een project dat in aanmerking komt, in toepassing van de voorwaarden vermeld in paragraaf 1, wordt gerangschikt naargelang de punten bekomen in toepassing van de criteria bedoeld in paragraaf 4. Het totaalbedrag dat bestaat uit de gemeenschappelijke pot wordt verdeeld onder de best gerangschikte projecten, waarvan het financieringsminimum bepaald door de universiteit is bereikt en dit, tot aan de uitputting van de kredieten.

Art. 69.Indien een universiteit een financiering heeft bekomen voor een project waarvoor blijkt dat de termijnen of vereisten vastgelegd in haar project, alsook in de projectoproep, niet worden nageleefd, geeft zij dat onmiddellijk aan de commissaris of afgevaardigde van de Regering waarvan zij afhangt, die, op zijn beurt, de Regering in kennis stelt. Naast de regelmatige controle van de overheidsopdrachten, doen de commissarissen de controle van de naleving van de termijnen waartoe de universiteiten zich voor hun projecten hebben verbonden. In geval van niet-naleving van de termijnen, stellen zij de Regering daarvan in kennis.

De Regering mag het bedrag annuleren van de subsidie die voor dit project aanvankelijk werd toegekend aan de betrokken universiteit en verdeelt dit bedrag onder de best gerangschikte projecten, in toepassing van het mechanisme voorzien in het artikel 68, § 4, waarvan het financieringsminimum bepaald door de universiteit is bereikt, op voorwaarde dat het project nog de termijnen en vereisten voorzien in de projectoproep naleeft.

Indien geen enkel gerangschikt project de voorwaarden van de projectoproep naleeft, lanceert de Regering een nieuwe projectoproep waarvan de essentiële voorwaarden identiek zijn aan deze voorzien in de artikelen 67 en 68. Zij legt de modaliteiten en eventuele aanvullende voorwaarden daarvan vast.

Art. 70.Een jury selecteert de projecten die in aanmerking komen en gaat over tot de beoordeling van de projecten die in aanmerking komen op basis van de criteria meegedeeld in artikel 68, § 4, met het oog op hun rangschikking.

De jury is samengesteld: 1° uit twee vertegenwoordigers van de Administratie die belast is met Infrastructuren;2° uit een vertegenwoordiger van de Administratie die belast is met het Onderwijs;3° een extern deskundige. Een vertegenwoordiger van de Minister die belast is met het Onderwijs staat de jury bij als waarnemer.

De jury mag zich, in het kader van haar opdrachten, door deskundigen laten bijstaan.

Art. 71.De universiteiten, waarvan de projecten door de Regering werden geselecteerd en gevalideerd, tekenen een overeenkomst waarin, tenminste, de volgende elementen zijn bepaald: 1° de verplichtingen in hoofde van de universiteiten in het kader van het Europese plan van de herstel-en veerkrachtfaciliteit;2° het soort te verstrekken bewijsstukken om de diensten van de Regering toe te laten het gebruik van de toegekende subsidie te controleren;3° een specifieke bepaling volgens dewelke de universiteiten de eventuele kosten dragen die worden gegenereerd door de niet-naleving van de in de projectoproep meegedeelde termijnen of vereisten en die de onontvankelijkheid van het project met zich meebrengt in het kader van het Europese plan voor de herstel-en veerkrachtfaciliteit;4° de eventuele modaliteiten van terugbetaling van de subsidie, indien het project de in de projectoproep essentiële meegedeelde termijnen of voorwaarden niet naleeft.

Art. 72.De commissarissen en afgevaardigden van de Regering bij de universiteiten oefenen een controle uit die betrekking heeft op: 1° de naleving van de meegedeelde termijnen, enerzijds, in de projectoproep en, anderzijds, in het project dat het voorwerp uitmaakt van de subsidie bedoeld in artikel 67;2° het gebruik en de aanwending van de subsidie bedoeld in het artikel 67. De universiteit maakt aan de commissaris of afgevaardigde van de Regering waarvan zij afhangt alle documenten over die noodzakelijk zijn voor die controle en stelt alle bewijsstukken die nuttig zijn voor die controle te harer beschikking. Afdeling II. - Bepalingen betreffende de steun aan de digitale

strategie van het Hoger onderwijs met volledig leerplan

Art. 73.§ 1. De Regering kan een subsidie toekennen aan de instellingen van het hoger onderwijs met volledig leerplan in het kader van het goedgekeurde plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie en genomen bij toepassing van de voormelde Verordening EU 2021/241 van 12 februari 2021 die tot doel heeft, volledig of gedeeltelijk, te financieren: 1° de aankoop van digitale uitrustingen van eender welke aard;2° de ontplooiing van de connectiviteit of haar verbetering binnen de instelling, met uitsluiting van de bekabelingswerken;3° de aankoop of de ontwikkeling van software, met inbegrip van de licenties die noodzakelijk zijn voor hun gebruik;4° de aankoop of de ontwikkeling van pedagogische hulpmiddelen of digitale platformen;5° de ontwikkeling van de digitale vaardigheden van de personeelsleden of studenten. De instellingen van het hoger onderwijs die kunnen genieten van de subsidie zijn de universiteiten, hogescholen en hogere kunstscholen respectievelijk bedoeld in de artikelen 10 tot 12 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies. § 2. Binnen de beperking van de financiering voorzien in het kader van het plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie, wordt de budgetenveloppe die gewijd is aan de steun van het Hoger onderwijs met volledig leerplan verdeeld onder hogeronderwijsinstelllingen volgens de modaliteiten vermeld in de artikelen 74 tot 78. § 3. De eventuele belasting op de toegevoegde waarde die betrekking heeft op de goederen en diensten bedoeld in paragraaf 1 wordt door de Franse Gemeenschap ten laste genomen.

Art. 74.§ 1er. Voorafgaandelijk aan de toekenning van de subsidies bedoeld in het artikel 73, worden een of meerdere projectoproepen gelanceerd bij de universiteiten, hogescholen en hogere kunstscholen. § 2. Een eerste projectoproep zal, ten laatste, in 2022 door de Regering worden gelanceerd. § 3. Enkel de projecten die voldoen aan de volgende voorwaarden zijn ontvankelijk: 1° het ingediende project moet het beginsel naleven, als bedoeld in het artikel 17 van de Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088, dat erin bestaat geen belangrijk nadeel te berokkenen aan een of meerdere milieudoelstellingen, als bedoeld in het artikel 9 van de voormelde verordening;2° het project moet, ten laatste, worden ingediend op de datum vastgesteld in de projectoproep en moet alle termijnen die zijn vastgesteld in de projectoproep naleven. § 4. De hogeronderwijsinstellingen met volledig leerplan kunnen, per instelling, slechts een project per projectoproep indienen.

Art. 75.§ 1. Binnen de beperking van de financiering voorzien in het kader van het plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie, wordt een enveloppe die overeenstemt met 75 procent van de totale budgetenveloppe voor de digitale strategie van het hoger onderwijs met volledig leerplan en het secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie besteed aan de steun van het Hoger onderwijs met volledig leerplan. § 2. In het kader van de enveloppe besteed aan de steun van het Hoger onderwijs met volledig leerplan, als bedoeld in paragraaf l, wordt, voor de eerste projectoproep, een maximaal trekkingsrecht als volgt, op een globale manier, tussen de begunstigden verdeeld: 1° 95 procent voor de universiteiten en hogescholen;2° 5 procent voor de Hogere kunstscholen. Dit trekkingsrecht wordt, vervolgens, verdeeld per instelling volgens de modaliteiten meegedeeld in de paragrafen 3 tot 5. § 3. Het bedrag van het trekkingsrecht voor alle universiteiten stemt overeen met 50,6 procent van het in § 2, 1° meegedeelde bedrag. Het bedrag van het trekkingsrecht dat eigen is aan elke universiteit wordt op de volgende manier bepaald: 1° een universiteit ziet zich respectievelijk 4, 2 en 1 punten toekennen per student die een studietoelage ontvangt, per student met bescheiden inkomsten en per andere student ingeschreven aan de universiteit, in de loop van het academiejaar 2019-2020, zoals zij werden gevalideerd door de Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering voor de toepassing van het artikel 36bis van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling in 2020;2° een Universiteit ziet zich respectievelijk 1 punt toekennen per student ingeschreven aan de universiteit in de loop van hetzelfde academiejaar, zoals zij werden gevalideerd door de Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering voor de toepassing van dezelfde bepaling;3° een universiteit beschikt over een trekkingsrecht volgens de volgende formule: trekkingsrecht van alle universiteiten X ((0,5 X totaal van de punten toegewezen aan de universiteit krachtens 1° totaal van de punten toegewezen aan alle universiteiten krachtens 1° ) + (0,5 X totaal van de punten toegewezen aan de universiteit krachtens de 2° totaal van de punten toegewezen aan alle universiteiten krachtens 2° )). § 4. Het bedrag van het trekkingsrecht voor alle Hogescholen stemt overeen met 49,40 procent van het in § 2, 1° meegedeelde bedrag. Het bedrag van het trekkingsrecht wordt voor elke Hogeschool op de volgende manier bepaald: 1° een Hogeschool ziet zich respectievelijk 4, 2 en 1 punten toekennen per student die een studietoelage ontvangt, per student met bescheiden inkomsten en per andere student ingeschreven aan de Hogeschool, in de loop van het academiejaar 2019-2020, zoals zij werden gevalideerd door de Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering voor de toepassing van het decreet van 19 juli 2010 betreffende de kosteloosheid en de democratisering van het hoger onderwijs;2° een Hogeschool ziet zich respectievelijk 1 punt toekennen per student ingeschreven aan de Hogeschool in de loop van hetzelfde academiejaar, zoals zij werden gevalideerd door de Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering voor de toepassing van dezelfde bepaling;3° een Hogeschool beschikt over een trekkingsrecht volgens de volgende formule: trekkingsrecht van alle Hogescholen X ((0,5 X totaal van de punten toegewezen aan de Hogeschool krachtens de 1° totaal van de punten toegewezen aan alle Hogescholen krachtens de 1° ) + (0,5 X totaal van de punten toegewezen aan de Hogeschool krachtens de 2° totaal van de punten toegewezen aan alle Hogescholen krachtens de 2° )). § 5. Op basis van de verdeling bedoeld in paragraaf 2, wordt het bedrag van het trekkingsrecht voor elke Hogere kunstschool op de volgende manier bepaald: 1° een Hogere kunstschool ziet zich respectievelijk 1 punt toekennen per financierbare student van de Hogere kunstschool, in de loop van het academiejaar 2019-2020, zoals zij werden gevalideerd door de Afgevaardigden van de Regering, behalve de studenten bedoeld in artikel 6 van het Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende jonge talenten in Hogere kunstscholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en zonder toepassing van het tweede lid van het artikel 8 van het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies;2° een Hogere kunstschool beschikt over een trekkingsrecht volgens de volgende formule: trekkingsrecht van alle Hogere kunstscholen X totaal van de punten toegewezen aan de Hogere kunstschool krachtens de 1° totaal van de punten toegewezen aan alle Hogere kunstscholen krachtens de 1° ). § 6. De hogeronderwijsinstellingen vermelden het bedrag dat noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van het ingediende project.

