Etaamb.openjustice.be
Decreet van 04 mei 2005
gepubliceerd op 24 augustus 2005

Decreet houdende uitvoering van het Akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2005029176
pub.
24/08/2005
prom.
04/05/2005
ELI
eli/decreet/2005/05/04/2005029176/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 MEI 2005. - Decreet houdende uitvoering van het Akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen met betrekking tot de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen

Artikel 1.In artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals vervangen bij het decreet van 19 juli 1993 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1994, 2 april 1996, 13 juli 1997 en 17 december 2003, wordt het 7de lid vervangen door de volgende leden : « De in dit artikel bedoelde terbeschikkingstelling gaat de eerste dag van een maand in.

De aanvraag om terbeschikkingstelling wordt ten laatste de 30ste dag, die aan de datum van zijn gewenste terbeschikkingstelling voorafgaat, door het personeelslid ingediend.

Als het personeelslid evenwel zijn terbeschikkingstelling aanvraagt op 1 september, wordt de aanvraag ten laatste op voorafgaand 1 juni ingediend.

In afwijking van vorig lid kan de aanvraag ten laatste op voorafgaand 15 juli worden ingediend als het personeelslid dat zijn terbeschikkingstelling aanvraagt op 1 september uitzonderlijke omstandigheden kan laten gelden. ».

Art. 2.Artikel 9 van hetzelfde besluit, zoals vervangen bij het decreet van 19 juli 1993, wordt afgeschaft.

Art. 3.In artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals vervangen bij het decreet van 19 juli 1993 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1994 en 2 april 1996, worden het 4de en het 5de lid vervangen door de volgende leden : « De in dit artikel bedoelde terbeschikkingstelling gaat in op 1 september wanneer het betrokken personeelslid ter beschikking gesteld was bij gebrek aan betrekkingen op voorafgaand 30 juni en het lid op die datum in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs geen definitieve reaffectatie of terugroeping in actieve dienst voor een onbepaalde duur, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, geen reaffectatie of voorlopige oproep tot activiteit in een gesubsidieerde betrekking voor een onbepaalde duur, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, geen reaffectatie, wedertewerkstelling of voorlopige oproep tot dienst in een gesubsidieerde betrekking voor een onbepaalde duur, genoot.

Deze terbeschikkingstelling gaat in op 1 oktober wanneer het betrokken personeelslid ter beschikking wordt gesteld bij gebrek aan betrekkingen tussen voorafgaand 1 en 30 september.

Deze terbeschikkingstelling gaat in op 1 november wanneer het betrokken personeelslid ter beschikking wordt gesteld bij gebrek aan betrekkingen op voorafgaand 1 oktober.

In het geval bedoeld in het 4de lid, wordt de aanvraag om terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ten laatste op 1 juni die aan de datum van het begin van deze terbeschikkingstelling voorafgaat, door het personeelslid ingediend.

In afwijking van vorig lid, kan de aanvraag ten laatste op voorafgaand 15 juli worden ingediend als het personeelslid uitzonderlijke omstandigheden kan laten gelden.

In de gevallen bedoeld in het 5de en het 6de lid, wordt de aanvraag om terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ten laatste de 20ste dag die aan de datum van zijn terbeschikkingstelling wegens gebrek aan betrekkingen voorafgaat, door het personeelslid ingediend. ».

Art. 4.In artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals vervangen door het decreet van 19 juli 1993 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1994 en 2 april 1996, worden het 7de en het 8ste lid vervangen door de volgende leden : « Deze terbeschikkingstelling gaat in : a) in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, op de datum waarop één of meerdere personeelsleden die ter beschikking blijven bij gebrek aan betrekkingen of in gedeeltelijk verlies van opdrachten nadat de reaffectatieverrichtingen gebeurd zijn, opnieuw geaffecteerd is of zijn of een opdrachtaanvulling geniet(en) in de betrekking van het personeelslid dat zijn terbeschikkingstelling heeft aangevraagd wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;b) in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs, op de datum waarop één of meerdere personeelsleden die ter beschikking blijven bij gebrek aan betrekkingen of in gedeeltelijk verlies van opdrachten nadat de reaffectatieverrichtingen gebeurd zijn, opnieuw definitief of tijdelijk geaffecteerd is of zijn in de betrekking van het personeelslid dat zijn terbeschikkingstelling heeft aangevraagd wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen; De aanvraag om terbeschikkingstelling wordt ten laatste op 1 september van het schooljaar van zijn gewenste terbeschikkingstelling door het personeelslid ingediend. ».

Art. 5.Artikel 10ter van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals ingevoegd door het decreet van 19 juli 1993 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1994, 2 april 1996 en 24 juli 1997, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 10ter.§ 1. De in artikel 7 bedoelde personeelsleden, in dienstactiviteit, die houder zijn van een betrekking van een wervingsambt met volledige prestaties, kunnen een deeltijdse terbeschikkingstelling genieten wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf, voor zover zij geen rustpensioen kunnen genieten ten laste van de Staatskas en minstens 55 jaar oud zijn.

Het personeelslid dat dergelijke terbeschikkingstelling geniet, is ertoe gehouden minstens drie vierde en hoogstens drie vierde plus twee lestijden van de duur van de volledige prestaties gebonden aan het ambt dat het lid uitoefent, te presteren. In voorkomend geval wordt de duur van de prestaties die tijdens deze terbeschikkingstelling door het personeelslid uitgeoefend moeten worden, naar boven afgerond.

Deze terbeschikkingstelling is onomkeerbaar en wordt toegekend tot de datum waarop de betrokken persoon pensioengerechtigd is.

Tijdens de volledige duur van deze terbeschikkingstelling wordt, voor de lestijden die niet meer gepresteerd worden, wachtgeld of een wachtweddetoelage toegekend van 50 percent van de laatste activiteitswedde of van de laatste activiteitsweddetoelage voor dat aantal lestijden.

Die bepalingen zijn van toepassing op de personeelsleden die hun opdrachten gedeeltelijk verloren hebben en aanvullende opdrachten aanvragen, waardoor zij drie vierde van de volledige prestaties kunnen bereiken die gebonden zijn aan het ambt dat ze uitoefenen. § 2. De in artikel 7 bedoelde personeelsleden, in dienstactiviteit, die houder zijn van een betrekking van een wervings- of selectieambt met volledige of onvolledige prestaties boven een halve opdracht, kunnen een deeltijdse terbeschikkingstelling genieten wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf, voor zover zij geen rustpensioen kunnen genieten van de Staatskas en minstens 55 jaar oud zijn.