Art. 76.Een jury is belast met de analyse van de ingediende projecten.

De jury is samengesteld uit: 1° de Algemeen-directeur van de administratie belast met het hoger onderwijs, of zijn vertegenwoordiger, die daarvan het voorzitterschap waarneemt;2° een vertegenwoordiger van het Centre de Ressources pédagogiques;3° twee leden van de administratie belast met het hoger onderwijs;4° een vertegenwoordiger van het Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur. Een of twee vertegenwoordigers van de Minister belast met het Hoger onderwijs staan de jury als waarnemer bij.

De jury mag zich, in het kader van haar opdrachten, door deskundigen laten bijstaan. De deskundigen ontvangen een vacatievergoeding van 150 euro per te analyseren ontvankelijk project en een terugbetaling van hun verplaatsingskosten die worden toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Daartoe worden de deskundigen beschouwd als titularissen van rang 12.

Het secretariaat van de jury wordt verzekerd door de administratie die belast is met het hoger onderwijs.

Art. 77.§ 1. De jury beoordeelt de projecten op basis van de ontvankelijkheidscriteria bedoeld in het artikel 74, § 3, en de volgende selectiecriteria: 1° de kwaliteit van het project en zijn integratie in de strategie voor de ontwikkeling van digitale vaardigheden geïmplementeerd door de instelling;2° de omvang van het beoordeelde project op basis van de ratio tussen het aantal personeelsleden en studenten beoogd door het project binnen de instelling en hun totale aantal binnen diezelfde instelling;3° rekening gehouden met het onderwijs verstrekt door de instelling, de afstemming van het materiaal op de opleidingen georganiseerd in de instelling en/of de afstemming van het project op de vooruitzichten in de beroepswereld of het onderzoek voor de betrokken studierichtingen;4° de kwalitatieve verbetering die het project zou kunnen bijbrengen aan het onderwijs en de leerprocessen verstrekt in de betrokken instelling;5° het belang van de impact van het project op de vermindering van de digitale kloof voor de personeelsleden en studenten, alsook de complementariteit met andere maatregelen, indien zij bestaan.Een bijzondere aandacht wordt geschonken aan de personen in een sociaal-economisch kwetsbare positie, personen met een handicap en vrouwen. Onder vermindering van de digitale kloof verstaat men het feit dat de ongelijke toegang tot digitale infrastructuren en uitrustingen en het internet wordt verminderd, alsook dat de nodige vaardigheden worden ontwikkeld voor het gebruik van informatie-en communicatietechnologieën.

Elk van de selectiecriteria heeft bij de totale beoordeling van het project een gelijke waarde. § 2. Een project komt niet in aanmerking voor de subsidie, indien het niet, tenminste, 50 procentpunten behaalt voor elk selectiecriterium bedoeld in paragraaf 1. § 3. De jury mag een voorstel tot reductie van het door de instelling aangevraagde budget formuleren, indien dat budget niet als redelijk, geloofwaardig of meetbaar wordt aanzien. § 4. De subsidies worden toegekend door de Regering op basis van het selectievoorstel geformuleerd door de jury.

Art. 78.Indien een instelling haar trekkingsrecht niet volledig heeft uitgeput, wordt het deel van de niet-gebruikte subsidie in een gemeenschappelijke pot gestort om via een of meerdere projectoproepen te worden verdeeld.

Indien een aanvankelijk gesubsidieerd project de voorwaarden en termijnen opgelegd in de projectoproep niet volledig of gedeeltelijk nakomt, wordt de aan de instelling toegekende subsidie ingetrokken en het bedrag dat daarop betrekking heeft gerecupereerd en gestort in een gemeenschappelijke pot om via een of meerdere andere projectoproepen te worden verdeeld.

De ontvankelijkheids-en selectievoorwaarden van deze of die bijkomende projectoproep(en) zijn identiek aan deze van de eerste projectoproep, zoals bepaald in de artikelen 74, § 3, en 77.

Niettemin, genieten de instellingen, in het kader van deze of die projectoproep(en), niet meer van een eigen trekkingsrecht. Het budget zal worden verdeeld tussen de projecten, rekening gehouden met hun rangschikking. De per project gevraagde budgetten mogen door de jury worden verminderd om de inoverwegingneming te bevorderen van een maximum aan kwaliteitsprojecten. In het kader van de toe te kennen middelen zal de jury eveneens rekening houden met het aantal studenten van de instelling waarop het project betrekking heeft en de leefbaarheid van het project na financiering.

Art. 79.De Commissarissen en Afgevaardigden van de Regering controleren de wettigheid van de door de instellingen geplaatste overheidsopdrachten om hun project ten uitvoer te leggen, alsook de naleving van de in de projectoproep meegedeelde voorwaarden. HOOFDSTUK IV. - Steun aan het Onderwijs voor sociale promotie

Art. 80.§ 1. De Regering mag een subsidie toekennen aan de inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie erkend door de Franse Gemeenschap in het kader van het plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie genomen bij toepassing van de voormelde Verordening EU 2021/241 van 12 februari 2021 die tot doel heeft, volledig of gedeeltelijk, te financieren: 1° de aankoop van digitale uitrustingen van eender welke aard;2° de ontplooiing van de connectiviteit of haar verbetering binnen de betrokken instelling, met uitzondering van de bekabelingswerken;3° de aankoop of de ontwikkeling van software, met inbegrip van de licenties die noodzakelijk zijn voor hun gebruik. De door de Franse Gemeenschap erkende inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie zijn deze bedoeld door de artikelen 1, §§ 2 en 3, en 2 van decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie. § 2. Binnen de beperking van de financiering voorzien in het kader van het plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie, wordt een enveloppe die overeenstemt met 25 procent van de totale budgetenveloppe voor de digitale strategie van het hoger onderwijs met volledig leerplan en het secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie besteed aan de steun van het onderwijs voor sociale promotie. 39 procent van deze enveloppe wordt besteed aan de subsidies bedoeld in paragraaf 1.

Dit bedrag wordt, vervolgens, verdeeld tussen de door de Franse Gemeenschap erkende inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie volgens de modaliteiten vermeld in de artikelen 81 tot 85.

Deze subsidie wordt tussen die instellingen verdeeld via een mechanisme van projectoproepen. § 3. De eventuele belasting op de toegevoegde waarde die betrekking heeft op de goederen en diensten bedoeld in paragraaf 1 wordt door de Franse Gemeenschap ten laste genomen.

Art. 81.§ 1. Voorafgaandelijk aan de toekenning van de subsidies bedoeld in het artikel 80, lanceert de Regering een of meerdere projectoproepen bij de door de Franse Gemeenschap erkende inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie. § 2. Een eerste projectoproep zal, ten laatste, in 2022 door de Regering worden gelanceerd. § 3. Enkel de projecten die voldoen aan de volgende voorwaarden zijn ontvankelijk: 1° het ingediende project moet het beginsel naleven, als bedoeld in het artikel 17 van de Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088, dat erin bestaat geen belangrijk nadeel te berokkenen aan een of meerdere milieudoelstellingen, als bedoeld in het artikel 9 van de voormelde verordening;2° het project moet, ten laatste, worden ingediend op de datum vastgesteld in de projectoproep en moet alle termijnen die zijn vastgesteld in de projectoproep naleven. In het kader van de eerste projectoproep moeten de projecten het maximale trekkingsrecht vastgelegd per instelling en bepaald in het artikel 82 naleven. § 4. De door de Franse Gemeenschap erkende inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie mogen slechts een project per instelling en per projectoproep indienen.

Art. 82.De door de Franse Gemeenschap erkende inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie genieten elk een maximaal trekkingsrecht waarvan het bedrag wordt bepaald naar verhouding van de lestijden-leerlingen gegenereerd voor het kalenderjaar 2019, zoals bepaald door het artikel 99 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.

Art. 83.Een jury is belast met de analyse van de ingediende projecten.

De jury is samengesteld uit: 1° de Algemeen-Directeur van de administratie belast met het hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie of zijn vertegenwoordiger, die daarvan het voorzitterschap waarneemt;2° drie vertegenwoordigers van het Centre de Ressources pédagogiques;3° drie vertegenwoordigers van de administratie belast met het hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie;4° een lid van de Algemene Raad van het Onderwijs voor sociale promotie met een rol als waarnemer. Een of twee vertegenwoordigers van de Minister belast met het Onderwijs voor sociale promotie staan de jury bij als waarnemer.

De jury mag zich, in het kader van haar opdrachten, door deskundigen laten bijstaan.

Het secretariaat van de jury wordt verzekerd door de administratie belast met het hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie.

Art. 84.§ 1. De jury beoordeelt de projecten op basis van de ontvankelijkheidscriteria bedoeld in het artikel 81, § 3, en de volgende selectiecriteria: 1° de kwaliteit van het project en zijn integratie in de strategie voor de ontwikkeling van digitale vaardigheden geïmplementeerd door de instelling;2° de omvang van het beoordeelde project op basis van de ratio tussen het aantal personeelsleden en leerlingen beoogd door het project binnen de instelling en hun totale aantal binnen diezelfde instelling;3° de afstemming van het materiaal op de opleidingen georganiseerd in de instelling, de afstemming van het project op de vooruitzichten in de beroepswereld of het onderzoek voor de betrokken studierichtingen;4° de kwalitatieve verbetering die het project zou kunnen bijbrengen aan het onderwijs en de leerprocessen verstrekt in de betrokken instelling;5° het belang van de impact van het project op de vermindering van de digitale kloof voor de personeelsleden en leerlingen, alsook de complementariteit met andere maatregelen, indien zij bestaan.Een bijzondere aandacht wordt geschonken aan de personen in een sociaal-economisch kwetsbare positie, personen met een handicap en vrouwen. Onder vermindering van de digitale kloof verstaat men het feit dat de ongelijke toegang tot digitale infrastructuren en uitrustingen en het internet wordt verminderd, alsook dat de nodige vaardigheden worden ontwikkeld voor het gebruik van informatie-en communicatietechnologieën.