Het personeelslid dat houder is van een wervingsambt en dergelijke terbeschikkingstelling geniet, is ertoe gehouden minstens de helft en hoogstens de helft plus twee lestijden van de volledige prestaties gebonden aan het ambt dat hij uitoefent, uit te voeren.

Het personeelslid dat houder is van een wervingsambt en dergelijke terbeschikkingstelling geniet, is ertoe gehouden minstens vijf halve dagen per week te presteren.

Deze terbeschikkingstelling is onomkeerbaar en wordt toegekend tot de datum waarop de betrokken persoon pensioengerechtigd is.

Tijdens de volledige duur van deze terbeschikkingstelling wordt, voor de lestijden die niet meer gepresteerd worden, wachtgeld of een wachtweddetoelage toegekend van 50 percent boven de laatste activiteitswedde of van de laatste activiteitsweddetoelage voor dat aantal lestijden.

Die bepalingen zijn van toepassing op de personeelsleden die hun opdrachten gedeeltelijk verloren hebben en aanvullende opdrachten aanvragen, waardoor zij de helft van de volledige prestaties kunnen bereiken die gebonden zijn aan het ambt dat ze uitoefenen. § 3. De in artikel 7 bedoelde personeelsleden, in dienstactiviteit, die houder zijn van een betrekking van een wervingsambt met volledige of onvolledige prestaties die hoger zijn dan of gelijk zijn aan een halve opdracht, kunnen een deeltijdse terbeschikkingstelling genieten wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf, voor zover zij geen rustpensioen kunnen genieten ten laste van de Staatskas en zij minstens 55 jaar oud zijn.

Het personeelslid dat dergelijke terbeschikkingstelling geniet, is ertoe gehouden minstens een kwart en hoogstens een kwart plus twee lestijden van de duur van de volledige prestaties gebonden aan het ambt dat het lid uitoefent, uit te voeren. In voorkomend geval wordt de duur van de prestaties die tijdens deze terbeschikkingstelling door het personeelslid uitgeoefend moeten worden, naar boven afgerond.

Deze terbeschikkingstelling is onomkeerbaar en wordt toegekend tot de datum waarop de betrokken persoon pensioengerechtigd is.

Tijdens de volledige duur van deze terbeschikkingstelling wordt voor de lestijden die niet meer gepresteerd worden, wachtgeld of een wachtweddetoelage toegekend gelijk ofwel aan 50 percent van de laatste activiteitswedde of de laatste activiteitsweddetoelage toegekend voor dat aantal lestijden, ofwel aan zoveel vierenvijftigsten, vijfenvijftigsten of zestigsten van de laatste activiteitswedde die overeenkomen met de dienstanciënniteit van het personeelslid op de datum van zijn terbeschikkingstelling, naargelang de in acht genomen fractie voor de berekening van het pensioen 1/50, 1/55 of 1/60 bedraagt, zonder dat, in de tweede berekening, het totaal bedrag van de activiteitswedde of activiteitsweddetoelage en wachtgeld of de wachtweddetoelage evenwel 67,5 % van de laatste activiteitswedde of de laatste activiteitsweddetoelage mag overschrijden.

Het wachtgeld of de wachtweddetoelage toegekend aan het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij toepassing van voornoemde bepaling, wordt berekend zodat het personeelslid het meest gunstige stelsel kan genieten.

Voor de toepassing van de tweede berekeningswijze bedoeld in het 4de lid, worden voor hun werkelijke duur de diensten in acht genomen die in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen, met inbegrip van de nuttige ervaring binnen de perken bedoeld bij artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en met uitsluiting van de bonificaties voor studies en van de andere lestijden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking worden genomen.

Op 1 september 2005 worden de woorden « zoveel vierenvijftigsten » bedoeld in het 4de lid vervangen door de woorden « zoveel vijfenvijftigsten ».

Deze bepalingen zijn van toepassing op de personeelsleden die hun opdrachten gedeeltelijk verloren hebben en aanvullende opdrachten aanvragen, waardoor zij een kwart van de volledige prestaties gebonden aan het ambt dat ze uitoefenen, kunnen bereiken. § 4. De terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3 gaat in op de eerste dag van het schooljaar of academiejaar voor zover het betrokken personeelslid 55 jaar oud of meer is op die datum.

De aanvraag om terbeschikkingstelling wordt ten laatste op 1 juni van het schooljaar of academiejaar dat aan het jaar voorafgaat waarop het lid ter beschikking wenst te worden gesteld, door het personeelslid ingediend.

De aanvraag mag evenwel ten laatste op 15 juli worden ingediend van het schooljaar of academiejaar dat aan het jaar voorafgaat waarop het lid ter beschikking wenst te worden gesteld als het personeelslid uitzonderlijke omstandigheden kan laten gelden.

In afwijking van het 1e lid kan het personeelslid dat de leeftijd van 55 jaar bereikt na de eerste dag van het schooljaar of academiejaar en ten laatste op 1 januari dat volgt een terbeschikkingstelling genieten wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen bedoeld in paragraaf 2 op 1 januari van datzelfde schooljaar of academiejaar. In dat geval dient het personeelslid zijn aanvraag om terbeschikkingstelling ten laatste op 1 december van het bedoelde schooljaar of academiejaar in. § 5. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn niet van toepassing op de leden van het opvoedend hulppersoneel. § 6. In afwijking van de bepalingen van artikel 10ter, § 4, kunnen de personeelsleden die ten laatste op 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben op die datum een terbeschikkingstelling genieten wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen bedoeld in paragraaf 1 of 3 van artikel 10ter, onder de voorwaarden vastgelegd door deze bepalingen en voor zover zij hun aanvraag om terbeschikkingstelling ten laatste op 10 december 2004 hebben ingediend. ».

Art. 6.Artikel 10quiquies van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd bij het decreet van 22 december 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 10quinquies.§ 1. De in artikel 7 bedoelde personeelsleden, in dienstactiviteit of ter beschikking gesteld wegens ziekte, die de bepalingen van artikel 10ter, § 1, genieten, kunnen op hun aanvraag de bepalingen van artikel 8, 10, 10bis, 10ter,§ 2 of 10ter, § 3 genieten onder de voorwaarden vastgelegd door deze bepalingen.