Elk van de selectiecriteria heeft bij de totale beoordeling van het project een gelijke waarde. § 2. Een project komt niet in aanmerking voor de subsidie, indien het niet, tenminste, 50 procentpunten behaalt voor elke selectiecriterium bedoeld in paragraaf 1. § 3. De jury mag een voorstel tot reductie van het door de instelling aangevraagde budget formuleren, indien dat budget niet als redelijk, geloofwaardig of meetbaar wordt aanzien. § 4. De subsidies worden toegekend door de Regering op basis van het selectievoorstel geformuleerd door de jury.

Art. 85.Indien een inrichtende macht van het Onderwijs voor sociale promotie haar trekkingsrecht niet volledig heeft uitgeput, wordt het bedrag dat betrekking heeft op dat project in een gemeenschappelijke pot gestort om, vervolgens, via een of meerdere projectoproepen te worden verdeeld.

Indien een aanvankelijk gesubsidieerd project de voorwaarden en termijnen opgelegd in de projectoproep niet volledig of gedeeltelijk nakomt, wordt de aan de instelling toegekende subsidie ingetrokken en het bedrag dat daarop betrekking heeft gerecupereerd en gestort in een gemeenschappelijke pot om via een of meerdere andere projectoproepen te worden verdeeld.

De ontvankelijkheids-en selectievoorwaarden van deze of die bijkomende projectoproep(en) zijn identiek aan deze van de eerste projectoproep, zoals bepaald in de artikelen 81, § 3, en 84.

Niettemin, genieten de inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie, in het kader van deze of die projectoproep(en), niet meer van een eigen trekkingsrecht. Het budget zal worden verdeeld tussen de projecten, rekening gehouden met hun rangschikking. In het kader van de toe te kennen middelen zal de jury eveneens rekening houden met het aantal leerlingen van de instelling waarop het project betrekking heeft en de leefbaarheid van het project na financiering.

Art. 86.§ 1. In het kader van het plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie genomen bij toepassing van de voormelde Verordening EU 2021/241 van 12 februari 2021, legt de Regering een jaarlijkse enveloppe van 12.800 lestijden A vast voor de academiejaren 2022-2023, 2023-2024, 2024-2025 en 2025-2026.

Onder lestijden A verstaat men de lestijden bedoeld in het artikel 83, § 1, 1°, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.

Deze enveloppe komt uitsluitend toe aan de aanwijzing of aanwerving van techno-pedagogen "Onderwijs voor sociale promotie".

Deze lestijden worden verdeeld naar verhouding van het aantal organieke lestijden berekend voor het kalenderjaar 2019 door af te ronden tot de volledige last tussen de volgende onderwijsnetwerken: 1° het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;2° het officieel gesubsidieerd onderwijs;3° het vrij gesubsidieerd confessioneel onderwijs;4° het vrij gesubsidieerd niet-confessioneel onderwijs; § 2. De techno-pedagogen hebben als opdracht: 1° de inrichtende machten te adviseren bij de uitwerking van de digitale projecten die betrekking hebben op het ontwerp, de productie, de keuze en het gebruik van de methodes, technieken en het materiaal;2° de leerkrachten van het netwerk te ondersteunen in de keuze en het gebruik van de digitale instrumenten in samenhang met hun pedagogische praktijken om de digitale strategie van de instelling te ontwikkelen;3° de leerlingen en leerkrachten van het netwerk te helpen bij het gebruik van de in het kader van projectoproep bedoeld in het artikel 81 beschikbaar of verkregen materiaal;4° deel te nemen aan al dan niet multidisciplinaire periodieke ontmoetingen tussen netwerken, georganiseerd door het Centre de Ressources Pédagogiques met het doel om de ontwikkelde praktijken en onder elkaar verdeelde hulpmiddelen te laten kennen. § 3. Voor elke techno-pedagoog die onder hun bevoegdheid valt, maken WBE en de federaties van inrichtende machten aan de administratie die belast is met het hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, ten laatste op het einde van elk betrokken academiejaar, een activiteitenverslag over dat betrekking heeft op de verwezenlijking van hun opdrachten. Het eerste verslag wordt overgemaakt aan het einde van het academiejaar 2022-2023 en het laatste aan het einde van het academiejaar 2025-2026.

Art. 87.§ 1. In het kader van het plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie genomen bij toepassing van de voormelde Verordening UE 2021/241 van 12 februari 2021 worden, in de loop van de jaren 2022 tot 2025, door de minister belast met het onderwijs voor sociale promotie vier oproepen tot samenwerkingen gelanceerd bij de leerkrachten die werkzaam zijn binnen het onderwijs voor sociale promotie. Een oproep tot samenwerking per jaar wordt gelanceerd en heeft tot doel het aantal beschikbare pedagogische hulpmiddelen te verhogen en hun verdeling te bevorderen.

Deze pedagogische hulpmiddelen worden verdeeld ten gunste van alle inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie.

De oproepen tot samenwerkingen richten zich tot alle inrichtende machten van het Onderwijs voor sociale promotie. § 2. Binnen de beperking van de financiering voorzien in het kader van het plan van de Europese herstel-en veerkrachtfaciliteit van de Europese Unie, wordt een enveloppe die overeenstemt met 25 procent van de totale budgetenveloppe voor de digitale strategie van het hoger onderwijs met volledig leerplan en het secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie besteed aan de steun van het onderwijs voor sociale promotie. 9 procent van deze enveloppe wordt besteed aan de bezoldiging van de bekroonde leerkrachten.

Voor twee lestijden uitgewerkt in het kader van het ten gevolge van de oproep tot samenwerking geselecteerde project, zal de bekroonde leerkracht 40 lestijden krijgen die overeenstemmen met het niveau van de lestijden van de ontwikkelde Onderwijseenheid (lestijd A, B of C). § 3. De jury is samengesteld uit: 1° de Algemeen-Directeur van de administratie belast met het hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie of zijn vertegenwoordiger die daarvan het voorzitterschap waarneemt;2° drie vertegenwoordigers van het Centre de Ressources pédagogiques;3° een lid van de Algemene Raad van het Onderwijs voor sociale promotie met een rol als waarnemer;4° een vertegenwoordiger van de administratie belast met hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie. Een of twee vertegenwoordigers van de Minister belast met het Hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie mogen de jury als waarnemer bijstaan.

Het secretariaat wordt verzekerd door de administratie belast met het hoger onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie. § 4. De subsidies worden toegekend door de minister belast met het Onderwijs voor sociale promotie op basis van selectievoorstel geformuleerd door de jury.

Art. 88.De beoordelingscriteria van elke oproep tot samenwerking gelanceerd in toepassing van het artikel 84, § 1, zijn de volgende: 1° de naleving van de prioriteiten vastgelegd in elke oproep tot samenwerking;2° de haalbaarheid en implementering van het project binnen de gegeven tijd;3° de impact van het project op de vermindering van de digitale kloof van de leerlingen, alsook de complementariteit met andere maatregelen, indien zij bestaan.Zijn, in het bijzonder, beoogd degenen die zich bevinden in een sociaal-economisch kwetsbare positie, personen met een handicap en de vrouwen; 4° de aanwezigheid en kwaliteit van het pedagogisch scenario en de samenhang van de te creëren pedagogische sequentie met reeds verdeelde of verdeeld zijnde pedagogische sequenties;5° de diversiteit en overeenstemming van de doelstellingen, activiteiten en beoordelingen en de afstemming van de activiteiten van de sequentie op de leerresultaten van de onderwijseenheid;6° de kwalitatieve verbetering die het project zou kunnen bijbrengen aan het onderwijs en de leerprocessen verstrekt in de betrokken instelling door de tenuitvoerlegging van digitale instrumenten. Onder vermindering van de digitale kloof, als bedoeld in het eerste lid, 3° verstaat men het feit dat de ongelijke toegang tot digitale infrastructuren, digitale uitrustingen en het internet wordt verminderd, alsook dat de nodige vaardigheden worden ontwikkeld voor het gebruik van informatie-en communicatietechnologieën.

Elk van de selectiecriteria heeft bij de totale beoordeling van het project een gelijke waarde. HOOFDSTUK V. - Bepalingen die toelaten een versterkte en gerichte pedagogische ondersteuning, opvoedingsondersteuning en psychosociale ondersteuning te geven aan de leerlingen van de scholen van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs Afdeling 1. - De toekenning van Europese middelen die toelaten een

versterkte en gerichte pedagogische ondersteuning, opvoedingsondersteuning en psychosociale ondersteuning te geven aan de leerlingen van de scholen van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs

Art. 89.Voor de toepassing van het huidig decreet verstaat men onder "pedagogische ondersteuning, opvoedingsondersteuning en psychosociale ondersteuning" de stappen die werden afgesproken tussen de personeelsleden die betrokken zijn bij de individuele of collectieve tenlastenemingen van de leerlingen van het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs door de leerkrachten, opvoeders, logopedisten CAOV-begeleiders, het paramedisch, sociaal en psychologische personeel en de agenten van de P.M.S.-centra met het doel om hun scholing en mentaal, emotioneel, relationeel en psychologisch welzijn te verbeteren. Deze stappen van tenlastenemingen vinden, zowel voor de pedagogische stappen als de opvoedkundige of psychosociale stappen, face-to-face plaats, maar kunnen ook op afstand doorgaan, indien de gezondheidsnormen dit vereisen.

Art. 90.In 2021 en 2022 worden Europese middelen toegekend aan de scholen van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs en de P.M.S.-centra. Zij beogen de buitengewone ontplooiing van een ondersteuning van het pedagogische, opvoedkundige en psychosociale type om voor de betrokken leerlingen de gevolgen te compenseren van de gedeeltelijke opschorting van de lessen, de lockdown-verplichtingen en de implementering van hybride leersystemen, ten gevolge van de tijdens de COVID-19-gezondheidscrisis geldende gezondheidsnormen, door de volgende doelstellingen na te streven: 1° schoolremediëring ontplooien;2° de mentale gezondheid en het welzijn van de leerlingen ondersteunen;3° een sereen en gunstig schoolklimaat ontwikkelen en/of garanderen;4° de schooluitval tegengaan.

Art. 91.Een maximaal volume van 7.279 lestijden (hetzij 69,03% van het bedrag vastgesteld door de Regering in het kader van de herstel-en veerkrachtfaciliteit) wordt besteed aan de toekenning van bijkomende betrekkingen in de recruteringsfuncties van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel, zoals bepaald voor het betrokken niveau en type van onderwijs door het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, alsook in de rekruteringsfunctie van logopedist, in de scholen van gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan.