De in artikel 7 bedoelde personeelsleden, in dienstactiviteit of ter beschikking gesteld wegens ziekte, die de bepalingen van artikel 10ter, § 2, genieten, kunnen op hun aanvraag de bepalingen van artikel 8, 10, 10bis of 10ter, § 3 genieten onder de voorwaarden vastgelegd door deze bepalingen.

De in artikel 7 bedoelde personeelsleden, in dienstactiviteit of ter beschikking gesteld wegens ziekte, die de bepalingen van artikel 10ter, § 3, genieten, kunnen op hun aanvraag de bepalingen van artikel 8, 10 of 10bis genieten onder de voorwaarden vastgelegd door deze bepalingen. § 2. Wanneer het personeelslid een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen verandert in een andere terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen overeenkomstig § 1, is de laatste activiteitswedde of de laatste activiteitsweddetoelage die als basis dient voor het berekenen van het wachtgeld of de wachtweddetoelage die toegekend wordt aan het personeelslid gedurende de volledige duur van deze nieuwe terbeschikkingstelling, de activiteitswedde of de activiteitsweddetoelage die hij gekregen zou hebben als hij tot de laatste dag van deze nieuwe terbeschikkingstelling de prestaties zou hebben uitgevoerd waarvoor hij benoemd, definitief aangeworven is of waarvan de benoeming erkend is daar waar de erkenning bestaat. § 3. Het personeelslid dat, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, een terbeschikkingstelling genoten heeft wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen gedurende een schooljaar of een academiejaar, kan de toepassing van de bepalingen van paragraaf 1 slechts genieten tijdens een later schooljaar of academiejaar. ».

Art. 7.In artikel 10septies, 1ste lid, van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1997, worden de woorden « van artikel 10ter » vervangen door de woorden « van artikel 10ter, § 2 ».

Art. 8.Artikel 10nonies van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1997, wordt aangevuld met het volgend lid : « De aanvragen om terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen worden in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs door de personeelsleden langs de hiërarchische weg ingediend en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs via de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. ».

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt een artikel 10decies ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 10decies.§ 1. Het personeelslid ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen kan van de Regering de toelating krijgen een lucratieve bezigheid uit te oefenen onder de voorwaarden en met naleving van de onverenigbaarheden bedoeld bij deze bepaling.

In geen enkel geval mag deze bezigheid uitgeoefend worden in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs of in door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra. § 2. Het in paragraaf 1 bedoeld personeelslid wordt mits voorafgaande toestemming van de Regering toegelaten : 1° een beroepsactiviteit uit te oefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover de bruto beroepsinkomsten het door de Regering vastgelegd bedrag niet overschrijden;2° een beroepsactiviteit uit te oefenen als zelfstandige of als helper die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, tot gevolg heeft, of die uitgeoefend wordt in de hoedanigheid van echtgenoot-helper, voor zover de beroepsinkomsten voortvloeiend uit deze activiteit het door de Regering vastgelegd bedrag niet overschrijden; 3° een activiteit uit te oefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt voor zover de betrokken persoon geen handelaar is in de zin van het Wetboek van koophandel;4° iedere andere activiteit, mandaat, ambt of post uit te oefenen, voor zover de bruto inkomsten die eruit voortvloeien, ongeacht hun benaming, het door de Regering vastgelegd bedrag niet overschrijden; 5° de ambten van burgemeester uit te oefenen in een gemeente waarvan de bevolking niet meer dan 15.000 inwoners telt, van schepen of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in een gemeente waarvan de bevolking niet meer dan 30.000 inwoners telt. § 3. De gelijktijdige of opeenvolgende uitoefening van verschillende activiteiten bedoeld in § 2, 1° tot 4°, wordt toegelaten voor zover het totaal bedrag van de in § 2, 1° tot 4° bedoelde inkomsten het bedrag vastgelegd door de Regering niet overschrijdt. § 4. De uitoefening van de in § 2, 5°, bedoelde ambten sluit de uitoefening uit van de activiteiten bedoeld in § 2, 1° tot 4°. § 5. Onder beroepsinkomsten van de activiteiten bedoeld in § 2, 2°, wordt verstaan de bruto beroepsinkomsten, verminderd met de professionele uitgaven of lasten die door de Administratie der Directe Belastingen in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de belasting voor het betrokken jaar.

Als de activiteit van helper door de echtgenoot wordt uitgeoefend, moet het gedeelte van de beroepsinkomsten van de uitbater in aanmerking genomen worden dat toe te kennen is aan de helper overeenkomstig artikel 86 van voormeld Wetboek van inkomstenbelastingen. Het gedeelte van de beroepsinkomsten toegekend aan de echtgenoot overeenkomstig artikel 87 van dat Wetboek wordt bijgeteld bij de inkomsten van de uitbater.

Als de activiteit als zelfstandige of helper in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt er rekening gehouden met de belastbare beroepsinkomsten die uit deze activiteit voortvloeien.

Als de activiteit als zelfstandige of helper wegens de aard of bijzondere omstandigheden onderbroken wordt gedurende één of meerdere lestijden van een bepaald jaar, wordt zij geacht ononderbroken uitgeoefend te zijn tijdens het volledige betrokken jaar. De beroepsinkomsten van een kalenderjaar zijn steeds geacht evenredig verdeeld te zijn over de werkelijke of vermoede activiteitsmaanden van het betrokken jaar. § 6. Bij overschrijding van de bedragen vastgelegd bij de Regering bij toepassing van deze bepaling of van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van § 2, 5°, wordt de wachtwedde of de wachtweddetoelage van het personeelslid opgeschort. § 7. Het personeelslid is ertoe gehouden de Regering op de hoogte te brengen van alle wijzigingen van inkomsten die een vermindering of een intrekking van zijn wachtgeld of wachtweddetoelage zouden kunnen veroorzaken. § 8. Zolang deze bepaling niet onderworpen wordt aan specifieke toepassingsbepalingen, blijven de van kracht zijnde reglementaire bepalingen van toepassing. ». HOOFDSTUK II. - Wijziging met betrekking tot de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten

Art. 10.Artikel 1, 1ste lid, van het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van sommige personeelsleden die onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur ressorteren, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1973, wordt aangevuld met volgend littera : « - ter beschikking wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ».

Art. 11.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 februari 1970 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1973, wordt aangevuld met volgend littera : « - ter beschikking wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ». HOOFDSTUK III. - Haard- en standplaatstoelagen van de leden van het onderwijzend personeel

Art. 12.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de leden van het onderwijzend personeel die een wedde of een weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap.