Deze bijkomende middelen worden toegekend op basis van de schoolbevolking die werd vastgesteld op 15 januari 2021. De toekenning van tenminste 2 lestijden per school is gegarandeerd. De verdeling gebeurt op basis van een lestijd per schijf van 40 leerlingen en rekening gehouden met de hieronder vermelde tabel van coëfficiënten om rekening te houden met de leerlingen die het meest geleden hebben onder de hybride leersystemen, alsook de meest kritieke studiejaren in termen van mislukkings-of oriënteringspercentage.

Wegingscoëfficiënt

D1 C

0,25

D1 D + 25

0,75

D2 ArK

1,1

D2 AT/TT

1,1

D2 A

1,1

D2 B

1,1

D2 B ALT

0,75

D2 TK

1,1

D3 ArK

1

D3 ArT/TT

1

D3Ag

1

D3B

1

D3 B ALT

0,75

D3 TK

1

D3 TK ALT

0,754

D4

1

DASPA

0,75


De afkortingen gebruikt in de tabel hieronder stemmen overeen met: 4 vormen: Ag = Algemeen, Te = Technisch, Ar = Artistiek B = Beroeps 2 secties: (=2de letter): Tr = Transitie K = Kwalificatie ALT = alternerend Deze vormen kunnen hetzij in onderwijs met volledig leerplan, hetzij in alternerend onderwijs worden georganiseerd.

DASPA = Stelsel voor het onthaal en de scholarisatie van nieuwkomers en geassimileerde leerlingen Er is geen 2de letter, indien G (Algemeen=Standaardtransitie of B (Beroeps=Standaardkwalificatie) Alle leerlingen die zijn ingeschreven in de 1ste, 2de, 3de en 4de graad in het gewoon en alternerend onderwijs, alsook de leerlingen die zijn ingeschreven in een Stelsel voor het onthaal en de scholarisatie van nieuwkomers en geassimileerde leerlingen, als bedoeld in het artikel 2 van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap worden in aanmerking genomen met verschillende wegingen en laten toe de verschuldigde betrekkingen vast te stellen.

Het staat de scholen, echter, vrij op basis van de vaststellingen gedaan in het kader van hun RRF-formulier de middelen voor eender welke categorie van leerlingen te gebruiken zonder zich te baseren op de hierboven vermelde toekenningsmethode die de toekenningen van de lestijden-leraren heeft gegeneerd.

De leerlingen die zijn ingeschreven in het alternerend gewoon secundair onderwijs worden in aanmerking genomen in de onderwijsinstelling met volledig leerplan waar zij het merendeel van hun beroepsopleiding volgen. De leerlingen die de lessen volgen in een onderwijsinstelling van sociale promotie worden in aanmerking genomen in de samenwerkende instelling van het CEFA. Het aantal leerlingen wordt vermenigvuldigd met de coëfficiënt van 0,75, in afwijking van het artikel 18, eerste lid, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.

De betrekkingen beoogd door het huidig artikel worden toegekend voor een duur van 10 maanden, van 1 september 2021 tot 30 juni 2022.

Art. 92.Een maximaal volume van 432 lestijden (hetzij 3,20% van het bedrag vastgesteld door de Regering in het kader van de herstel-en veerkrachtfaciliteit) wordt besteed aan de toekenning van lestijden aan de scholen van het gespecialiseerd secundair onderwijs voor de rekrutering van een personeelslid in de rekruteringsfuncties van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en/of een lid van het paramedisch, sociaal en psychologisch personeel in een van de volgende rekruteringsfuncties, bepaald door het voormelde decreet van 11 april 2014: - ergotherapeut(e); - kinesitherapeut(e); - logopedist(e); - kleuterleid(st)er; - verple(e)g(st)er; - maatschappelijk werk(st)er; - psycholo(o)g(e).

Deze bijkomende middelen worden toegekend op basis van een lestijd per volledig schijf van op 15 januari 2021 40 regelmatig ingeschreven leerlingen en de toekenning van, tenminste, twee lestijden per school is gegarandeerd. De leerlingen die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van die lestijden zijn de leerlingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 tot vorm 4.

De lestijden beoogd door het huidig artikel worden toegekend voor een duur van 10 maanden, van 1 september 2021 tot 30 juni 2022.

Art. 93.Een maximaal volume van 374 lestijden (hetzij 2,90% van het bedrag vastgesteld door de Regering in het kader van de herstel-en veerkrachtfaciliteit) wordt besteed aan de toekenning van bijkomende betrekkingen in de rekruteringsfuncties van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, zoals bepaald voor het betrokken niveau en type van onderwijs door het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, in de scholen van gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan om de pedagogische middelen aan te vullen die werden toegekend in het kader van het stelsel bedoeld in het Hoofdstuk X van Titel I. De verdeling van die lestijden wordt gedaan over de schoolbevolking die op 30 september 2020 genoot van het begeleidingssysteem bedoeld in het artikel 8, § 1 van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, overeenkomstig het artikel 9 van hetzelfde decreet, op basis van de toekenning van 0,1 lestijd per leerling tussen 1 september 2021 en 30 september 2021 binnen de beperking van de 374 lestijden voorzien in het huidig artikel. '

Art. 94.§ 1. Een minimum van 24,86% van het door de Regering in het kader van de herstel-en veerkrachtfaciliteit vastgesteld bedrag wordt besteed aan de toekenning van bijkomende betrekkingen aan de P.M.S.-centra.

De rekruteringsfuncties beoogd door het huidig artikel zijn deze voorzien voor het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap en van de leden van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, door het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra en door het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra. § 2. Van 1 januari tot 30 juni 2022 geniet elk psycho-medisch-sociaal centrum van een bijkomende halve opdracht voor een duur van 6 maanden.

Deze halve opdracht moet worden uitgevoerd door een psycho-pedagogisch adviseur, een maatschappelijk werk(st)er, een psycho-pedagogisch medewerker of verpleegkundige. Op basis van een budgettaire monitoring van het stelsel dat onderschrijdingen identificeert in de in artikelen 91, 92 en 94 toegekende middelen, is de Regering bevoegd om de acties te verlengen tot 31 december 2022. § 3. Van 1 januari tot 30 juni 2022 geniet elk psycho-medisch-sociaal centrum dat de begeleiding verzekert van, tenminste, 1.250 leerlingen van het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs op 15 januari 2021 van een bijkomende halve opdracht voor een duur 6 maanden, bovenop de halve opdracht voorzien in paragraaf 2, eerste lid. Deze bijkomende opdracht moet worden uitgevoerd door een maatschappelijk assistent en/of een psycho-pedagogisch medewerker of verpleegkundige.

Op basis van een budgettaire monitoring van het stelsel dat onderschrijdingen identificeert in de in artikelen 91, 92 en 94 toegekende middelen, is de Regering bevoegd om de acties te verlengen tot 31 december 2022. § 4. Van 1 januari tot 30 juni 2022 geniet elk psycho-medisch-sociaal centrum dat de begeleiding verzekert van, tenminste, 2.500 leerlingen van het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs op 15 januari 2021 van een bijkomende halve opdracht voor een duur 6 maanden, bovenop de opdracht en halve opdracht voorzien in paragraaf 2 en paragraaf 3. Deze bijkomende halve opdracht moet worden uitgevoerd door een psycho-pedagogisch adviseur en/of een maatschappelijk assistent of verpleegkundige. Op basis van een budgettaire monitoring van het stelsel dat onderschrijdingen identificeert in de in artikelen 91, 92 en 94 toegekende middelen, is de Regering bevoegd om de acties te verlengen tot 31 december 2022.

Op basis van een budgettaire monitoring van het stelsel dat onderschrijdingen identificeert in de in artikelen 91, 92 en 94 toegekende middelen, is de Regering bevoegd om van 1 januari 2022 tot 30 juni 2022 aan elk P.M.S.-centrum dat de begeleiding verzekert van, tenminste, 5.000 leerlingen van het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs, op 15 januari 2021 en voor een duur van 6 maanden, tenminste, een bijkomende halve opdracht en, ten hoogste, een bijkomende opdracht, bovenop de twee opdrachten voorzien in de paragrafen 2, 3 en 4, toe te kennen. Deze halve opdracht of bijkomende opdracht moet worden uitgevoerd door een psycho-pedagogisch adviseur en/of een maatschappelijk assistent of verpleegkundige. De Regering is eveneens bevoegd om de acties tot 31 december 2022 te verlengen. Afdeling II. - Bestuur van het stelsel en administratieve controle

Art. 95.De scholen en P.M.S.-centra die de betrekkingen en lestijden bedoeld in de artikelen 91, 92, 93 en 94 zullen benutten, moeten de Diensten van de Regering daarvan op de hoogte brengen op 15 oktober 2021, ten laatste, voor de scholen en op 31 december 2021 voor de P.M.S.-centra, via een daartoe ontworpen formulier. Indien zij het formulier binnen die termijn niet hebben ingevuld en teruggestuurd, zullen de betrekkingen en lestijden niet kunnen worden benut door de betrokken school of het P.M.S.-centrum.

In dit formulier zullen de school en/of het P.M.S.-centrum een kwalitatieve analyse verstrekken van de gevolgen van de COVID-19-crisis op de leerlingen die zij opvolgen, doelstellingen vastleggen die moeten worden gehaald om de gevolgen van de crisis te verzachten en de middelen vermelden die werden ontplooid om daartoe te komen. De instellingen zullen eveneens het aantal gecreëerde betrekkingen of gebruikte lestijden, de activiteiten gevoerd in het kader van de doelstellingen bedoeld in het artikel 90 van het huidig decreet en de begeleide doelgroepen vastleggen.

Art. 96.In het kader van de betrekkingen bedoeld in de artikelen 91, 92 en 94 zullen de bepaliing van de opdrachten gegeven aan de personeelsleden en de keuze van de functie(s) door de inrichtende macht het voorwerp uitmaken van een voorafgaandelijk overleg binnen de lokale organen van sociaal overleg.

Art. 97.De betrekkingen beoogd door het huidig hoofdstuk worden, op vrijwillige basis, toegewezen aan de personeelsleden, na toepassing van de statutaire regels voor de toekenning van betrekkingen.

De toekenning van die betrekkingen of lestijden mag, in geen geval, leiden tot een definitieve benoeming of aanwerving.

Deze bijkomende middelen mogen, in geen geval, ten goede komen aan de doelstellingen bedoeld in de artikelen 90, 91, 92, 93 en 94.

Art. 98.De monitoring van het stelsel, zijn coördinatie, controle en kwalitatieve beoordeling, alsook de controle van de, in dit kader, door de scholen en de P.M.S.-centra ten uitvoer gelegde acties en de identificatie van de gegevens die verband houden met de aanwerving van de verschillende door het stelsel betaalde functiecategorieën, worden verzekerd door de diensten van de Regering.