De gesubsidieerde contractuele ambtenaren, de hulpverleners voor de bevordering van tewerkstelling en de ambtenaren aangeworven in het kader van het Doorstromingsprogramma worden beschouwd als personeelsleden voor de toepassing van het 1ste lid.

Art. 13.§ 1. Ingeval de jaarlijkse wedde, vastgelegd voor volledige prestaties, voor het in artikel 12 bedoeld personeelslid de in artikel 14 bedoelde bedragen niet overschrijdt : 1° wordt aan de volgende personen een haardtoelage toegekend : het getrouwd personeelslid of het personeelslid dat samenleeft; het personeelslid dat één of meerdere kinderen ten laste heeft die kinderbijslag genieten, behalve als hij samenleeft met een personeelslid dat een haardtoelage geniet; 2° wordt een standplaatstoelage toegekend aan het personeelslid dat niet in 1° bedoeld is. § 2. Wanneer het in artikel 12 bedoeld personeelslid getrouwd is of samenleeft met een personeelslid van een openbare dienst die aan zijn ambtenaren een haardtoelage toekent, wordt de haardtoelage hem toegekend als hij de laagste wedde geniet.

Om de laagste wedde te bepalen, worden de wedden vergeleken die op een jaarlijkse bruto niet-geïndexeerde basis worden uitgedrukt, met inbegrip van de respectievelijke geldelijke anciënniteiten en die overeenkomen met volledige prestaties.

Als één van de echtgenoten of van de samenwonenden of de twee echtegenoten of samenwonenden de gewaarborgde retributie genieten, zonder rekening te houden met de haardtoelage die eventueel moet worden toegekend, wordt de haardtoelage aan het in artikel 12 bedoeld personeelslid toegekend als hij de hoogste wedde geniet en als deze laatste er recht op heeft overeenkomstig de bepalingen van artikel 14.

Voor gelijke bedragen kunnen de echtgenoten of samenwonenden in overleg kiezen wie van de twee de haardtoelage zal genieten. § 3. De uitbetaling van de haardtoelage wordt ondergeschikt aan een verklaring op eer die geschreven is door het personeelslid volgens het model dat door de Regering is vastgelegd en in drie exemplaren naar het Algemeen bestuur voor Onderwijspersoneel verstuurd. § 4. De personeelsleden in een administratieve positie van terbeschikkingstelling gesteld, genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage.

Art. 14.Het jaarlijkse bedrag van de haard- of standplaatstoelage wordt als volgt vastgesteld : 1° wedden die 15.940,43 euro niet overschrijden : haardtoelage : 7.19,89 euro; standplaatstoelage : 359,95 euro; 2° wedden die 15.940,43 euro overschrijden zonder evenwel 18.147,79 euro te overschrijden : haardtoelage : 359,95 euro; standplaatstoelage : 179,98 euro.

De bezoldiging van het personeelslid waarvan de wedde 15.940,43 euro overschrijft, mag niet lager zijn dan de bezoldiging die hij zou verkrijgen als zijn wedde zoveel bedroeg. In voorkomend geval, wordt het verschil hem toegekend in de vorm van gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage.

De bezoldiging van het personeelslid waarvan de wedde 18.147,79 euro overschrijdt, mag niet lager zijn dan de bezoldiging die hij zou verkrijgen als zijn wedde zoveel bedroeg. In voorkomend geval, wordt het verschil hem toegekend in de vorm van gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage.

Onder bezoldiging verstaat men de wedde of weddetoelage verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage, in voorkomend geval na aftrek van de gestorte bedragen voor het overlevingspensioen.

Art. 15.De mobiliteitsregeling die voor de bezoldigingen van de personeelsleden geldt, is ook van toepassing op de haardtoelage, op de standplaatstoelage en op de basiswedden vastgesteld voor de toekenning ervan.

Zij zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 op 1 januari 1990.

Art. 16.De haard- of standplaatstoelage wordt toegekend aan de personeelsleden met onvolledige prestaties naar rata van die verstrekkingen.

Deze wordt niet toegekend voor bijkomende ambten.

Art. 17.De haard- of standplaatstoelage wordt gelijktijdig betaald met de wedde van de betrokken maand. Deze wordt uitbetaald in dezelfde mate en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde die voor een onvolledige maand verschuldigd is.

Wanneer er in de loop van een maand een feit voorkomt dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt zoals bepaald in artikel 13, wordt het voordeligste stelsel toegepast voor de volledige maand. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de bepalingen betreffende de geldstatuten van de personeelsleden uit het onderwijs en uit de psycho-medisch-sociale centra en van de leden van het bestuurspersoneel, van het meester-, vak- en dienstpersoneel

Art. 18.In artikel 17, § 1, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 juni 1962, 22 januari 1970 en 18 februari 1974 en bij de decreten van 20 december 2001 en 3 maart 2004, worden de woorden « zes jaar » vervangen door de woorden « zeven jaar ».

Art. 19.In artikel 14 van het koninklijk besluit van 1 december 1970 tot vaststelling van de weddeschalen verbonden aan de ambten van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 november 1971 en 28 januari 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° onder littera 3.worden de woorden « wanneer die school door de Staat is overgenomen » geschrapt; 2° onder littera 4.worden tussen de woorden « met volledige » en « prestaties » de woorden « of onvolledige » ingevoegd. HOOFDSTUK V. - De sociale democratie Afdeling I. - Programmaprojecten

Art. 20.In artikel 17 van het decreet van 24 juli 1977 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt als volgt aangevuld : « na beraadslaging : 1° De Begeleidingscommissie opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;2° naargelang het geval, de Algemene raad voor basisonderwijs of de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;4° de representatieve vakverenigingen die het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.». 2° paragraaf 2 wordt als volgt aangevuld : « en eens dat advies gegeven, na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° naargelang het geval, de Algemene raad voor basisonderwijs of de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;4° de representatieve vakverenigingen die het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.».

Art. 21.In artikel 27 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt als volgt aangevuld : « na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;4° de representatieve vakverenigingen die het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.»; 2° paragraaf 2 wordt als volgt aangevuld : « en eens dat advies gegeven, na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;4° de representatieve vakverenigingen die het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.».

Art. 22.In artikel 36 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt als volgt aangevuld : « na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;4° de representatieve vakverenigingen die het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.»; 2° paragraaf 2 wordt als volgt aangevuld : « en eens dat advies gegeven, na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de representatieve vakverenigingen die het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.». 3° paragraaf 2bis wordt als volgt aangevuld : « en eens dat advies gegeven, na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de representatieve vakverenigingen die het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.».

Art. 23.In artikel 50 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt als volgt aangevuld : « na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;4° de representatieve vakverenigingen die de leden van het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.». 2° paragraaf 2, 1ste lid wordt als volgt aangevuld : « en eens dat advies gegeven, na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de representatieve vakverenigingen die de leden van het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.»; 3° paragraaf 2bis wordt als volgt aangevuld : « en eens dat advies gegeven, na beraadslaging : 1° de Begeleidingscommissie opgericht bij voornoemd decreet van 27 maart 2002;2° de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs bedoeld in artikel 16;3° de representatieve vakverenigingen die de leden van het onderwijzend personeel van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigen.».

Art. 24.In artikel 3 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, zoals gewijzigd bij de decreten van 11 juli 2002 en 12 mei 2004, wordt het 1ste lid aangevuld met een punt 11. luidend als volgt : « 11. advies te geven over de projecten van studieprogramma's overeenkomstig de artikelen 17, 27, 36 en 50 van het opdrachtendecreet. ».

Art. 25.In artikel 2 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs, zoals gewijzigd bij de decreten van 24 juli 1997 en 19 juli 2001, wordt het 1ste lid aangevuld met een punt 4° luidend als volgt : « 4° advies geven over de projecten van studieprogramma's overeenkomstig de artikelen 17, 27, 36 en 50 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren. ».

Art. 26.In artikel 22 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen, zoals gewjizigd bij het decreet van 24 juli 1997, wordt het 1ste lid als volgt aangevuld : « - advies te geven over de projecten van studieprogramma's overeenkomstig artikel 17 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren. ».

Art. 27.In artikel 169 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs wordt het 1ste lid aangevuld met een punt 7° luidend als volgt : « 7° advies geven over de projecten van studieprogramma's overeenkomstig de artikelen 17, 27, 36 en 50 van voornoemd decreet van 24 juli 1997. ». Afdeling II. - Beheer van de bijkomende hulpverleningen Geco's, TBW en

PDP Onderafdeling I. - Toekenning van betrekkingen

Art. 28.De bepalingen van deze onderAfdeling hebben betrekking tot de gesubsidieerde betrekkingen in de vorm van gesubsidieerde contractuelen (Geco's), tegemoetkoming ter bevordering van de werkgelegenheid (TBW) en professioneel doorstromingsprogramma (PDP) en toegekend aan de onderwijsinstellingen, met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in titel I van het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van de kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de dagen gepresteerd door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap en van de betrekkingen van psychomotriciteit overeenkomstig artikel 3ter van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.

Art. 29.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « inrichtende macht » : a) de Franse Gemeenschap;b) een gemeente, een vereniging van gemeentes, een provincie, de Franse Gemeenschapscommissie of elke andere publiekrechtelijke persoon, voor het officieel gesubsidieerd onderwijsnet;c) een privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die de verantwoordelijkheid van het onderwijs dat in één of meerdere instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs verstrekt wordt, opneemt.2° « commissie » : a) internaten die van deze instellingen en van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met de controle op die instellingen afhangen;b) in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs : de plaatselijke commissie voor het beheer van de betrekkingen bedoeld in de artikelen 6, 8, 10 en 12 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs.3° « instelling » : de schoolinstellingen voor kleuter-, lager, basis-, secundair onderwijs, onderwijs met volledig leerplan, met inbegrip van de internaten, de recreatie- en openluchtcentra van de Franse Gemeenschap, het Centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, het technisch en pedagogisch centrum van het onderwijs van de Franse Gemeenschap en het technisch centrum van de Franse Gemeenschap van Gembloux.

Art. 30.De Regering deelt aan de commissies het aantal in artikel 28 bedoelde betrekkingen mee die zij aan elk net, aan elke zone en, wat betreft het vrij gesubsidieerd onderwijs, volgens elk karakter, besteedt.

Art. 31.§ 1. De aanvragen om de toekenning van een ambt van gesubsidieerde contractuelen (Geco), tegemoetkoming ter bevordering van de werkgelegenheid (TBW) en professioneel doorstromingsprogramma (PDP) binnen een instelling te genieten, worden bij de bevoegde commissie ingediend, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, door het hoofd van de instelling en, in het gesubsidieerd onderwijs, door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. De aanvragen moeten de instelling aangeven en, in voorkomend geval, de vestiging waarvoor de toekenning van één of meerdere betrekkingen wordt aangevraagd. § 2. De aanvragen moeten ingediend worden volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten, op de eerste werkdag van de maand april van het schooljaar dat aan het jaar voorafgaat waarvoor de toekenning wordt aangevraagd.

Art. 32.De Regering kent aan de instellingen betrekkingen toe op gemotiveerd voorstel van de commissies die namelijk rekening houden met de behoeften, de werking en de schoolbevolking van de instellingen alsmede met de prioriteiten die gelegd zijn krachtens overeenkomsten genomen krachtens artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en krachtens het besluit van de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen.

Art. 33.Elke commissie geeft haar voorstellen aan de Regering de laatste werkdag van de maand april van het schooljaar dat aan het schooljaar voorafgaat waarvoor de toekenning wordt aangevraagd.

Art. 34.De Regering beslist over de toekenning van de ambten en informeert de hoofden van de instellingen en de inrichtende machten ten laatste op het einde van de maand mei dat aan het schooljaar waarvoor de toekenning wordt aangevraagd, erover.

Wegens gewettigde uitzonderlijke omstandigheden kan een inrichtende macht door de Regering toegelaten worden, op haar aanvraag, een deel of het geheel van een betrekking die aan één van haar instellingen is toegekend naar een andere instelling, of in voorkomend geval, naar een andere vestiging, over te plaatsen.

Om in aanmerking te kunnen worden genomen, moeten de in vorig lid bedoelde aanvragen ten laatste op 15 oktober van het betrokken schooljaar worden ingediend.

In het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs kan de Regering, wegens uitzonderlijke omstandigheden, beslissen om een deel of het geheel van een betrekking die aan een instelling toegekend is, naar een andere instelling, of in voorkomend geval, naar een andere vestiging over te plaatsen.