De aanvragers verbinden zich ertoe te antwoorden op elke vraag afkomstig van de Franse Gemeenschap, de Europese Commissie of elk controleorgaan dat valt onder de toepassing van het herstel-en veerkrachtplan beoogd door de Verordening (UE) 2021/241, en dit met het doel om de controle toe te laten van het gebruik van de ontvangen financiële tussenkomsten en de rapportering van de noodzakelijke informatie ter attentie van de Commissie.

TITEL III. --Bepalingen betreffende de Gelijkheid van kansen

Art. 99.Een bedrag van 75.000 euro wordt toegekend aan het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme om het toe te laten zijn opdrachten uit te voeren, zoals vastgelegd in het Samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013, tussen de Federale overheid, de Gewesten en Gemeenschappen, met het oog op de oprichting van een Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme, onder de vorm van een gemeenschappelijke instelling, in de zin van het artikel 92bis van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980.

TITEL IV. - Bepalingen betreffende de schoolgebouwen

Art. 100.Het artikel 5, § 2, van het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt aangevuld met een 23° die als volgt is opgesteld: « 23° elke bijkomende buitengewone dotatie vastgesteld door de Regering ».

Art. 101.Het artikel 7, § 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de 10° die als volgt is opgesteld: "10° elke bijkomende buitengewone dotatie vastgesteld door de Regering ».

Art. 102.Het artikel 9, § 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de 9° die als volgt is opgesteld: « 9° elke bijkomende buitengewone dotatie vastgesteld door de Regering".

Art. 103.Het artikel 13bis, § 2, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de 9° die als volgt is opgesteld: « 9° elke bijkomende buitengewone dotatie vastgesteld door de Regering".

TITEL V. - Bepalingen betreffende Wallonie-Bruxelles Enseignement

Art. 104.In het artikel 38, 1°, van het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap worden de woorden « en van de kost van de administratieve infrastructuren van WBE » geschrapt.

TITEL VI. - Bepalingen betreffende Vrouwenrechten

Art. 105.In het decreet van 7 januari 2016 houdende integratie van de genderdimensie in het geheel van de beleidslijnen van de Franse Gemeenschap wordt een hoofdstuk IVbis getiteld « Hoofdstuk IVbis Collectieven die ijveren voor een betere vertegenwoordiging van de vrouwen in het cultureel beleid » ingelast.

Art. 106.In het hoofdstuk IVbis van hetzelfde decreet van 7 januari 2016 wordt een artikel 7bis ingelast waarvan de inhoud volgt: «

Art. 7bis.§ 1. De Regering erkent, voor een termijn van vijf jaar, tenminste drie collectieven die ijveren voor een betere vertegenwoordiging van de vrouwen in het domein van het cultureel beleid.

Voor de toepassing van het huidig hoofdstuk verstaat men onder cultureel beleid het beleid gevoerd door de Franse Gemeenschap in de materies bedoeld in het artikel 4, 1°, 3° tot 6° bis, 8°, 10°, 13° en 14°, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980.

Een minimumbedrag van 35.000 euro wordt besteed aan de financiering van het project uitgevoerd door elk collectief bedoeld in het eerste lid. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van het bedrag dat het jaar daarvoor werd vastgesteld, vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gezondheidsindex van de maand januari van het in aanmerking genomen jaar en deze van de maand januari van het jaar daarvoor. § 2. De subsidie laat toe de kosten te dekken die verband houden met de verwezenlijking van het project, met name: 1° de uitgaven die de personeelskosten dekken, voor zover zij strikt verband houden met de ontwikkeling van het gesubsidieerde project;2° de uitgaven die de werkingskosten dekken die uitsluitend verband houden met de ontwikkeling van het project, met uitzondering van de gebruikelijke en structurele kosten van de aanvrager;3° de kosten van publicatie, productie, verspreiding, documentatie, aankoop van klein materiaal en opdrachten die uitsluitend verband houden met de ontwikkeling van het project.'

Art. 107.In het hoofdstuk IVbis van hetzelfde decreet van 7 januari 2016 wordt een artikel 7ter ingelast dat als volgt is opgesteld: «

Art. 7ter.§ 1 Om erkend te worden moet een collectief voldoen aan de volgende toekenningsvoorwaarden: 1° het collectief is initiatiefnemer van een project: a) dat ijvert voor de representativiteit van de vrouwen in het domein van het cultureel beleid;b) dat past in het kader van de strategische doelstellingen bepaald door het plan bedoeld in artikel 3;2° het collectief is samengesteld uit tenminste twee leden;3° elk lid van het collectief werd, sinds minstens een jaar, opgericht onder de vorm van een vereniging of stichting in de zin van de artikelen 1:2 en 1:3 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen;4° elk lid van het collectief oefent, sinds minstens een jaar, activiteiten uit die ijveren voor de representativiteit van de vrouwen in het domein van het cultureel beleid;5° tenminste een lid van het collectief oefent de activiteiten bedoeld onder 4° sinds minstens drie jaar uit;6° alle leden van het collectief oefenen hun activiteiten uit in het Franse taalgebied of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;7° het team belast met het project omvat tenminste een persoon die een expertise kan bewijzen over de kwesties van gelijkheid tussen man en vrouw sinds minstens drie jaar vanaf de kandidaatstelling van het collectief;8° het collectief heeft zich kandidaat gesteld in de vormen en termijnen bepaald in de projectoproep. § 2. Indien de kredieten ontoereikend zijn om alle in aanmerking komende collectieven te erkennen, zullen de projecten worden geselecteerd op basis van de prioriteitscriteria bepaald in de projectoproep.

Deze prioriteitscriteria kunnen betrekking hebben op: 1° de afstemming van het project op de thematieken geïdentificeerd in de projectoproep;2° de evenwichtige verdeling van de collectieven erkend op het ganse grondgebied van de Franse Gemeenschap;3° de relevantie van het project wat betreft de doelstellingen van het plan bedoeld in het artikel 3;4° de complementariteit van de leden van het collectief en de meerwaarde aangebracht door hun partnerschap;5° de duidelijkheid, samenhang en geloofwaardigheid van het voorgestelde project, in termen van organisatie, kostenramingen en indicatoren die toelaten de draagwijdte en doeltreffendheid van de ontwikkelde acties te beoordelen;6° de afstemming van het gevraagde bedrag op de geprogrammeerde activiteiten;7° de meerwaarde van de erkenning wat betreft de financiële steun waarover het collectief en zijn leden reeds beschikken. § 3. De erkenningsprocedure omvat de volgende fasen: 1° de lancering van een projectoproep waarvan de modaliteiten en criteria zijn bepaald op voorstel van het Comité van toezicht, mits naleving van de bepalingen van het huidig hoofdstuk;2° de verspreiding van de projectoproep, op zijn minst, door middel van een bekendmaking op de site van de diensten van de Regering;3° een analyse door het Comité van toezicht van de ontvankelijkheid van de kandidaturen, van de opportuniteit van de erkenning wat betreft de criteria van de projectoproep en van het toe te kennen bedrag wat betreft de kost van de geprogrammeerde actitviteiten;4° een gesprek met de kandidaten door het Comité van toezicht, indien dat laatste dit noodzakelijk acht. De erkende collectieven maken het voorwerp uit van een tussentijdse evaluatie door het Comité van toezicht.

Geen enkele beslissing tot erkenning kan worden opgeschort, gewijzigd of tenietgedaan zonder het voorafgaandelijk advies van het Comité van toezicht.

Voor de toepassing van de huidige paragraaf nemen de leden van de burgermaatschappij niet deel aan de beraadslagingen van het Comité van toezicht ' TITEL VII. - Bepalingen betreffende het Hoger onderwijs HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling

Art. 108.In het artikel 29 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, wordt een lid toegevoegd dat als volgt luidt: « Vanaf het jaar 2021 wordt een bedrag van 930.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen in toepassing van de alinea's 1 tot 5. Vanaf het jaar 2022 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen voorzien in paragraaf 4. » ; 2° in § 2, wordt een lid toegevoegd dat als volgt luidt: « Vanaf het jaar 2021 wordt een bedrag van 2.170.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen in toepassing van de alinea's 1 tot 5. Vanaf het jaar 2022 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen voorzien in paragraaf 4. ».

Art. 109.Aan het artikel 36 quater van dezelfde wet worden de volgende alinea's toegevoegd die als volgt luiden: « Vanaf het begrotingsjaar 2021 wordt een bedrag van 2.900.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen in toepassing van de alinea's 1 et 4 met het doel om de initiatieven en steun voor het welslagen, als bedoeld in het eerste lid, te promoten en wordt het verdeeld op de wijze voorzien in het tweede lid. Vanaf het jaar 2022 wordt dit bedrag geïndexeerd volgens de formule voorzien in het artikel 29, § 4.

Vanaf het begrotingsjaar 2022 wordt een bedrag van 1.000.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen in toepassing van de alinea's 1, 4 et 6 met het doel om de initiatieven en steun voor het welslagen, als bedoeld in het eerste lid, te promoten en wordt het verdeeld op de wijze voorzien in het tweede lid. Vanaf het jaar 2023 wordt dit bedrag geïndexeerd volgens de formule voorzien in het artikel 29, § 4.

Vanaf het begrotingsjaar 2023 wordt een bedrag van 1.000.000 euro toegevoegd aan het bedrag bekomen in toepassing van de alinea's 1, 4, 6 en 7 met het doel om de initiatieven en steun voor het welslagen, als bedoeld in het eerste lid, te promoten en wordt het verdeeld op de wijze voorzien in het tweede lid. Vanaf het jaar 2024 wordt dit bedrag geïndexeerd volgens de formule voorzien in het artikel 29, § 4. '

Art. 110.In het artikel 36 quater/1 van dezelfde wet worden twee alinea's ingelast die als volgt zijn opgesteld: « Vanaf het begrotingsjaar 2022 wordt het krachtens het zevende lid van het artikel 36quater berekende bedrag afgetrokken van het krachtens lid 1 en lid 4 berekende bedrag.

Vanaf het begrotingsjaar 2023 wordt het krachtens het achtste lid van het artikel 36quater berekende bedrag afgetrokken van het krachtens alinea's 1 en 4 berekende bedrag. ' HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen

Art. 111.In het artikel 9 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen wordt een lid ingelast dat als volgt is opgesteld: « Voor het begrotingsjaar 2021 wordt een bedrag van 5.700.000 euro, met inbegrip van het bedrag van 2.800.000 euro bedoeld in het artikel 9, derde lid, van het decreet van 18 juli 2008 ter bevordering van de slaagkansen en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs, toegevoegd aan het bedrag bekomen in toepassing van de alinea's 1 tot 4. Vanaf het jaar 2022 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig het artikel 9 bis. ' HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het decreet van 18 juli 2008 ter bevordering van de slaagkansen en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs

Art. 112.In het artikel 9 van het decreet van 18 juli 2008 ter bevordering van de slaagkansen en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs wordt een lid ingelast dat als volgt is opgesteld: « Het bedrag zoals vermeld in het artikel 9, zesde lid, van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen omvat een bedrag van 2.800.000 euro door de Hogescholen te bestemmen voor de acties ter bevordering van de slaagkansen bedoeld in het eerste lid.