De in dit artikel bedoelde overplaatsingen gaan ten laatste in op 1 november.

Ten laatste op 1 december informeert de Regering de interzonale affectatiecommissie bedoeld in artikel 14ter, § 1 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 alsmede de centrale commissies voor het beheer van betrekkingen bedoeld bij de artikelen 5, 7, 9 en 11 van voornoemd decreet van 12 mei 2004 over de overplaatsingen toegelaten krachtens deze bepaling.

Onderafdeling II. - Wijzigingsbepalingen

Art. 35.Artikel 14quater, § 1quater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen zoals ingevoegd bij het decreet van 12 mei 2004, wordt aangevuld met de woorden « alsmede voor de opdrachten bedoeld bij het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke Overheidsdiensten - Afdeling II ».

Art. 36.In artikel 14quater van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993 en gewijzigd bij de besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 juli 1994, 9 januari 1996, 12 januari 1998 en 29 april 1999, bij de decreten van 29 maart 2001, 20 december 2001, 3 juli 2003, 17 december 2003 en 12 mei 2004, wordt een § 1quinquies toegevoegd, luidend als volgt : « § 1quinquies. - De Plaatselijke commissie is bevoegd voor de opdrachten bedoeld in artikel 21, § 1 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en bij artikel 36 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving. ».

Art. 37.In artikel 6 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, zoals gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 3de lid wordt aangevuld met de punten 5.en 6., luidend als volgt : « 5. voor de opdrachten bedoeld bij het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke Overheidsdiensten - Afdeling II;

6. in artikel 36 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.»; 2° in het 4de lid, worden de woorden « van lid 3, 4.» Vervangen door de woorden « van lid 3, 4., van lid 3, 5. ».

Art. 38.In artikel 8 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 3e lid, wordt punt 2.aangevuld met littera c) en d), luidend als volgt : « c) bij het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke Overheidsdiensten - Afdeling II; d) in artikel 21, § 1 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan.»; 2° in het 4de lid, worden de woorden « lid 3, 2., c) en » ingevoegd tussen de woorden « krachtens » en de woorden « de artikelen 11 en 12 ».

Art. 39.In artikel 10 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 3de lid wordt aangevuld met punten 5.en 6. luidend als volgt : « 5. voor de opdrachten bedoeld bij het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke Overheidsdiensten - Afdeling II;

6. in artikel 36 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.»; 2° in het 4de lid, worden de woorden « van lid 3, 4.» vervangen door de woorden « van lid 3, 4., van lid 3, 5. ».

Art. 40.In artikel 12 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 3de lid, wordt punt 2.aangevuld met littera c) en d), luidend als volgt : « c) bij het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke Overheidsdiensten - Afdeling II; d) in artikel 21, § 1 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan.»; 2° in het 4de lid, worden de woorden « lid 3, 2., c) en » ingevoegd tussen de woorden « krachtens » en de woorden « de artikelen 11 en 12 ». Afdeling III. - Het gebruik van het aantal opgenomen, aanvullende of

bijkomende lestijden-leerkracht en van het opgenomen lestijdenpakket

Art. 41.In artikel 21ter van het decreet van 2 juli 1990 betreffende de berekening en de aanwending van het totaal aantal lestijden-leerkracht voor het secundair onderwijs met volledig leerplan van type I en type II, zoals ingevoegd bij het decreet van 15 oktober 1991 en gewijzigd bij het decreet van 17 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 3de lid wordt als volgt aangevuld : « Zij informeren, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de plaatselijke affectatiecommissie bedoeld in artikel 14quater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen en, in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de plaatselijke commissie voor het beheer van betrekkingen bedoeld bij de artikelen 8 en 12 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, over deze verdeling.»; 2° artikel 21ter wordt aangevuld met een 4e lid, luidend als volgt : « Het gebruik van het aantal lestijden-leerkracht toegekend bij toepassing van deze bepaling, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging, met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid.».

Art. 42.In artikel 20 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, zoals gewijzigd bij de decreten van 21 december 1992, 22 december 1994, 2 april 1996, 25 juli 1996, 24 juli 1997, 14 juni 2001 en 19 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt aangevuld met een 3de lid, luidend als volgt : « Het gebruik van het aantal lestijden-leerkracht overgebracht bij toepassing van deze bepaling, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid.»; 2° paragraaf 4 wordt aangevuld met een 2e lid, luidend als volgt : « Het gebruik van lestijden-leerkracht bij toepassing van deze bepaling wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid.»; 3° paragraaf 5 wordt aangevuld met een 6de lid, luidend als volgt : « Het gebruik van lestijden-leerkracht bij toepassing van deze bepaling wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid.»

Art. 43.In artikel 21 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij de decreten van 2 april 1996, 30 juni 1998 en 27 maart 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met de leden 3 tot 6, luidend als volgt : « Het gebruik bedoeld bij het 1ste lid wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van de plaatselijke affectatiecommissie bedoeld bij artikel 14quater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen en, in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de plaatselijke commissie voor het beheer van betrekkingen bedoeld bij de artikelen 8 en 12 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs. Bij gebrek aan advies verleend binnen de maand van aanhangigmaking bij de commissie, wordt het advies van deze laatste als positief beschouwd.

De inrichtende macht of de groep inrichtende machten bedoeld bij het 1ste lid informeert de in het 3de lid bedoelde commissie over het gebruik bij toepassing van deze bepaling en van de betrokken instellingen.

Het gebruik van het aantal lestijden-leerkracht opgenomen bij toepassing van deze bepaling, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid. »; 2° paragraaf 2 wordt aangevuld met een 3de lid, luidend als volgt : « Het gebruik van het aantal aanvullende lestijden-leerkracht bij toepassing van deze bepaling, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid.».

Art. 44.Artikel 36 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, zoals aangevuld met het decreet van 27 maart 2002, wordt aangevuld met de leden 4 tot 7, luidend als volgt : « Het gebruik bedoeld bij het 1ste lid wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van de plaatselijke affectatiecommissie bedoeld bij artikel 14quater van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen en, in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de plaatselijke commissie voor het beheer van betrekkingen bedoeld bij de artikelen 6 en 10 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs.

Bij gebrek aan advies verleend binnen de maand van aanhangigmaking bij de commissie, wordt het advies van deze laatste als positief beschouwd.

De Regering, de inrichtende macht of de groep inrichtende machten bedoeld bij het 1ste lid informeert de in het 4e lid bedoelde commissie over het gebruik bij toepassing van deze bepaling en van de betrokken instellingen.

Het gebruik van het aantal lestijden-leerkracht bij toepassing van deze bepaling, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of bij gebrek, van de plaatselijke overleginstantie, of bij gebrek, van de syndicale afvaardiging met recht op evocatie van het bureau voor bemiddeling bij onenigheid. ». Afdeling IV. - Het gebruik van werkingsdotaties en -subsidies

Art. 45.In artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals voor het laatst gewijzigd bij het decreet van 28 april 2004, wordt een paragraaf 3ter ingevoegd, luidend als volgt : « § 3ter. - Het hoofd van de instelling informeert het basisoverlegcomité over het gebruik van de dotatie bedoeld in het 1ste lid van paragraaf 1 en laat, op aanvraag van deze instantie, de raadpleging van de bewijsstukken toe. ».

Art. 46.Artikel 37 van dezelfde wet, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 413 van 29 april 1986 en bij het decreet van 27 oktober 1997, wordt met volgend lid aangevuld : « De inrichtende macht informeert, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de plaatselijke paritaire commissie en, in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de ondernemingsraad of, bij gebrek, de plaatselijke overleginstantie of, bij gebrek, de syndicale afvaardiging, over het gebruik van de subsidies bedoeld in het 1ste lid en laat toe, op aanvraag van deze instantie, de bewijsstukken te raadplegen. ». Afdeling V. - Bepalingen met betrekking tot de Raad van beroep

Art. 47.Artikel 146 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt aangevuld met volgend lid : « In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel van tuchtstraf, moeten alle elementen in overweging en aanmerking genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag betreffende de professionele en pedagogische bekwaamheden die tot de tuchtmaatregel hebben geleid. De geldigheidsduur van dat verslag is beperkt tot een periode van twaalf maanden die begint op de datum waarop het opgesteld is. Wanneer de tuchtstraf evenwel begint op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf aan het personeelslid wordt bekendgemaakt. ».

Art. 48.Artikel 154 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra, van de leden van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, wordt aangevuld met het volgend lid : « In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel van tuchtstraf, moeten alle elementen in overweging en aanmerking genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectierapport betreffende de professionele bekwaamheden dat tot de tuchtmaatregel heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag is beperkt tot een periode van twaalf maanden die begint op de datum waarop het opgesteld is. Wanneer de tuchtstraf evenwel begint op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf aan het personeelslid wordt bekendgemaakt. ».

Art. 49.Artikel 74 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, zoals gewijzigd bij de decreten van 8 februari 1999 en 19 december 2002, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidend als volgt : « § 5. In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel van tuchtstraf, moeten alle elementen in overweging en aanmerking genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag betreffende de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de tuchtmaatregel heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag is beperkt tot een periode van twaalf maanden die begint op de datum waarop het opgesteld is. Wanneer de tuchtstraf evenwel begint op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf aan het personeelslid wordt meegedeeld. ».

Art. 50.Artikel 65 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, zoals gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidend als volgt : « § 6. In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel van tuchtstraf, moeten alle elementen in overweging en aanmerking genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag betreffende de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de tuchtmaatregel heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag is beperkt tot een periode van twaalf maanden die begint op de datum waarop het opgesteld is. Wanneer de tuchtstraf evenwel begint op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf aan het personeelslid wordt bekendgemaakt. ».

Art. 51.Artikel 70 van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidend als volgt : « § 6. In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel van tuchtstraf, moeten alle elementen in overweging en aanmerking genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag betreffende de professionele bekwaamheden dat tot de tuchtmaatregel heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag is beperkt tot een periode van twaalf maanden die begint op de datum waarop het opgesteld is. Wanneer de tuchtstraf evenwel begint op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf aan het personeelslid wordt meegedeeld. ».

Art. 52.Artikel 82 van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidend als volgt : « § 6. In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel van tuchtstraf, moeten alle elementen in acht genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag betreffende de professionele bekwaamheden die tot de tuchtmaatregel hebben geleid. De geldigheidsduur van dat verslag is beperkt tot een periode van twaalf maanden die begint op de datum waarop het opgesteld is. Wanneer de tuchtstraf evenwel begint op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf aan het personeelslid wordt bekendgemaakt. ». HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen met betrekking tot het universitair onderwijs

Art. 53.In artikel 21, § 4, 3e lid, van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, worden de woorden « of in het geval van een deeltijdse opdracht waarvan de titulair tegelijkertijd lid is van het vastbenoemd wetenschappelijk personeel » ingevoegd tussen de woorden « tot onderwijsactiviteiten beperkt » en de woorden « , bepaalt de raad van beheer ».

Art. 54.In artikel 36 van dezelfde wet wordt een laatste streepje toegevoegd, luidend als volgt : « - vanaf 1 december 2004, een aanvangswedde van 33.830,33 euro, die achtereenvolgens om de drie jaar wordt opgevoerd tot 36.282,73 euro, 38.735,13 euro, 41 187,53 euro, 43.639,93 euro, 46.092,33 euro, 48.544,73 euro, 50.977,13 euro en 53.449,53 euro. ».

Art. 55.In artikel 37, 1ste lid, van dezelfde wet, wordt een laatste streepje toegevoegd, luidend als volgt : « - vanaf 1 december 2004, een forfaitaire wedde, berekend op grond van 4 228,80 euro per weekuur over het jaar in een instelling opgenomen in het door de raad van bestuur vastgestelde leerplan, zonder dat zij minder dan 2.114,40 euro en meer dan 33 830,40 euro mogen ontvangen. ».

Art. 56.In artikel 38 van dezelfde wet, wordt een laatste streepje toegevoegd, luidend als volgt : « - vanaf 1 december 2004, een aanvangswedde van 39.701,32 euro, die achtereenvolgens om de drie jaar wordt opgevoerd tot 43.231,25 euro, 46.761,18 euro, 50.291,11 euro, 53 821,04 euro, 57.350, 97 euro en 60.880,90 euro. ».

Art. 57.In artikel 39 van dezelfde wet wordt een laatste streepje toegevoegd, luidend als volgt : « - vanaf 1 december 2004, een forfaitaire wedde, berekend op grond van 4.625,19 euro per weekuur over het jaar in een instelling opgenomen in het door de raad van bestuur vastgestelde leerplan, zonder dat zij meer dan 37.001,52 euro mogen ontvangen. ».