Vanaf het jaar 2022 wordt dit bedrag van jaarlijkse door de Hogescholen voor de bedoelde acties te bestemmen totale toelagen jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen voorzien in het artikel 9bis van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de Hogescholen. '

Art. 113.In titel I van hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IV ingelast dat als volgt is opgesteld: « HOOFDSTUK IV.- De financiering van het welslagen in Hogere kunstscholen

Artikel 13bis.Een toelage voor het welslagen van een bedrag van 300.000 euro wordt, voor het begrotingsjaar 2021, verdeeld tussen de Hogere kunstscholen ter bevordering van de initiatieven en de hulp voor het slagen bedoeld in de artikelen 148 en 149 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies. Vanaf het jaar 2022 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig het artikel 13ter.

Artikel 13ter.Vanaf het jaar 2022 wordt voor het betrokken begrotingsjaar het bedrag van de financiering van de hulp voor het slagen in Hogere kunstscholen geïndexeerd door het definitief voor het jaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar bekomen bedrag aan te passen aan de schommelingen van de prijsindex volgens de formule: Prijsindex van januari van het betrokken begrotingsjaar: Prijsindex van januari van het vorig begrotingsjaar.

Artikel 13quater.Het bedrag van de financiering van de hulp voor het slagen in Hogere kunstscholen bekomen in toepassing van de artikelen 13bis en 13ter wordt tussen de Hogere kunstscholen op de volgende manier verdeeld: 1° elke Hogere kunstschool ziet zich respectievelijk 1 punt toekennen per financierbare student van de Hogere kunstschool, in de loop van het academiejaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar, zoals gevalideerd door de Afgevaardigden van de Regering, behalve de studenten bedoeld in artikel 6 van het Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 9 september 2015 betreffende jonge talenten in Hogere kunstscholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en met toepassing van het tweede lid van het artikel 8 van het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies;2° elke Hogere kunstschool beschikt over een deel van het bedrag volgens de volgende formule: Bedrag bekomen in toepassing van de artikelen 13bis en13ter X totaal van de punten toegewezen aan de Hogere kunstschool krachtens 1° totaal van de punten toegewezen aan alle Hogere kunstscholen krachtens 1° ).

Artikel 13quinquies.De controle van het gebruik van de financiering van de hulp voor het slagen in Hogere kunstscholen en zijn bestemming, zoals voorzien in het artikel 13bis wordt gedaan door de Afgevaardigden van de Regering.

Elk jaar maakt de Hogere Kunstschool, tegen 31 maart, via de Afgevaardigde van de Regering, met kopie aan de Algemene Directie belast met het Hoger onderwijs, aan de Regering een samenvattend verslag over van de op het krachtens de artikelen 13bis à 13quater vorig jaar ontvangen bedrag gefinancierde uitgaven en activiteiten.

Het deel van het verslag dat de gefinancierde activiteiten uitlegt wordt binnen dezelfde termijn door de Hogere kunstschool overgemaakt aan het Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur.

Het financieringsbedrag of deel van financieringsbedrag dat, overeenkomstig de modaliteiten voorzien door dit artikel, niet door de Hogere kunstschool wordt gerechtvaardigd, wordt afgetrokken van de toelage voor het welslagen van het volgende jaar. ' HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies

Art. 114.Het artikel 27 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies wordt aangevuld met twee alinea's die als volgt zijn opgesteld: « Voor het jaar 2021 wordt een bedrag van 428.000 euro, waarvan 180.000 geïndexeerde euro's zijn besteed aan de betaling van de rekrutering van het personeel om de Commissie te versterken die belast is met het ontvangen van klachten van studenten betreffende een weigering tot inschrijving (CEPERI) et 50.000 geïndexeerde euro's om het uitwisselingsprogramma Asem-Duo te implementeren, toegevoegd aan het bedrag van de dotatie berekend krachtens de voorgaande alinea's.

Vanaf het jaar 2022 wordt het bedrag van de dotatie bekomen met toepassing van de volgende formule: definitief bedrag van de dotatie van het jaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar x gezondheidsindex van januari van het betrokken begrotingsjaar / gezondheidsindex van januari van het vorige begrotingsjaar. ' HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de inrichtingen voor de toegankelijkheid in het kader van het inclusief hoger onderwijs

Art. 115.In het hoofdstuk V van het decreet van 3 mei 2019 houdende diverse maatregelen betreffende het hoger onderwijs en het onderzoek wordt een artikel 66/1 ingelast dat als volgt is opgesteld: "

Artikel 66/1.§ 1. De Regering kent jaarlijks een subsidie toe aan het ARES om de organisatie van een jaarlijkse projectoproep bestemd voor de hogeronderwijsinstellingen (met inbegrip van, in voorkomend geval, de onderwijsinstellingen voor sociale promotie die opleidingen van hoger niveau aanbieden) volledig of gedeeltelijk te dekken en waarvan de doelstelling erin bestaat om de inclusie binnen die instellingen te bevorderen.

Deze projectoproep wordt georganiseerd door het ARES in samenwerking met de diensten van de Regering. § 2 De projectoproep staat open voor elk initiatief dat erop gericht is de inclusie door acties op het gebied van uitrustingen en infrastructuur te bevorderen. Een maximum van 5% van de subsidie kan eveneens worden besteed aan de organisatie en opvolging van de oproep, met inbegrip van de controle van de toegekende financieringen. De in aanmerking komende uitgaven dekken de personeels-, werkings-en investeringsuitgaven.

De selectie van de projecten wordt door een jury gedaan op basis van de volgende selectiecriteria: 1° de relevantie en afstemming van de voorgestelde actie op de doelstellingen van de oproep (promotie van de inclusie binnen de betrokken instellingen) en op de behoeften vastgesteld door een externe onafhankelijke expertise;2° de kwaliteit en bezielende aard van het project;3° de voorgestelde methodologie en de modaliteiten van tenuitvoerlegging;4° de duurzaamheid van het project na de in het kader van de projectoproep toegekende subsidie;5° het budget en de budgettaire efficiëntie. De jury wordt voorgezeten door de bestuurder van het ARES, twee vertegenwoordigers aangewezen door het CESI, twee vertegenwoordigers van de administratie belast met de schoolinfrastructuren en twee onafhankelijke deskundigen. Hij bestaat eveneens uit een vertegenwoordiger aangewezen door de Commissie van het inclusief onderwijs voor sociale promotie, als de projecten worden ingediend door instellingen voor sociale promotie. § 4 De Raad van Bestuur van het ARES valideert, na advies van het CESI, de voorwaarden en modaliteiten van de projectoproep, alsook de samenstelling van de jury en de selectie van de projecten. § 5 Het ARES brengt jaarlijkse een financieel verslag uit dat gewag maakt van het gebruik van de ontvangen subsidies. ' TITEL VIII. - Bepalingen betreffende de financiering van cellen belast met het helpen van onze vorsers om binnen hogeronderwijsinstellingen meer financieringen op Europees vlak binnen te halen

Art. 116.De Regering kent jaarlijks een subsidie toe die betrekking heeft op: 1° De aanwerving van professionals die in staat zijn de specificiteit van de Europese programma's en projecten te begrijpen en onderzoeksprojecten op te zetten;2° opleidings-, voorbereidings-, indienings-, onderhandelings-en promotie-activiteiten van een onderzoeksproject dat zou worden ingediend of opnieuw ingediend bij een internationale of supranationale instelling om een financiering of erkenning te bekomen. Daartoe worden « EU-cellen » gecreëerd die belast zijn met de ondersteuning van vorsers voor het bewaken, inlichten, opzetten, ten uitvoer leggen van programma's en projecten gefinancierd door de Europese Commissie. Elke universiteit creëert in haar midden een « EU-cel » die, tenminste, een voltijds equivalent omvat. Voor de Hogescholen wordt een gemeenschappelijke « EU-cel » gecreëerd die, tenminste, twee voltijdse equivalenten omvat. Zij is gehuisvest binnen een instantie die tot doel heeft die hogescholen en hun verbonden onderzoekscentra in een federatie te verenigen die alle hogescholen en verbonden onderzoekscentra bijeenbrengt. Die instantie heeft als opdracht om: a) het onderzoek en de innovatie afkomstig van die hogescholen en hun verbonden onderzoekscentra te bevorderen; b) de netwerkvorming van de onderzoeksactoren afkomstig van de hogescholen en hun verbonden onderzoekscentra (hogescholen, verbonden onderzoekscentra, docenten, vorsers, studenten, ...) te versterken; c) de belangen van de hogescholen en hun verbonden onderzoekscentra te behartigen en hen te vertegenwoordigen aangaande kwesties van innovatie, onderzoek en ontwikkeling;d) de partners gevoelig te maken voor het onderzoek in hogescholen;e) de onderzoeksactoren in hogescholen te begeleiden bij het opzetten van projecten, onderhandelen van onderzoeks-en ontwikkelingscontracten, beschermen, gebruiken en valoriseren van de resultaten;f) bij te dragen tot de permanente educatie van vorsers en docenten over de materies die verband houden met het onderzoek. Het werkingsbudget dat toelaat de acties te realiseren die zijn geïdentificeerd in het eerste lid, 2°, wordt verdeeld tussen de EU-cellen naargelang het aantal vorsers binnen de instelling(en) waarmee de EU-cel zich bezighoudt en het aantal bij de Europese instanties ingediende dossiers, zoals zij voorkomen in de op Europees niveau gepubliceerde statistieken. Het bedrag dat wordt toegekend aan elke cel moet, echter, tenminste 190.000 euro per cel bedragen.

Art. 117.De subsidie bedoeld in het artikel 116 wordt toegekend aan de hogeronderwijsinstellingen of elk vereniging gecreëerd om het onderzoek afkomstig van die instellingen te federaliseren en promoten.