Art. 58.In artikel 39bis van dezelfde wet, wordt een laatste streepje toegevoegd, luidend als volgt : « - vanaf 1 december 2004, een aanvangswedde van 44.531,78 euro, die achtereenvolgens om de drie jaar wordt opgevoerd tot 49.287,89 euro, 54.044,00 euro, 58.800,11 euro, 63.556,22 euro en 68.312,33 euro. ».

Art. 59.In artikel 39ter, 1ste lid, van dezelfde wet, wordt een laatste streepje toegevoegd, luidend als volgt : « - vanaf 1 december 2004, een forfaitaire wedde, berekend op grond van 5.028,96 euro per weekuur over het jaar in een instelling opgenomen in het door de raad van bestuur vastgestelde leerplan, zonder dat zij meer dan 40.231,68 euro mogen ontvangen. ».

Art. 60.In artikel 46 van dezelfde wet, wordt het 1ste lid aangevuld met het volgend streepje : « - vanaf 1 december 2004 : 1° aan de rector - 13.376,33 euro 2° aan de vice-rector 9.809,32 euro 3° aan de secretaris van de academische raad - 2.229,37 euro. ». HOOFDSTUK VII. - Slot- en wijzigingsbepalingen

Art. 61.In artikel 9 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 juni 1989 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, toegekend aan het personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, dat 50 jaar is of ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheid vóór het rustpensioen, worden de woorden « en onmiddellijk zijn vroeger ambt weer opnemen » geschrapt.

Art. 62.In artikel 9 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 16 februari 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, toegekend aan het personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, dat 50 jaar is of ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheid vóór het rustpensioen, worden de woorden « en onmiddellijk zijn vroeger ambt weer opnemen » geschrapt.

Art. 63.In artikel 8 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 16 februari 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, toegekend aan het personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, dat 50 jaar is of ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheid vóór het rustpensioen, worden de woorden « en onmiddellijk zijn vroeger ambt weer opnemen » geschrapt.

Art. 64.In artikel 8 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1991 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, toegekend aan het personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, dat 50 jaar is of ten minste twee kinderen heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheid vóór het rustpensioen, worden de woorden « en onmiddellijk zijn vroeger ambt weer opnemen » geschrapt.

Art. 65.Het laatste lid van artikel 34 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs wordt geschrapt.

Art. 66.In artikel 3ter van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, zoals ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, wordt een paragraaf 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 3bis. Wegens gewettigde uitzonderlijke omstandigheden kan een inrichtende macht, op haar aanvraag, door de Regering toegelaten worden de activiteitsperiodes voor psychomotoriek die aan één van zijn instellingen zijn toegekend bij toepassing van paragraaf 3 naar een andere instelling, of in voorkomend geval, naar een andere vestiging geheel of gedeeltelijk over te dragen.

Om in overweging en aanmerking te kunnen worden genomen, moeten de in het vorig lid bedoelde aanvragen ten laatste voor 15 oktober van het betrokken schooljaar ingediend worden.

In het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs kan de Regering, wegens uitzonderlijke omstandigheden, beslissen om een deel of het geheel van de activiteitsperiodes voor psychomotoriek die aan een instelling toegekend zijn bij toepassing van paragraaf 3 naar een andere instelling of in voorkomend geval naar een andere vestiging over te dragen.

De in deze paragraaf bedoelde overplaatsingen gaan ten laatste in op 1 november.

Ten laatste op 1 december informeert de Regering de interzonale affectatiecommissie bedoeld in artikel 14ter, § 1 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 alsmede de centrale commissies voor het beheer van betrekkingen bedoeld bij de artikelen 5, 7, 9 en 11 van voornoemd decreet van 12 mei 2004 over de overdrachten toegelaten krachtens deze bepaling. ».

Art. 67.Artikel 27 van het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van de kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de dagen gepresteerd door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap wordt met de volgende leden aangevuld : « Wegens gewettigde uitzonderlijke omstandigheden kan een inrichtende macht, op haar aanvraag, door de Regering toegelaten worden een deel of het geheel van een betrekking die aan één van zijn instellingen is toegekend naar een andere instelling, of in voorkomend geval, naar een andere vestiging over te dragen.

Om in overweging en aanmerking te kunnen worden genomen, moeten de in het vorig lid bedoelde aanvragen ten laatste voor 15 oktober van het betrokken schooljaar worden ingediend.

In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap kan de Regering, wegens uitzonderlijke omstandigheden beslissen om een deel of het geheel van een betrekking die aan een instelling toegekend is naar een andere instelling, of in voorkomend geval, naar een andere vestiging over te dragen.

De in dit artikel bedoeld overdrachten gaan ten laatste in op 1 november.

Ten laatste op 1 december informeert de Regering de interzonale affectatiecommissie bedoeld in artikel 14ter, § 1 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969 alsmede de centrale commissies voor het beheer van betrekkingen bedoeld bij de artikelen 5, 7, 9 en 11 van voornoemd decreet van 12 mei 2004 over de overdrachten toegelaten krachtens deze bepaling. ».

Art. 68.In het decreet van 12 mei 2004 tot vaststelling van de rechten en plichten van de kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de dagen gepresteerd door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap wordt een artikel 62bis toegevoegd, luidend als volgt : «

Art. 62bis.De bepalingen van artikel 62 worden toegepast onder dezelfde voorwaarden op de personeelsleden die deze nog niet hebben kunnen genieten, met het oog op tijdelijke aanstellingen of aanwervingen voor het schooljaar 2005-2006 ».

Art. 69.De artikelen 1 tot 4 en 6 tot 9 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2005, artikel 5 heeft uitwerking met ingang van 10 december 2004, de artikelen 28 tot 40 en 68 hebben uitwerking met ingang van 1 april 2005, de artikelen 53 tot 60 hebben uitwerking met ingang van 1 december 2004 en de artikelen 61 tot 65 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2004.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 4 mei 2005 De Minister van Leerplichtonderwijs en Onderwijs voor Sociale promotie, Mevr. M. ARENA De Minister van Hoger onderwijs, Wetenschappelijk onderzoek en Internationale betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, C. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota (1) Zitting 2004-2005. Stukken van de Raad. - Decreet-ontwerp nr. 81-1 - Commissieamendementen nr. 81-2. - Verslag nr. 81-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. - Vergadering van 26 april 2005.

^