Art. 118.De door de subsidie gedekte aanvaardbare uitgaven, als bedoeld in het artikel 116, zijn de volgende: 1° de toevlucht tot externe deskundigen voor de screening van mobiliseerbare Europese financiële instrumenten, de zoektocht naar partners, de evaluatie van profielen en dossiers, de coaching, revisie of vertaling van projecten, de begeleiding van de tenuitvoerlegging;2° de creatie binnen de hogeronderwijsinstelling van een instrument dat toelaat zich, volledig of gedeeltelijk, te ontdoen van zijn taak of een deel van zijn pedagogische taak om de opstelling of coördinatie van Europese projectvoorstellen mogelijk te maken;3° de tenlasteneming van uitmuntende projecten die door Europa voor financiering werden weerhouden en die, bij gebrek aan middelen, niet kunnen worden gefinancierd;4° de bijdrage van een financieel supplement tot opleidings-en mobiliteitsprojecten van vorsers die niet het volledige salaris van de vorsers of het 4de doctoraatsjaar dekken;5° de financiering tijdens, ten hoogste, 2 jaar van internationale of nationale vorsers die in bepaalde oproepen een « Seal of Excellence » hebben bekomen om hen toe te laten opnieuw een verbeterd voorstel in te dienen;6° de medefinanciering van Europese onderzoeksprojecten die werden gefinancierd door andere algemene directies van de Europese Commissie dan het DG Onderzoek;7° de advies-en mobiliteitskosten van vorsers tijdens vergaderingen gewijd aan het opzetten van een Europees project;8° de implementering van een instrument binnen een Hogeronderwijsinstelling voor de kandidaten van onderzoeksprojecten gefinancierd door het European Research Council die het stadium van het interview hebben overleefd of voor kandidaten die als coördinator een eerste Europese projectindiening indienen;9° de organisatie van gespecialiseerde seminaries voor de opleiding van vorsers en hun teams tot het opstellen en beheren van een Europees project;10° de financiering van verblijven en verplaatsingen naar de universiteiten in de Franse Gemeenschap voor internationale kandidaten die de indiening voorbereiden van een onderzoeksproject gefinancierd door het European Research Council of een project van Action de mobilité internationale Marie Sk[00c5][0082]odowska-Curie voor vorsers of buitenlandse partners die deelnemen aan het opzetten van een projectvoorstel van Action de mobilité internationale Marie Sk[00c5][0082]odowska-Curie (MSCA) voor de opleiding van promovendi binnen een in de Franse Gemeenschap gebracht vernieuwend netwerk;11° de acties tot visibiliteit van de Europese laureaten die werkzaam zijn in de Franse Gemeenschap;12° de internationale publiciteit voor de functies van vorsers gefinancierd door de Europese overheidssteun. TITEL IX. - Bepalingen betreffende de Jeugdzorg, Justitiehuizen en Jeugd

Art. 119.§ 1er De personeelsleden van de erkende diensten van de Jeugdzorg kunnen, overeenkomstig het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, voor het jaar 2021, genieten van een bedankingspremie, onder de vorm van een eco-cheque met een maximale waarde van 250 euro, vermeerderd met twee procent, overeenkomstig de bepalingen voorzien in het artikel 19quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. De toepassing van die maatregel is een voorwaarde voor de afsluiting, binnen de betrokken paritaire commissies, van een geschikte collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 120.§ 1 De personeelsleden van de partners die hulp verlenen aan de rechtzoekenden die rechtstreeks erkend en gesubsidieerd zijn door de Franse Gemeenschap kunnen, overeenkomstig het decreet van 13 oktober 2016 betreffende de erkenning en de subsidiëring van partners die hulp verlenen aan rechtzoekenden, voor het jaar 2021, genieten van een bedankingspremie, onder de vorm van een eco-cheque met een maximale waarde van 250 euro, vermeerderd met twee procent, overeenkomstig de bepalingen voorzien in het artikel 19quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. De toepassing van die maatregel is een voorwaarde voor de afsluiting, binnen de betrokken paritaire commissies, van een geschikte collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 121.De ambulante revalidatiecentra die overeenkomstig het artikel 1, 1°, van het decreet van 25 april 2019 betreffende de verzekeringsinstellingen van de Franse Gemeenschap een overeenkomst hebben afgesloten, kunnen hun personeelsleden, voor het jaar 2021, doen genieten van een bedankingspremie, onder de vorm van een eco-cheque met een maximale waarde van 250 euro, vermeerderd met twee procent, overeenkomstig de bepalingen voorzien in het artikel 19quater van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Art. 122.In 2021 wordt een bedankingspremie met een maximale waarde van 250 EUR toegekend aan het personeel van de opvangcentra bedoeld in het artikel 3 van het decreet van 21 februari 2019 betreffende de versteviging van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de opvang van jonge kinderen in de Franse Gemeenschap, alsook aan het personeel van de teams van SOS Kinderen bedoeld in Titel III van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen. Voor het Office de la Naissance et de l'Enfance wordt een buitengewoon bedrag ter beschikking gesteld dat gelijk is aan het tewerkstellingsvolume bedoeld in de alinea's 1 en 2, uitgedrukt in voltijdse equivalenten vermenigvuldigd met de waarde van die premie, vermeerderd met twee procent. Dit buitengewoon bedrag is bestemd voor de revalorisatie van de toelagen betaald aan de betrokken inrichtende machten, volgens de voorwaarden vastgesteld door de raad van bestuur van het Office de la Naissance et de l'Enfance.

TITEL X. - Bepalingen betreffende het Onderwijs HOOFDSTUK 1. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Art. 123.In het artikel 2, 3°, van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in a), worden de woorden « en ingeschreven zijn in het tweede of derde jaar van het kleuteronderwijs of in het eerste, tweede, derde of vierde jaar van het lager onderwijs" ingelast tussen de woorden « op 31 december van het betrokken schooljaar » en de interpunctie « ;» ; 2° in b), worden de woorden « met toepassing van de beoordelingsinstrumenten die per leerling tijdens hun schooltijd een keer worden voorgesteld » ingelast tussen de woorden « voor het nagaan van de bekwaamheid inzake onderwijstaal » en de interpunctie « ;».

Art. 124.In het artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid aangevuld met de woorden « voor de nieuwkomende leerlingen of die gelijkgesteld worden met een nieuwkomer en op 0,3 lestijd per leerling voor de FLA-leerlingen »;2° in paragraaf 3 wordt het derde lid aangevuld met de woorden "en op voorwaarde dat de bij de beoordelingsinstrumenten verkregen resultaten werden meegedeeld aan de diensten van de Regering volgens de modaliteiten die zij vastleggen.In afwijking van wat voorafgaat, wordt de FLA-leerling niet meer in aanmerking genomen voor de berekening van de bijkomende lestijden, als hij niet langer is ingeschreven in de onderwijsjaren bedoeld in het artikel 2, 3°, a) ».

Art. 125.In hetzelfde decreet wordt een artikel 26/1 ingelast dat als volgt is opgesteld: «

Artikel 26/1.In afwijking van het artikel 2, 3°, blijven de FLA-leerlingen die, in de loop van het schooljaar 2020-2021, een complementaire begeleiding hebben gegenereerd, overeenkomstig het artikel 4 en die zullen zijn ingeschreven in het vijfde of zesde jaar van het basisonderwijs tijdens het schooljaar 2021-2022, die complementaire begeleiding genereren tot aan het verstrijken van de termijn bedoeld in het artikel 4, § 3, derde lid. ' HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs.

Art. 126.Het artikel 1.5.2-15 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs wordt door het hiernavolgende vervangen: "Art. 1.5.2-15. § 1. De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of de bevoegde zonedirecteur bepaalt de aanpassingscriteria van de school die rekening houden met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de diagnose en de aanpassingscriteria aan de directeur, de inrichtende macht worden voorgelegd en medegedeeld, in aanwezigheid van de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee zij een overeenkomst heeft afgesloten of, in aanwezigheid van Wallonie-Bruxelles-Enseignement voor de scholen die met die laatste een overeenkomst hebben afgesloten. § 2. Hij stelt verder de steun of de middelen voor, waarvan de lijst en modaliteiten door de Regering wordt vastgesteld, die door haar ter beschikking van de school zullen kunnen worden gesteld in het kader van de toepassing van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, om de verwezenlijking van deze aanpassingscriteria mogelijk te maken..

De steun bedoeld in het eerste lid bestaat in een tweedelijnssteun verleend, met name, door: 1° de diensten van de Regering;2° de mobiele teams beoogd door het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie;3° de schoolbemiddeling beoogd door het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie. De hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid omvatten namelijk: 1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;3° halve dagen van bijkomende opleidingen;4° de toegang tot het prioritair programma van de werken als infrastructuurproblemen zich voordoen;5° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen en 6° de toekenning van personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen". § 3. Een jaarlijks minimumbedrag van 1.721.000 euro wordt, met name, toegekend aan de volgende hulpmiddelen: 1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;3° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen;4° de geschatte kost van stabilisatiebegeleiding voorzien in het artikel 22quater van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, en in het artikel 26, § 3 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving. Onder pedagogische uitrusting verstaat men het materiaal dat nuttig is voor: 1° de verbetering van de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;2° de versteviging van het leerlingentraject. Met actieplannen bedoelt men een aanpak, met een of meerdere actoren van de verenigingswereld, die een reflecterend deel en een actief deel omvat met het oog op de realisatie van de overwogen acties. Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd naargelang de verhouding tussen de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari van het lopende jaar en deze van de maand januari van het jaar daarvoor.

De geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, wordt geschat op basis van de volgende formule: het aantal gecompenseerde lestijden vermenigvuldigd met de jaarlijkse gemiddelde kost van de in aanmerking genomen lestijd.

De Regering trekt de geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, af van het jaarlijks bedrag bedoeld in het eerste lid. Zij verdeelt het saldo tussen de hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°. De Regering delegeert die bevoegdheid aan de Minister die het verplicht onderwijs onder zijn bevoegdheden heeft. § 4. De onderzoeksprojecten, bedoeld in paragraaf 2, derde lid, 1°, worden door de Regering geselecteerd na een projectoproep volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.

De onderzoeksprojecten moeten de aanpassing beogen van de reeds in andere onderwijssystemen, in de context van scholen met grote moeilijkheden, geïmplementeerde stelsels.

De onderzoeksprojecten moeten berusten op voor de onderwijsteams duurzame en flexibele organisatiebesginselen en de deelnemende scholen toelaten om het stelsel en/of zijn effecten na het onderzoek laten voortduren.

Zij moeten de verbetering beogen van de toestand van de scholen die in een of meerdere van de volgende domeinen worden ondersteund: 1° de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines; 2° de trajecten van de leerlingen (mislukking, achterstand, zittenblijven, schooluitval, enz.); 3° de thema's die verband houden met het schoolklimaat;4° de kwesties die, meer in het bijzonder, betrekking hebben op de dynamiek van de onderwijsteams in contexten van spanning en demotivering. De onderzoeksprojecten moeten de begeleiding voorzien van de scholen bedoeld in het artikel 1.5.2-13 tijdens de volledige duur van het samenwerkingsprotocol dat werd afgesloten overeenkomstig de huidige afdeling. § 5. De scholen bedoeld in artikel 1.5.2-13 stellen actieplannen voor die moeten worden gerealiseerd in samenwerking met de actoren van de verenigingswereld, volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.

Onder actoren van de verenigingswereld moet men de verenigingen en stichtingen in de zin van de artikelen 1 :2 en 1 :3 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen verstaan die actief zijn in een milieu dat nauw aanleunt bij de initiatiefnemende school van het project. § 6. In afwijking van de bepalingen voorzien in de artikelen 28 tot 34 van het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het Akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II en de artikelen 5, 6, en 23 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd, mag de Regering personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen" toekennen. ' HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan.

Art. 127.In het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan wordt een artikel 22quater toegevoegd dat als volgt is opgesteld: "

Artikel 22quater.- De scholen bedoeld in het artikel 1.5.2-14 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs die een aanzienlijk prestatieverschil onder het gemiddelde van vergelijkbare scholen vertonen en die een samenwerkingsprotocol, krachtens het artikel 1.5.2-17 van hetzelfde Wetboek, hebben afgesloten, zijn, in geval van vermindering van de begeleiding tijdens de duur van het voormelde protocol, verzekerd van een volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding die overeenstemt met een maximum van 5% van de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotocol, binnen de beperking van 22 lestijden-leraren per schooljaar. De toekenning van die volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding mag niet tot gevolg hebben dat de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotcol wordt overschreden.

Voor de toepassing van het huidig artikel moet men onder "begeleiding" debasis-"Totaal Aantal Lestijden-Leraren" bedoeld in de artikelen 7 et 8 à 15 en de basis-minimumbegeleiding bedoeld in artikel 17 verstaan.

De berekening van de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding wordt afgerond naar de hogere eenheid, indien de eerste decimaal gelijk is aan of hoger dan 5, naar de lagere eenheid, in de andere gevallen.

De volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding wordt noodzakelijkerwijze gebruikt in overeenstemming met de aanpassingscriteria bedoeld in het artikel 1.5.2-15 Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs.

Tijdens de duur van het samenwerkingsprotcol wordt de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding toegepast in het kader van de hertelling op 1 oktober voorzien in het artikel 23, zolang die hertelling niet leidt tot een begeleiding die de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotocol overschrijdt.

De volledige of gedeeltelijke stablisatiebegeleiding laat niet toe af te wijken van de rationalisatienormen, noch van de normen tot creatie of behoud van opties, studiejaren en graden. '

Art. 128.In het 25 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "schooljaren 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020 en 2020-2021" vervangen door de woorden "schooljaren 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022";2° in het tweede lid, 2°, worden de woorden « voor het schooljaar 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019 of 2019-2020, maar dat niet kon doorgaan respectievelijk in 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019 of 2019-2020 » vervangen door de woorden « voor het schooljaar 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020 of 2020 2021, maar dat niet kon doorgaan respectievelijk in 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020 of 2020-2021 ».

Art. 129.Het artikel 16sexies van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan wordt als volgt gewijzigd: 1° Het zesde lid wordt als volgt aangevuld: « De voorwaarde om op 15 juli over tenminste 10 leerlingen op de wachtlijst te beschikken, na toewijzing van de plaatsen gegenereerd door de opening van de klas, is niet van toepassing voor het schooljaar 2021-2022 » ;2° Er wordt een nieuw lid ingelast dat als volgt is opgesteld: « Voor het schooljaar 2021-2022 wordt het tweede lid van het huidig artikel vervangen door: Een instelling van gewoon hoger onderwijs kan zich, vanaf 1 september 2021, 30 bijkomende lestijden-leraren, per schijf van 22 bijkomende leerlingen in het 1ste gemeenschappelijk jaar ten opzichte van het aantal lestijden voorzien als gevolg van de aangifte van het aantal plaatsen en klassen op 29 januari 2021 in dezelfde inplanting, zien toewijzen, voor zover aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: - voor het 1ste gemeenschappelijk jaar, na aan de netoverschrijdende inschrijvingscommissie, ingesteld door het artikel 79/28 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, tegen 18 augustus 2021, ten laatste, de vrijmaking te hebben bekendgemaakt van, tenminste, 22 bijkomende plaatsen in het 1ste gemeenschappelijk jaar in een inplanting ten opzichte van de aangifte die werd gedaan tegen 29 januari 2021, ten laatste; - op de datum van 1 september 2021, in het 1ste gemeenschappelijk jaar, tenminste 22 bijkomende ingeschreven leerlingen verrekenen ten opzichte van het aantal aangegeven plaatsen meegedeeld in de aanvankelijke aangifte ingediend op 29 januari 2021 ; - de verhoging komt niet voor uit een herstructurering met een andere instelling. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs.

Art. 130.Het artikel 26 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving wordt aangevuld met een paragraaf 3 die als volgt is opgesteld: " § 3. De scholen die het lager onderwijs bedoeld in het artikel 1.5.2-14 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs inrichten en die, krachtens het artikel 1.5.2-17 van hetzelfde Wetboek, een samenwerkingsprotocol hebben afgesloten, zijn, in geval van vermindering van de begeleiding tijdens de duur van het voormelde protocol, verzekerd van een volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding die overeenstemt met een maximum van 5% van de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotocol, binnen de beperking van 26 lestijden per schooljaar. De toekenning van die volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding mag niet tot gevolg hebben dat de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotcol wordt overschreden.

Voor de toepassing van de huidige paragraaf verstaat men onder "begeleiding" de lestijden bedoeld in het artikel 29 en de aanvulling van directie.

De berekening van de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding wordt afgerond naar de hogere eenheid, indien de eerste decimaal gelijk is aan of hoger dan 5, naar de lagere eenheid, in de andere gevallen.

De volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding wordt noodzakelijkerwijze gebruikt in overeenstemming met de aanpassingscriteria bedoeld in het artikel 1.5.2-15 Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs.

Tijdens de duur van het samenwerkingsprotcol wordt de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding toegepast in het kader van de hertelling op 1 oktober voorzien in het artikel 27, zolang die hertelling niet leidt tot een begeleiding die de begeleiding die van toepassing is tijdens het eerste schooljaar van het samenwerkingsprotocol overschrijdt.

Indien tijdens de duur van het samenwerkingsprotocol de school wordt geherstructureerd overeenkomstig het artikel 21 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs, kan zij geen aanspraak meer maken op het voordeel van de volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding. De volledige of gedeeltelijke stabilisatiebegeleiding laat niet toe om af te wijken van de geldende rationalisatie-en programmatienormen. ' HOOFDSTUK V. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren

Art. 131.Het artikel 79/23 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren wordt aangevuld met een lid dat als volgt is opgesteld: "Als de netoverschrijdende inschrijvingscommissie, voor het schooljaar 2021-2022, van mening is dat de situatie van de inschrijvingen dit rechtvaardigt, kan zij beslissen een aantal plaatsen vrij te maken dat gelijk is aan 2 % van de plaatsen aangegeven op de laatste schoolwerkdag van de maand januari in alle of een deel van de instellingen die, na de batige rangschikking opgesteld in toepassing van het artikel 79/21, een aantal leerlingen telden van minstens gelijk aan 102 % van de aangegeven plaatsen. De aldus gecreëerde plaatsen worden toegewezen in de volgorde van de rangschikking of in de volgorde waarin de aanvraag na de inschrijvingsperiode werd geacteerd".

TITEL XI. - Bepalingen betreffende de begrotingsfondsen

Art. 132.De fondsen N° 13 en 17 van de bijgevoegde fondsentabel van het decreet van 27 oktober 1997 houdende aanwijzing van de begrotingsfondsen vermeld in de algemene uitgaven begroting van de Franse Gemeenschap worden gewijzigd volgens de tabel gevoegd bij het huidig decreet.

TITEL XII. - Slotbepalingen en inwerkingtreding

Art. 133.Het huidig decreet treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van: - de artikelen van de hoofdstukken 1, 4, 5 en 7 van titel 1, van de artikelen van het hoofdstuk 4 van titel 7 en van de artikelen van Titel 8 die hun effecten sorteren op 1 januari 2021; - van het artikel 126 van hoofdstuk 2 van Titel 10, dat zijn effecten sorteert op 1 maart 2021; - van het artikel 23, van hoofdstuk 6 van Titel 1, dat zijn effecten sorteert op 1 januari 2021; - van de artikelen van hoofdstuk 11 van Titel 1, van hoofdstuk 5 van Titel 2 en van de hoofdstukken 1, 3 (met uitzondering van artikel 129) en 4 van Titel 10 die in werking treden op 1 september 2021; - van het artikel 129 van hoofdstuk 3 van Titel 10 en het artikel 131 van het hoofdstuk 5 van dezelfde Titel die hun effecten sorteren op 1 juli 2021".

De artikelen 48 tot 52 van hoofdstuk 11 van Titel 1 houden op hun uitwerking te hebben op 31 december 2021.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, op 14 juli 2021.

De Minister-President, P.-Y. JEHOLET De Vice-President en Minister van Begroting, Ambtenarenzaken, Gelijke kansen en het toezicht op "Wallonie-Bruxelles Enseignement" F. DAERDEN De Vice-Presidente en Minister van Kind, Gezondheid, Cultuur, Media en Vrouwenrechten, B. LINARD De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie, Universitaire ziekenhuizen, Hulpverlening aan de jeugd, Justitiehuizen, Jeugd, Sport en Promotie van Brussel, V. GLATIGNY De Minister van Onderwijs, C. DESIR _______ Nota Zitting 2020-2021 Stukken van het Parlement. - Ontwerp van decreet, n° 253-1. - Advies gepresenteerd namens de commissie van het Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie, Onderzoek, Universitaire ziekenhuizen, Sport, Jeugd, Hulpverlening aan de jeugd, Justitiehuizen en de Promotie van Brussel, n° 253-2. - Advies gepresenteerd namens de commissie van het Onderwijs, n° 253-3. - Advies gepresenteerd namens de commissie van het Kind, Gezondheid, Cultuur, Media en Vrouwenrechten, n° 253-4. - Amendementen in commissie, n° 253-5. - Commissieverslag, n° 253-6. - Tekst aangenomen in commissie, n° 253-7. - Amendement(en) in vergadering, n° 253-8 - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, n° 253-9 Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. - Vergadering van 14 juli 2021 .

^